Israël voor de koperen slang
Door William Marrion Branham1 In het boek Numeri, dat wij gisteravond overdachten, hadden wij vier stadia, drie stadia van de reis, om deze week door te nemen, van de pelgrimsreis van de kinderen van Israël, deze als type nemend, daar wij in typologie geloven, het type van de oude gemeente met de nieuwe; zij in het natuurlijke beeld, wij in het geestelijke. De Here is met ons geweest.
2 We gingen terug naar Abraham, Izaäk, Jakob, Jozef en zo verder naar de slavernij in Egypte.
3 Toen zegende de Here ons gisteravond en wij brachten ze verder naar de Rode Zee, naar de geslagen rots, waar ze stonden voor God.
4 Nu, vanavond brengen wij hen naar Kades-Barnéa, naar de oordeelstroon voor het koperen altaar of de koperen slang, beter gezegd.
5 Morgenavond, zo de Here wil, brengen wij hen over in het thuisland. O, wonderbaar! We gaan weg, zullen morgen de Jordaan oversteken, zo de Here wil. Jozua sprak tot hen en zei: "Verzamelt u nu, we zullen gaan oversteken." Nu, juist voordat...
6 Weet u, er is niemand van ons, of enige prediker, die God op zijn hart heeft, of hij heeft wel als hij naar de Schriften kijkt enige vrees: "Bezie ik het uit mijzelf of is de Heilige Geest hier om mij te leiden?"
7 Bedenk dat het zaad dat gezaaid wordt, ongetwijfeld ergens een houvast zal krijgen, en wij willen dat het het werkelijk onvervalste ware zaad van God zal zijn dat gezaaid wordt in de harten der mensen, want op zekere dag moet ik in het oordeel staan om verantwoording af te leggen van wat ik gezegd en gedaan heb, in dit leven toen ik bij u was. Als ik een misleider was, zal ik gerekend worden als een misleider. En ik zou dat zeker niet willen doen, niet opzettelijk.
8 Juist voordat wij gebed hebben, of voordat wij hebben gebeden over het Woord... U weet dat de Bijbel zegt, dat toen Johannes het zag in het boek Openbaring, hij zei dat hij het boek zag en het was verzegeld aan de achterzijde, de vóór- en achterzijde, en niemand in de hemel en niemand op de aarde of niemand onder de aarde was waardig om het boek te nemen of er zelfs maar naar te kijken. En toen kwam er een Lam, dat geslacht was vanaf de grondlegging der wereld, en nam het uit de hand van Degene die op de troon zat. En de oudsten riepen uit: "Gij zijt waardig!" Nu, moge dat Lam vanavond komen en het Woord openen. Wij kunnen de bladzijden omslaan, maar het Lam van God is nodig om het Woord te openen.
9 Zullen wij onze hoofden buigen. Broeder Junior, leid ons in een woord van gebed, als u wilt, terwijl wij bidden dat God Zijn Woord voor ons wil openen, als u wilt. [Broeder Junior bidt – Vert] In orde. De Here zegene u nu.
10 Sla om te beginnen met mij vanavond op Numeri, het dertiende hoofdstuk. We beginnen daar en gaan dan vervolgens verder. Ik wil proberen niet te doen zoals ik gedaan heb, en u een lange tijd houden, maar ik wil u nu zo spoedig mogelijk laten gaan. Zodra de Heilige Geest zal zeggen dat het genoeg is, dan zullen we gaan.
11 Morgenochtend, nu, herinner u, zondagsschool om negen uur dertig. En daarvoor, of tegen tien uur zullen wij de vragen beantwoorden. Lever uw vragen in; breng ze vanavond mee. Geef ze na de dienst aan een van de oudsten, zodat ik ze kan krijgen op de een of andere manier, voor de vragen morgen. Ik heb er al een aardig aantal.
Morgenavond is het: de Jordaan oversteken.
12 Nu, we hebben drie stadia gehad. Er zijn drie stadia van de reis: Israël in Egypte; Israël in de woestijn; Israël in het thuisland, Palestina, door God honderden jaren van tevoren beloofd.
13 Goed, wij zien dan, als wij de gemeente even terug laten zien, dat God Abraham beloofde dat Hij hem zou redden en hem een belofte zonder voorwaarden gaf, een onvoorwaardelijk verbond. Hij zou hem en zijn zaad redden, niet al zijn zaad, maar zijn beloofde zaad, Izaäk. Abraham had elf zonen, weet u, maar slechts één van hen was de beloofde, door Izaäk. Dat is de reden waarom Paulus zei in Romeinen, het negende hoofdstuk, dat "allen die Israël zijn, niet Israël zijn, maar door Izaäk zal het zaad genoemd worden." Nu dan, God... door Izaäk, die Christus vertegenwoordigde...
14 Wij merken op dat Christus in Abraham was, Christus in Izaäk was, Christus in Jakob was, Christus in Jozef was, Christus in Mozes was.
15 Christus is in heel het Oude Testament, in heel het Oude Testament. Heel het... Als we tijd hadden! Hier zeven jaar geleden, deze laatste week... Deze laatste paar maanden hebben wij het boek Exodus doorgenomen van de ene kant naar de andere, alles typerend. Zelfs de wateren der afscheiding; de rode vaars – het kon geen bruine zijn – het moest een rode zijn; geen vlek erop. Zij moest verbrand worden. En dan werd de as in de wateren der afscheiding gedaan en het was om het volk te besprenkelen nadat zij gezondigd hadden en buiten het kamp waren gegaan. Hoe de hysop en het cederhout en alles tezamen dat erbij betrokken was, hoe het hout in de tabernakel, hoe het koperen altaar, het wasvat, het toonbrood, alles op Christus wees. En in Hem zijn wij volmaakt, in Jezus Christus.
16 Nu, hoe wonderbaar is onze les vanavond, hoe God Israël als een type bracht, voorafschaduwend wat zou komen.
17 Nu, wij zien dan dat zij na vierhonderd jaar... God had Abraham beloofd dat zijn zaad gedurende vierhonderd jaren zou verblijven in een vreemd land, maar dat ze er zouden uittrekken onder een machtige hand. Gods beloften zijn altijd zeker. God maakt Zijn Woord altijd waar. De oude profetische wielen en kamraderen van God malen langzaam maar zeker, ze komen rechtstreeks op z'n plaats.
18 Dat is de reden waarom ik vanavond geloof, bij het bestuderen van deze uittocht van de gemeente, dat wij opnieuw in een uittocht zijn. Ik geloof, daar Mozes een volmaakt type van de gemeente-organisatie was, die faalde voor God, en Jozua, de nieuwe leider; het vertegenwoordigt de gemeente in hun falen voor God, en Jozua bracht Israël over naar het beloofde land. Volmaakt, als we zullen gadeslaan hoe God daar in die dagen bewoog. Alles ging fijn, ze dachten dat ze daar voorgoed gevestigd waren, maar toen de tijd van de belofte nabij kwam, stond er een Farao op die Jozef niet kende. De zaken begonnen anders te lopen en het werd tijd voor een bevrijding. De mensen begonnen te zuchten en te roepen en toen kwam God neer om hen te bevrijden. Hoe volmaakt!
19 En toen zond Hij een man; een kind werd geboren, een bijzonder kind, en hij werd opgevoed in een merkwaardig leven, maar God had zijn hand op hem. Mozes, hoe hij in het riet werd verborgen, geboren in een tijd van vervolging, net zoals Christus. Geboren als een schoon kind, evenals Christus. En hij werd geboren in deze wereld om een bevrijder te zijn, evenals Christus. En, o, hoe hij, zijn werk, hoe hij een wetgever was, de bergen inging en daar veertig dagen verbleef en terugkwam met de wet. En hij, zijn zonde, waartoe hij gemakkelijk verviel, was drift; hij brak de geboden. Hij ging weer terug naar boven, tonend dat dat priesterschap moest sterven, voorbijgaan.
20 Evenals Jezus veertig dagen de woestijn in ging en toen Jezus eruit kwam, ontmoette Satan Hem precies in Zijn zwakke plek, zoals hij bij Mozes deed. Jezus' zwakke plek was Zijn honger. Hij zei: "Indien Gij de Zoon van God zijt, gebied dan dat deze stenen veranderd worden in brood."
21 Jezus zei: "Er is geschreven dat de mens bij brood alleen niet zal leven." Hij wist toen dat hij Mozes niet ontmoet had. Hij wist dat hij Iets ontmoet had meer dan Mozes, want Jezus kende het Woord.
22 En als er iets is wat de gemeente vandaag behoort te weten, is het Gods Woord, hoe het tezamen te plaatsen en het aan uw hart toe te passen.
23 Want dit is de dag, broeders, u zult het mij getuigen, dat het een dag van "ismen" is. Ik heb Genesis nu gedurende twee jaren bestudeerd. Genesis; dat is het begin, de oorsprong, het zaad-hoofdstuk. En u ziet dat al die cultussen van deze tijd beginnen in Genesis. Zij hadden hun begin in Genesis, en eindigen hier in de laatste dag.
24 Bijvoorbeeld, velen van hen, zoals hoe die vormelijke godsdienst begon bij Kaïn. Hoe het verder ging en tenslotte kwam door de zoon van Noach, Cham. Uit Cham kreeg hij Nimrod. Nimrod bouwde de toren van Babel. Babel gaat door tot de tijd van koning Nebukadnezar en eindigt in Openbaring, Babylon. Hoe dat kleine zaad daar ver terug begon aan de oostzijde van de poort van Eden, doorgaande tot het einde. Alle soorten cultussen en alles begon daar, om door te gaan tot het einde.
25 Nu, het betaamt ons te waken, voorzichtig te zijn, onderlegd te zijn in het Woord. Veel dingen vinden vandaag plaats, die onschriftuurlijk zijn. Laten wij op de Schrift letten, er zeker van zijn dat wij gelijk hebben. Dat is wat wij deze week hebben geprobeerd te onderwijzen.
26 Het grootste dat ik vanavond bij de gemeente vind, is vrees; iedereen is dodelijk bevreesd over iets. Waar bent u bevreesd voor? Als een mens wederomgeboren is, moest hij gelukkig zijn, vrij van zorg. Net als deze personen die hier boven zingen en de broeder daar achterin die getuigde, gewoon vrij! Er is niets dat u kan deren. Noch heden, noch toekomst, niets kan ons scheiden van de liefde van God die in Christus is. God heeft het beloofd!
27 Hij wordt geroepen door uitverkiezing. Hij zet Zijn gemeente in orde. Jezus zei: "Niemand kan tot Mij komen tenzij de Vader hem trekke." U kwam nooit tot God omdat u het wilde; u kwam omdat Christus u riep. God riep u. "En hij die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen. Ik zal hem eeuwig leven geven", niet slechts voor de duur van een week, van de ene opwekking naar de andere, maar eeuwig, eeuwig leven, "en zal hem opwekken op de laatste dag." O, my! Als dat niet de wind uit Satans zeilen neemt, weet ik niet wat het wel doet.
U zegt: "Hoe weet u het?"
Ik zei: "Jezus zei het; ZO SPREEKT DE HERE."
28 Jezus zei het, dat maakt het vast. Als Hij het zei, geloof ik het. Hij zei in Johannes 5:24, een lievelingsonderwerp voor mij: "Hij die Mijn Woorden hoort en gelooft in Hem die Mij gezonden heeft, heeft eeuwig leven en zal niet in het oordeel komen, maar is overgegaan van dood in leven."
U zegt: "Dat is nogal gemakkelijk, broeder Branham."
29 Niemand, niemand kan in zijn hart geloven dat Jezus de Christus is en dezelfde mens blijven die hij tevoren was. Hij kan het niet. Beslist niet.
30 Zoals ik gisteravond zei, drinken, roken, gokken, al die dingen zijn geen zonde. Het is geen zonde om te gokken, het is het niet, gokken is geen zonde, beter gezegd, roken is geen zonde, drinken is geen zonde, vloeken is geen zonde, het is een attribuut van de zonde! Omdat u een zondaar bent, dat is de reden waarom u het doet. Als u een Christen was, zou u het niet doen. Hij zei: "Hij die de wereld liefheeft of de dingen van de wereld, de liefde van God is niet in hem, zelfs niet in hem." Dus nu bent u òf een... U zag nooit een halfslachtig Christen.
31 Ik vroeg onlangs aan iemand, ik zei: "Bent u een Christen, broeder?"
Hij zei: "Ik ben een vrij goed Christen."
Ik zei: "Nee, dat bent u niet."
32 Er is geen 'vrij goed' Christen. Hoevelen zagen ooit een dronken-nuchtere man? Niemand. Hoevelen zagen ooit een zwart-witte vogel? Niemand. Het is òf–òf. U zag nooit een zondaar-heilige. U bent òf wederomgeboren of u bent niet wederomgeboren. U bent aan de ene of de andere kant van de omheining. En u, als u wederomgeboren bent, hebt u eeuwig leven, en er is niets binnenin u... Alle oude dingen zijn voorbijgegaan en er is slechts de Bron. Bitter en zoet water komen niet uit dezelfde bron. Zie? De boom wordt gekend aan de vrucht die hij draagt. "Aan hun vruchten zult u hen kennen."
33 Lange tijd geleden dachten alle Methodisten: "Jongen, we hebben het, we kunnen juichen." Na de dagen van Luther dachten zij dat zij het hadden omdat zij juichten. Ik geloof ook in juichen, maar dat is niet de reden dat ik het heb; dat is het attribuut dat ik het heb.
34 De Pinkstermensen kwamen, spraken in tongen en zeiden: "Oh, nu weten we dat wij het hebben." Had u het? Dat veranderde uw gedachten zo'n beetje. Dat is het niet; u ontdekt dat dit het niet is.
35 Broeder! "Dierbaar stervend Lam, Uw kostbaar Bloed zal nooit zijn kracht verliezen, totdat de hele vrijgekochte gemeente van God verlost zal zijn om niet meer te zondigen." Zie, hier is wat het is. "Sinds ik door geloof de stroom zag die Uw vloeiende wonden verschafte, is verlossende liefde mijn thema geweest en zal het dat zijn, totdat ik sterf."
36 "Ofschoon ik met tongen van mensen en engelen sprak, maar geen liefde had, het baatte mij niets. Ofschoon ik al mijn goederen gegeven heb om de armen te voeden, het baat mij niets. Ofschoon ik macht heb om bergen te verzetten enzovoort, het baat mij niets. Als er profetieën zijn, zij zullen teniet gedaan worden. En als er tongen zijn, zij zullen ophouden. En als er kennis is, zal zij weggedaan worden. Maar als de volmaakte liefde in het menselijk hart gekomen is, zullen alle demonen in de hel nooit in staat zijn haar ongedaan te maken." Dat is juist.
37 Als mijn vrouw mij zou respecteren omdat zij bang voor mij was, zou ik niet... zou ik bang zijn om haar te verlaten. Maar zij heeft mij lief. Zij heeft vertrouwen in mij, omdat zij weet dat ik haar liefheb en zij mij liefheeft. Nu, als ik wegga, hoef ik niet te zeggen: "Nu, mevrouw Branham, ik zal u een stel opdrachten achterlaten die u moet doen, een groep opdrachten. U zult niet naar enige andere man kijken, u zult dit niet doen of u... ik..." Wel, zij doet het automatisch. Ik heb haar lief en zij heeft mij lief en dat maakt het vast. Ik ga gewoon door.
38 Dat is de wijze waarop leven voor Christus is. Halleluja! U hebt Hem lief met heel uw hart, ziel en verstand, en gaat door, dat is alles. Er is geen kwaad dat er uit kan komen. Dat is juist. Omdat u hier binnen dood bent voor alle dingen. U bent dood en uw leven is verborgen in God door Christus, daarin verzegeld door de Heilige Geest. Hoe zal de duivel u krijgen? Nee.
39 Neemt u een wagon, ze zullen beginnen hem te laden en laden hem op de spoorbaan. Velen van u mensen hier, ik ken sommigen van u die wagons laden. En zij zullen er omheen lopen, zij zullen roepen om zoveel hier en zoveel daar. Maar voordat de wagon verzegeld kan worden, moet de inspecteur langs komen. Hij inspecteert hem en hij ziet dat alles daarbinnen stevig zit en alles gereed is. Hij gaat naar zijn bestemming. Wel, als er iets los zit en hij bang is dat er iets zal breken, zal hij zeggen: "Pak hem uit; doe het weer over, totdat u het goed hebt." En als het helemaal vast zit en gepakt en geplaatst is, dan zal hij de deuren dichtslaan en hem verzegelen. En niemand kan dat zegel verbreken, totdat hij bij zijn bestemming komt. Dat is juist.
40 Op die wijze staat het in Efeze 4:30: "Bedroef de Heilige Geest van God niet, waardoor gij verzegeld zijt tot de dag van uw verlossing." Hebt u enige losse rammeltjes, dan zal God ze uit u weghalen en het in orde maken, voordat u in het Koninkrijk verzegeld wordt.
41 Voor elke man hierbinnen en elke vrouw, zonder de doop van de Heilige Geest: de enige reden dat u Hem nog niet hebt ontvangen, is omdat u niet gelooft. Zo is het. Het geloof! We hebben het deze week doorgenomen en het bewezen, dat Abraham God geloofde, door geloof. Dat is juist.
42 Nu, dat is goede Baptistenleer, om God te geloven. Broeder Tom, u weet het, ik geloof dat u uit een Baptistengemeente komt, dat zij zeiden: "Geloof God." Ik ook. Het is een goede kerk om uit te komen. O, o, excuseer mij, ik bedoelde niet om dat te zeggen. Nu, even een ogenblik, ik heb niets tegen de Baptisten, zij hebben heel wat goede dingen.
43 Maar kijk, broeder, ik hoorde hen onlangs op de radio, een man, een fijne Baptistenprediker, die probeerde aan Handelingen 19 voorbij te gaan. Hij zei: "Apollos kende Jezus niet, dus dat is de reden dat zij opnieuw gedoopt moesten worden." O, nee!
44 Apollos kende Jezus wel en hij bewees door het Woord van God dat Jezus de Christus was. Amen. En Paulus zei: "Hebt u de Heilige Geest ontvangen sedert u geloofde?" Dat is juist.
45 God gaf Abraham de belofte en hij geloofde de belofte en het werd hem tot gerechtigheid gerekend; maar Hij gaf hem het teken der besnijdenis als een zegel van de belofte. Halleluja! U gelooft God door geloof, dat u gered bent en neemt Hem aan; en als u het doet, geeft God u de Heilige Geest als het zegel van de belofte die Hij u beloofde. De Heilige Geest is een gave van God, dat is juist, die het hart besnijdt, het overtollige vlees weg snijdt en u een nieuwe schepping maakt in Christus Jezus. Amen. Goed, daar bent u er. U had er zelf niets mee te maken; het is een gave van God. En als u correct gelooft, geeft God Hem aan u. Het is door geloof. U... Nu, geloof is niet wat het is.
46 Net zoals wanneer ik een kwartje heb en een brood kost een kwartje. Het kwartje... [Broeder Branham laat een geldstuk vallen – Vert] (Ik zal het dadelijk pakken.) Het kwartje is niet het brood, maar met het kwartje koop je het brood. Het is de prijs waarvoor je het brood koopt. (Dat was toevallig een halve penny uit Afrika, dus veronderstel ik dat het daarom wegglipte.) Goed. Het kwartje is niet het brood, met het kwartje koop je het brood.
47 Geloof is wat u hebt in God. En uit erkentenis van God voor uw geloof, geeft Hij u de Heilige Geest die het hart en de oren besnijdt. Is dat juist? Hij maakt u een nieuwe schepping.
48 Nu, God maakte Zich gereed om te bevrijden. We ontdekten dat Mozes zijn eigen zoon onbesneden meenam, om de kinderen van Israël te bevrijden. En Zippora nam een scherpe steen, besneed de voorhuid van haar kind en wierp deze voor hem neer en zei: "Je bent een bloedige man voor mij."
49 Weet u, hebt u dat ooit zeer nauwkeurig bestudeerd? Mozes had zo'n drift, weet u, die hem tenslotte uit het beloofde land hield, zijn drift. En God had hem daar ginds geplaatst en gaf hem een eveneens zeer driftige vrouw. Ik wed dat ze wat moeite hadden daar achterin de woestijn, u niet? God weet hoe Hij u moet temmen. Dus plaatste hij hem daar buiten zo te zien met een kleine vrouw. Ze besneed die voorhuid en wierp die voor hem en zei: "Je bent een bloedige man." My! Hij wist hoe Hij hem moest aanpakken om die drift uit hem te krijgen. Goed.
50 Toen gingen zij heen en hij deed tekenen en wonderen en mirakelen. En let op! O, nu, ik voelde dat Iets mij trof! Kijk hoe Jannes en Jambres, die twee astrologen, daar stonden en hetzelfde soort wonderen verrichtten als Mozes en Aäron; ze gingen precies met hen in de pas.
51 Nabootsing! Broeder, we hebben de wereld er vol van vandaag, kerken er vol mee vandaag, vleselijke vergelijking. En er is één ding nu, om dit af te snijden, let op. Er was een grote Bijbelleraar onlangs op de radio, die zei dat Goddelijke genezing van de duivel was, dat de duivel Goddelijke genezing deed. Ik wil dat u mij de Schrift laat zien waar de duivel ooit Goddelijke genezing deed, waar het ooit door hem beloofd werd.
52 God zei: "Ik ben de Here", Psalm 103:3: "Ik ben de Here, Die al uw krankheden geneest."
53 En Jezus zei: "Als Satan, Satan uitwerpt, dan is zijn koninkrijk tegen zichzelf verdeeld." Hij kan het niet. Hij kan zichzelf niet uitwerpen. Dus komt alle genezing, ongeacht waar het vandaan komt, door God alleen.
54 En let op deze tovenaars. Zij konden de luizen brengen, maar zij konden ze niet wegnemen. Zij konden niet genezen. Zij konden het wonder verrichten, maar zij konden geen genezing verrichten. Genezing ligt in God alleen. En toen zij om zweren riepen, braken bij de Egyptenaren zelf zweren uit.
55 En zij zeiden: "Dit is de vinger van God." Halleluja! Ik denk aan die vinger van God. Als... God kon een blind oog door Zijn vinger openen, "Dit is de vinger van God", kon al deze dingen doen. Kijk wat Hij deed met Zijn vinger, Hij genas de zieken en wekte de doden op. Al deze dingen deed Hij met Zijn vinger. Maar toen Hij achter een verloren schaap aanging, gebruikte Hij nooit Zijn vinger. Hij plaatste het op Zijn schouder en bracht het binnen. Halleluja! Wat een zekerheid, een verloren schaap op Zijn schouder, niet Zijn vinger, die gebruikte Hij niet. Hij gebruikte Zijn schouder om het schaap op te dragen. Let op.
56 Toen deed God, nadat Hij Mozes had gereed gemaakt, de tekenen uitgaan; en het laatste teken (we namen dat gisteravond door) was de dood. En wij ontdekten dat het de geestelijke dood in de gemeente is, de laatste plaag nu, die de gemeente opdroogt en wegblaast. Dat is juist. We leven in een verschrikkelijke tijd. Hoe de gemeente, terwijl de oudgedienden vroeger werkelijk plachten de overwinning te hebben, het gewenste doel niet bereikt, uitsterft en het bloed aan de voorkant van de deur laat weggaan. "Als Ik het bloed zie, zal Ik u voorbijgaan."
57 Daar komen zij aan, bij de geslagen rots. Let op, toen zij tot de rots kwamen, hadden zij een nood. Nu, Mozes sloeg de rots met de staf. Dat is waar wij hen gisteravond verlieten. Hij sloeg de rots met de staf en de staf was Gods oordeelsstaf. En hij sloeg de rots en er was een scheur in de linkerkant van de rots. Wanneer de kinderen van Israël honger hadden, gingen zij daarheen. En een bijenkorf, een bij was daarin gekomen en had een korf gemaakt en zij kregen honing uit de rots. Alles wat ze nodig hadden, was in de rots. De rots volgde de gemeente en de rots was Christus Jezus. Wanneer zij dorst hadden, dronken zij uit de rots. Wanneer zij honger hadden, aten zij uit de rots. Waar zij ook gingen, de rots volgde hen. En de rots volgt de gemeente nog steeds! Christus is de rots die in de woestijn was. Let nu op dan, diezelfde rots!
58 Geen wonder dat toen Hij in Jeruzalem kwam, zij zeiden: "Laat hen zwijgen, maak dat zij zwijgen."
59 Hij zei: "Als zij zwijgen, zullen de rotsen, de stenen, het onmiddellijk uitroepen." Wat was het? Die Hoofd-hoeksteen was gekomen, neerrollend onder de stenen. Iets moest plaats vinden, de stenen riepen het uit.
60 Toen de vrouw die een bloedvloeiing had gedurende zoveel jaren, tot de rots sprak, bracht de rots genezing voort. Toen Lazarus dood was, sprak Martha tot de rots en Hij bracht opstanding voort. Toen zij op de zeeën waren terwijl het om hen heen stormde en de kleine oude boot slingerde als een fleskurk ginds in het midden van de zee...
61 Niet lang geleden zei een vrouw tegen mij: "Broeder Branham," zei zij: "Jezus was niet meer dan een gewone man." Zij zei: "Hij was een profeet, maar u probeert Hem God te maken."
Ik zei: "Hij was God. Hij was òf God òf een bedrieger."
62 En zij zei: "O, Hij was een goede man, Hij was een filosoof. Maar Hij kon niet God zijn, Hij was niet Goddelijk."
63 Ik zei: "Hij was wel Goddelijk. Hij moest Goddelijk zijn. Als Hij een man was, werd Hij sexueel geboren; maar Hij werd maagdelijk geboren, dus was Hij Gods bloed. De Bijbel zegt dat wij werden gered door het bloed van God."
64 Zij zei: "Ik zal het u bewijzen. Hij was niet meer dan God... niet meer dan een profeet en Hij was niet Goddelijk."
Ik zei: "Als u het door de Bijbel bewijzen kunt."
Zij zei: "Ik zal het doen."
Ik zei: "Laat mij uw Schriftplaats horen."
65 Zij zei: "In Johannes, het elfde hoofdstuk, toen Jezus die dag naar het graf van Lazarus ging."
Ik zei: "Ik herinner het mij."
Zij zei: "Hij weende. De Bijbel zegt: 'Hij weende.'"
Ik zei: "Dat is waar." Ik zei: "Wat heeft dat ermee te maken?"
Zij zei: "Dat bewijst dat Hij niet Goddelijk was, omdat Hij niet kan wenen en Goddelijk zijn."
66 Ik zei: "Kijk, vrouw. Hij was de God-mens." Ik zei: "Toen Hij daarheen ging, wenend, terwijl Hij weende, was Hij een Mens. Maar ik vertel u dat toen Hij dat kleine lichaam daar optrok en zei: 'Ik ben de opstanding en het leven' en Hij sprak tot een man die vier dagen dood was, zijn lichaam was aan het rotten en de huidwormen kropen erin en eruit, toen kende het verderf zijn Meester! En een man die vier dagen dood was, stond op zijn voeten en leefde weer. Dat was meer dan een mens die sprak. Dat was God in die Man." Ja zeker.
67 Hij was een Mens toen Hij daar op de berg was die avond, naar beneden kwam, rondkeek naar een boom, proberend om iets te eten te vinden bij een vijgeboom. Hij had honger. Hij had honger als mens. Toen Hij aan die vijgeboom zocht, was Hij een mens. Maar toen Hij vijf broden en twee stukjes vis nam en er vijfduizend mee voedde, was dat meer dan een Man; dat was God in die Man. Jazeker.
68 Waarlijk, Hij was een Mens toen Hij in die boot lag en deze op en neer ging als een kurk van een fles. "O," zei Satan: "ik zal Hem op Zijn kop zitten en Hem op en neer laten springen", tienduizend zeeduivels zwoeren dat zij Hem die avond zouden verdrinken. Hij was een Mens, zo vermoeid dat Hij Zich niet bewegen kon. Maar toen Hij Zijn voet op de railing van de boot plaatste en zei: "Zwijg! Wees stil" en de winden en de golven Hem gehoorzaamden, was dat meer dan een Mens. Dat was God. Ja zeker.
69 Toen Hij stierf op Golgotha, schreeuwde Hij om genade als een mens. Hij was een Mens, toen Hij stierf. Maar toen Hij opstond op Paasmorgen, bewees Hij dat Hij God was. Dat is juist, Hij stond op uit de dood!
70 Geen wonder dat de dichter zei: "Levend, had Hij mij lief; stervend, redde Hij mij; begraven, droeg Hij mijn zonden ver weg; opstaande, rechtvaardigde Hij mij vrijelijk voor immer; op zekere dag komt Hij. O, heerlijke dag!"
71 De God-mens! God was in Zijn Zoon, de wereld met Zichzelf verzoenend. Zij hadden beweerd dat Hij een "tovenaar" en een "waarzegger" en een "duivel" en "Beëlzebub" en van alles was. Maar Hij was God, Immanuël, wonend onder ons, de wereld met Zichzelf verzoenend. We hebben daarover morgen in ieder geval een vraag. We zullen die nemen en dat morgen beëindigen. Goed.
72 Komend naar die geslagen rots. Als zij behoefte aan iets hadden, gingen zij naar de rots. Nu, na dat alles en de zegeningen en zo, murmureerden zij nog.
73 Zij kwamen tot de plaats, genaamd Kades-Barnéa. Nu, wij willen dit even een ogenblik bestuderen. Kades-Barnéa was de oordeelstroon van de wereld in die dag. Dat wordt gevonden in het dertiende hoofdstuk van Numeri. Noteer de Schriftplaatsen als u wilt. Daar was de oordeelstroon. Lees de vorige hoofdstukken ervan in uw studeerkamer. We kunnen nu slechts de hoogtepunten aantippen in een opwekking als deze van drie of vier dagen. We kunnen het niet vers voor vers bestuderen. Maar het was een oordeelstroon. Er was daar een grote bron. Men had veel kleine bronnen die eruit ontsprongen, aftakkingen of bronnen van deze grote reusachtige bron, Kades-Barnéa.
74 Een volmaakt type van de gemeente. De gemeente is de oordeelstroon. Het oordeel begint bij het huis Gods.
75 Daar verzamelde Israël zich, in Kades. En nu zei Mozes hier in het eerste vers van het dertiende hoofdstuk:
En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende: Zend u mannen uit, die het land Kanaän verspieden, dat Ik de kinderen Israëls geven zal; van elke stam zijner vaderen zult gij een man zenden, zijnde ieder een overste onder hen.
76 Nu, God ordineerde dat zij twaalf mannen zouden zenden, één uit iedere stam, hen zendend in het land Kanaän, om het land te verspieden, om te zien of het een goede plaats was of niet. De verspieders gingen uit, één uit iedere stam. Eén uit Dan, Aser en zo maar door, totdat zij twaalf mannen hadden.
77 Een volmaakt beeld van de kerk van vandaag, op onze reizen. We reizen voort totdat, geloof ik, de gemeente vandaag staat in Kades-Barnéa: oordeel! Nu, God helpe mij. Ik hoop dat God mij zal helpen om dit te nemen, zodat het goed en diep zal inzinken.
78 Uitgezonden om dappere daden te doen. Bedenk, ze waren zo ver gekomen, omdat God het hun beloofd had. En overal hadden zij tekenen en wonderen en wonderlijke dingen gehad, en nu zijn zij vlak bij het aangrenzende land.
79 En ik geloof dat wij vanavond bij het grensland zijn. Ik vroeg mij af waarom ik al mijn samenkomsten en zo moest afzeggen. Ik geloof werkelijk dat de gemeente, voordat zij de opname kan hebben, opname-geloof moet hebben. We kunnen zelfs geen geloof hebben voor Goddelijke genezing, laat staan opname-geloof. We moeten een geloof hebben dat dit lichaam zal veranderen en levend maken om weggenomen te worden. Ik geloof dat er vanavond een gemeente onderweg is, een kracht van de levende God, dat mensen hier en daar het Woord zullen spreken en het zal flitsen als de bliksem. En een gemeente komt te voorschijn; geen psycholoog, niet de een of andere aansteller, schijngeloof, maar een echte, ware, oprechte, gezalfde, door de Heilige Geest uitgeroepen gemeente. Amen.
80 Hier staan zij, te Kades-Barnéa. Zij zeiden: "Steekt over. Het land werd ons honderden jaren geleden gegeven door God, door middel van onze vader. Wij zijn het zaad van Abraham. God heeft ons veilig deze goede veertig mijl uit Egypte geleid, tot het grensland te Kades." Ze waren daar in enkele dagen gekomen, maar bedenk, vanwege hun ongeloof moesten zij veertig jaar lang zwerven.
81 Ongeloof! Let op, de gemeente waarover ik spreek, bij wijze van gelijkenis gesproken. Wat het oude was, is het nieuwe op een vergrote wijze. Wat het natuurlijke was, is het geestelijke.
82 Nu, Kades. En daar zei hij: "Nu gaan jullie uit en verspiedt het." God zond hen; Mozes nooit. God zond hen er naartoe en zei: "Steekt over en verspiedt het land en komt terug en vertelt ons of het een goed land is of een slecht land, of we het kunnen innemen of wat dit, dat of wat anders is. Steken jullie over om het te ontdekken."
83 En twaalf staken over. Zij sneden een grote tros druiven af. U weet over de hoer Rachab enzovoort. Goed. Zij staken over en sneden deze tros druiven af en keerden terug. Maar luister naar het verslag van de twaalf mannen!
84 En tien van de twaalf zeiden: "O, ze zijn een vreselijk volk." Kijk hier, wat een gezicht! Luister hiernaar. Als we nu opslaan het zeventiende of liever het zevenentwintigste vers, om te lezen. Het gaat door en vertelt daar over de mannen die werden uitgezonden. En toen zij terugkeerden, bezweken hun harten en zij zeiden: "O, het zijn grote mannen!" Luister hier:
En zij vertelden hem, en zeiden: Wij zijn gekomen tot dat land, waarheen gij ons gezonden hebt; en voorwaar, het is vloeiende van melk en honing, en dit is zijn vrucht. (Net zoals God het beloofd had. Let nu op!)
Behalve dat het een sterk volk is, dat in dat land woont, en de steden zijn vast, en zeer groot; en ook hebben wij daar kinderen van Enak gezien.
De Amalekieten wonen in het land van het zuiden; maar de Hethieten, en de Jebusieten, en de Amorieten wonen op het gebergte; en de Kanaänieten wonen aan de zee, en aan de oever van de Jordaan.
Toen stilde Kaleb... (Halleluja!) ... Kaleb het volk voor Mozes, en zeide: Laat ons vrijmoedig optrekken, en dat erfelijk bezitten; want wij zullen dat voorzeker overweldigen!
85 O, ik houd daarvan. Tjonge! Nog een eindje verder.
Maar de mannen, die met hem opgetrokken waren, zeiden: Wij zullen tot dat volk niet kunnen optrekken, want het is sterker dan wij.
Alzo brachten zij een kwaad gerucht voort van het land, dat zij verspied hadden, aan de kinderen Israëls, zeggende: Dat land, waar wij doorgegaan zijn om het te verspieden, is een land, dat zijn inwoners verteert; en al het volk, dat wij in het midden ervan gezien hebben, zijn mannen van grote lengte.
86 Luister daarnaar! En het gaat verder met te zeggen: "Wij zagen eruit als sprinkhanen ten opzichte van hen." Dat was het verslag.
87 Maar Kaleb en Jozua zeiden: "Wij kunnen het innemen! Wij zijn in staat om het te doen." Waarom waren zij in staat om het te doen? God had het hun beloofd om te doen. Ik houd van die moed.
88 Tien van hen... Nu kwam de gemeente. En zij is nu tot een plaats gekomen, waar we gekomen zijn door het tijdperk van Luther heen, het Methodisten-tijdperk en het Pinkster-tijdperk en zo verder tot een plaats. En nu hebben sommigen van de Volle Evangelie mensen zich sterk gekant tegen Goddelijke genezing, geloven dat het zelfs niet in de verzoening was. Wel, het is gekomen tot een plaats, vrienden, waar u... Het wordt hier verschrikkelijk. "Ouderwetse godsdienst;" zeggen zij, "dat is iets dat lang geleden voorbijgegaan is, we kunnen dit niet hebben, het is teveel. We leven in een moderne dag, we moeten moderne ideeën hebben. We moeten kaartspelen in de gemeente hebben, ping-pong spelen en dergelijke, om onze jonge mensen vast te houden."
89 Broeder of zuster, als het ooit komt tot een tijd dat ik een kaart-partijtje in de kerk moet hebben om een gehoor vast te houden, zal ik ophouden het Evangelie te prediken, omdat het zijn kracht verloren heeft. Ik vertel u, broeder, wat wij vandaag nodig hebben, is het ouderwetse, eenvoudige Evangelie, met kracht van de Heilige Geest gepredikt in zijn eenvoud. Dan: "Als Ik van de aarde verhoogd zal zijn, zal Ik alle mensen tot Mij trekken." Beslist.
90 Wij... Vandaag zeggen zij: "O, wij kunnen niet terug gaan en die dingen doen die de apostelen deden."
91 Wij leven in de laatste dagen, waarin God beloofde dat Hij Zijn Geest zou uitstorten op alle vlees. Halleluja! Wij zijn hier aan het einde van de weg. Dank God voor enige Kalebs en Jozua's die gereed zijn om over te steken, halleluja, om over te steken en het bewijs mee terug te brengen, halleluja. Het is een geweldig land! Ze brachten twee trossen druiven mee terug en ze liepen zo, proberend die te dragen. Wat een grond! Wat een plaats! Dank God voor mensen die overgestoken zijn uit hun oude, vormelijke, vastgeketende kerk in een vastgeroeste toestand. Halleluja! Zij kwamen tot een plaats waar zij overstapten in het land Kanaän en heel wat goede druiven aten, die je zelfs doen kwijlen in de preekstoel. Halleluja! Het is allemaal goed ouderwets... Ze dronken van de wijn zoals Petrus dronk op de dag van Pinksteren, toen de kracht van God over de gemeente kwam. Halleluja! Kades-Barnéa. We kunnen het doen.
92 Iemand zei: "Bedoelt u mij te vertellen dat wij de Heilige Geest kunnen krijgen zoals zij een lange tijd geleden?"
"Ja, meneer."
"Nu, hoe weet u dat?"
Ik zei: "Ik heb Hem ontvangen! Halleluja! Dat is hoe ik het weet."
93 We bespraken gisteren een prachtig type, toen de kinderen van Israël het land overstaken, overstaken in de pelgrimsreis, die een volmaakt type is van onze pelgrimsreis. Wij komen uit Kanaän. Ik brak mijn kamp op, m'n tenten en verliet (u ook?) de oude knoflook en hachee potten en de stank van de wereld. Ik rolde mijn tent op, vertrok en stak de Jordaan over! Halleluja! De Rode Zee van het Bloed van Jezus Christus verdronk elke oude sigaret, tabakstank en de smerigheid van de wereld; zij verdronken evenals die onderdrukkers toen daar en zij drijven in de zee. Halleluja! Geen wonder dat wij juichen en dansen!
94 Kijk wat Mozes deed, hij stak zijn hand op en zong in de Geest. En Mirjam pakte een tamboerijn en begon te dansen en op en neer te springen, en prees God. En de dochters van Israël volgden haar, dansend en God prijzend en juichend. Halleluja! Zij staken de zee over. Al de oude onderdrukkers waren achter hen, dood, daar in de zee. Zij keken terug en zeiden: "Jongen, je zult mij nooit meer kwellen." O, my! Ze verbrandden de bruggen overal, gereed om nu te gaan, om door te reizen.
Nu, zij zeggen: "Kunnen wij het innemen?"
"Zeker kunnen wij het innemen."
"Waarom?"
"God zei het!"
95 En bedenk, God beloofde in hun noden te voorzien. Wij bespraken het gisteravond. "Hoe gaan zij erin voorzien?" Ik weet het niet. "Wel, misschien zullen zij wat deeg ergens van... overzenden."
96 "Er is niets achtergelaten in Egypte, waar moet het deeg vandaan komen?" O, my! Het is mijn zaak niet.
97 Iemand zei eens tegen mij: "Gelooft u dat van Elia, van dat vogelverhaal daar?"
Ik zei: "Zeker."
98 Hij zei: "Wilt u mij zeggen, dat u gelooft dat die prediker daar bij de beek Krith zat en de kraaien hem voedden?"
Ik zei: "Zeker."
"Hoe weet u dat zij hem voedden?"
Ik zei: "De Bijbel zegt het." Dat is juist.
99 Hij zei: "Ik wil u iets vragen, prediker." Hij zei: "Waar ter wereld gelooft u dat die kraaien die boterhammen vandaan kregen?"
100 Ik zei: "Ik weet het niet. Zij brachten ze en Elia at ze. Dat is alles wat ik weet."
Hij zei: "Ik geloof dat u helemaal buiten uzelf bent."
101 Ik zei: "Nee, ik kan u niet vertellen waar het vandaan komt, maar het komt ergens vandaan. God brengt het, wij eten het. Halleluja! En het brengt vreugde!"
102 Hoe het gebeurt, weet ik niet. God zendt het en ik pak het. Ik had er een handvol van zojuist en nam het in mij op, terwijl het mij aangenaam aandoet als het naar beneden gaat. Het is goed! Ik raak niet opgewonden; ik ben niet gek. Ik ben dat genoemd, maar ik ben het niet. Als ik het ben, laat mij gewoon met rust, ik ben gelukkig. Goed. Ja, zeker, ik voel mij juist nu tamelijk religieus. O, zeker. In orde.
103 Kijk naar hem. Hier zijn zij. "Hoe zullen wij het doen?" Nu, God regende manna uit de hemel en voedde hen. Is het niet? Zeker deed Hij het. En zij namen het op. Wij namen het door.
104 Nu, dat was een volmaakt type van onze voeding vandaag. Dat manna hield nooit op, het viel elke avond; elke avond, heel de tijd dat zij op reis waren, uit Egypte naar het beloofde land. En de Heilige Geest viel zodra de discipelen Egypte verlieten; op de dag van Pinksteren kwam de Heilige Geest uit de hemel, dezelfde plaats als waar het manna vandaan kwam, als een ruisende, machtige wind, vulde heel het huis waar zij zaten en verdeelde tongen als van vuur zetten zich op hen. Zij gingen naar buiten, schreeuwend en handelend als dronkemannen, dansend, waggelend, schreeuwend, huilend en al het andere.
105 Zag u ooit een dronken man thuis komen? Jongen, hij heeft beide kanten van de straat nodig: "Hallo, vreemdeling!" Niets deert hem.
106 "En er is geen veroordeling voor hen die in Christus Jezus zijn, die niet wandelen naar het vlees, maar naar de Geest." Romeinen 8:1. Hier komen zij, ze komen naar huis, en waggelen nu onder de invloed van de Heilige Geest, die Gods manna was, dat neerkwam uit de hemel en het is van die dag af gevallen tot op deze dag. Elke...
107 En u weet wat de gomer was, hij bleef vol, zodat iedere priester die binnenkwam, een mondvol kon eten van het oorspronkelijke manna.
108 Hoelang moest dit manna blijven? Terugziende op wat het gisteravond in de les was; Petrus zei: "Bekeert u, een ieder van u, wordt gedoopt in de Naam van Jezus Christus voor de vergeving van uw zonden en u zult de gave van de Heilige Geest ontvangen, want de belofte is voor u, voor uw kinderen en voor hen die verre zijn, zovelen als de Here, onze God, ertoe roepen zal." De Heilige Geest is precies dezelfde Heilige Geest vanavond als Hij was daar in het begin. Kunnen wij het nemen? Ja, zeker.
109 De gemeente komt tot Kades. Wat zult u doen? Hier zijn wij. Zij zeggen... Nu, ieder individu, u bent elk te Kades, wij komen daar.
110 En u zegt: "Nu, als ik daarheen ga en kom bij die heilige-roller godsdienst, waar zij over spreken, zal mijn moeder mij het huis uitzenden."
111 Daar bent u er, te Kades. Kunt u het doen? Ja, God beloofde het u. "Ik kom niet om vrede te brengen, maar het zwaard. Ik kom om te verdelen vader en moeder, man, vrouw, zuster, broeder en alles. En hij die zichzelf niet verloochent en Mij volgt, is niet waardig de Mijne genoemd te worden. En hij die zijn hand aan de ploeg slaat en zelfs zich omkeert om terug te zien, is niet waardig." Dat is juist.
112 Broeder, ik vertel u, het betekent heel wat meer dan opstaan en de prediker de hand schudden en een paar druppels water op u gesprenkeld. Dat is juist. Broeder, het betekent heel wat meer dan naar het altaar te lopen en avondmaal te nemen en terug te lopen en plaats te nemen op uw zitplaats. Het betekent een uitverkopen, uitsterven, broeder, en een ouderwetse, oerwoudachtige, hemelsblauwe, zondedodende godsdienst te krijgen, die u niet wit wast, maar – u niet blanket, maar u wit wast, halleluja, u reinigt, u uitbrandt, uitschuurt, u steriliseert en u een nieuw persoon maakt. Amen! Dat is een oud soort sassafras, broeder, maar ik vertel u, het zal blijven hangen aan je ribben. Krijg er wat van. Dat is juist. Het zal u door de beproevingen heen vasthouden. Amen! Ik voel mij als tamelijk dicht bij het juichen. Dat is nogal groot voor... Ja, zeker.
113 Als ik eraan denk, broeder, heeft het mij zekerheid gegeven. God heeft het gezegd. Kunnen wij het nemen? Zeker kunnen wij het nemen. "In de laatste dagen zal Ik Mijn Geest uitstorten en Ik zal tekenen en wonderen laten zien." Halleluja! Hij zei dat Hij het zou doen. God beloofde het. We zijn te Kades, laten wij het gaan nemen. Er is iemand heen geweest en bracht wat druiven terug. Ik weet dat het land goed is. Dat is juist. Laten wij oversteken en er wat van nemen. Dat is juist.
114 De gemeente begon te murmureren en zich niet op haar gemak te voelen en dergelijke. God had de gemeente jaren geleden willen uitzenden, als zij slechts naar Hem geluisterd had. Maar zij begonnen te redeneren en te twisten en te murmureren.
115 De Methodist had een ouderwetse opwekking in het verleden, in de dagen van Spurgeon; ze begonnen gaven te ontvangen enzovoort. En de gemeente kwam precies zover en begon die zaak te verscheuren en de gemeente heeft sindsdien altijd in de woestijn gezworven, ronddolend. Ze viel uiteen in Nazareners, Pelgrim Heiligheid dit, dat, en dit en dat, en dat en het andere en al het andere, tot het nu is geworden tot een grote troep van ik-weet-niet-wat. Het is waar. Zij organiseerden grote scholen en dachten dat zij de theologie van de een of andere plaats moesten onderwijzen.
116 Zoals ik gisteravond zei, het doet mij denken aan een lijkenhuis van een begrafenisondernemer. Ga erheen en voel hoe koud het er is! U gaat erin, en de geestelijke thermometer staat honderd graden onder nul.
117 Eens, niet lang geleden, kwam iemand binnen, een kleine oude vrouw van het land, ze liep naar binnen, ze had haar oude, lange jurk aan, helemaal hier boven tot haar hals. Ze liep naar binnen, haar zoon had haar meegenomen naar de kerk. Hij schaamde zich voor haar. Ze liep naar de deur en zei: "Goede morgen, oudste." Ze liep zó naar binnen.
118 En haar man of haar broers of haar zoon zei: "O, moeder! Moeder, wees stil." Hij was weggegaan, behoorde tot een grote aristocratische kerk, weet u.
119 Zij zei: "Wel, prijs God! Ben ik niet in het huis van God?" Zij wist niet anders.
120 Laat mij u vertellen, broeder, haar naam moge niet gestaan hebben in "Wie is Wie?", zoals heel wat van hen het wel hebben en zij zeggen dat zij vier honderd volmaakt hebben. Maar haar naam was geschreven in het levensboek van het Lam. Ik zou liever de mijne daarin hebben staan dan in elke "Wie is Wie?". Halleluja! Dat vertelt wie wie is; er is een naam geschreven in het levensboek van het Lam.
121 Zij liep naar binnen en ging zó zitten. De prediker begon te zeggen: "Nu, de Here Jezus Christus kwam naar de aarde om de zondaar te redden."
122 Zij zei: "Amen! Prijs God! Zo is het, broeder." En iedereen draaide z'n nek krakend rond als een gans ergens, rondkijkend en zich afvragend waarom.
123 En dus zei hij: "Hum, hum." Hij las zijn aantekeningen, weet u. Hij was wat in de war gekomen en hij zei: "Hum, hum, hum-hum... Excuseer mij." Hij zei: "En zoals ik al zei, de Here Jezus kwam naar de aarde..."
Zij zei: "Prijs God! Dat is zo, broeder, halleluja!"
124 Dus liep de zaalwachter naar achteren en tikte haar op de schouder en zei: "Mevrouw, u moet u rustig houden of wij zullen u er uit moeten zetten." O, my! Halleluja!
125 Tot zover zijn wij gekomen, dat is juist, scholen van de profeten. Wij voeden de leraars op, wij spuiten oude balsemvloeistof in hen om ze te bewaren. Ze zijn dood hoe dan ook. En doen er dan balsemvloeistof in om ze nog meer dood te houden, door deze oude theologie die zij onderwijzen. "En de dagen der wonderen zijn voorbij; er is niet zo iets als een hartgevoelde godsdienst."
126 Het doet mij denken aan een kleurling daar in het Zuiden, een oude man die zijn Bijbel bij zich droeg. Men zei: "Waarvoor draag je die Bijbel met je, jongen?"
Hij zei: "Ik geloof hem."
Hij zei: "Je kunt er geen woord in lezen."
127 Hij zei: "Ik geloof hem, hoe dan ook." Hij zei: "Ik geloof hem van kaft tot kaft. Ik geloof de kaft ook."
Hij zei: "Hoe weet je dat?"
128 Hij zei: "Er staat 'Heilige Bijbel' op geschreven." Ja, zeker. Hij geloofde hem hoe dan ook, het maakte geen enkel verschil.
129 Hij zei: "Wat zou je doen; zou je alles doen wat in die Bijbel staat?"
Hij zei: "Als de Here mij vertelde iets te doen, zou ik het doen."
Hij zei: "Wat als Hij je zou vertellen door die muur te springen?"
Hij zei: "Ik zou springen."
130 Hij zei: "Geloof je dat je door die muur zou kunnen lopen zonder een gat erin?"
131 Hij zei: "Als de Here mij vertelde om te springen, zou Hij er voor mij een gat in maken." Dat is juist, ja, broeder. Halleluja! Dat is de waarheid. Als God u zegt om te springen, zal Hij het gat daar hebben als u daar komt. Maak u er geen zorgen over.
132 School theologie! O, my! Weet u wat ze hebben gedaan? In plaats van de opperkamer hebben zij deze vervangen door een eetkamer, kookten de een of andere oude haan en verkopen deze voor vijftig cent per bord, om te proberen de prediker te betalen. Broeder, als u uw tienden betaalde en deed wat God u zei te doen, zou u deze oude soepmaaltijden niet hebben en dergelijke. [Broeder Branham slaat op de katheder met zijn hand – Vert] Amen. (Zelfs de zalfolie sprong eraf, hierdoor.) Laat mij u iets vertellen, broeder, God wil een gemeente die zich beweegt in de Goddelijke wil van God, gebaseerd op ZO SPREEKT DE HERE. Ja, zeker. Ze hebben al het wachten in de opperkamer weggenomen. Wat zij deden voor de Heilige Geest, daar hebben zij theologie voor in de plaats genomen. Iemand gaat uit en zegt: "Wel, wij geloven dit en wij geloven dat." Waarom gelooft u het? Dat is niet in de Bijbel, niets erover.
133 Iemand zei: "Wat denkt u van die priester hier onlangs, die er vandoor ging met die vrouw en haar trouwde?"
134 Ik zei: "Hij had er een recht toe. Hij heeft net zoveel recht om getrouwd te zijn als ik of iemand anders. U kunt dat niet in de Bijbel vinden."
Een Katholieke jongen zei: "Is dat juist, Billy?"
Ik zei: "Het is de waarheid."
Hij zei: "Laat het mij zien."
135 En ik zei: "Wel, ik zal het je in de Bijbel laten zien dat 'het huwelijk eerbaar is onder allen'. Halleluja! Paulus zei: 'Laat elke man zijn eigen vrouw hebben.' Dat is precies juist." Ik zei: "Dat is een Rooms verzinsel en er is niet meer waarheid in dan in de bodemloze put van de hel." Halleluja! Ik geloof Gods Woord. Ik moet iets geloven. En dit is ZO SPREEKT DE HERE!
136 Op een keer hadden zij een groep van dergelijke predikers daar, in het Oude Testament, die hun heel wat van die dingen leerden. Ik zal u laten zien wat voor soort opleiding zij hadden. Zij leerden hun alles omtrent de theologie van die dag, de school der profeten. En zij kwamen op zekere dag om een ware profeet te zien. De profeet zei tegen één van hen: "Ga uit en verzamel u een schootvol van de een of andere groente; we zullen de grote ketel opzetten en we zullen een heel grote pot met gekookte bonen maken."
137 En weet u wat die prediker deed? Hij ging uit en verzamelde een schootvol pompoenen van een wilde rank. Jongen, een knaap die het verschil niet kende tussen bonen en een wilde pompoen, is de een of andere prediker, dat vertel ik u. Hij wierp ze in de pot en begon ze te koken. Weet u, weldra kreeg iedereen er een bordvol van en zei: "Er is dood in de pot."
138 Dat is wat er vandaag aan de hand is: er is dood in de pot! Enige van deze oude, koude seminarie, vormelijke, ongoddelijke plaatsen, waar ze proberen wat theologie te onderwijzen. Ze doden de mensen, nemen ze weg bij Christus. We hebben de doop van de Heilige Geest nodig om leven te geven. Halleluja! Tjonge! Ik voel mij ongeveer tweemaal zo groot nu. Maar dat is de waarheid, broeder, u kookt iets. Dat is juist, u kookt iets, maar wat kookt u? Dat is het volgende. Een knaap die het verschil niet kende tussen groene pompoenen en bonen! Zo is het ongeveer met sommigen van hen. Dat is de waarheid. Ja, zeker.
Hij zei: "Er is dood in de pot."
139 De oude Elia [Moet zijn Elisa – Vert] was een echte profeet. Hij zei: "O, maak je er geen zorgen over. Raak niet helemaal opgewonden." Amen. We hebben een man hier die een dubbel deel heeft. Halleluja! Hij was in het land Kanaän geweest en teruggekomen met een dubbel deel. Hij zei... Zij wisten wat ze moesten doen als er moeite oprees. Hij zei: "Ga en breng mij een handvol meel." Hij nam het meel en wierp het in de pot. Hij zei: "Eet nu zoveel u wilt. Het is nu in orde."
140 Waarom het meel? Het meel was daar voor het wuiven, voor het spijsoffer, het beweegoffer voor de Here. En dat meel moest gemalen worden door de steen die elke graankorrel eender maalde. Dat spijsoffer was Christus. Plaats Christus erin, elke steen maalde eender. Jezus Christus, dezelfde gisteren, heden en voor immer. Als er dood in de pot is, plaats Christus erin. Halleluja! Glorie! Halleluja!
141 Toen ik voor het eerst iemand zag met de Heilige Geest, was het een oude kleurling met een grote, lange overjas aan. Ze moesten hem eruit helpen (hij was zo oud) op deze manier; hij stond daar en begon te prediken. Heel wat predikers beginnen te prediken over wat hier op aarde plaats vindt. Hij nam zijn tekst uit Job: "Waar was u toen Ik het fundament van de wereld legde, toen de morgensterren tezamen zongen en de zonen van God van vreugde juichten?" Hij zei: "U denkt dat we een nieuw soort religie hebben gekregen." Hij zei: "Broeder, ik heb een ouderwetse smaak of een splinternieuw geval van de ouderwetse godsdienst." Na een poosje kreeg de Heilige Geest vat op hem. De arme oude knaap was zo stijf, hij stond daar; hij richtte zichzelf op, stootte zijn hielen tezamen en zei: "Glorie! Halleluja!" Hij zei: "Je hebt hierboven niet genoeg ruimte voor mij om te prediken." En hij wandelde het podium af.
142 Ik zei: "Broeder, als het dat zal doen voor een man van tachtig jaar oud, wat zou het dan voor mij doen? Ik wil het." Halleluja! Juist. Ja, zeker. Ik had een geweldige tijd. Ik ging regelrecht naar buiten en in een maïsveld ging ik op mijn oude roestige knieën en bad ervoor. Zo is het.
143 Zoals de oude Buddy Robinson bleef doorgaan; hij wilde de Heilige Geest. Hij zei: "Prijs God! Ik wilde de Heilige Geest zo zeer dat ik niet wist wat te doen." Hij zei: "Ik was op een morgen maïs aan het ploegen met de oude Alec", zijn muilezel. Hij zei: "Alec bleef op het maïs stappen. Ik werd boos op hem, liep er naartoe en beet hem in zijn oor zo hard als ik kon. Alec trapte naar mij." Hij zei: "Ik ging naar hem toe en ging zitten. Ik keek naar hem; hij stond daar." Hij zei: "Ik had oude Alec zo hard gebeten als ik kon." Hij zei: "Ik keek naar hem en zei: 'Alec.'" Hij zei dat hij zei: "'Alec, het spijt mij. Ik zou dat niet meer willen doen.'" Hij zei: "Alec keek om zich heen en zei: 'Als je niet meer godsdienst krijgt dan wat je nu hebt, zou je mij weer behandelen op die wijze.'" My, my! Dat is juist. Hij zei: "Ik bukte mij in de maïsvoren en zei: 'Goede Here, geef mij heel wat kennis in het bovenste einde van mijn ziel. Help mij de duivel te bevechten zolang ik een tand in mijn mond heb en op hem te kauwen totdat ik sterf.'" Hij zei: "'Here, als U mij de Heilige Geest niet geeft, zult U, als U terugkomt naar de aarde, een hoop beenderen vinden, precies hier op deze plaats.'" Hij kreeg Hem. Amen. Zo is het.
144 Als u werkelijk neerknielt en het meent voor God, zal God u daar overnemen. Het maakt niet uit wat de seminarie-predikers zeggen, u kunt de Heilige Geest hebben, omdat God het ons beloofde.
145 Daarop baseerde Kaleb zijn geloof, dat is waar Jozua het op baseerde, omdat God zei: "Het is van u, Ik heb het u al gegeven." Halleluja! Ik houd daarvan. Niet: "Ik zal." "Ik heb."
146 "Die Hij heeft geroepen, heeft Hij gerechtvaardigd." Is dat juist? "En die Hij heeft gerechtvaardigd, heeft Hij verheerlijkt." Is dat juist? Dan, broeder, zijn wij in de hemel al verheerlijkt tezamen met Christus Jezus. Halleluja! Dat is juist. Laat de duivel maar schreeuwen en gillen en al zijn driftbuien hebben die hij maar wil tegen 'ZO SPREEKT DE HERE'! Dat is juist. O, my!
147 Laten wij hier ergens heengaan en ergens anders over gaan prediken, zodat u daar een beetje vrij van komt. O, hoe wonderbaar! Ze begonnen daarna te murmureren en te twisten. Laten we gaan naar het eenentwintigste hoofdstuk en beginnen ongeveer bij het vijfde vers. Zij begonnen daar te murmureren en te twisten en tekeer te gaan; de watervoorziening was afgesloten.
148 Misschien is dat wat er vanavond aan de hand is met de kerk, teveel twisten en mopperen! De watervoorziening is afgesneden.
149 Weet u, ik reis heel wat rond de wereld. En een van de meest stekelachtige, akelige plaatsen om te proberen je neer te leggen, is in de woestijn. Alles daar heeft een stekel. Weet u waarom? Elke soort plantje is een cactus. Je kunt nergens gaan liggen of hij steekt u. De reden ervan is dat ze geen water hebben. Water maakt ze zacht. Waar veel water is heb je geen doornen en distels; waar veel water is.
150 En ik vertel u, broeder, neem een oude kerk die dor is in haar botten, en zonder Heilige Geest, geen verlossing, geen Goddelijke genezing, geen kracht van God, geen juichen, geen vreugde, en het is altijd: "Dit, o zij deed dit en hij deed dit en hij deed dit"; stekel, stekel, stekel. Wat u nodig hebt is een goede, ouderwetse uitstorting, een bron van de Heilige Geest, halleluja, en een klein beetje zachter worden. Amen! Dat betekent "zo zij het". De Branham Tabernakel heeft er ook een goede dosis van nodig. Dat is juist. O, is dat juist? Amen! O, ik heb een goede tijd hierboven. Mijn kleding past mij precies, broeder Higginbotham. Ja, zeker. Mijn boord is niet te ruim, mijn overhemd past, ik voel mij gewoon goed. Zelfs mijn vrouw is niet hier, dus ik kan een heerlijke tijd hebben. Oh, zeg dit niet tegen haar, nee. Goed maar ik heb een goede tijd!
U zegt: "Bent u gelukkig?"
151 Zeker ben ik gelukkig. Hoe kan anders dan gelukkig zijn, als ik weet wat ik weet? Amen. Christus redde mij, vulde mij met de Heilige Geest, gaf mij een kaartje naar de hemel. Ik heb gewoon een goede tijd, voortgaande en zeggend: "Komt mee, u allemaal." Ja, zeker!
152 Het doet mij denken aan een man die eens een hen te broeden ging zetten. En de oude hen had... Hij had genoeg eieren voor een nest op één na. En hij had geen... Hij dacht: "Wat zal ik gaan doen voor dat ene ei?" Dus ging hij naar buiten en vond een eendenei en hij legde het onder de oude hen.
153 En de oude hen broedde al haar kuikens uit en ook de eend. En zij liepen rond op het erf, weet u. En wat leek die kleine eend niet op zijn plaats te zijn; ongeveer zoals een van u, heilige rollers, nu, weet u. Hij liep rond: "Kwak-kwak, kwak-kwak." En o, ze liepen het erf op, weet u, en de oude hen pakte een sprinkhaan. En "kwak-kwak, kwak-kwak." Hier ging zij. "Klok-klok, klok-klok", en de kleine kuikens kwamen zo naar haar toe rennen, iedereen. Maar de kleine eend wist niet wat de roep "klok-klok" betekende. Hij wist niet wat al het stof betekende; het kwam in zijn neusgaten en alles. Hij was een vreemd uitziende kleine makker, niet op zijn plaats.
154 Zoals een goed ouderwets Heilige Geest lid in een oude, koude vormelijke kerk, gewoon niet op zijn plaats. Zij spreken over al dit, dat en het andere en wie de president is. Zíj willen weten wie God is, zij willen weten over God.
155 Maar, weet u, die oude hen maakte een fout op zekere dag, net als de oude kerk deed. Dat is juist. Zij ging op zekere dag uit, ver ginds op het erf, zoals zij eerder deden, en plotseling stak de kleine eend zijn kop omhoog en [Broeder Branham snuift – Vert] hij rook water. Het was zijn natuur, weet u. Amen. Hij rook water. Hij zei: "Kwak-kwak, kwak-kwak." O, my! Hij had geen kuikennatuur hoe dan ook, hij had een eendennatuur. Dus hij rook het water, er liep daar beneden een riviertje. De oude hen schreeuwde: "Klok-klok, klok-klok, klok!"
156 Hij schreeuwde: "Kwak-kwak, kwak-kwak", terwijl hij regelrecht het water inging zo hard als hij kon.
157 Dat is de wijze waarop het is, als een mens geboren wordt in het Koninkrijk van God. De oude kerk kan zeggen: "U moet weggaan van die heilige rollers, het is onzin, het is dit, dat, het andere. Kwak-kwak, kwak." Hij moet naar het water gaan. Halleluja.
158 Glorie! "Hij die gelooft en gedoopt is, zal behouden worden." Prijs God! U zegt dat het krankzinnig is, maar, broeder, we zijn gelukkig!
159 "Kwak-kwak, kwak-kwak, kwak-kwak." Die kleine eend ging op weg naar het water. Wat was het? Het was zijn natuur. Hij kon het niet helpen. Er was iets in hem dat hem naar het water riep.
160 En als God in een hart is, zal het u roepen naar een ouderwetse Heilige Geest samenkomst. Prijs God! Glorie! Dat is juist, broeder, ik weet dat het mijn natuur is. Halleluja! Tenzij uw natuur veranderd is, zult u blijven luisteren naar het klokken van de oude hen. Maar als u water ruikt, als u een eend bent, zult u een verliefd gansje zijn, omdat u voor het water bestemd bent. Halleluja!
161 Jozua zei: "O, we kunnen het maken." Jozua zei: "We kunnen het doen." Kaleb zei: "We kunnen het doen."
"Hoe weet je dat we het kunnen doen?"
162 Hij zei: "Omdat God het gezegd heeft, en wij steken over. Wij zullen het halen en wij gaan het doen." Op weg gingen zij. Zij reisden naar het land en zij hadden het bewijs van de Heilige Geest en zij kwamen terug om het te bewijzen. Het land was goed, het droeg goede druiven. Ik ben er blij om, u niet? O, my, om ze te eten en te slobberen zoals een paard klaver eet. Dat is juist. Ja, zeker, om een grote tijd te hebben, te genieten.
163 Wat maak ik mij bezorgd over wat de wereld zegt? Niets voor mij. De God die mij opwekte, mijn ziel redde en mij overal uitzond, om te bidden voor koningen en al het andere, door het land heen; het was deze goede, ouderwetse Heilige Geest die het deed. Ik heb mij er nooit voor geschaamd. Ik heb in paleizen van koningen gezegd: "Ik heb de doop van de Heilige Geest ontvangen." Halleluja! Dat is juist. Zij hebben ook honger. Zij hongeren en dorsten.
164 Kijk hier, ze begonnen te murmureren en te klagen. Ze waren van het water afgesneden.
165 Nu, haast maken. Hoe laat is het? Zeg, het spijt mij dat ik laat ben. Excuseer mij dat ik te lang onderwijs. O, ik heb nog niet onderwezen, is het wel? Maar nog eventjes, ik zal dadelijk aan mijn les beginnen. Nee, ik maak maar een grapje; zit stil. Laten we even een paar woorden nemen, ik heb iets dat ik wil zeggen.
166 Het vijfde vers van het eenentwintigste hoofdstuk nu en luister echt aandachtig.
En het volk sprak tegen God en tegen Mozes: Waarom hebt gij ons doen optrekken uit Egypte,... in de woestijn? Want hier is geen... water, en onze ziel walgt van dit zeer lichte brood.
167 Na gevuld te zijn geweest met het goede engelenvoedsel en alles, zeiden zij: "O, wij hebben er genoeg van. We zouden graag wat knoflook en wat pompernikkel willen hebben." Zij wilden de oude vleespotten van Egypte.
Toen zond de HEERE vurige slangen onder het volk, die beten het volk; en er stierf veel volk van Israël.
Daarom kwam het volk tot Mozes, en zij zeiden: Wij hebben gezondigd, omdat wij tegen de HEERE en tegen u gesproken hebben; bid de HEERE dat Hij deze slangen van ons wegneemt. Toen bad Mozes voor het volk.
En de HEERE zeide tot Mozes: Maak u een vurige slang, en stel hem op een stang; en het zal geschieden, dat al wie gebeten is, als hij hem aanziet, zo zal hij leven.
En Mozes maakte een koperen slang, en stelde hem op een stang; en het geschiedde, als een slang iemand beet, zo zag hij de koperen slang aan, en hij bleef levend.
168 O, laat me dat nemen, dat kleine ding daar, voordat we in de dienst van morgenavond gaan. De koperen slang. Zoals de geslagen rots gisteravond, toen wij eindigden bij de geslagen rots; de koperen slang was Jezus Christus.
U zegt: "Een slang?" Ja.
169 De slang vertegenwoordigde "zonde die al geoordeeld is". God oordeelde de slang in de Hof van Eden, in het derde hoofdstuk van Genesis, het veertiende vers. God had het oordeel al op de slang gelegd. O, hij was mooi en liep rechtop, hij was de listigste van de beesten van het veld. Maar God oordeelde hem en liet hem op zijn buik gaan voor de rest van zijn dagen, op zijn buik. Geoordeeld!
170 En Christus was "onze zonden geoordeeld". Amen. Ziet u het? Mooi. Mijn zonde, uw zonden, we zouden door rechtvaardigheid naar de hel moeten gaan en gestraft worden voor onze zonden. Maar Christus nam onze plaats. De slang, dat is waarom hij Christus vertegenwoordigde.
171 Koper, de slang gemaakt van koper, betekende "Goddelijk oordeel". Nu, de slang was "zonde reeds geoordeeld", en het koper betekende "Goddelijk oordeel".
172 Zoals het koperen altaar. Het altaar werd gemaakt van koper, waarop de lichamen van het offer verbrand werden. Dat zult u vinden in Exodus, het zeventiende hoofdstuk, u die uw Schriftplaatsen opschrijft.
173 Nu, zij namen het beest, zij wasten het (volmaakt type, de doop), brachten het binnen, legden hun handen erop (beleden hun zonden), sneden het de keel door. Het bloed werd uitgestort en het vlees verbrand, hadden het bloed op het offerblok, op het altaar, het koperen altaar, waar de zonden verworpen werden, waar zij... waar de rechtvaardige God gehele afscheiding eiste. En het Goddelijk oordeel van God, met het vuur, verbrandde het zondoffer. Halleluja! Gods Goddelijk oordeel was op Jezus Christus.
174 Kijk, eveneens Goddelijk oordeel in de dagen van Elia, het laat zien dat dat Goddelijk oordeel was. Er kwam een tijd dat er niets was; de mensen waren van God weggegaan. En Elia ging de berg op en hij bad. Hij kwam voor de koning en zei: "Er zal zelfs geen dauw uit de hemel vallen totdat ik erom roep." En gedurende drie jaar en zes maanden kwam er zelfs geen dauw op de aarde.
175 En toen het tot de plaats kwam, zei Elia: "Laten wij bewijzen wie God is, de vurige God." Onze God is een verterend vuur. "Laat de God die antwoordt met vuur..."
176 Dat is wat ik vanavond zeg. Laat de God die antwoordt met vuur, de Heilige Geest en vuur, laat Hem God zijn!
177 Nu, zij legden de... Let op, hij ging naar boven, nadat zij het vuur uit de hemel hadden gebracht enzovoort en het offer verteerd was; zij keken op naar de hemel en hij zag eruit als koper. Wat was het? Goddelijk oordeel over de hele natie.
178 En, broeder, zuster, als u vandaag rond kijkt, zult u de kleur van koper weer zien. Goddelijk oordeel komend op een natie. Oordeel! De vurige slang, vurige slangen, Goddelijk oordeel erin.
179 Let nu op. Hij verhoogde deze stang, waarop de slang was, gemaakt uit koper. En wie opzagen naar die slang, werden genezen van hun ziekten.
180 Wat een mooi beeld vanavond van Jezus Christus! Hij zei: "Zoals Mozes, net zoals Mozes de koperen slang oprichtte in de woestijn!" Hier is het, begrijp het nu. Als u ziek bent, zult u ontdekken wat u zal genezen. Zoals Jezus zei: "Zoals Mozes de koperen slang in de woestijn oprichtte, zo moet de Zoon des mensen verhoogd worden." Om dezelfde reden, om een samengestelde reden "werd Hij verwond om onze overtredingen, door Zijn striemen zijn wij genezen."
181 Zij murmureerden tegen God en tegen Mozes en werden door slangen gebeten. De slang zorgde voor een tweevoudige toepassing. De eerste was om hun zonde te vergeven èn hun ziekte te genezen.
182 En Jezus werd verhoogd, opdat Hij onze zonde zou kunnen vergeven èn onze ziekte genezen.
183 De volgende die daarna onderweg kwam, was Bileam, de huurling profeet, hij kwam om Israël te stoppen. O, my! We zullen daar morgenavond op ingaan, hoe die knaap... Een domme muilezel moest spreken en hem bestraffen. Een prediker uit de wil van God, met zijn gedachten op geld, kwam daar en een muilezel moest hem daar bestraffen, een domme muilezel. Als God door een domme muilezel kan spreken, zou Hij het zeker door een mens kunnen. Jazeker.
184 Let op, de arme, oude Mozes, na al die tijd... Ik wil u laten zien wat een mens is voor God. Hoe Korach en al die... Let op, toen God Mozes vertelde: "Ga uit de weg, Mozes. Ik ga de hele groep van hen vernietigen en uit u een machtig volk maken."
185 En Mozes wierp zichzelf voor God, wierp zich in de bres en zei: "God, neem mij!" En God kon die man niet uit de weg gaan, de kracht van een heilige voor God. Kijk daarnaar.
186 Kijk naar de oude Jesaja, hij gaat heen en vertelt de profeet Hizkia: "Maak uw huis in orde, u zult gaan sterven, ZO SPREEKT DE HERE."
187 Wat een verlegenheid was het om binnen een paar uren weer terug te keren. De Heilige Geest ontmoette hem. Omdat Hizkia zijn aangezicht naar de wand keerde en bitter weende en zei: "Here, ik smeek U mij te ontzien. Ik heb voor U gewandeld met een volmaakt hart." En tranen rolden over zijn wangen. God had zijn vonnis reeds verzegeld, maar gebed veranderde dingen.
Hij zei tegen de profeet: "Ga terug en vertel het hem."
188 Zie wat een strijder Mozes was! In zijn laatste uren kwam hij daar met dat verschrikkelijke temperament en verheerlijkte tenslotte zichzelf in plaats van God, en God wilde hem niet toestaan... Natuurlijk was het alles van tevoren afgebeeld, net als de organisaties vandaag, Methodist, Baptist, Pinksteren en de hele rest; zij verheerlijken zichzelf.
189 Een paar dagen geleden maakte een van de grootste kerken, alleen maar omdat zij niet de enige eend in de bijt konden zijn, hun afkeuring bekend op een dergelijke vergadering. Ik zei: "Ik behoef uw samenwerking niet. Waar de arenden zijn... waar het karkas is, zullen de arenden vergaderen." En dat was juist. Ja zeker. U vertelt alleen maar de waarheid, God zal voor de rest zorgen.
En daar waren zij: "O, wij zijn degenen die de overhand hebben."
190 Ik zei: "Het maakt mij niet uit wat u bent. God is Degene die de overhand heeft in onze levens." Dat is juist. Het gaat om God, niet om wat de kerk zegt. En de kerk, elke kerk... Elke geschiedschrijver hier is bereid om dit op te zoeken. Er was nooit een kerk die ooit viel, die ooit weer opstond. God zet hen aan de dijk. Zij stonden nooit op. De Lutheraan viel, de Methodist viel, de Presbyteriaan, Baptist en ga zo maar door, en de Pinksterman ook. God zet ze gewoon aan de dijk.
191 En als u gelooft dat ik Gods profeet ben, luister hiernaar. En ik zeg het met inspiratie. Niet precies nu, maar wat hiervoor gekomen is; dat er niet één organisatie vertegenwoordigd zal zijn (van, wat ik bedoel, de hele organisatie) in het Koninkrijk van God, maar God zal uit elk daarvan het beste deel eruit trekken en het vervullen met de Geest, en het opnemen in de heerlijkheid. Zo is het.
192 De Bijbel voorspelt dat het laatste gemeente-tijdperk, het Laodicéa gemeente-tijdperk is, hetwelk lauw zal zijn. En zo ver is de kerk vandaag gekomen. Dat is juist. Ze zijn gekomen tot waar ze misschien een beetje in hun handen kunnen klappen en een beetje lawaai maken en opspringen en het meubilair een poosje omschoppen. Maar als het aankomt op het werkelijk leven van een zuiver, heilig, onvervalst geheiligd leven, zijn zij er net zo ver van weg als de nacht is van de dag. Dat is juist. Wat wij vandaag nodig hebben is een ouderwets uitsterven, broeder, waar het niet is een teruggaan naar het altaar en het te boven komen en weer naar het altaar teruggaan, teruggaan naar het altaar. Ga daar heen en blijf er tot u dood bent en dan weet een dode man niets meer over de wereld. Halleluja! Laten we daarmee niet opnieuw willen beginnen. Kijk, broeder, laat mij u dat vertellen.
193 God, na Zijn arme dienstknecht Mozes te hebben... Iemand zei eens tegen mij: "Ik vertel u, dat laat God zien, als u Hem God noemt." Hij zei: "Hij liet Zijn dienstknecht in de steek. Na..."
194 Mozes' leven verliep in een cyclus van veertig. Hij werd geroepen toen hij veertig was en werd geweigerd door zijn broeders. Hij ging uit, de woestijn in en hoedde schapen gedurende veertig jaren. Toen hij tachtig was, zond Hij hem uit om Israël uit Egypte te bevrijden. En toen hij dicht bij het beloofde land kwam, was hij honderdtwintig jaren oud. Hij had de pas van een jongeman en zijn oog was niet verduisterd, zo is het, op een leeftijd van honderdtwintig.
195 Maar toen hij zichzelf daar verheerlijkte in plaats van God, voor die rots; toen God hem zei: "Ga, spreek tot de rots. Sla hem niet. Spreek er tegen." (De rots werd slechts eenmaal geslagen.)
196 De drift kwam bij Mozes helemaal omhoog en hij liep er naar toe en sloeg de rots. Hij bracht geen water voort. Hij sloeg hem opnieuw. Hij gaf water. Hij zei: "Jullie opstandelingen, moeten wij voor jullie water uit deze rots halen?" Op die manier, en hij bracht de wateren voort, omdat God naar die profeet moest luisteren, omdat Hij hem met die kracht begiftigd had. En dat brak het hele programma van Gods Bijbel.
197 Christus werd eens geslagen. Wij spreken nu tot de Rots en Hij brengt Zijn water voort, zie. Hij is al geslagen. Spreek er slechts tegen en Hij zal Zijn water voortbrengen.
198 Nu, ik zie hem die morgen. O, als ik aan dit beeld denk, bezwijkt mijn hart bijna. Ik zie Mozes, hij wist... God zei: "Mozes, zeg allen vaarwel, uw samenkomst. Ik zal u nu vandaag een beetje hogerop roepen."
199 Ik kan de oude Mozes daar zien staan met die lange witte baard en zijn haar langs zijn gezicht, zijn oude ogen verduisterd door tranen, terwijl hij over zijn gehoor keek. Hoe was hij gevallen op de... Wat hadden zij gemurmureerd en hoe had hij voor hen gestaan. Hij overzag hen allen. Hij begon de berg op te lopen. Hij kwam op de berg, hij wendde zich achterom en hij begon hen vaarwel toe te zwaaien. Hij klom naar boven, bovenop de top van de berg. Het was in de maand april. Hij stond daar en hij overzag het beloofde land. O, hoe wenste hij over te steken! My, zijn arme oude hart brak. Hij wilde oversteken in het beloofde land met die groep Joden, die hij geleid had en voor wie hij tijdens de reis had gestaan. En daar was hij, hij keek over hen heen en de tranen rolden over zijn wangen. Hij draaide zich om en wuifde weer naar de mensen, vaarwel, hun oude herder. Hij ging weg. Hij wuifde zo naar hen. Hij keek over hen heen.
200 En als ik alleen maar zou kunnen staan waar Mozes stond om het landschap te overzien! Zo God wil, zal ik in de volgende paar maanden op de berg daar staan en overzien waar zij overstaken.
201 Ik zag onlangs een film, toen sommigen van de broeders, ongeveer veertig van mijn broeders uit de campagnes daar heengingen en zij maakten er een film van. En toen zij daar overstaken, schreeuwden en jubelden die makkers, het leek of zij al het struikgewas aan de oever wilden afbreken, daar waar de kinderen van Israël heen gingen, waar Jezus gedoopt werd. En ieder van die predikers sprong in het water met kleren en al aan en ze doopten elkander opnieuw over, elk van hen. O, broeder, er is iets daarin dat zich beweegt en opwekt. Wij leven... Zij reden in een auto, zij reden een klein stukje en ze zeiden dat ze die reis deden die de kinderen van Israël maakten. Zoals de oude Buddy Robinson zei: "Stop dit ding, heel snel!" En hij stapte uit en liep in het rond, in het rond en in het rond liep, juichend op die plaats en schreeuwde: "Glorie voor God! Halleluja!", en hij sprong er weer in en zei: "Rijd maar weer verder." Dat is juist. Hij had gewoon zo'n tijd! Zeker!
202 Als ik zou kunnen staan waar Mozes stond op die rots, ziende in het beloofde land! Hij wilde binnen gaan en hij keek terug naar zijn samenkomst, wuifde opnieuw vaarwel naar hen. De tranen liepen over zijn lange baard. Zijn uur was komende. Zijn pols, zijn pols werd minder, z'n pols begon minder te kloppen, een oude veteraan.
203 Ik kan u nu al vertellen, broeder, denk niet dat ik hierin een klein beetje naar de "Baptist" ga, maar, broeder, hij was niet verloren. Nee, dat was hij niet. God liet Zijn dienstknecht niet in de steek.
204 Daar met aflopende pols, op deze manier. En weldra, weet u, kwam het over hem, terwijl zijn pols afkoelde. Zijn ogen begonnen te verflauwen terwijl hij er overheen naar dat land keek. Hoe graag zou hij erheen willen gaan! O, my! Zijn hart brak.
205 En juist toen hij gereed was uit dit leven heen te gaan keek hij toevallig en daar stond aan zijn zijde de Rots. Dus, Hij is daar, dat is alles. Hij stapte op de Rots. De engelen kwamen en droegen hem weg.
206 Achthonderd jaar later stond hij daar in het beloofde land aan de zijde van Elia, sprekend met Jezus. Hij laat je niet in de steek.
207 Een dezer dagen moet ik aan het einde van de weg komen. Ik ben nu drie en veertig jaar oud, wordt tamelijk versleten. Ik heb twintig jaar gepredikt. Ik ben door wateren en gebroken ijs gewaad en stond te dopen tot ik bijna bevroor. Ik heb gedaan zonder..., ging zonder iets de oerwouden in en al het andere, en ziekten en alles lagen op de loer. Ik weet niet hoelang ik zal blijven. Maar als ik nog langer dan dit zal leven, zal ik misschien als ik een oude man word, als Jezus vertoeft, waarschijnlijk staan met het haar dat ik heb, neerhangend. Heel mijn familie krijgt bevingen als zij oud worden, zij schudden. Als ik mij een weg door alle strijd heb gevochten, al mijn makkers en zo zijn heengegaan en ik daar sta en het spatten hoor van het water dat daar aankomt, en ik zó op mijn stok schud, dan wil ik het oude zwaard hier nemen en het weer in de schede van eeuwigheid steken, mijn helm afzetten en neerleggen, mijn hand opheffen, halleluja, en zeggen: "Here, laat de reddingsboot zee kiezen. Ik steek vanmorgen over. Ik steek de rivier over." Hij zal mij dan niet in de steek laten.
208 En terwijl ik hier ben, terwijl het licht is, zal ik prediken en bidden en smeken en zingen en alles doen wat ik kan voor het Koninkrijk van God. Als mijn ziel begint op te stijgen uit dit lichaam en ik terug kijk en mijn voetafdrukken zie, wil ik ze zien in de juiste soort plaats waar "scheidingen voetafdrukken achter ons laten op het zand van de tijd".
209 Zullen wij onze hoofden buigen. Teddy, ga een ogenblik naar de piano.
210 Onze hemelse Vader, o, wat zijn dit geweldige tijden van vreugde, hoe gelukkig! Ik neem aan dat ik een beetje buiten mijzelf ben, Here, gewoon de Heilige Geest die mijn ziel doopt. Ik kan het niet helpen. Iets neemt beslag op mij. Ik ben zo dankbaar, Here, om al de borden en pannen gereinigd te hebben, zodat de Heilige Geest kan komen. Houd de knik uit de slang, zodat de wateren van verlossing kunnen stromen op elke tijd dat God het wil. Bid het uit. Zoals Elia Josafat vertelde: "Graaf sloten; haal al de stenen eruit, al de stokken en stompen. Er zal wat water gaan komen."
211 Dank U, Here, U bent hier vanavond geweest. En ik denk aan de oude profeet Mozes. God, zegen zijn dappere ziel. Zoals hij daar op de berg stond, kijkend naar het beloofde land, staan wij vanavond op die wijze te kijken, Here. Het enige dat ik U voor mijzelf vraag, is, laat die Rots daar zijn als ik ga. God, dat zal voor mij genoeg zijn. En alles wat ik ooit deed in het leven, Here, als ik maar naar U kan kruipen en Uw gewijde voeten eens aanraken, ze strelen met mijn onwaardige hand, dat zal mij een miljoen malen terugbetalen. Wij allen weten dat wij die weg moeten gaan. Sommigen van ons misschien binnen een paar uren. Ik weet het niet. Gij weet het.
212 Terwijl wij hier vanavond zijn, Vader, en de Heilige Geest nog tegenwoordig is (Uw volk gezegend heeft), Vader, vraag ik U iets. Is er iemand hier die ongered is, Here, die U niet kent als hun persoonlijke Redder, die niet weten hoe zij voor U staan? Ik ga U vragen, Here, als U slechts wilt... Niet dat deze mensen mij nu horen, maar ik ga U vragen of U slechts tot dat hart wilt spreken en hun vanavond moed zult geven.
213 Het zou de laatste oproep kunnen zijn. Hoe weten wij het? Waarom een risico lopen als de hele eeuwigheid hierop rust?
214 Als er zijn, Here, of iemand die van de weg is afgedwaald, die misschien de heuvel beklimt om in het beloofde land te kijken om dan verworpen te worden. God, moge de Rots met hen zijn, bid ik. Help ons nu en zegen dit gehoor terwijl wij wachten.
215 Nu, als er een man of vrouw hier binnen is, een jongen of een meisje, met uw hoofd gebogen... En laat niemand opkijken, alstublieft. Mensen zijn soms erg schuchter, gevoelig in deze zaken, maar mannen en vrouwen.
216 Ik heb heel wat grond achter mij in deze drieënveertig jaren. Nog maar een paar dagen geleden was ik een kleine jongen die hier rond rende, knikkerend met u. Wel, ik word minder. Ik kan het voelen. Ik heb twintig jaren lang geprobeerd u aan Iemand voor te stellen.
217 Jeffersonville, waarom verwerpt u het? Terwijl God het betuigd heeft, Zijn Engel gezonden heeft, de foto ervan genomen is? Het is over de hele wereld bekend; waarom zou u denken dat het een of ander schijngeloof is?
218 Bent U zonder God vanavond? U zou Hem graag werkelijk willen kennen. U weet dat u dat soort verlossing wilt hebben, voordat u sterft.
219 Er was hier in deze stad enige tijd geleden een jong meisje dat behoorde tot een zekere kerk hier in de stad; zij dacht dat zij in orde was. Haar herder vertelde haar dat zij in orde was. Zij maakte gekheid over een meisje dat naar de gemeente kwam, omdat zij niet naar een voorstelling wilde gaan. Zij zei: "Jouw herder is bekrompen."
Het kleine meisje zei: "Dat is in orde."
220 Na een poosje ging zij uit met het een of ander ruw gezelschap en zij liep een ziekte op en liet het te ver gaan. De dokter, een zekere dokter van deze stad, onderzocht haar; hij kwam tot de ontdekking dat zij werd verteerd door een geslachtsziekte. Zij stierf vlak daarna. Zij... Zij was een zondagsschoolonderwijzeres in deze grote kerk. Zij waren allen daar ginds om haar naar de hemel te zien gaan. Tegen die tijd kwam haar zondagsschoolklas binnen. Haar herder liep daar in de hal een sigaret te roken. En toen het ongeveer tijd was dat de engelen haar mee zouden nemen, ging zij overeind zitten en zei: "Waar is de herder?" Zij gingen hem halen. Zij zei: "Jij verleider van mensen!" Ze zei: "Waarom liet je mij in deze toestand komen? Ik ben verloren!"
221 Maak u geen zorgen; Adam wist dat hij vijgebladeren aan had, toen hij voor God kwam. Het was in orde toen God niet nabij was. Zij zei: "Waarom liet je mij zo gaan?" Zij zei: "Waar is dat kleine meisje van die tabernakel daarginds?"
222 "O, zij..." Hij zei: "Je bent hysterisch, ik zal een dokter roepen om je een spuitje te geven."
223 Zij zei: "Jij verleider van mensen! Ik ben verloren en mijn ziel gaat naar de hel vanwege jou." Zij boog haar hoofd.
224 En een goede vriend van mij werkt hier nu in de garage; hij werkte voor een begrafenisondernemer. Ze gingen de vloeistof in haar lichaam pompen en hij bleef pompen. Zij bleven de vloeistof ruiken en konden haar aderen niet gevuld krijgen. Toen men kwam om haar kleren uit te trekken, zagen ze dat er een gat gevreten was in haar lichaam, bijna zo groot als een vuist. Geslachtsziekte had het verteerd. O ja, zij "zou een grote tijd hebben. Dit kleine meisje was een heilige roller." Onderschat niets, vriend.
225 Kent u Hem vanavond? Bent u werkelijk gered? Ik vraag het u in Jezus' naam. Als er een man of vrouw is, jongen of meisje, hier binnen vanavond, die niet gered, wederomgeboren is, zou u uw hand op willen steken en zeggen: "Bid voor mij, broeder Branham." Nu, elk hoofd gebogen. Ja, God zegene u, jongedame. God zegene u, u, u, u, u, u, u. God zegene u. God zegene u, u, u. Daar achterin, ja, God zegene u. God zegene uw oprechtheid, jongeman. Ik zie u. Wonderbaar. Twintig of dertig handen in dit kleine gebouw, niet wederomgeboren. De Heilige Geest is hier vanavond geweest om tot u te spreken. Hij is hier nu. U hebt Hem nodig. Waarom komt u niet? Zou u niet naar het altaar willen komen en neerknielen en zeggen: "Here God, Ik zal U ontvangen als mijn persoonlijke Redder vanavond. Ik ga U nu aannemen en ik zal de doop met de Heilige Geest ontvangen. Ik wil Hem. Het maakt mij niet uit wat de wereld te zeggen heeft. Ik ga U nu ontvangen, U beloofde het mij"?
226 En luister, iedereen hier binnen die uw hand omhoog hield, u hebt geluisterd naar deze samenkomsten. Niemand hier binnen zou tot Jezus kunnen komen tenzij God hem trekt. Wat doet dat? Wat geeft dat verlangen? God is hier. God is hier.
227 Luister vriend, als God mijn gebed zal verhoren, als een mens, als u gelooft dat ik Zijn profeet ben en u hebt de nieuwsbladen gelezen en de tijdschriften en boeken en gezagsorganen en u kijkt daar naar die foto's die zij verkopen achter bij de deur vanavond, van de Engel van God, vlammend met vuur, dezelfde waarover ik hier lees in het brandende bos, en u gelooft dat ik Gods dienstknecht ben en u gelooft dat Hij mijn gebed zal horen en uw gebed zal horen als u bidt, zou u dan niet uit uw zitplaats willen opstaan? Hebt u zoveel werkelijke overtuiging, kom dan hier bij dit altaar staan en zeg: "Broeder Branham, als Hij de ogen van de blinde zal openen, zal Hij mijn zonden vergeven." God zegene u, jongeman, die de eerste bent om een beweging te maken. Wie zal deze jongeman volgen naar dit altaar?
228 Ik wil dat de predikers van dit gebouw komen, in het gebouw; kom hier naar het altaar een ogenblik, elke prediker. (Kom, jongedame. God zegene u. Iemand anders nu.) Ik wil dat de predikers hier naar boven komen op het podium, als u wilt.
229 Zondaar, vriend. Kom hierheen, jongeman. God zegene u. Kom meteen en kniel daar neer. God zegene u dat u komt, meneer. God zegene u, dame. God zegene u. Iemand anders die zich hier naar het altaar begeeft en neerknielt. Bent u zonder God, zonder Christus vanavond, in een wereld die vervreemd is van God?
O, u zegt: "Het wordt een beetje laat en mijn huisgenoten wachten."
230 Een klein kreupel meisje maakt zich op om te komen. Schaamt u, gezonde mensen. Bent u een vreemdeling voor God vanavond, zonder God, zonder Christus, stervend in zonde en schande? Zou u niet willen komen? Wilt u man of vrouw genoeg zijn, met gewoon fatsoen genoeg, om op te staan en te zeggen: "Broeder Branham, ik kom hier naar boven, ik wil uw hand schudden en neerknielen bij het altaar. Ik wil nu Jezus Christus aannemen als mijn Redder"? Wilt u komen?
231 Met al die handen omhoog, bedoelt u mij te vertellen, dat u weet dat u hier staat in de tegenwoordigheid van God, te weten dat u in deze toestand bent en u weigert toch naar een altaar te komen? Wat zal het zijn als uw hart vanavond stopt als u naar huis gaat? Wat als u een ongeval krijgt en in een ziekenhuis bent over een uur, het bloed uit uw lichaam stroomt en u schreeuwt maar er is niemand om te bidden? God zei: "Als u Mij nu niet in acht neemt, zal Ik om u lachen in uw ellende." Zou u niet willen komen? Werkelijk? Bedoelt u dat u genoeg overtuigd was dat de Heilige Geest hier is dat u uw hand op wilt steken, en niet naar het altaar zou willen komen? Wat in de wereld houdt u vast?
232 God zegene u, meneer. Ik bemerk dat u ook een zieke man bent, dat u komt. Is het niet? U lijdt aan T.B., is het niet? Hij zal u hier vanavond bij het altaar genezen. U bent een vreemde voor mij, maar ik weet wat u bent en wie u bent.
233 De Heilige Geest viel daar precies in de samenkomst. En die Engel van God staat op het podium. U bent in de samenkomsten geweest, u weet wat dit betekent, nietwaar?
234 De man zal vanavond genezen worden. God sprak precies toen hij vandaar opstond.
235 God zegene u, zoon, kom nu. Kom, wenend en uw ogen vol van tranen. God zegene u, zuster, kom nu. God zegene u; kom, kniel hier rondom het altaar. Zou u niet willen komen?
O, Lam van God, ik kom! Ik kom!
Zoals ik...
236 God zegene je, kleine jongen. Dat is wonderbaar. Misschien nog iemand anders? Sommigen van u, jonge mensen, daar achterin, u hebt het lange tijd uitgesteld. Dit is de tijd. Dit is het uur.
... ziel van een donkere vlek.
237 Misschien helpt iemand de moeder daar achterin met die baby, alstublieft. Zij wil naar het altaar komen, haar man is hier boven. Sommigen van u, help de baby of houd de baby vast, laat de moeder komen. God zegene u. Kom, moeder. Dat is juist. Zij zullen voor uw kleine zorgen. Kom, word een echte moeder voor Jezus Christus en uw kinderen.
238 God zegene u, zuster, dat is goed. God zegene u, dame. Dat is de wijze om te komen en over uw zenuwachtigheid heen te komen. U had die nervositeit en gewoonten en zo, het zal u verlaten, terwijl u daar nu staat.
239 De Engel des Heren staat precies hier op het podium. Als u gelooft dat ik Zijn profeet ben, gehoorzaam en doe wat ik u nu vertel, zie of het niet juist is.
Om mijn ziel vrij te maken van een donkere vlek,
Tot U, wiens bloed... (God zegene u, jongen.) reinigt elke smet,
O, Lam van... (God zegene u, moeder.)
Ik kom! Ik kom!
240 Wil iemand van de rest van u komen? De Heilige Geest vertelt mij dat er nog verscheidene mensen meer hier binnen zijn. Wees eerlijk met God, zou u het niet willen? Wat gaat u verliezen als u hier naar het altaar loopt en een beetje bidt? U zult ergens gaan bidden. Als u hier niet bidt, zult u in de hel gaan bidden. De rijke man hief zijn ogen op. Nu, als u gelooft, als u Gods Woord gelooft en gelooft dat ik de waarheid vertel, als God de waarheid betuigd heeft, er zijn mannen en vrouwen hier binnen, die nu bij het altaar behoorden te zijn. De Heilige Geest spreekt, door dit te zeggen. Kom! God zegene u, zuster, u bent slechts een van hen. Kom op. God zegene u. Kom nu, waar u ook bent. Jong of oud, kom.
241 Laten wij staan. U allemaal in uw zitplaatsen, sta op terwijl wij één vers hiervan nu zingen. Kom op nu, wendt u om; laten wij op weg gaan naar het altaar. U behoort tot de gemeente, zegt u. Dat is niet genoeg. "Tenzij een mens wederomgeboren wordt zal hij geenszins het Koninkrijk ingaan." Kom op nu.
Zoals... (iedereen) ik...
242 Zou u er niet uit willen komen? Zou u nu niet het gangpad af willen lopen? Komt hier en ontmoet mij bij het altaar.
[Broeder Branham verlaat de lessenaar en gaat door met de mensen naar het altaar te roepen, de woorden zijn niet allemaal verstaanbaar – Vert] ...?... God zegene u...?... nog een meer.