Het interview met Jack Vissing; 2014
Jack Vissing, een vooraanstaande procureur in Jeffersonville, kende William Branham en gaf in 2014 een interview aan VOGR (Voice Of God Recordings) over zijn ervaringen met William Branham en over de Second Street Bridge in Jeffersonville. Jack Vissing is niet alleen een ervaren advocaat, maar ook een hoog gerespecteerd lid van de gemeenschap in Jeffersonville. Zijn familieleden zijn al voor tientallen jaren leiders geweest in deze gemeenschap. Zijn vader, Richard L. Vissing, was de langst zittende burgemeester in de geschiedenis van Jeffersonville (20 jaar), en tevens een persoonlijke vriend van William Branham. Jack volgt niet de leringen van William Branham en bezoekt geen aan hem verbonden kerkelijke gemeente; hij is een loyaal en actief lid van de lokale Saint Luke's Church Of Christ (een Duits Luthers kerkgenootschap).
Wel, goedemorgen, ik ben Jack Vissing. Mijn correcte naam is John, maar niemand heeft mij ooit zo genoemd, dus daaraan herkennen wij meteen dat er vreemden op bezoek komen. Zij vragen naar John in plaats van naar Jack.
En ik ben de zoon van Richard L. Vissing, en ik woon al mijn hele leven in Jeffersonville, Indiana, en ik ben schoolmeester geweest, ik heb op de scheepswerven gewerkt, en nu ben ik advocaat en ik ben sinds 1976 advocaat geweest.
Hoewel ik 65 jaar oud ben, lijkt het of dat niet klopt, het voelt eerder of ik over mijn vader spreek wanneer ik zeg dat ik 65 ben!
Weet u, ik ben blij dat ik ben opgevoed door een geborgenheid gevende, goed gevestigde man die geen identiteitsproblemen had. Mijn vader, Richard Vissing, begon – hoewel hij gedurende twintig jaar diende als burgemeester, hetgeen de langst opeenvolgende periode van dienst is geweest van wie dan ook in de stad Jeffersonville, en ook werd hem het plaatsvervangend gouverneurschap aangeboden om dat te vervullen gedurende een gedeelte van die tijd – maar hij begon als monteur in een familiegarage hier in Jeffersonville.
In een bepaalde periode waren er in de familie van mijn vader te veel mensen die uit dezelfde ruif aten, waardoor wij naar het motel in Jeffersonville verhuisden dat hij bouwde. En dat was... tenslotte woonden we daar. Onze huiskamer was het kantoor en we hadden een soort van "val maar binnen"-relatie met iedereen die langskwam. Een van de mensen die regelmatig langskwam, was eerwaarde Branham.
Nu, wij kenden hem helemaal niet als eerwaarde Branham, we noemden hem altijd Billy, en hij en pa waren de beste maatjes. Ik denk dat hij een paar jaar ouder was dan pa, maar niet veel. En ze waren kameraden.
Ik kan me herinneren dat ik op de vloer voor de tv zat, en dat deze twee mannen achter mij een kop koffie zaten te drinken, of een cola, terwijl ze verhalen vertelden over de dingen die gaande waren. Ze waren gedurende hun hele leven vrienden.
Op een dag vertelde pa mij, zei: "Weet je, Billy Branham gaf mensen te eten." Hij zei: "Een heleboel mensen zouden tijdens de depressie de hongerdood gestorven zijn, maar Billy droeg een .22 bij zich als hij langs de lijnen liep, en hij schoot eekhoorns en konijnen en nam ze mee om er mensen mee te voeden." Hij zei: "Dacht daar nooit twee keer over na."
Nu, een van de kwesties die jullie knapen mij voorlegden, was de George Rogers Clark Brug en het feit dat er mensen vanaf vielen en betrokken waren bij... ze zijn daar nog steeds, ze bevinden zich in die pijler!!
Nu, dat werd niet breeduit gepubliceerd. Hij ging open in 1929. Mijn vader was toen 14 jaar. Ze hadden een auto uit de garage genomen en stonden gedurende de hele nacht bij de lijn waar het lint was om de eerste te zijn die er overheen reed – met zijn neef – en daar kreeg hij een kleine bronzen medaille, die ze op die dag aan de mensen op de brug gaven. Het moet dus anderhalf tot twee jaar eerder zijn geweest toen ze die pijler bouwden. Mijn grootmoeder Maud, en een andere dame, Dorothy Phillips, die ook lid was van Sint Lukas [een denominatie – Vert.], waren jonge mensen. Dorothy was ongeveer van mijn vaders leeftijd, en ze stond op de oever en zij heeft mij dit verhaal verteld dat zij zag hoe de steigerconstructie bezweek, en dat de mensen binnen in de pijler vielen; werkmensen.
Nu, het cement bleef gewoon boven op hen komen en ze konden de stroom niet stoppen anders hadden ze de hele pijler moeten opgeven, hem moeten afbreken. Dus zijn deze knapen daar vandaag. [De interviewer vraagt: "Binnen in de pijler?"] Binnen in de pijler. Ik vermoed dat het nooit echt wijd verspreid werd in de nieuwsmedia, maar mijn grootmoeder verzekerde mij dat het waar was, en ik weet dat Dorothy, die reeds lang is heengegaan, zei dat ze daar was en het had gezien.
Nu, dit zijn dingen – in feite had niemand een direct verslag zoals wij vandaag hebben, waarbij je met interviews en verslaggevers wordt gebombardeerd totdat je er niet goed van wordt – maar ik geloof dat er beslist geen enkele vraag in mijn gedachten over is dat dat is gebeurd.
[Interviewer vraagt: "Uw grootmoeder?"] Ja, en mevrouw Phillips... ["En mevrouw Phillips, zij zagen het?"]
Ik weet dat mevrouw Phillips het zag, want ze nam ruim de tijd om mij uit te leggen hoe ze het steigerwerk had gezien en dat ze deze mensen daar bovenop had gezien en dat er een soort apparaat was waarmee ze een heleboel cement in die pijler stortten. En ze zei dat het steigerwerk plotseling losraakte en dat mannen in de stroom vielen en dat ze bleven gieten. [Interviewer: "Wist ze niet hoeveel?"] Nee. Ze herinnerde zich geen getal, maar het was een aantal mannen, en ik weet niet of er een manier zou zijn om erachter te komen hoeveel er in werkelijkheid ingingen, maar het waren er meer dan één, twee, of drie. Het was... weet u, ze was toen een kind, ze stond er op de oever van de rivier in paniek naar te kijken. Dus, weet u, het kunnen er een dozijn zijn geweest, het kunnen er meer zijn geweest, maar het was een behoorlijk aantal mensen die plotseling de grond onder hun voeten verloren; het steigerwerk stortte in elkaar en het cement bleef komen. [Interviewer: "En waren er een heleboel mensen die er in die tijd over wisten?"] O ja, in die tijd. Nu, niemand wilde stoppen met die brug. De brug moest worden afgebouwd en ik vermoed dat de mensen hadden... wel, ze keken om zich heen en zeiden: "Wel, weet je, als we die pijler echt moeten afbreken en opnieuw beginnen, wat voor vertraging zou dat betekenen?" En dit was gewoon het risico dat deze kerels op zich hadden genomen om dit soort werk aan te nemen.
Het is belangrijk om op te merken dat nadat deze brug voltooid was, het een tolbrug was, en de Tweede Wereldoorlog kwam eraan en de munitiefabriek van het leger van Indiana kwam en zij betaalden het af – ze maakten er bijna een noodorder van – omdat de mensen die op de fabriek werkten die brug gebruikten, en er werd echt geen nieuwe brug gebouwd tot ongeveer in de vroege zestiger jaren. Dus deze was de laatste van een periode waarin veel werd gebouwd. Wat betreft sociale zekerheid: er was geen ziektekostenverzekering, er was geen zorg voor het welzijn van de kleine arbeider. Arbeiders leefden van genadebrood, weet u.
Dat was een tijd waarin vakbonden werden opgericht, vanwege de verschrikkelijke omstandigheden voor de werkende mens. Dus nee, niemand dacht eraan, niemand zou zorggedragen hebben, er zou geen vertegenwoordiger van de vakbond zijn langsgekomen om daar verslag van uit te brengen. De mensen waren daar gewoon, en sommigen kwamen uit de stad, ik ben er zeker van dat er een paar uit deze locatie kwamen. En de bouwmaatschappij die de brug bouwde, zal wel geen locale maatschappij zijn geweest, het zal wel een speciale aannemer zijn geweest, en dit zijn mensen geweest die waarschijnlijk regelmatig voor deze mensen hebben gewerkt.
[Interviewer: "Hebben zij iets gehoord over broeder Branham die deze profetie heeft gegeven? Of bevonden zij zich in het circuit daar, wat betreft het bezoeken van zijn gemeente?"] Wel, zij bezochten nooit enige van Billy's gemeenten, ze gingen altijd naar Sint Lukas daar, want we hebben nooit deel uitgemaakt van de samenkomst daar bij broeder Branham; hoewel we hem bij speciale gelegenheden hebben bezocht, tijdens bepaalde functies die hij had, maar ik kan me niet herinneren dat iemand mij daar ooit over heeft verteld. Nu, ik weet dat mijn vader heeft gezegd dat broeder Billy een gave van de psyche, en een gave van... weet u... hij was profetisch in heel veel dingen. En ik weet dat er in het motel – bedenk dat het in de vijftiger jaren was toen we daar woonden – heel veel van broeder Branhams vrienden, of mensen naar hem toekwamen voor genezing en bij ons verbleven. En ze zouden een kamer huren, en ik herinner me dat pa me op een zondagmiddag apart nam en zei: "Zie je die man daar?" Ik zei: "Ja." Zei: "Hij kwam hier naar binnen op krukken, of in een rolstoel, en vandaag ging hij hier lopend uit vandaan." Hij zei: "Broeder Branham genas hem." [Interviewer: "En dat was het Jeffersonville Motel?"] Jeffersonville Motel.
Pa bouwde dat beetje bij beetje op gedurende een tijd en hij begon met twaalf units, daarna bouwde hij nog een afdeling waar ons thuis in werd ondergebracht. We waren dus in feite een deel van de... we woonden daar en het kantoor van het motel was in feite onze huiskamer. Dus als er mensen kwamen om zich aan te melden, liepen ze langs de tv, en we hadden daar achterin een balie voor hen, en onze keuken van het huis lag er pal naast. Dus moeder serveerde dikwijls koffie en maaltijden aan de mensen daar. Het was moeilijk te zeggen wat werk was, en wat sociale bezigheid was. Broeder Billy was daar dikwijls en, weet u, hij zou een kop koffie drinken met pa en soms zou dat aan tafel zijn, en soms staande in de deuropening, of in de huiskamer; het kantoor.
Veelvuldige bezoeker. En zijn mensen waren altijd gelukkig, en ze waren altijd blij om daar te zijn, en vriendelijk, weet u, we hadden goed contact met hen. Er zijn mooie verhalen.
Op een dag wandelde hij naar binnen met een pakje van slagerspapier, en hij zei: "Edna, kom hier; ik heb iets voor je meegebracht." Het waren berenbiefstukken. Hij had een beer geschoten en hij had het vlees in plakken laten snijden. "Ik weet zeker dat je nog nooit berenbiefstuk hebt gehad." En ze zei: "Wel, daar heb je gelijk in, ik heb nog nooit berenbiefstuk gehad!" En dat was een uitdaging om erachter te komen hoe ze die moest bereiden! En dat was een gebeurtenis. De hele familie mocht eraan deelnemen en de verdere familie eveneens. Dus de enige keer dat ik ooit beer heb gegeten, kwam het van hem.
Eigenlijk heb ik nooit begrepen hoe belangrijk hij was, want hij en mijn vader waren gewoon mannen in hemdsmouwen, gewoon kameraden. Ze waren niet van: wij doen hier iets voor een doel, om mijzelf te verheffen, of mijn geloofwaardigheid in de gemeenschap toe te laten nemen... Deze kerels leefden gewoon.
Mijn vader hield de boeken bij voor de garage, zelfs nadat hij het motel had, en hij zou er opuit gaan en 's nachts auto's ophalen, en als er een ongeluk was gebeurd, of iemand had een kapotte auto, of er was sprake van criminaliteit en ze moesten een auto wegslepen, dan zou mijn vader worden opgebeld en ik mocht dikwijls met hem meegaan, als kleine jongen. Ik vond dat leuk.
In een bepaald jaar brak hij zijn rug en hij lag op bed, en ik herinner mij dat broeder Billy hem kwam bezoeken terwijl hij in deze stellage lag; het ging helemaal om hem heen en zat vastgegespt vanaf zijn heupen tot aan zijn schouders. Ik denk dat Armand Fisher dat voor hem in elkaar had gezet, in 1957.
In 1958 kreeg ik acute reuma, en toen ik op een morgen wakker werd... ik had een oorontsteking gehad; ze hadden in die tijd nog geen buisjes voor kinderoren. En mijn handen waren ongeveer zo geblokkeerd, en mijn rug was verdraaid en ik kon me niet bewegen. Natuurlijk was mijn moeder in paniek, en toen werd de hele verdere dag besteed aan het mij direct naar de dokter te brengen, en toen rechtstreeks door naar het Sint Edward Ziekenhuis in New Albany, waar ik de volgende drie weken doorbracht met acute reuma. Ze ontdekten dat ik een ruis in mijn hart had en ze waren vreselijk bang. Ze waren er bijna van overtuigd dat dit een ervaring met fatale afloop kon zijn voor een tienjarige jongen. Ik herinner me dat broeder Branham langskwam om mij te bezoeken toen ik thuis was gekomen, en hij zei: "Wees niet bezorgd, je komt er doorheen."
Wel, ik heb de hartruis nog steeds, maar hier ben ik, 65 jaar oud. Het heeft me niet gedood, en hij heeft mijn ouders echt bemoedigd, en, weet u, ik ben niet perfect gezond, maar ik blijf doorgaan.
Ik zou de hele dag door kunnen gaan met verhalen vertellen over broeder Billy. Hij was een mannelijke man, weet u. Het maakte hem niet uit hoe de mensen hem beschouwden, hij was gewoon wie hij was, zo ongeveer als mijn vader. Ik bedoel, ze hadden niet een publieke reputatie én een persoonlijke reputatie. Ze waren altijd dezelfde 24/7 [24 uur per dag, 7 dagen per week – Vert.]. En, weet u, het is zoals pa zei, ik heb hem altijd hooggeacht omdat hij mensen voedde die honger hadden. Hij zei er nooit iets over, vertelde er nooit iemand over; hij deed het gewoon. En dat is hoe mannen doen. Er zijn een heleboel mensen van het mannelijk geslacht, maar in feite zijn ze niet wat ik een man zou willen noemen.
Ik had dus het geluk dat ik werd opgevoed temidden van een stel kerels die beslist geen eigendunk hadden, of vragen; zij wisten wie ze waren. Broeder Billy was een van dit soort kerels. Ik ben blij dat ik met hem in contact ben geweest.