Wie is William Branham?
William Branham werd geboren op een boerderij dichtbij Berksville, Kentucky, niet ver van de plaats waar Abraham Lincoln zo'n honderd jaar eerder werd geboren. Niemand is zeker van de exacte datum, omdat geboorten in Kentucky in die dagen niet werden geregistreerd. Maar men gelooft dat hij op 6 april 1909 werd geboren en slechts vijf pond woog. Zijn moeder was vijftien jaar oud en zijn vader achttien.
De eerste dag van zijn leven gebeurde er iets erg ongewoons. Nadat de vroedvrouw hem gewassen en bij zijn moeder gelegd had, ging ze naar een raam om de "shutters" [Een rij luikjes die open en dicht kunnen, ongeveer op de manier van luxaflex -- Vert.] open te doen.
Het huis van de Branhams
Er was geen glas in de ramen van het huis van de Branhams in die dagen en de lucht en het licht werden geregeld door het openen en dichtdoen van de houten shutters. De dageraad begon net door te breken over de velden, zodat enkele lichtstralen de kamer in vielen. Met dit licht kwam een kleine, ronde halo van ongeveer dertig centimeter doorsnee, die helder scheen boven het bed waar de moeder en baby lagen.
Deze halo is sindsdien door duizenden mensen gezien en is ongetwijfeld dezelfde als die staat op de foto die in Houston, Texas, gedurende de campagne van januari 1950 genomen werd. Een rapport over deze foto met een fotokopie van de verklaringen gedaan door George Lacy, V.S., onderzoeker van twijfelachtige documenten, vindt u aan het eind van dit hoofdstuk. Toen de vroedvrouw en de ouders deze halo zagen begonnen ze te roepen; ze waren bang en wisten niet wat het allemaal te betekenen had. Pas jaren later begrepen zij die van deze halo afwisten, dat God Zijn hand over deze man had voor een grote bediening tot de mensen van de wereld.
Geen enkele vorm van religie werd door de familie Branham aangehangen. Zijn grootvader was Katholiek, maar zijn vader en moeder voelden duidelijk weinig voor het Christendom. Maar vanwege het ongebruikelijke voorval bij zijn geboorte, nam zijn moeder hem mee naar een Baptistenkerk in de buurt. Dit was haar eerste bezoek aan de kerk en het laatste voor vele jaren.
In het vroege najaar van 1909 beleefde Kentucky één van zijn zwaarste sneeuwstormen. De vader van William Branham was op dit moment weg, werkend in een houtzagerij, waar hij gestrand was vanwege deze hevige storm. Spoedig begon de voedsel- en brandstofvoorraad in hun huis op te raken. Zijn moeder ging dan naar buiten om alles wat ze kon vinden om te branden, naar binnen te brengen om haar kind en zichzelf voor de vriesdood te bewaren. Ze hadden nooit veel eten bij de hand en toen hun magere voorraadje op was, kon ze voelen dat de kracht haar verliet. Er zou snel hulp moeten komen om hen te laten leven. Tenslotte werd ze zo zwak dat ze zich bewust was, dat als ze naar buiten zou gaan voor meer hout, ze misschien niet in staat meer zou zijn om terug te komen.
Ze nam de baby en wikkelde hem er zo goed mogelijk in en legde hem in bed, en wachtte tot de dood zou komen om hen allebei weg te nemen. Ze zouden gestorven zijn als het niet ware geweest dat een oude, vrome buurman van hen op een vreemde wijze bezorgd werd over het huishouden van de Branhams. Toen hij het onderzocht, bemerkte hij dat er geen rook uit de schoorsteen kwam. Hoewel de sneeuw diep was, baande de oudere man zich een weg naar de nederige hut met zijn ruighouten dakbedekking en merkte dat de deur aan de binnenkant gesloten was. Hij besefte dat er iemand binnen moest zijn en omdat hij geen teken van warmte in de hut zag, brak hij in.
Hij schrok heel erg van wat hij zag toen hij binnenkwam. De moeder was door kou en honger de dood nabij. Hij bad dat God hun levens wilde sparen en niet wilde toestaan dat deze jonge moeder en haar kind op deze manier van de wereld zouden heengaan. Snel verzamelde hij brandhout en bleef daar tot hij een goed trekkend vuur had dat al snel het nederige tweekamer huisje verwarmde. Vervolgens verzorgde hij eten voor moeder en kind en spoedig waren ze op weg naar herstel.
Niet lang hierna verhuisde de Branham familie naar Utica, Indiana, en het jaar daarop naar een boerderij op vijf mijl afstand van Jeffersonville, Indiana, twee mijl van waar hij nu woont. Zijn jonge leven werd gekenmerkt door tragedie, armoede en verkeerd begrepen worden.
Sommige van de meest levendige herinneringen van William Branhams jeugd hebben betrekking op de armoede waarin ze noodgedwongen leefden. Zijn vader werkte voor een rijke boer voor vijfenzeventig dollarcent per dag. Hij herinnert zich hoe hij hem zag thuiskomen met zijn hemd aan zijn zongebrande rug gekleefd, zodat zijn moeder de schaar moest pakken om het los te knippen. Hun nederige woning was een kleine tweekamer-hut met zandvloer en de keuken liep naar beneden af onder de appelboom in de tuin.
De eerste maal dat God hoorbaar tot William Branham sprak was toen hij ongeveer zeven jaar oud was. Hij zat net op een plattelandsschool, een paar mijl ten noorden van Jeffersonville, Indiana. Die middag kwam hij thuis van school en was van plan om met de andere jongens mee te gaan om wat te vissen. Maar toen de jonge Branham op het punt stond om weg te gaan, riep zijn vader hem en zei hem dat hij water moest dragen voor zijn illegale drankdistilleerderij. Dit was natuurlijk een teleurstelling voor hem, want als jongen was hij gek op jagen en vissen. Maar hij besefte dat, omdat zijn vader hem zei om water te dragen, hij zou moeten doen wat hem gezegd was.
Terwijl hij het water droeg, stopte hij om te rusten onder een oude populier halverwege het huis en de stal. Plotseling hoorde hij het geluid van wind die door de blaadjes woei. Hij keek rond en bemerkte dat het een stille, zonnige en warme dag was. Toen hij scherper luisterde, merkte hij dat de wind op een bepaalde plaats, ongeveer ter grootte van een regenton, door de bomen scheen te blazen. En op dat moment kwam er een stem uit de bomen, die zei: "Drink nooit, of rook, of verontreinig je lichaam op enige manier, want Ik heb een werk voor je te doen, wanneer je ouder wordt."
Dit bevreesde hem en hij rende naar huis. Huilend viel hij in de armen van zijn moeder, die dacht dat hij door een slang gebeten was. Hij zei haar dat hij alleen maar bang was en vertelde haar niet over die wind die door het gebladerte blies, noch over de stem. Zijn moeder stopte hem in bed, denkende dat hij aan een zenuwaanval leed. Wanneer het maar mogelijk was probeerde hij het te vermijden om dicht bij die boom te komen. Hij maakte liever een omweg langs de andere kant van de tuin.
Twee weken later, terwijl hij speelde op de oever van de rivier de Ohio, zag hij een visioen. Hij nam iets waar, wat hem toescheen een brug te zijn die van de kant van de rivier van Kentucky kwam, in de richting van Indiana.
Terwijl de brug vorderde in de richting van Indiana, zag hij zestien mensen van de brug in het water vallen. Hij ging naar huis en vertelde zijn moeder hierover, maar zij zei dat hij geslapen had en gedroomd. Maar de jonge William Branham wist dat hij niet geslapen of gedroomd had. Toch begreep hij niet wat hij had gezien.
Tweeëntwintig jaar later werd de staatsbrug gebouwd tussen Louisville, Kentucky, en Jeffersonville, Indiana, precies over deze plaats. Gedurende de bouw van de brug verloren zestien mensen het leven. God sprak tot de jonge man en legde het fundament voor hem om geloof te hebben in de dingen die God hem in de toekomstige jaren zou tonen.
Hij was zich bewust van het feit dat er iemand rondom hem was die altijd scheen te willen praten, maar hij was bang en probeerde het altijd te negeren, want zijn moeder had hem gewaarschuwd tegen spiritisme en demonische krachten.
Om de armoede nog ellendiger en verdrietiger te maken, werd zijn vader een dronkaard. William herinnert zich hoe hij een heel jaar naar school ging zonder ooit een overhemd te bezitten dat hij kon dragen. Hij herinnert zich hoe hij op school naar de andere kinderen zat te kijken die kleren hadden en begon te beseffen dat de drank de levensbehoeften van zijn familie gestolen had.
Hij las over Abraham Lincoln, die als een jonge man in New Orleans van een boot stapte en de blanken een grote neger zag veilen, hem zo van zijn gezin scheidend. Zijn vrouw en kind stonden daar te huilen, terwijl de man verkocht werd alsof hij een paard was. Lincoln besefte dat dit verkeerd was en zwoer bij zichzelf dat hij er op een dag iets aan zou doen, al zou het zijn eigen leven kosten.
Op gelijke wijze zat de jonge William Branham daar op school en dacht aan de armoede die zijn familie kende vanwege de drank. Hij zei dat dit verkeerd was en dat hij er op zekere dag iets aan zou doen, zelfs ten koste van zijn leven. Hij heeft dit voornemen niet vergeten, want zelfs tot op vandaag doet hij alles en zal hij alles blijven doen wat hij kan om de mensen te wijzen op het schadelijke effect van drank en tabak.
William Branham vertelt van de keer dat zijn onderwijzeres, mevrouw Temple, hem vroeg waarom hij zijn jas niet uitdeed op school. Hij kon haar niet zeggen dat hij geen overhemd had, dus zei hij haar dat hij het koud had. Ze zei: "Goed dan, ga dan maar bij de kachel zitten." Natuurlijk moest hij doen wat ze hem gezegd had, dus hij verhuisde en ging bij de haard zitten. Daar had hij het warmer dan ooit, maar hoewel het zweet hem over de rug liep, kon hij nog steeds zijn jas niet uit doen. Ze kon het niet begrijpen en vroeg hem of hij nog niet warm was, waarop hij antwoordde: "Nee juf." Tenslotte concludeerde ze dat hij de griep aan het krijgen was, dus stuurde ze hem naar huis.
Hoewel hij het niet erg vond om van school naar huis te gaan, moest hij toch huilen. Om het feit te verbergen dat hij geen overhemd had zoals de andere kinderen had hij gelogen tegen zijn juffrouw door haar te zeggen dat hij het koud had. Tenslotte kreeg hij een shirt. Een overhemd, gemaakt van een oude jurk die één van zijn nichten bij hem in huis had laten liggen. Hij knipte het gedeelte van de rok eraf, maar het leek nog steeds niet erg op een overhemd. De andere kinderen lachten om hem en zeiden dat hij een meisjesjurk aan had. Opnieuw loog hij en zei: "Nee, dat is het niet. Het is mijn Indianenpak." Maar ze geloofden hem niet en hij ging huilend naar huis.
Lloyd, een klasgenoot van hem, verkocht de Padvinderskrant. Door dit krantje te verkopen kwam hij bij wat ze de "Lone Scouts" noemden, en kreeg hij een uniform van de vereniging. Dat was tijdens de Eerste Wereldoorlog, en uniformen waren erg populair. De jonge William Branham bewonderde dat padvinderspak zeer, want hij wilde altijd al als een soldaat zijn. Natuurlijk, hij had niet eens een blouse, laat staan een padvinderspak. Dus vroeg hij zijn vriend: "Lloyd, als jij dat pak versleten hebt, zou je het dan aan mij willen geven?" Hij zei: "Zeker, ik zal het dan aan jou geven, Bill."
Hij wachtte en wachtte, maar hoewel de jongen het pak altijd droeg, scheen het niet te verslijten; eindelijk merkte hij dat Lloyd het pak niet langer droeg, dus vroeg hij hem ernaar. Toen het zover was, had zijn vriend echter vergeten dat hij hem beloofd had het pak te geven en zijn moeder had het verknipt voor lappen. Het enige wat hij van het padvinderspak kon vinden was een broekspijp en dus vroeg de jonge Branham hem daarom.
Hij nam deze mee naar huis en trok hem aan. Het gaf hem een trots gevoel, want dit was het enige kledingstuk dat hij had dat enige gelijkenis vertoonde met dat van een soldaat. Hij dacht bij zichzelf dat hij nu zeker een echte soldaat was, omdat hij één broekspijp had. Hij wilde het aan naar school, maar wist niet hoe hij dat zou kunnen doen zonder dat de kinderen hem weer uitlachten. Dus besloot hij het verhaal te verzinnen dat hij zijn been had verwond en de broekspijp als verband gebruikte. Toen hij echter op school kwam, wilden de kinderen hem niet geloven. Weer lachten ze hem uit; weer ging hij huilend naar huis.
Zaterdag was de belangrijkste dag bij het Branham-huishouden. Het was de dag dat ze Kootsie, de oude muilezel inspanden aan de houtkar en dat meneer en mevrouw Branham en al de kleine Branhams in de wagen gingen en op weg gingen naar de stad. Daar haalden ze dan hun wekelijkse voorraad kruidenierswaren en de kruidenier gaf hun altijd een zak pepermunt voor de vijf kinderen.
Zijn vader moest dit snoep altijd heel zorgvuldig verdelen, om moeilijkheden te vermijden, want tien hongerige ogen hielden hem heel goed in de gaten. William Branham, de oudste zoon, maakte er een gewoonte van om niet al zijn snoep op zaterdag op te eten, maar bewaarde er wat van tot de volgende week als hij er een koopje van kon maken met enige van de andere kinderen. In ruil voor een paar likken van zijn snoep kon hij ze zo ver krijgen dat ze hem meehielpen met de karweitjes rond het huis.
De vader van William Branham was een dranksmokkelaar en maakte drank op de boerderij. Op een zondagochtend toen William Branham tien jaar oud was, was hij met zijn vader en een buurman aan de Ohio rivier. Terwijl ze over de oever liepen nam zijn vader een fles uit zijn zak en, nadat hij gedronken had, gaf hij hem aan zijn buurman. De buurman dronk ervan en gaf het toen aan de jonge William Branham die zei: "Nee meneer, dank u, ik drink niet." Verrast antwoordde de buurman: "Een Branham en een Ier en je drinkt niet?" "Nee meneer!" hield hij vol. Zijn vader gaf als antwoord: "Ik heb vier jongens en één meisje", en dat meisje was William, die net geweigerd had om te drinken.
Dit sneed heel diep in zijn gevoelige hart, want hij was gewetensvol en verlangde om te doen wat goed was. Hier noemde zijn eigen vader hem een meisje toen hij weigerde om de drank te nemen, die zo'n bron van droefheid en armoede was geweest in hun eigen huis. Dit was meer dan de jonge Branham kon hebben en hij zei: "Geef me die fles en ik zal laten zien dat ik een Branham ben en dat ik kan drinken."
Hij nam de fles en begon hem naar zijn mond te brengen. Toen hij dat deed, kwam opnieuw dat bekende geluid van de wind. Hij werd herinnerd aan de keer dat de engel voor de eerste keer tot hem sprak en hem zei om nooit te roken, te drinken of zijn lichaam op enige manier te verontreinigen, omdat hij een werk te doen had als hij ouder zou zijn. Hij had hier niet aan gedacht en toen hij het hoorde werd hij bang, liet de fles vallen en begon te huilen. Zijn vader zei: "Zie je wel, ik zei toch dat hij een meisje was."
Hij mag misschien een meisje geweest zijn in de ogen van de wereld, maar God sprak tot de jongen. God behoedde hem voor iets belangrijks in de toekomst, iets waardoor hij niet alleen een hulp voor zijn buren en de mensen die hem kenden zou zijn, maar een hulp en zegen voor miljoenen mensen rond de wereld. Dit voorval is de ontmoedigendste en bitterste ervaring van zijn jonge jaren.
Omdat hij voelde dat hij niet werd begrepen en hij aan een minderwaardigheidscomplex leed, had hij niet veel vrienden. Hij was erg verlegen voor meisjes en mocht ze niet. Jongens leken hem niet te begrijpen. In plaats van gezelschap te zoeken van mensen, pakte hij veel liever zijn geweer en ging met zijn hond uit jagen. Bijvoorbeeld, de jonge mensen uit de omgeving hadden besloten om hem een verrassings-verjaardagsfeestje te bereiden, maar hij ontdekte het. Vroeg in de avond, voordat er iemand kwam, nam hij zijn hond en ging op wasberenjacht en kwam pas tegen tienen thuis. Hij dacht dat het feestje toen wel voorbij zou zijn en iedereen naar huis zou zijn gegaan. In plaats daarvan ontdekte hij dat iedereen er nog was en dat ze spelletjes deden en zich klaarblijkelijk vermaakten. Toen hij door het raam keek en hen zag besloot hij dat hij niet naar binnen wilde gaan. Hij zou zich er niet thuis voelen; hij zou zich niet vermaken daar met die mensen. Dus besloot hij naar de schuur te gaan en daar de nacht door te brengen.
Op veertienjarige leeftijd was hij aan het jagen en kreeg hij een ongeluk, wat veroorzaakte dat hij zeven maanden naar het ziekenhuis moest. In deze tijd kwam de stem vele malen tot hem terug, maar hij was er bang voor, omdat zijn moeder hem gewaarschuwd had voor spiritisme en boze geesten. Omdat hij bang was voor deze stem, weigerde hij steeds te luisteren en weigerde te antwoorden. Maar God handelde met hem gedurende die maanden terwijl hij in het ziekenhuis was, zelfs hoewel hij al deze tijd God verwierp en weigerde te luisteren naar God.
De andere jonge mannen gingen om met meisjes en vermaakten zich duidelijk, maar het leek alsof William Branham zich met geen van hen kon vermaken. Tenslotte, toen hij ongeveer achttien jaar oud was, werd hij overgehaald om een afspraakje te maken met één van de meisjes. Terwijl ze wat rond aan 't rijden waren, stopten ze bij een klein café in de buitenwijken van de stad. Hij ging binnen om wat Coca-cola en sandwiches te halen.
Toen hij buiten kwam vond hij het meisje rokend, dit meisje waarvan hij dacht dat het zo'n fijn meisje was en in welks gezelschap hij zich het meest zou kunnen verheugen. Voor hem was dit schokkend. Hij kon niets ergers bedenken voor een vrouw dan te paffen aan een sigaret. En toen hij de auto inkwam zei ze: "Wil je een trekje, Billy?" Hij zei: "Nee madam, ik rook niet." Hierop antwoordde zij: "Rook je niet? Je vertelde ons dat je niet drinkt, dat je niet danst en nu zeg je dat je niet rookt. Waar houd je dan wel van?" "Wel," zei hij, "ik houd van jagen; ik houd van vissen; ik houd ervan om gewoon in de bossen te zijn." Het meisje lachte en maakte hem belachelijk. Al snel deden de andere jongens mee met de meisjes in het kleineren van zijn interesses en opnieuw werd hij eraan herinnerd dat hij niet zo was als de andere mensen. Tenslotte zei het meisje: "Wel, ik heb geen behoefte aan gezelschap van een meisje." Dit was meer dan hij kon verdragen, want dit was precies wat zijn vader hem genoemd had die dag bij de rivier, toen hij weigerde om van de illegale alcohol te drinken, dus zei hij tegen de jongelui: "Niemand zal mij een meisje noemen, geef mij die sigaret; ik zal hem oproken."
Hij nam de sigaret en stond op het punt hem naar zijn mond te brengen toen hij dat bekende geluid hoorde als van een wind die door de bladeren waait. En opnieuw kwam die stem tot hem, zeggend: "Drink, rook of verontreinig je lichaam nooit op enigerlei wijze, want Ik heb een werk voor je te doen, wanneer je ouder wordt." Hierdoor werd hij bang en kon hij de sigaret gewoon niet naar zijn mond krijgen. Omdat hij wist dat iedereen hem uit zou lachen als hij niet zou roken, brak hij in huilen uit. Hij ging de auto uit en begon de weg af te rennen in de richting van zijn huis. Zij begonnen achter hem aan te rijden, zetten de lichten op hem, lachten en maakten plezier om hem. Toen ze hem bleven volgen, verliet hij de weg en begon over het veld naar huis te lopen. Hij rende zo ver en zo lang als hij kon.
Tenslotte, toen hij uitgeput was, werd hij gedwongen te gaan zitten. Hier huilde hij uit het diepst van zijn hart, en wenste dat hij kon sterven, omdat hij niet was als andere mensen. De mensen begrepen hem niet en hij kon zich niet met hen vermaken. Toen hij daar op een rots zat te huilen, voelde hij de aanwezigheid van iemand dichtbij hem. Eerst was hij te bang om op te kijken. Toen hij het tenslotte deed, was hij niet in staat iemand te zien, hoewel hij beslist voelde dat er iemand daarginds in een groepje struiken was, ongeveer vijftien meter bij de rots vandaan. Hij begreep in die tijd niet wat het was. Dus toen wenste hij niet alleen dat hij kon sterven, maar hij was nog bang ook. Opnieuw ging hij op weg door het veld, huilend en zo snel rennend als hij kon.
Als een jonge man droomde hij altijd dat hij naar het westen ging. Hij hield altijd van het open land en het was daar, daar op de velden met de natuur, dat hij zijn dierbaarste uren doorbracht. Dus toen hij negentien was, besloot hij naar het westen te gaan, waar hij misschien werk zou kunnen vinden op een veefokkerij. Op een zekere septembermorgen zei hij tegen zijn moeder dat hij een kampeertochtje zou gaan maken naar Tunnel Mill, een plaats, ongeveer veertien mijl van Jeffersonville vandaan, waar hij vaak heengegaan was. Hij vertelde haar dit, omdat hij wist dat als hij haar zou zeggen dat hij naar het westen zou gaan, ze bij hem zou aandringen en hem zou overhalen om niet te gaan.
Hij schreef haar niet tot hij in Arizona was en een baan had in de buurt van Phoenix. Hij realiseerde zich dat hij eigenlijk wegliep van God, maar dat wilde hij niet toegeven. Hij hield van het leven op de veefokkerij, maar zoals het met andere genoegens van hem was gegaan, was de nieuwigheid er snel af en wenste hij dat hij weer thuis was.
Hij was nog niet lang daar in het westen toen hem een brief van zijn moeder bereikte waarin stond dat zijn broer Edward erg ziek was. Hij nam het niet erg serieus, omdat er tot op deze tijd geen doden in het gezin van de Branhams waren geweest en hij dacht dat hij snel weer beter zou zijn. Maar toen hij een paar dagen later terugkwam naar de veefokkerij uit de stad, werd hem een briefje gegeven waarin stond: "Bill, kom naar de noordelijke weide. Het is erg belangrijk." Onmiddellijk liep hij naar de weide en de eerste die hij tegen kwam was een oude veefokker die ze Pop noemden. Pop had een bedroefde uitdrukking op zijn gezicht toen hij William Branham bekend maakte dat hij treurig nieuws voor hem had. Toen kwam de voorman eraan en vertelde hem dat ze zojuist het nieuws hadden ontvangen dat zijn broer Edward overleden was. Dit nieuws kwam voor hem als een verschrikkelijke schok, daar hij begon te beseffen dat hij zijn broer nooit meer levend zou kunnen terugzien.
Terwijl hij daar stond, bewogen gebeurtenissen door zijn gedachten. Hij had God weerstaan; hij wist het. Toch sprak God tot hem zelfs door de dood van zijn broer. De eerste gedachte die in de gedachten van William Branham kwam, was of zijn broer wel of niet gereed was om te sterven. Terwijl hij zich omdraaide en over de prairie keek, stroomden de tranen uit zijn ogen. Hij dacht terug aan hoe ze samen als kleine knapen hadden gewerkt, en hoe het leven wreed en hard voor hen was geweest. Hij herinnerde zich hoe ze naar school gingen met niet genoeg eten in hun lunchpakketjes, niet genoeg kleren aan hun lijf, terwijl de tenen uit hun schoenen staken. Ze moesten oude jassen dragen die bij hun nek waren vastgespeld, omdat ze geen overhemden hadden. Hij herinnerde zich die ene dag dat zijn moeder hun popcorn in hun lunchzakjes had gegeven en dat hij om zeker te zijn dat hij zijn deel zou krijgen, naar buiten was gegaan en een handvol popcorn had genomen voordat het lunchtijd was.
Terwijl hij daar naar het oosten over de prairie stond te kijken, was hij zich opnieuw aan het afvragen: was zijn broer gereed om te sterven? Wat als hij het was geweest die gestorven was, zou hij gereed zijn geweest? En opnieuw moest hij bij zichzelf toegeven dat hij niet gereed was, noch dat hij zijn God wilde ontmoeten.
De eerste keer dat William Branham zich herinnert gebed gehoord te hebben was ten tijde van zijn broers begrafenis. De eerwaarde McKinney van de 'Port Fulton Church' leidde de begrafenisdienst. Tijdens de dienst zei hij: "Misschien zijn er hier sommigen die God niet kennen. Als dat zo is, waarom zou u Hem dan nu niet aanvaarden?" Dit trof William Branham, die teruggekomen was voor de begrafenis. Hij was zich bewust dat hij God niet kende.
Na de begrafenis ging hij niet terug naar het westen, maar kreeg een baan bij de Maatschappij van Publieke Werken van Indiana. Na twee jaar bij hen gewerkt te hebben, meters testend in de meetwerkplaats van de gasfabriek in New Albany, werd hij door gas overweldigd. Dit was het begin van zijn ziekte die hem dwong God te aanvaarden en naar God te luisteren. Hij bezocht alle doktoren die hij maar kon, maar geen gaf hem verlichting. Tenslotte werd hij naar een specialist in Louisville, Kentucky, gestuurd waar hem werd verteld dat zijn blinde darm zou moeten worden weggenomen. Omdat hij geen verschijnselen van blindedarmontsteking had kon hij dit niet begrijpen, maar desondanks zeiden ze dat de operatie nodig was voor herstel.
Hij concludeerde dat als het nodig was dat hij een operatie zou ondergaan, hij misschien zieker was dan hij dacht. In dat geval wilde hij iemand bij zich die God kende. Dus vroeg hij om de voorganger van de Eerste Baptistengemeente die daar bij hem bleef toen hij de operatiekamer binnenging. Vlak voordat de operatie begon, voelde hij dat hij snel zwakker en zwakker werd. Er kwam vrees in zijn gedachten dat hij nooit door deze operatie heen zou komen en dat hij zou worden opgeroepen om zijn God te ontmoeten, en hij besefte dat hij niet gereed was. Voor het eerst in zijn leven riep hij tot God om hulp.
Onmiddellijk na de operatie maakte hij een ander visioen mee dat het keerpunt was in zijn leven. Hij zag zichzelf diep in een groot bos. Het geluid van wind en ruisende blaadjes kwam dichter en dichterbij. Hij dacht bij zichzelf dat het de dood was, die hem weg kwam nemen. O, wat schreeuwde hij tot God, omdat hij niet gereed was om zijn Schepper te ontmoeten. De wind kwam nader en werd luider. Toen leek het alsof hij weer terug was in de dagen dat hij een jongen was, daar op het pad staande onder die populier waar hij de stem voor het eerst tot zich hoorde spreken toen hij zeven jaar oud was. Opnieuw sprak de stem: "Drink nooit, rook of verontreinig nooit je lichaam op enige wijze... Ik riep je en je wilde niet gaan." De woorden werden driemaal herhaald. Toen riep broeder Branham: "Here, als U dat bent, laat me teruggaan naar de aarde en ik zal Uw Evangelie prediken van de daken en de hoeken van de straten. Ik zal iedereen erover vertellen."
Het visioen was voorbij. Hij voelde zich sterker en besefte dat de dood niet nabij was, maar dat hij beter zou worden. De dokter had het ziekenhuis niet verlaten, want hij wilde een oog houden op de vooruitgang van zijn patiënt. Toen hij William Branham zag zei hij: "Ik ben geen kerkganger; mijn praktijk is zo groot dat ik geen tijd heb. Maar ik weet dat God deze jongen bezocht heeft." De dokter had duidelijk gevoeld dat William Branham de operatie niet zou overleven, hij had hem echter niet alleen overleefd, maar hij bleek sterker te zijn en goed op weg te genezen. Noch de dokter, noch William Branham begreep het. Ik ben er echter zeker van dat als hij toen had geweten wat hij nu weet, hij niet verward zou zijn geweest, maar dat hij het de dokter en de anderen die erbij betrokken waren heel gemakkelijk had kunnen uitleggen.
Na enkele dagen werd hij uit het ziekenhuis ontslagen en ging hij terug naar huis. Toen begon hij God te zoeken. Tot op deze tijd had hij geen religieuze opvoeding; hij wist niet hoe hij God moest vinden, en had het Woord niet belangrijk geacht. Hij ging van kerk naar kerk, proberend om een plaats te vinden waar Christenen hem zouden helpen en hem zouden leren hoe hij God moest benaderen.
Op een nacht thuis werd hij zo hongerig naar God dat hij bang was dat hij niet zou kunnen leven als hij Hem niet vond. Omdat hij niemand in het huis wilde storen, ging hij naar een oud, houten schuurtje achter het huis en daar probeerde hij te bidden. Hij wist niet hoe te bidden, maar hij hief zijn hart op tot God en riep het uit zo goed als hij kon. Plotseling verscheen er een licht in de vorm van een kruis en er sprak een stem tot hem in een taal die hij niet begreep. Toen ging het weg. Hij werd bevreesd en zei verwonderd: "Here, als U het bent, kom dan alstublieft terug en spreek nogmaals tot mij." Het licht kwam opnieuw de schuur binnen. Toen hij bad verscheen het ook de derde keer. Nu besefte hij dat hij God had ontmoet. Hij was gelukkig; hij was dankbaar.
Hij hief zijn hart op tot God in dankbetuiging terwijl hij opsprong en het huis in rende alsof hij op lucht rende. Zijn moeder zei: "Bill, wat is er met jou gebeurd?" Hij antwoorde: "Dat weet ik niet, maar ik voel me beslist goed." Liever dan in het huis te blijven waar de mensen waren, ging hij naar buiten waar hij alleen kon zijn met zijn pasgevonden Vriend.
Hij leerde eerwaarde Roy Davis kennen, de voorganger van de Zendings-Baptistengemeente, die een grote zegen was voor broeder Branham in het begin van zijn christelijke leven. Eén van de eerste dingen die hij zich bewust werd was, dat God hem in de bediening wilde hebben en hem daarom zou moeten genezen. Hij ging naar een gemeente waar ze geloofden in het zalven met olie, en na gebed werd hij onmiddellijk genezen. Beseffend dat de discipelen iets hadden wat moderne predikers niet hebben, vroeg hij God om hem te geven wat de eerste discipelen hadden. De discipelen waren gedoopt met de Heilige Geest, genazen de zieken, en deden machtige wonderen in de Naam van Jezus. Hij begon te bidden voor de doop van de Heilige Geest. Ongeveer zes maanden later toen hij de doop ontving, sprak God tot hem en zei hem het Woord te prediken en te bidden voor de zieken.
Nadat William Branham zich tot God had gekeerd en Gods roep had beantwoord, leek alles hem voor de wind te gaan. Hij was gelukkig; hij hield van het gezelschap van mensen. Voor het eerst van zijn leven voelde hij zich niet het zwarte schaap, hij was niet een verworpene, en God was waarschijnlijk bij machte om dit hopeloze menselijk geval te nemen en er iets van te maken.
Binnen zes maanden na zijn bekering, werden er plannen gemaakt voor zijn eerste dienst. Hij begon tentsamenkomsten in zijn eigen thuisplaats, Jeffersonville. Naar schatting woonden maar liefst drieduizend mensen één enkele dienst bij en een groot aantal bekeerde zich. Dit was zelfs ongebruikelijk voor een voortreffelijk prediker, en dit was zijn eerste campagne.
In de doopdienst die de campagne volgde werden meer dan honderddertig mensen in water gedoopt. Het was bij deze gelegenheid dat het hemelse licht boven hem verscheen terwijl hij zijn zeventiende persoon doopte. De grote menigte die daar op de oever van de Ohio rivier stond, was getuige van dit licht en in de krant stond er een artikel over.
De mensen die gered werden in de tentsamenkomst in Jeffersonville besloten een tabernakel te bouwen, die nu bekend staat als de Branham-tabernakel.
De volgende paar jaren waren vruchtbaar en de zegeningen van God rustten op hem gedurende deze tijd. Hij ontving visioenen van dingen die zouden gebeuren. Op het moment zelf kon hij ze niet begrijpen, maar als ze gebeurden kon hij zien dat God hem een nauwkeurig beeld had gegeven.
William Branham met Hope
Tijdens de eerste jaren van zijn bediening ontmoette hij Hope Brumback, het meisje met wie hij later trouwde. Na haar ongeveer vijf maanden het hof gemaakt te hebben, besloot William Branham dat hij haar zou moeten vragen of ze met hem wilde trouwen. Tenslotte was ze een fijn meisje en als hij nooit met haar zou trouwen, moest hij haar tijd niet verspillen. Ik zal u het verhaal van zijn schuchterheid vertellen, het aanzoek per brief, zijn huwelijk en andere gebeurtenissen die hun gelukkige huwelijk volgden, zoals het door broeder Branham werd verteld in zijn simpele. maar toch beeldende stijl.
Ik was maar een kleine plattelandsjongen en erg verlegen. Als u in aanmerking neemt hoe verlegen ik was, vraagt u zich waarschijnlijk af hoe ik ooit ben getrouwd.
Ik ontmoette een fijn christelijk meisje. Ik vond haar wonderbaar. Ik hield van dit meisje en wilde met haar trouwen, maar ik had niet genoeg moed om het haar te vragen. Ze was een te goed meisje om tijd met mij te verspillen -- ze zou iemand anders krijgen; dus ik wist dat ik haar snel moest vragen. Ik verdiende maar twintig cent per uur en haar vader verdiende vijfhonderd dollar in de maand. Iedere avond dat ik haar zag, nam ik mij voor om haar die avond te vragen. Dan kwam er een hele grote brok in mijn keel en ik kon het gewoon niet. Ik wist niet wat ik moest doen. Weet u wat ik uiteindelijk deed? Ik schreef haar een brief.
Wel, in die brief stond iets meer romantiek dan "Beste juffrouw". Ik deed mijn uiterste best om een goede brief te schrijven, hoewel ik zeker weet dat hij armzalig was. Dus 's morgens was ik gereed om hem in de brievenbus te doen.
Toen kwam de gedachte bij me op wat er zou gebeuren als haar moeder hem zou krijgen, toch was ik bang om hem haar te overhandigen. Uiteindelijk kreeg ik genoeg moed bij elkaar om hem in de brievenbus te doen op maandagochtend. Woensdagavond zou ik haar ontmoeten en haar mee naar de kerk nemen. De hele week tot woensdag was ik werkelijk zenuwachtig. Woensdagavond ging ik naar haar toe. Terwijl ik op weg was dacht ik eraan wat er zou gebeuren als haar moeder naar buiten zou komen en zou zeggen: "William Branham!" Ik wist dat ik goed kon opschieten met de vader, maar ik was niet zo zeker van de moeder.
Tenslotte ging ik naar de deur en vroeg naar haar. Ze kwam en zei: "O, hallo Billy, kom binnen." Ik zei: "Als je het niet erg vindt blijf ik wel even in het portaal zitten." Ik zorgde er beslist voor dat zij mij niet binnen zouden krijgen. Zij zei: "Goed, ik ben in een paar minuten klaar."
Hoewel ik een oud model "T" Ford had, zei zij: "Het is niet ver naar de kerk; laten we gewoon gaan lopen." Dit alarmeerde mij en ik was er zeker van dat er iets was gebeurd. We gingen naar de kerk, maar zij zei niets. Ik was zo zenuwachtig die avond dat ik niets gehoord heb van wat de prediker zei. U weet dat een vrouw je in spanning kan houden.
Nadat wij de kerk verlaten hadden, begonnen wij de straat af te lopen. De maan verlichtte de nacht. Nog steeds zei zij niets. Uiteindelijk besloot ik dat zij de brief niet had gekregen. Dit maakte dat ik me beter voelde. Ik dacht dat de brief misschien verkeerd was bezorgd door de postbode en spoedig was ik weer de oude. We bleven lopen. Ik keek naar haar toen we van achter de bomen kwamen. Haar donkere ogen glinsterden terwijl het maanlicht op haar scheen. Ik dacht, O! Ze zag eruit als een engel.
Tenslotte zei ze: "Billy?"
Ik zei: "Ja."
Ze zei: "Ik heb je brief gekregen."
O!! Ik dacht: "Oh, oh. Daar heb je het. Nu ga je het krijgen, Bill. Nu is het allemaal voorbij." Ik dacht dat ze gewacht had tot na de kerk. Ze zei verder geen woord. Toen zei ik: "Heb je hem gekregen?"
Ze zei: "Uh huh."
Ik dacht, toe nou, schiet op. Ik kon het niet uithouden. U weet hoe dames zijn; ze houden je in spanning. We hadden bijna een huizenblok gelopen en ze had nog niets gezegd. Tenslotte zei ik: "Heb je hem gelezen?"
Zij zei: "Uh huh."
Whew! Ik zei: "Wat dacht je ervan? Was het goed?"
Zij zei: "Uh huh."
Ik wilde dat ze wat zou zeggen. Toen zei ik: "Vond je het fijn wat erin geschreven stond?"
Ze zei: "Uh huh."
Ik zei: "Heb je alles gelezen?"
Ze zei: "Uh huh."
Wel, we zijn getrouwd. We kregen het tenslotte voor elkaar. Maar, voor we echter trouwden, besloten we dat we het aan haar ouders zouden moeten vragen. Ik wist dat ik het best met haar vader overweg kon, dus kwam ik overeen dat ik het hem zou vragen. Zij zou dan haar moeders toestemming vragen. Ik bleef het uitstellen zolang als ik kon, want het maakte me al zenuwachtig als ik er aan dacht. Tenslotte, op een avond had ik goedenavond gezegd en stond op het punt om weg te gaan toen Hope mij gebaarde en naar haar vader wees. O! Ik wist wat dat betekende. De tijd was gekomen; ik kon het niet langer uitstellen. Dus vroeg ik hem of ik buiten in het portaal even met hem kon spreken. Hij zei: "Zeker, Bill."
Toen we buiten kwamen in het portaal zei ik: "Het is een mooie avond, nietwaar, Charlie?"
Hij zei: "Zeker, Bill."
Toen zei ik: "Wel-uh-uh..."
William Branham met zijn
schoonvader Charlie Brumbach
Hij zei: "Ja Bill, je kan haar hebben."
Ik zei: "Dank je, Charlie." O! Hij bespaarde mij een hoop moeite. Toen zei ik: "Nu kijk, Charlie, ik kan haar geen bestaan geven zoals jij." Hij was één van de bedrijfsleiders bij de Pennsylvanië Spoorwegmaatschappij. O, hij verdiende goed, en daar kwam ik aan met een loon van twintig (dollar) cent per uur met schop en houweel. "Maar dit ene weet ik," ging ik verder, "ik heb nog nooit iemand gezien in de wereld van wie ik zoveel houd als van haar. Ik houd van haar met mijn hele hart. Ik zal je beloven, Charlie, ik zal werken zolang als ik kan en ik zal alles doen wat ik kan om eerlijk en goed voor haar te zijn. Ik zal alles doen wat ik kan om haar een bestaan te geven."
Hij zei: "Ik heb liever dat jij haar zou hebben dan iemand anders die ik ken, want dat is wat telt, Bill. Het is niet geld; het is hoe gelukkig je bent."
Ik ben verschrikkelijk blij dat hij er op die manier over dacht. Geluk bestaat niet uit hoeveel wereldse goederen je bezit, maar hoe tevreden je bent met het deel dat je is toebedeeld. Dat is juist. Of je nu veel hebt of weinig, dank God er gewoon voor.
We zijn getrouwd en ik geloof niet dat er enige plaats op aarde gelukkiger was dan ons kleine thuis. Ik herinner mij wat wij hadden toen wij ons huishouden begonnen in twee kamers. Ik kocht een oude haard van een rommelhandelaar voor anderhalve dollar en ik besteedde vijfenzeventig cent om er een rooster in te kopen. Een mevrouw gaf ons een oud opklapbed. Ik ging naar 'Sears and Roebucks' en tikte één van die kleine ontbijtsetjes op de kop die je zelf moest verven.
Het was niet veel, maar vrienden, het was thuis; en ik zou liever in een hut wonen en in Gods gunst staan, dan in het beste huis te leven dat er bestaat zonder Zijn gunst. Wij hadden niet erg veel goederen van deze wereld. Ik herinner mij dat ik eens tegen mijn vrouw zei dat ik de kerk zou moeten vragen om mij een offer te geven om ons te helpen om onze schulden te kunnen betalen. Vóór deze tijd had ik nooit een offer genomen in mijn kerk. Die zondagavond vroeg ik een van de oudsten om zijn hoed te nemen en een collecte op te halen. Maar nadat ik had afgekondigd wat ik ging doen, zag ik een kleine, oude moeder haar portemonnee open doen en er iets van haar pensioengeld uithalen. O! Ik had het hart niet om haar geld te nemen. Dus stond ik op en zei hun dat ik maar gekheid maakte en benieuwd was of zij het zouden doen. Later gaf een lid van de gemeente mij een oude fiets die ik schilderde en verkocht.
Hope met Billy-Paul
Na twee jaar kwam er een kleine jongen in ons huis. Toen hij werd geboren bond het ons alleen nog maar meer samen. Toen ik hem voor het eerst hoorde huilen in het ziekenhuis vertelde iets mij dat het een jongen was. Ik zei: "Here, hier is Uw jongen. Ik zal hem Billy noemen naar zijn vader en Paul naar de Bijbel. Zijn naam zal Billy Paul zijn."
De dokter kwam naar buiten en zei: "Uw jongen is daarbinnen."
Ik zei: "Ja, zijn naam is Billy Paul."
Dus toen waren we gelukkig. Ik herinner me dat wij samen werkten. Zij werkte bij een overhemdenfabriek, proberend om ons een bestaan te helpen verschaffen. Ik predikte elke avond. De hele dag werkte ik in de greppels. Soms als ik 's avonds thuiskwam waren mijn vereelte handen bevroren, en vaak bloedden ze. Hope zat dan mijn handen te verzorgen, 's avonds voordat ik naar de kerk zou gaan. Toen zei zij dat zij wilde dat ik vakantie zou nemen. Zij had ongeveer twaalf dollar gespaard, en zij wilde dat ik een kleine vistocht zou gaan maken. Dus zei ik: "Goed. Maar wil je ook niet mee gaan vissen?"
Zij zei: "Nee. Ik zou liever hier blijven voor de Zomer Bijbelschool." Dus ging ik naar Lake Pawpaw in Michigan, vlak boven Indiana, met een oude predikervriend. Het duurde niet lang of mijn geld was op en ik moest teruggaan. Op mijn terugweg, toen ik de Mishawaka-rivier overstak, zag ik een groot aantal mensen zich verzamelen voor een samenkomst. Ik vroeg me af wat voor een soort samenkomst het was en besloot te stoppen. Daar maakte ik kennis met de Pinkstermensen.
De mensen waren bijeengekomen voor een conferentie. Zij zongen: "Ik weet dat het het Bloed was, ik weet dat het het Bloed was." Vrij snel al stond er een bisschop op en begon te spreken over de doop van de Heilige Geest. Ik besloot te blijven tot de volgende dag. Ik had geen geld voor een hotelkamer, dus ging ik het land in en parkeerde in een korenveld waar ik die nacht sliep. De volgende morgen stond ik vroeg op en ging terug naar de kerk. Ik had wat broodjes en melk gekocht zodat mijn geld het nog even zou uithouden. Toen ik bij de kerk terugkwam had zich al een behoorlijk groot aantal mensen verzameld voor een morgenwijding. Die avond zat er een groot aantal predikers op het podium. De leider zei: "Wij hebben geen tijd om u allen te horen prediken, dus gaan wij iedereen vragen gewoon op te staan en ons uw naam te zeggen." Dus toen ze bij mij kwamen, stond ik op en zei: "Eerwaarde William Branham", en ging zitten.
De volgende middag stond er een oude, gekleurde man op en predikte. Hij was tamelijk afgeleefd en ik was een beetje verbaasd om te zien dat zij zo iemand uitkozen om voor die grote samenkomst te prediken. Hij predikte uit Job 7. "Waar was u toen Ik de aarde grondvestte, toen de morgensterren tezamen jubelden?" Wel, die oude makker stak van wal zo'n tien miljoen jaar voordat de wereld ooit gevormd was. Hij sprak zo'n beetje over alles in de hemel, kwam terecht bij de regenboog en predikte over alles op aarde tot op de tweede komst van Christus.
Die avond ging ik opnieuw naar het korenveld om te slapen. 's Morgens (aangezien ik geloofde dat niemand mij kende) besloot ik dat ik een oude, gekreukelde streepjesbroek aan zou trekken. Mijn andere was nogal gekreukt, omdat ik hem als hoofdkussen had gebruikt. Dit was de laatste dag dat ik kon blijven, omdat ik alleen nog maar geld over had om benzine te kopen om naar huis te gaan. Ik ging terug naar de kerk en toen ik aankwam waren de mensen aan het zingen. De voorgaande prediker stond op en zei: "Wij hebben zojuist de getuigenisdienst gehad, die werd geleid door de jongste prediker hier. De op één na jongste prediker is William Branham uit Jeffersonville." Hij zei: "Kom hierheen, eerw. Branham, als u in het gebouw bent."
U kunt er zeker van zijn dat dit mij ontstelde. Ik keek naar beneden en zag mijn verkreukelde streepjesbroek, dus bleef ik doodstil zitten. In feite had ik nog nooit eerder een systeem van publiekelijk toespreken gezien, en ik wilde daar beslist niet opstaan en prediken voor al die krachtige predikers.
Opnieuw riepen zij: "Weet iemand waar de eerwaarde Branham ergens zit?"
Ik dook alleen maar dieper ineen op mijn plaats dan daarvoor. De oproep werd nogmaals herhaald. De gekleurde man die naast mij zat keerde zich om en zei: "Weet jij wie het is?"
Ik zei: "Luister, ik ben de eerwaarde Branham, maar ik heb deze gekreukelde streepjesbroek aan en ik kan niet dat podium opgaan."
De gekleurde man zei: "Deze mensen geven er niet om hoe je gekleed bent. Zij geven om wat er in je hart is." "Maar", zei ik, "zegt u er alstublieft niets over." Maar de gekleurde man wachtte niet langer.
Hij riep uit: "Hier zit hij! Hier zit hij!"
Mijn hart zonk in mijn schoenen; ik wist niet wat ik moest doen. De avond tevoren had ik ginds in het korenveld gebeden: "Here, als dit de mensen zijn die ik altijd heb willen vinden, die zo gelukkig en vrij schijnen te zijn, geeft Gij mij dan gunst bij hen." Wel, de Here gaf mij hun gunst, maar ik vond het vreselijk om in deze broek naar voren te gaan voor de menigte. Iedereen keek naar mij en ik moest iets doen. Dus ging ik naar voren naar het podium. Mijn gezicht was rood, en toen ik mij omdraaide zag ik de microfoons en dacht bij mijzelf: "Wat zijn dat voor dingen?" Ik bad: "Here, als Gij ooit iemand geholpen hebt, help mij dan nu."
Ik opende de Bijbel en mijn ogen vielen op het vers: "De rijke man sloeg zijn ogen op in de hel." Toen weende hij. Er waren daar geen christenen, en hij huilde. Er was daar geen kerk, en hij huilde. Er waren daar geen bloemen, en hij huilde. Er was daar geen God, en hij huilde. En terwijl ik predikte, huilde ik. Iets kreeg vat op mij en de kracht van God kwam neer op de samenkomst.
De dienst ging nog ongeveer twee uur door. Nadat het voorbij was liep ik buiten. Een hele grote man met cowboy-laarzen aan kwam op mij af en stelde zich aan mij voor. Hij zei: "Ik kom uit Texas en heb daar een goede gemeente. Wat denk je ervan om daar voor mij een samenkomst van twee weken te houden?"
Een andere prediker uit Florida kwam en zei: "Zou je over kunnen komen om samenkomsten voor mij te houden?"
Ik nam een stukje papier en schreef namen en adressen op, en in een paar minuten had ik genoeg opwekkingsdiensten bij elkaar staan om het hele jaar mee voort te kunnen. Wel, ik was blij. Ik sprong in mijn kleine "T"-Ford en daar ging ik heen door Indiana, vijftig kilometer per uur -- vijfentwintig recht vooruit en vijfentwintig kilometers per uur op en neer.
Toen ik thuiskwam, kwam mijn vrouw naar buiten hollen en wierp haar armen om mij heen. Toen zij naar mij keek vroeg zij: "Waar ben je zo blij over?"
Ik zei: "Ik heb het gelukkigste stel mensen ontmoet dat ik ooit in mijn leven ontmoet heb. Zij zijn werkelijk gelukkig, en zij zijn niet beschaamd over hun geloof. Deze mensen hebben mij daar op hun conferentie laten spreken, en wat meer is, ik heb uitnodigingen gekregen om in hun kerken te prediken. Wil jij met mij meegaan?"
Zij antwoordde: "Lieveling, ik heb beloofd overal met je mee te gaan tot de dood ons scheidt." Moge God haar trouwe hart zegenen.
Dus besloot ik het mijn moeder te gaan vertellen. Toen ik daar kwam vertelde ik haar over de uitnodigingen. Zij vroeg: "Wat ga je voor geld verdienen?" Wij voelden dat de Here zou voorzien. Zij sloeg haar armen om mij heen en zegende mij en nog steeds bidt zij voor mij. Zij zei: "Zoon, zij hadden vroeger ook die soort godsdienst in een kerk die ik kende jaren geleden, en ik weet dat het echt is."
En vrienden, wat ik nu zeg, laat het tot uw opbouw zijn. Laat mijn fouten voor u een les zijn. Vrienden en verwanten waarschuwden mij voor het aanvaarden van wat ik wist dat het Gods roep voor mij was. Sommigen zeiden dat de mensen die ik bij de conferentie ontmoet had slecht volk was. Later ontdekte ik, en ik zeg het met eerbied, dat wat daar 'uitschot' genoemd werd de 'crème de la crème' was.
Er werd tegen mij gezegd dat mijn vrouw de ene dag genoeg te eten zou krijgen en het de volgende dag zonder eten zou moeten doen. Anderen zeiden dat het mijn taak was om te blijven en voor het werk in Jeffersonville te zorgen. Mijn vrouw sprak met haar moeder en die zei dat zij met een gebroken hart het graf zou ingaan als Hope met mij mee zou gaan. Mijn vrouw huilde en ik zei haar dat wij naar huis moesten gaan en er nog eens over moesten praten. Zij besloot dat zij met mij mee zou gaan, maar ik zei dat wij het beter niet konden doen. Dierbare vrienden, hier begonnen mijn problemen. Ik luisterde naar wat een vrouw te zeggen had in plaats van wat God te zeggen had. Binnen achttien maanden verloor ik mijn vader, broer, schoonzuster, vrouw en baby en bijna mijn eigen leven. Ik zal het nooit vergeten.
Gedurende deze tijd werkte ik als een jacht-opziener in de staat Indiana. Het inkomen dat ik ontving voor deze baan was afhankelijk van de arrestaties die ik deed. Maar ik deed nooit arrestaties. In plaats daarvan ging ik zitten en sprak met de overtreders over sportiviteit, waarvan ik voelde dat het een grotere weerklank vond dan de boetes die ik had kunnen opleggen.
In de tussentijd was ons kleine meisje op het toneel gekomen, de kleine Sharon Rose. Gezegend zij haar lieve kleine hartje, zij is in de hemel vandaag. Zij was mijn lieveling. Ik houd gewoon van kleine kinderen, en ik herinner mij hoe gelukkig wij samen waren. Ik wilde haar een Bijbelse naam geven. Ik kon haar niet Roos van Saron noemen naar Jezus, dus noemde ik haar Sharon Rose. Wij woonden in een klein, oud huisje. Ik herinner mij dat wanneer ik 's avonds thuis kwam zij daar buiten in de tuin zat, met haar kleine 'vier-hoekers' aan en als ik de hoek om kwam deed ik even de sirene van de auto aan, die ik als jachtopziener gebruikte. Dan wist zij dat ik eraan kwam en zei dan "Koekoekoe". En dan stak zij haar kleine armpjes uit en ik pakte haar en omhelsde haar. Tjonge, zij was zo lief als maar mogelijk is.
Spoedig werd mijn vrouw ziek door een longinfectie. Vervolgens stierf mijn broer onder mijn ogen. Ziet u, de weg van een overtreder is hard. Toen kreeg mijn vader op tweeënvijftigjarige leeftijd op een nacht een hartaanval en stierf een uur later in mijn armen. Net een paar dagen voor hij stierf zat hij in een bar en iemand vroeg hem een drankje te nemen. Hij pakte het glas op, maar begon te beven. Terwijl hij het neerzette begon hij te huilen, en hij sprak over zijn zoon die predikte. Vervolgens zei hij dat hij al deze jaren verkeerd was geweest en zijn zoon goed. Hij zei: "Laat het niet (omdat ik een dronkaard ben) uitwerken op mijn jongens. Dit is de laatste dronk die ik in heel mijn leven zal nemen." Toen pakte hij het glas en probeerde de inhoud ervan op te drinken, maar morste het helemaal over zijn gezicht. Opnieuw huilde hij, pakte zijn hoed op en liep naar buiten. Dit voorval werd mij verteld door een verzekeringsagent die ik later tot de Here leidde. Kort voor zijn dood had hij zijn hart aan de Here gegeven.
Nog steeds sprak God tot mijn hart. Toen stierf mijn schoonzuster precies daar in haar huis. En alles in mijn gemeente scheen ook niet goed te gaan. De weg van een overtreder is hard. Ziet u, ik bleef toen verder terugvallen. Maar ik geloof dat terwijl ik faalde, God nog steeds Zijn gave beschermde. Toen zei ik: "O, wat kan ik doen; ik heb een vergissing begaan." De zalving van God had mij verlaten en is nooit werkelijk teruggekomen tot de Engel mij ontmoette in 1946. Deze jaren waren de donkere periode in mijn leven. Dit alles was het resultaat van het niet doen van wat ik wist dat God wilde dat ik zou doen.
Na enige tijd kreeg mijn vrouw longontsteking. De vloed van 1937 kwam plotseling op en zij werd ingesloten. Ik herinner mij die avond. Ik zal het nooit vergeten. De dijk brak daar door en de stad werd van de kaart geveegd. Ik nam Hope en de beide baby's naar een tijdelijk ziekenhuis dat door de regering was opgezet. Allen daar waren erg ziek.
Hope had een temperatuur van 40,5 C. Toen ik die avond dat zij ziek was geworden, was gaan bidden, keek ik op en zei: "Here, heb genade met mijn vrouw en genees haar. Alstublieft, Here. Want ik houd van haar." Het scheen alsof ik iets zag vallen als een zwart scherm en het kwam zo recht naar beneden. Toen wist ik dat er iets stond te gebeuren. Ik ging heen en vertelde het aan de mensen van mijn gemeente. Zij zeiden dat het kwam doordat ik zo bezorgd en meelevend was, omdat het mijn vrouw betrof. Ik zei: "Nee, er is een zwart gordijn tussen mij en God gekomen. Iets heeft mij van Hem gescheiden en Hij hoort niet naar mij."
O, ik was vermoeid. De nacht dat de vloed doorbrak was ik met een patrouille-ploeg op de rivier. Overal redde ik de mensen, hen optrekkend, en hen eruit halend alsof het vee was. Toen werd ik geroepen en men zei mij naar een plaats te komen waar de vloed doorgebroken was aan de andere kant. Ik liep er snel heen. Ik kon mensen horen roepen. Ik hoorde een vrouw schreeuwen: "Help! Help!" Ik bedacht wat ik kon doen en rende toen weg en nam de speedboot. Ik startte maar ik kon niet op tegen die golven. De dijk was doorgebroken en die tweeverdiepingshuizen stonden te schudden op hun fundamenten. Alhoewel ik probeerde tegen die golven in te gaan, kon ik het niet voor elkaar krijgen. Uiteindelijk ging ik één kant op en werd meegesleurd zodat ik een touw om een paal van een portaal kon krijgen terwijl ik erlangs kwam. Ik legde de boot vast en liet de motor lopen om hem tegen de golven op te houden.
Ik rende het huis in en vond drie of vier kleine kinderen, pakte ze op en zette ze in de boot. Toen nam ik de moeder, stopte haar in de boot en voer weg. Het was ongeveer één uur in de morgen, het sneeuwde en regende, toen ik de boot insprong en terug begon te gaan. Net toen ik op het land aanging waar een groep mensen stond te wachten om de boot te krijgen, als wij langs zouden komen, begon de vrouw uit te roepen: "Mijn baby, mijn baby!" Ik dacht dat zij haar baby had achtergelaten en dus gingen wij (terwijl wij hen daar achterlieten) weer terug. Een deel van het huis was al verdwenen toen ik het tenslotte bereikte. Ik rende naar binnen en keek overal rond zonder iemand te vinden. Later kwam ik erachter dat de baby ongeveer twee jaar oud was. Ik dacht dat zij daarbinnen een kleine baby had. Toen (want ik hoorde dat de zijkant van het huis het begaf) rende ik weg en sprong uit het raam en landde boven op het portaal. Op dat moment zag ik mijn boot vertrekken. Ik kreeg het touw nog te pakken en kwam zo nat als ik maar zijn kon in de boot. Ik probeerde hem te starten, maar de startkabel zat helemaal onder het ijs. Ik trok maar en trok maar, maar hij wilde niet starten.
De stroming deed mij in de rivier terecht komen en de boot stond op het punt om te slaan. Ik kon de motor niet gestart krijgen. Ik had een zieke vrouw en twee zieke kinderen in het ziekenhuis. Ik had net een paar weken daarvoor mijn vader begraven. En daar was ik. Ik knielde in de boot en zei: "O God, heb genade met mij, een zondaar. Ik weet dat ik verkeerd ben geweest, maar alstublieft, dierbare God, laat mij niet mijn vrouw en baby's moeten verlaten en verdrinken in deze rivier." Ik trok opnieuw en opnieuw. Daar ging ik recht op de watervallen af. Ik trok aan de kabel, maar hij wilde niet starten. Ik bad opnieuw en zei: "God, heb genade." Ik had tijd om heel wat dingen te overdenken, vrienden. Ik vertel u, wanneer dat uur komt en de dood recht op je af komt, dan bedenk je heel wat dingen waar je nu niet aan denkt. Ik trok en trok, en door de genade van God startte de motor. Ik ging terug en opnieuw beukte ik tegen de golven in en kwam helemaal beneden in Howard's Park uit, ginds onder Jeffersonville, om ongeveer drie uur in de ochtend.
Toen vertelden zij mij dat de andere kant van de dijk doorgebroken was en dat het water gekomen was via Lanky Kank Creek en het rijksdepot had afgesneden. Ik haastte mij daarheen en bevond dat het water het noodziekenhuis had bereikt. Ik kwam een opzichter tegen die daar stond en zei: "Opzichter, meneer, is er iemand verdronken?"
Hij zei: "Nee, er was niemand verdronken."
Ik zei: "Ik had daar een vrouw en twee zieke kinderen liggen."
Hij zei: "Wel, ik geloof dat iedereen eruit is gekomen, voor zover ik weet."
Ik liep iets verder door en ontmoette mijn medevoorganger. Hij sloeg zijn armen om mij heen en drukte mij tegen zich aan terwijl hij zei: "Billy, jongen, als ik je nooit weerzie, dan zie ik je op die morgen." Dat was de laatste keer dat ik hem zag. Hij is omgekomen gedurende de tijd van de vloed.
Later ontmoette ik majoor Weekly, die zei: "Eerwaarde Branham, uw vrouw en de baby's gingen weg op een veewagen in de richting van Charlestown, Indiana."
Er viel natte sneeuw en het hagelde terwijl ik rende om mijn boot te halen en weg te varen naar waar Lanky Kank Creek uitmondt. Iemand zei: "O, die veewagen werd daar van de weg gespoeld en iedereen erin is verdronken." O, mensen!
Toen zei iemand: "Nee, dat is niet waar; hij ging door. Wij hoorden een officieel bericht dat hij door is gegaan."
Wel, ik ging in mijn boot en begon daarheen te gaan. Ik zag die stroom doorbreken; Ik kon mij geen weg banen door dat water. Het sloot mij in en daar werd ik gedurende ongeveer zeven dagen geïsoleerd op een plaats die Port Fulton wordt genoemd. Toen had ik tijd om alles te overdenken. Toen bad ik. Ik huilde en vroeg mij af of mijn vrouw dood was of levend. Hoe was het met mijn kinderen, mijn moeder? Tenslotte, toen het water was gezakt kwam ik aan de overkant en begon te lopen. Ik was de weg aan het opgaan en ontmoette een oude vriend van me, meneer Hay, uit Charlestown. Ik vroeg: "Is mijn vrouw daar?"
Hij zei: "Nee Billy, mevrouw Branham is daar niet, maar wij zullen haar zeker ergens vinden."
Ik zei: "Er is een stoet doorheen gekomen met een veewagen vol zieken."
Hij zei: "Die is daar nooit gestopt."
Ik ging naar beneden naar het expeditiekantoor. Hij zei: "O, de machinist die die veewagen had genomen zal hier binnen enkele minuten zijn. Hij was hier een ogenblik geleden."
Toen hij terugkwam zei hij mij: "Ja meneer, ik herinner mij een zieke moeder en twee kinderen. Ik heb hen achtergelaten in Columbus, Indiana. Zij waren erg ziek."
Dat was ongeveer zeven of acht dagen daarvoor, en ik vroeg mij af of zij nog in leven waren. Ik had geen manier om mij te verplaatsen, dus begon ik de weg af te lopen. Terwijl ik daar op weg was, huilend, kwam er een auto bij mij aan. Er zat een vriend van mij in die zei: "Bill, ik weet waar je naar op zoek bent. Je bent op zoek naar Hope, nietwaar?"
Ik zei: "Ja"
Hij zei: "Wel, zij ligt naast mijn vrouw in het Baptisten-noodziekenhuis in Columbus, Indiana, met tuberculose, op het randje van de dood." Hij zei: "Ik weet niet waar je baby's zijn. Ik heb ze nooit gezien, maar mevrouw Branham heb ik daar gezien. Je zult haar niet herkennen wanneer je haar ziet. Zij heeft minstens elf kilo aan gewicht verloren. Zij denkt dat je dood bent."
O vrienden, als ik daar aan denk dan kookt er gewoon iets in mijn hart. Ik stapte in de auto en kwam uiteindelijk bij de Baptistenkerk die als noodziekenhuis gebruikt werd. Ik rende naar binnen; de plaats was overvol. Ik riep: "Hope! Hope!" zo hard als ik maar kon. Ik keek naar een oud ziekenhuisbed in de hoek en zag een kleine, benige, opgestoken hand die naar mij wuifde. Daar was zij. Haar gezicht was erg mager en ik rende snel naar haar toe en viel neer aan haar zij en huilde. O, mensen! Zij was bijna heengegaan. Haar donkere ogen die uitdrukten door wat voor een intens lijden zij gegaan was, keken naar mij op terwijl ik haar bleke, magere hand in de mijne nam en ik naar mijn beste weten bad. Maar het scheen niet te baten. Er kwam geen antwoord. Toen voelde ik dat een hand mij aanraakte op de rug. Het was een dokter die zei: "Bent u de eerwaarde Branham?"
Ik zei: "Ja meneer."
Hij zei: "Zou ik een ogenblikje met u kunnen spreken?"
En ik zei: "Ja meneer."
Ik liep naar een kant en hij zei: "Bent u niet een persoonlijke vriend van dokter Sam Adair in Jeffersonville?"
Ik zei: "Wij hebben samen geleefd, samen gevist, samen geslapen; wij zijn gewoon erg goede vrienden."
Hij zei: "Wel, ik wil u zeggen dat uw vrouw stervende is, broeder Branham."
Ik zei: "Nee dokter, God zal haar niet laten sterven."
"Wel," zei hij, "voor zover het medische hulp betreft, is het afgelopen voor haar. Zij heeft vergevorderde tuberculose en ik denk niet dat iets het zal kunnen stoppen nu het vat op haar gekregen heeft."
"Is het in orde met mijn baby's?" vroeg ik.
Hij zei: "Zij zijn in een andere zaal. De reden dat zij hen niet bij haar wilden hebben is omdat zij tuberculose heeft. Uw ene baby is aardig goed, maar de andere is erg ziek."
"Wilt u mij naar ze toe brengen, dokter?" vroeg ik. Ik ging daarheen om mijn arme, kleine Billy en Sharon daar te zien liggen. Ik keek naar hen en ging toen terug naar waar Hope was. "Lieveling", zei ik, "je zult beter worden. Je zult thuis komen, en alles zal in orde zijn." Ik huilde en smeekte God met mijn hele hart; ik deed alles wat ik maar wist te doen. Dokter Adair, gezegend zij zijn hart, werkte zo toegewijd als iemand maar zou kunnen werken. Wij zonden bericht naar Louisville voor een specialist om over te komen, een zekere Dr. Miller, van het sanatorium. Hij kwam de kamer in die dag, onderzocht haar, en adviseerde bepaalde behandelingen.
Dokter Adair vertelde hem: "Dat krijgt zij al en dat is alles wat wij kunnen doen."
En ik zei: "Dokter, is er helemaal geen hoop?"
Hij zei: "Geen enkele hoop meneer, tenzij God genade heeft. Ik veronderstel dat zij een Christen is en dat u een Christen bent."
Ik zei: "Ja meneer. Zij is klaar om te gaan, maar dokter, ik houd van haar. Is er niets dat u kunt doen?"
Hij zei: "Eerwaarde Branham, mijn handen zijn gebonden. Wij hebben alles gedaan wat we weten te doen aan tuberculose."
Ik zei: "O!" Ik keek naar haar en dacht: "O, wat kan ik doen?"
Ik zei tegen haar: "Ik denk dat je weer beter zal worden, jij niet?"
Zij zei: "Ik weet het niet lieveling. Het geeft niet; het enige is dat ik het erg vind om jou en de kinderen achter te laten."
Ik zei: "Maar schat, ik geloof dat je beter zult worden."
Zij zei: "Ik wil één ogenblikje met je spreken, schat."
Ik zei: "Ja."
Zij zei: "Heeft die dokter je iets verteld?"
Ik zei: "Vraag mij dat niet, lieverd. Ik moet nu aan het werk gaan, maar ik zal iedere paar uur terug komen." Ik keek naar haar en bad en huilde en bad en smeekte, en pleitte. Het leek alsof de hemel koper voor mij was. Ik kon gewoon nergens komen.
Ik herinner mij dat ik boven in Scottsberg, Indiana, was, terwijl ik daar op een dag bezig was, toen ik een bericht hoorde overkomen op de radio: "Oproep voor opziener William Branham. Bericht van het ziekenhuis. Vrouw stervend. Kom snel. Vrouw stervend." O, mensen! Ik nam mijn hoed af, keek op en zei: "Vader, ik heb alles gedaan wat ik kan doen. U weet dat U werkelijk de ziel van Uw dienstknecht verscheurt, maar ik heb waarschijnlijk Uw ziel verscheurt, toen ik luisterde naar hetgeen ik gedaan heb in plaats van naar U te luisteren. Alstublieft, scheur mijn hart niet uit mij. Wilt U haar niet sparen? Laat mij met haar spreken, alstublieft, Here." Ik zette de sirene aan en ging zo snel als ik maar kon naar de stad, ongeveer vijftig kilometer ver weg. Ik hield daar stil, gooide het geweer in de auto, en rende naar boven naar het ziekenhuis. Toen ik binnen kwam stormen, kwam daar net mijn oude vriend, dokter Adair, aanlopen door de zaal. Hij is een echte dokter. Hij zag mij en brak in huilen uit als een baby en wendde zich af. Ik zei: "Sammy, hoe is het ermee?"
Hij zei: "Bill, ze is heengegaan."
Ik zei: "O nee, dokter, dat kan niet. Kom met me mee." Hij begon te huilen en zei: "Bill, ik kan niet met je meegaan, Hope is als een zuster voor mij. Ik kan daar niet naar binnen gaan en opnieuw naar haar kijken. Ik kan het gewoon niet. Hier, roep één van de zusters."
Ik zei: "Nee, ik zal zelf naar binnen gaan." Ik liep daar naar binnen en keek naar haar. Ik zal het nooit vergeten. Zij had haar ogen gesloten en haar mond open. Ik legde mijn hand op haar en zij voelde behoorlijk koud aan met zweet. Ik zag dat ze nog niet heengegaan was. Ik nam haar hand vast en zei: "Lieveling, ken je mij? Kijk, schat, ken je mij?" Ik zal nooit die enorm grote ogen vergeten, die nu aan een engel toebehoren, toen ze open gingen en naar mij keken. Zij glimlachte en ik kon mezelf gewoon niet goed houden.
Ze gebaarde mij neer te buigen en zei: "Ik ben verschrikkelijk zwak. Waarom heb je mij geroepen?" Ik zei: "Lieverd, ik moest gewoon iets tegen je zeggen." Zij zei: "Ik ga, Bill."
Ik zei: "O lieverd, je gaat toch niet?"
Zij zei: "Ja." Een zuster kwam de kamer in en terwijl Hope over mijn wang aaide keek zij naar de verpleegster en zei: "Ik hoop dat je als je trouwt net zo'n man zal krijgen als de mijne. Hij is zo goed voor mij."
O vrienden, dat brak gewoon mijn hart. Ik zei: "Je zal beter worden, schat." De zuster kon het niet meer verdragen en ging naar buiten.
Hope begon mij te vertellen over het paradijs waar ik haar vandaan had geroepen, hoe mooi het eruit zag met prachtige bomen en bloemen en zingende vogels. Een ogenblikje dacht ik dat ik haar misschien niet had moeten roepen. Maar gezegend zij haar hart, zij verheugt zich nu al een hele tijd in die plaats. Zij scheen enige ogenblikken te herleven en zei: "Er zijn twee of drie dingen die ik wil dat je weet."
Ik vroeg: "Wat is het?"
Zij zei: "Herinner jij je die keer dat je ginds in Louisville was en je dat kleine .22 geweer wilde kopen?"
Ik zei: "Ja."
Zij zei: "Herinner je dat je geen geld had voor de aanbetaling?"
Ik zei: "Ja, dat herinner ik mij."
Zij zei: "Ik heb altijd gewild dat je dat geweer zou krijgen. Ik heb zoveel gespaard als ik kon om het te krijgen. Ik kan het niet doen, maar als je thuis komt, kijk dan onder het papier op het oude opklapbed en je zult het geld vinden dat ik daar heb opgespaard." U zult nooit weten hoe ik mij voelde toen ik naar huis ging en zes of zeven dollar daar vond in stuivers en kwartjes die zij gespaard had en hier en daar op beknibbeld had om dat geweer voor mij te kopen. En ze zei: "Beloof je mij dat je het geweer zult kopen?" Ik zei: "Dat zal ik, schat." Ik heb het gekocht en heb het nog steeds. Ik ben van plan het te houden zolang ik leef. Daarna zal het voor Billy zijn.
Zij ging voort: "Ik wil dat je mij belooft dat je niet alleen zult leven."
Ik zei: "O schat, praat zo niet."
Zij zei: "Nee, ik wil niet dat jij alleen bent en onze kinderen van het kastje naar de muur gestuurd worden. Neem een echt goed, christelijk meisje dat goed voor de kinderen zal zijn, en ik wil dat je opnieuw zult trouwen."
Ik zei: "Schat, dat kan ik niet beloven."
Zij zei: "Beloof het mij. Laat mij zo niet gaan. Net een ogenblik geleden ging ik nog over het prachtigste land waar geen zieke was en geen verdriet. Het was gewoon zo gemakkelijk en er was geen pijn. Er waren daar witte wezens die aan mijn zijde liepen en mij naar mijn huis brachten. Ik hoorde jou helemaal beneden aan de weg mij roepen en ik kwam terug om te zien wat je wilde." Vrienden, ik geloof dat de poorten van het paradijs zich openden en zij was gewoon klaar om binnen te gaan. Zij sprak tot haar geliefden en zij noemde sommige van hun namen. Ik vraag mij dikwijls af als de dood komt, of God niet gewoon sommigen van onze geliefden toestaat om naar de rivier te komen wanneer wij de Jordaan oversteken. Misschien zegt God: "Nu moeder thuiskomt, ga jij naar beneden en sta bij de poort en wacht totdat zij erover komt." Vrienden, er is een land voorbij de rivier, ergens ver weg, misschien miljoenen lichtjaren ver. Maar het is er -- en wij zijn daarheen op reis.
Toen zei zij: "Schat, je hebt erover gepredikt, je hebt erover gesproken, maar je kunt niet weten hoe heerlijk het is. Nu ga ik, Bill; breng mij naar Walnut Ridge en begraaf mij daar. Ik vind het niet erg sinds ik gezien heb hoe wonderbaar het is."
"Ga je nu werkelijk, liefste?" vroeg ik in tranen.
"Ja", zei zij. Zij keek mij in de ogen en zei: "Wil je mij beloven om altijd dit wonderbare Evangelie te prediken?" Ik beloofde het. Zij zei: "Billy, God gaat je gebruiken." (Gezegend zij haar hart. Ik heb me vaak afgevraagd of God haar niet zou toestaan om op ons neer te zien terwijl wij rondgaan van plaats tot plaats in onze bediening, trachtend de roeping te gehoorzamen die zij voelde dat God zou zenden.)
Ik zie haar: "Schat, ik zal aan jouw zijde worden begraven, vlak bij jou. Anders zal ik hier ergens op het slagveld zijn, zo helpe mij God." Ik zei: "Nu, als jij vóór mij gaat, de doden in Christus zullen eerst gaan, ga jij dan naar de oostzijde van de poort en wacht daar op mij." Haar lippen begonnen te trillen. Tranen kwamen in haar ogen.
Zij zei: "Ik ben zo gelukkig." Ik trok haar naar mij toe en kuste haar tot-ziens voor mijn laatste afspraak met haar tot ik haar ontmoet aan de kant van de oostelijke poort. Door Gods genade en hulp ben ik op weg vandaag. Ik zal daar één dezer dagen zijn. Dat is juist.
O het was moeilijk om naar huis te gaan na haar heengaan. Ik zag haar oude jas daar hangen. Alles herinnerde mij aan haar. Ik begon te huilen toen ik rondkeek. Precies toen klopte iemand op de deur en ik vroeg wie het was. Het was een lid van mijn gemeente. Hij zei: "Billy, heb je het slechte nieuws gehoord?"
Ik zei: "Ja, ik was bij Hope tot het einde. Ik heb net het ziekenhuis verlaten."
Hij zei: "Je baby staat ook op het punt om te sterven."
Ik zei: "Wat?"
Hij zei: "Sharon Rose is stervende."
Ik zei: "Dat kan niet, broeder Brin."
Ik zei: "Jawel. Zij is nu stervende. Dokter Adair heeft haar net onderzocht voordat ik het ziekenhuis verliet."
"Wat is er aan de hand?"
"Zij heeft per ongeluk een kiem van haar moeder te pakken gekregen en zij heeft tuberculosis meningitis."
Ik snelde naar het ziekenhuis. Zij vingen mij bij de deur op en zeiden: "U kunt daar niet binnengaan." Ik sprong naar binnen, hoe dan ook. De zuster zei: "Kijk, meneer Branham, u moet aan Billy Paul denken. Dat kleine meisje zal binnen een paar minuten sterven."
Ik zei: "Dat is mijn kleine schat. Ik moet haar zien." Ik dacht dat ik mijn kleine baby mij hoorde roepen en hield vol dat ik haar moest zien.
Zij zei: "U kunt haar niet bezoeken, meneer Branham. Zij is in isolatie." Zij ging terug naar binnen en deed de deur dicht. Toen zij dat deed, glipte ik de andere kant op en ging naar beneden naar de kelder waar zij haar hadden geïsoleerd. Het was een erg arm ziekenhuis. Zij had een klein muskietennet over haar gezicht, maar er waren vliegen onder gekomen, die op haar kleine oogjes zaten. Ik joeg ze weg en keek naar haar. Gezegend zij haar hartje. Ze had een stuiptrekking. Omdat ze zo'n verschrikkelijke pijn had waren al haar spieren gespannen. Ik zei: "Sharon, liefje, ken je pappa?" Haar kleine lipjes begonnen te trillen. Zij wist dat ik daar was. Maar zij leed zo erg dat toen zij naar mij keek haar blauwe baby-ogen scheel waren. O mensen! Mijn hart brak. Ik kon het niet verdragen om naar haar schele ogen te kijken. Tot op deze dag herinner ik mij mijn kleine Sharon steeds wanneer ik kinderen zie met schele ogen. Ik heb meer dan vierhonderd kinderen met schele ogen genezen zien worden gedurende de tijd van ongeveer drie maanden van mijn samenkomsten. Soms moet God een roos pletten om haar geur tevoorschijn te laten komen. U weet dat dat waar is. Ik keek naar dat arme kleine ding met haar schele ogen en zei: "O God!" Ik had gewoon geen kracht meer over om overeind te blijven. Ik hief mijn hand omhoog en zei: "O Vader, Gij nam mijn vrouw. Neem niet mijn baby, en laat mij achter. Alstublieft, dierbare God, ik heb spijt van al mijn fouten. Ik zal gaan prediken. Ik zal alles doen, alles wat U zegt, dierbare Here. Neem alstublieft niet mijn baby, alstublieft, alstublieft." Toen kwam dat donkere gordijn. Ik wist dat het voorbij was. Ik zei: "Tot ziens, lieveling. De engelen van God zullen snel komen om je te halen. Je zal bij moeder zijn. Pappa zal je kleine lichaam nemen en het in de armen van je moeder leggen. Op een dag zal pappa je weerzien." Ik legde mijn hand over haar hart terwijl ik zei: "O God! Niet mijn wil, maar Uw wil geschiede."
Slechts een moment later kwamen de engelen van God neer en namen haar kleine ziel en gingen ermee de heerlijkheid in. Broeder Smith, de Methodistenvoorganger daar, predikte de begrafenisdienst. Toen de kist naar beneden werd gelaten nam hij wat stof op en zei: "As tot as, stof tot stof, aarde tot aarde." Uit de oude pijnbomen scheen fluisterend een lied naar beneden te komen.
Er is een land aan gindse zijde van de rivier,
Wij noemen het de lieflijke eeuwigheid,
En die kust bereiken wij door de mate van het geloof,
Eén voor één bereiken wij de poort,
Waar wij zullen wonen met de onsterfelijken,
Op een dag zullen zij die gouden klokken luiden
voor u en voor mij.
O, mensen! Ik ging naar huis met een gebroken hart. Ik probeerde aan het werk te gaan. In die tijd deed ik elektriciteitswerk. Ik was elektricien van beroep. Eens klom ik heel vroeg in de morgen op een telefoonpaal om er een paalmeter af te halen. Ik zong: "Op een heuvel ver weg..." (Ik nam er een secundaire lijn af. Als u een elektricien bent weet u waar ik het over heb. De primaire loopt recht langs deze.) "... stond een ruw oud kruis; 't is het beeld van schande en smart. En ik min dat oude kruis..." Ik keek naar beneden op de grond en daar was de schaduw van mijn lichaam en de paal, een kruis vormend en mij herinnerend aan het kruis waaraan Christus voor mij gestorven was.
Ik trok mijn veiligheidsgordel strak vast. Ik werd erg nerveus. Ik deed mijn rubberen handschoen af om mijn hand op die primaire lijn te leggen -- waar 2300 volt op stond. Het zou alle beenderen van mijn lichaam hebben gebroken. Ik zei: "God, ik ben een lafaard dat ik dit doe. Maar", zei ik, "Sharon, lieverd, pappa komt thuis om je te ontmoeten over enkele minuten. Ik kan het niet meer verdragen."
Vrienden, tot op deze dag weet ik nog niet wat er gebeurde, maar ik geloof dat het God was die Zijn gave beschermde. Het volgende wat ik wist was, dat ik onderaan de paal zat, met mijn handen recht over mijn knieën, huilend en transpirerend. Ik dacht bij mijzelf: "Ik ben een wrak; ik kan niet werken." Ik bracht mijn gereedschap naar de vrachtwagen en ging naar huis.
Ik had willen gaan om bij mijn geliefden te zijn die bij de Here waren. Het leven op aarde had mij niets meer te bieden. Alles waar ik voor te leven had was in de volgende wereld; zonder hen kon mijn gebroken hart de moed niet vinden om de strijd vol te houden. Maar het was Gods wil, vermoed ik, om Zijn gave vast te houden. Hij had een plan en dat moest verwerkelijkt worden.
Ik ben er zeker van dat alle tragedie en diep leed waar ik doorheen moest gaan nodig was om mij tot een plaats te brengen waar Hij mij kon gebruiken. God weet wat het beste is.
Mijn moeder had mij gezegd bij haar te komen wonen. Anderen boden hun huizen aan. Maar kijk, ik wilde blijven waar Hope en ik geleefd hadden. Wij hadden niets dan wat oude stukjes huisraad maar het was het onze. Het was thuis. Wij waren gelukkig geweest samen en ik wilde daar bij blijven, omdat het van haar en van mij was. Een buur paste op Billy Paul en wanneer ik thuis was ging ik hem halen en nam hem met mij mee naar huis.
Die dag toen ik binnenkwam raapte ik de post op. Op de eerste brief die ik zag stond: "Mej. Sharon Rose Branham." Het was haar kerstspaargeld -- 80 cent. O, mensen! Ik ging liggen en begon te huilen. Ik dacht bij mijzelf dat ik mijn geweer zou nemen en mijzelf het leven zou benemen. Ik begon gek te worden en mijn verstand te verliezen. Ik zat er teveel over in. Ik begon te huilen en huilde tot ik in slaap viel. Ik zal het nooit vergeten. Ik droomde dat ik over de prairie aan kwam lopen. Ik werkte daar in het westen op een veefokkerij. Ik kwam daar voorbij en zong: "Het wiel van de wagen is gebroken." U hebt het gehoord. "Ginds op een ranch te koop." Ik keek toevallig naar opzij en daar stond een oude western prairie-huifkar, waarvan een wiel afgebroken was. Het wiel van de wagen was gebroken. Ik zei: "Ja, dat is juist." Toen ik er van achteren omheen liep, kwam daar een jong, prachtig blond meisje uit, ongeveer 18 of 20 jaar oud. Zij was het knapste meisje dat ik ooit had gezien. Ik nam mijn hoed af en zei: "Hoe gaat het ermee, jongedame?" en begon weg te lopen.
Zij zei: "Hallo pappa."
Ik zei: "Neem me niet kwalijk. Zei je 'pappa'?"
Zij zei: "Ja. Kent u me niet, pappie?"
Ik zei: "Nee."
Zij zei: "Wat predikt u over onsterfelijkheid?" Ik leer dat er nooit echt oude mensen in de hemel zullen zijn of kleine baby's. Wij zullen allemaal ongeveer van één leeftijd zijn, misschien ongeveer de leeftijd van Jezus toen hij stierf, ongeveer 30 jaar oud. Zij zei: "Weet u niet wat u leert over onsterfelijkheid?"
Ik zei: "Ja, maar wat heeft dat met jou te maken?"
Zij zei: "O pappa, kent u mij niet? Beneden op de aarde was ik uw kleine Sharon."
Ik zei: "Sharon?"
Zij zei: "Waar maakt u zich bezorgd over, pappa?"
Ik zei: "Schat, jij bent toch niet Sharon?"
Zij zei: "Ja, waar is Billy Paul?"
Ik zei: "Wel schat, ik begrijp je niet."
Zij zei: "Ik weet dat u het niet begrijpt. Moeder zoekt u."
Ik zei: "Moeder! Waar is moeder?"
Zij zei: "Pappa, weet u niet waar u bent?"
Ik zei: "Nee."
Ik zei: "Dit is de hemel."
Ik zei: "Hemel?"
Zij zei: "Ja, en moeder is boven naar ons nieuwe huis."
Ik zei: "Nieuwe huis?"
Zij zei: "Ja, uw nieuwe huis, pappa."
Ik zei: "Schat, ik heb helemaal geen nieuw huis. Al onze mensen zijn landlopers. Wij reizen alleen maar, betalen huur, hier en daar. Nooit heeft een Branham zijn eigen huis bezeten. Ik heb helemaal geen nieuw huis."
Zij zei: "Maar pappa, hier hebt u er wel een."
Ik keek opzij. Het leek alsof de heerlijkheid van God opkwam. Toen keek ik naar een heel groot, prachtig huis dat daar lag.
Zij zei: "Daar woont u nu, pappa. Moeder is daar en zoekt u. Ik blijf hier op Billy Paul wachten. Wilt u haar niet gaan opzoeken?"
Ik zei: "Ja, lieveling."
Zij zei: "Loopt u dan naar boven naar het huis. Ik wacht op Billy."
Ik ging naar boven. Ik kon het niet begrijpen, maar toen ik de treden opliep, daar was Hope. Zij was net zo lief als altijd, jong, en haar donkere haar hing neer over haar schouders. Zij was in het wit gekleed. Toen zij haar armen naar mij uitstak viel ik gewoon aan haar voeten neer.
Ik zei: "Lieveling, ik begrijp dit niet. Ik heb Sharon gezien."
Zij zei: "Ja, ze zei dat ze beneden op je ging wachten."
Ik zei: "Schat, er moet hier ergens iets fout zijn. Is zij geen prachtige jongedame? Is onze dochter niet een knap meisje geworden?"
Zij zei: "Ja, ze is verschrikkelijk lief."
Ik zei: "O schat."
Zij zei: "Je maakt je gewoon zoveel zorgen, is het niet?"
Ik zei: "Ja."
Zij zei: "Ik heb je gezien. Je huilde en piekerde over Sharon en mij. Wij zijn veel beter af dan jij. Maak je geen zorgen meer."
Ik zei: "Hope, ik zal proberen niet te piekeren, schat."
Zij zei: "Nu, je hebt mij nooit iets beloofd in je leven wat je niet gedaan hebt." Ik heb altijd geprobeerd mijn belofte te houden. Zij zei: "Kijk, beloof mij dat je je geen zorgen meer zult maken."
En ik zei: "Ik zal proberen het niet te doen, schat."
Zij sloeg haar armen om mij heen. Toen keek zij rond en zei: "Zou je niet willen gaan zitten?" Ik keek en daar stond een grote, mooie stoel. Ik keek weer naar haar. Zij zei: "Ik weet waar je aan denkt, aan die oude stoel die je op moest geven."
Ik zei: "Ja." Mijn gedachten waren terug daar in ons oude huis. Ik was zo moe en wij hadden alleen die oude stoelen met kettingbodem, u weet hoe die zijn; je moest daar helemaal rechtop in zitten. Wij wilden een Morris-stoel kopen. Die kostten toen meer dan vijftien dollar, en ik herinner mij dat wij twee dollar contant moesten betalen en een dollar per week. Wij kochten er een en ik betaalde er ongeveer zes of zeven dollar van en toen kwam ik op het punt dat ik de betalingen niet meer kon voldoen. Zij vertelden mij dat zij hem op zouden komen halen. Ik herinner mij die dag. Hope wist dat ik van kersentaart houd (gezegend zij haar hart) en dus had zij een kersentaart voor mij gemaakt. Ik placht 's avonds zo moe thuis te komen na het prediken en dan ging ik op deze stoel zitten om even in de Bijbel te studeren. Vele malen ben ik erop in slaap gevallen. En die avond wist zij dat de stoel weg was, dus wilde zij mij blij maken. Dat is een ware vrouw; dat is een werkelijke schat. Ik wist dat zij ergens verschrikkelijk zenuwachtig over was. Zij wilde dat ik die avond naar de rivier zou gaan om even wat te gaan vissen. Ik dacht dat er iets mis was. Ik zei: "Laten wij naar de voorkamer gaan." Ik zag dat haar gezicht betrok. Terwijl wij de kamer inliepen wist ik dat onze stoel weg was. Zij keek naar mij en begon te huilen. Wij sloegen de armen om elkaar heen en ik zei: "O lieveling, wij konden het niet helpen. Wij konden het niet helpen." Nu, terwijl zij naar mij keek en naar die grote stoel, zei zij: "Schat, ze zullen deze nooit weg komen halen. Want deze is al betaald." Wij gingen zitten en rustten een poosje.
O broeder en zuster, soms word ik hier zo doodop. Uitgeput. Geen rust. Dag en nacht in de weer. Wanneer ik naar huis ga om uit te rusten zijn daar overal mensen in wanhopige nood. O God, wat kan ik doen? Maar één ding weet ik, een dezer dagen zal ik de rivier oversteken. Wanneer ik daar aan de overkant kom, heb ik daar een huis. Ik heb een stoel die al betaald is. Geliefden wachten mij op. En een dezer dagen zal ik de Jordaan oversteken en dan kan ik rusten.
De almachtige God was gedwongen mij door deze bittere ervaring te laten gaan, omdat ik had geweigerd aandacht te schenken aan Zijn roep. Gaven en roepingen zijn onberouwelijk. Had ik naar God geluisterd in plaats van naar mensen dan zou de gave waarschijnlijk eerder werkzaam zijn geworden, en dan zou mijn bediening daardoor misschien wel een honderdvoud zijn van wat het in het verleden geweest is. Bovendien hadden mij jaren van onuitgesproken smart bespaard kunnen zijn gebleven.
Omdat ik berouw heb gehad en God dagelijks toesta om mijn leven te leiden en te gebruiken heeft Hij mij hersteld, zoals Hij deed aan Job in het verleden, en ik ben dankbaar.
Laat Hem in uw hart komen en wijd uw leven toe aan Hem, dierbare lezer. Christus is geen teleurstelling. U zult er nooit spijt van krijgen. God zegene u in Jezus' Naam.
-- Julius Stadsklev