De begrafenis
Door William Marrion Branham1 Gezegende hemelse Vader, met de tegenwoordigheid van de Heilige Geest reeds hier, naderen wij Uw heilige Woord. En ofschoon ik een slechte stem heb die ik probeer in te houden door de woorden zo langzaam en bedaard mogelijk uit te spreken, vraag ik om Uw Goddelijke leiding en de zalving van de Heilige Geest om vanavond onder ons te bewegen. En moge Hij, Die alomtegenwoordig is, het Woord van God nemen en het aan ieder hart geven, gewoon naar wij nodig hebben. Moge Hij ons vanavond voeden met de goede dingen van God.
2 En terwijl wij vanavond spreken over het Woord, mogen onze harten vele mijlen in Calvarie zijn, waar Jezus de algenoegzame prijs betaalde die voor de grote oordelen van God vereist werd, vanaf de hof van Eden. En mogen wij vandaag beseffen dat wij vrij gerechtvaardigd zijn door Zijn opstanding, en door Zijn dood, begrafenis en opstanding.
3 En vanavond zijn wij niet langer van de wereld, want wij zijn gekocht met de prijs van het dierbaar bloed van de Zoon van God. En mogen wij ons vanavond met dankbare harten tot U keren, met geheel het verstand en de kracht en al wat wij in ons hebben en U dienen met een zuiver ongerept hart.
4 Sta vanavond toe, Vader, als er sommigen hier zouden zijn die U niet kennen in de vergeving van hun zonde, dat zij deze avond nederig tot het kruis mogen komen en daar hun zonden aan de God belijden, Die rechtvaardig is om te vergeven. En moge dit voor ons allen een grote avond zijn. Wij vragen het in de Naam van Uw Zoon, de Here Jezus. Amen.
5 Nu, wij beseffen echt dat er niemand op aarde is die voldoende bekwaam is om het Woord van God te nemen en het te openbaren, omdat het Woord door inspiratie geschreven is. De Heilige Geest is de Auteur van het Woord.
6 En toen er iemand gezocht werd in de hemel om het boek te nemen en de zegels open te breken, werd er niemand gevonden in de hemel, noch op aarde, noch onder de aarde, die waardig was de zegels open te breken of om het boek zelfs in te zien. En er was daar een Lam Dat geslacht was sedert de grondlegging der wereld en Hij kwam en nam het boek uit de hand van Hem Die op de troon zat en verbrak de zegels en opende het Woord.
7 En vanavond geloven wij in en vertrouwen wij op Hem, dat Hij het Woord voor ons zal openen, als ik nu lees in het tweede hoofdstuk van Handelingen.
8 Zoals ik aankondigde, ging de eerste avond over "De tweede komst van de Here Jezus", wat woensdag was. En donderdagavond was over "Het algenoegzame Offer". En vrijdagavond was over "De algenoegzame verzoening; het volmaakte". Snapte u het gisteravond? Volmaakt, hoe wij absoluut schuldeloos en volmaakt kunnen zijn in Gods ogen. En vanavond gaat het over "De begrafenis". En morgen "De opstanding". Gewoon zoals de dagen volgen.
9 Voor mijn Schriftlezing nu, heb ik vanavond uit het boek Handelingen, het tweede hoofdstuk, gekozen, vers 25 tot en met vers 27. Daar staat dit; Petrus sprak:
Want David zegt van Hem: Ik zag de Heere te allen tijde voor mij; want Hij is aan mijn rechterhand, opdat ik niet bewogen worde.
Daarom is mijn hart verblijd; en mijn tong verheugt zich; ja, ook mijn vlees zal rusten in hope;
Want Gij zult mijn ziel in de hel niet verlaten, noch zult Uw Heilige overgeven, om verderving te zien.
10 Wat een prachtige tekst voor deze avond om de context te krijgen van Hem terwijl Hij in het graf is.
11 Het eerste waarop wij uw aandacht willen vestigen, is de onfeilbaarheid van Gods Woord. God houdt Zijn Woord tot op de letter. En vanavond willen wij onze gedachten wat dat betreft vastzetten, dat God Zijn Woord houdt. Wij kunnen er verzekerd van zijn dat al wat God in Zijn Woord heeft gezegd de Waarheid is. En geloof rust niet op het drijfzand van menselijke ideeën of de theologie van de mens, maar het heeft zijn uiteindelijke rustplaats op de onwankelbare rots van Gods eeuwig Woord. Het Woord!
12 Als God het heeft gezegd is dat voor immer de Waarheid. Hij kan het nooit terugnemen en zeggen: "Ik meende het niet." Ik kan dingen zeggen en u kunt dingen zeggen en vervolgens zijn wij er vatbaar voor het te moeten terugnemen, omdat wij het zeiden naar het beste van ons weten en naar het beste van onze bekwaamheid. Maar God is zozeer verschillend van ons. Hij is oneindig; daarom zegt Hij niet één ding tenzij het absoluut volmaakt is. Hij hoeft het nooit terug te nemen, hoeft Zich nooit te verontschuldigen voor wat Hij zei: het houdt altijd stand als de Waarheid.
13 Zelfs van Jezus, in deze belangrijke dagen die wij nu vieren, toen God werkelijk Zijn Zoon doodde voor de zonden van de wereld, was wellicht duizenden jaren voor de fundering ooit door God werd gelegd. God sprak het Woord en het is een voleindigd product in de hemel wanneer God het spreekt; het is reeds voleindigd. O, als wij slechts konden vatten wat dat betekent, wat zouden wij andere mensen zijn! Als we dan in Zijn Boeken de oordelen zouden zien die hierin zijn geplaatst voor de ongehoorzamen, zou het maken dat een mens zichzelf onderzocht, uur na uur; en het zou de rechtvaardigen zich doen verheugen, uur na uur, om de zegeningen te lezen die God beloofd heeft aan de getrouwen. En wij kunnen verzekerd zijn dat elk Woord vervuld zal worden; gewoon onze ziel erin verankeren. Het is altijd zo geweest.
14 Toen God tot Noach sprak, ver terug in de antediluviale wereld, misschien voor er wellicht ooit een Bijbel werd geschreven, of in ieder geval deze Bijbel werd geschreven, vertelde God Noach dat er een noodweer zou komen en dat de wateren de aarde zouden bedekken. En zonder een greintje bewijs dat het zou gebeuren – alles was er erg mee in tegenspraak, bouwde Noach in vreze de ark en bereidde haar. Het was voor het behoud van zijn huishouden en zichzelf. God liet hem nooit in de steek omdat het Zijn Woord was. Het moest gebeuren toen God zei dat het zou gebeuren.
15 Nu, toen Job, het oudste boek in de Bijbel, geschreven werd; het werd wellicht geschreven voor Genesis, en werd in de Bijbel opgenomen. En Mozes schreef Genesis. Job, in zijn boek, rustte plechtig op de belofte die God hem had gedaan. En hij stond bij zijn brandoffer, zonder vrees in zijn hart, wetend dat wat God gezegd had, God in staat was te volvoeren. En toen alles tegenstrijdig scheen te gaan, stond Job pal, omdat Gods belofte pal stond. God beloofde het Job en Job rustte in die belofte.
16 O, als de gemeente ooit tot die plaats zou kunnen komen, waar zij plechtig kon rusten in Gods eeuwig Woord als de Waarheid! Wat een verschil zou dat maken, wat zou er een correctie zijn, wat zou er een afsnijding zijn, wat zou er een vreugde zijn, wat zou er een kracht zijn, wanneer mannen en vrouwen God op Zijn Woord zouden nemen, dat wat Hij zei de Waarheid is. Ongeacht hoe de omstandigheden eruit zien, dat heeft er niets mee te maken. God zei het, dat maakt het vast!
17 En Job kwam in de grootste beproevingstijd van heel zijn ervaring, terwijl hij in de tegenwoordigheid van God een rechtvaardig man was bevonden. Zelfs God zei dat hij volmaakt was. Er was niemand zoals hij op aarde. En Satan werd het voorrecht gegeven hem te verzoeken toen hij zei: "Ik zal maken dat hij U in Uw aangezicht vervloekt."
18 En hij nam bijna Jobs leven en zou het gedaan hebben, maar God stelde een grens en zei: "Je kunt alles met hem doen, maar niet zijn leven nemen."
19 Toen Job dan stond in de verzoeking van het beslissende ogenblik, zei hij: "Ik weet dat mijn Verlosser leeft en dat Hij in de laatste dagen op aarde zal staan. Hoewel de huidwormen dit lichaam vernietigen, toch zal ik in mijn vlees God zien." Ongeacht hoe duister het leek en hoe onwerkelijk het scheen, er was iets waarin Job zijn ziel had verankerd: Gods eeuwige belofte. O, als wij dat slechts konden doen! Merk op dat hij op de belofte rustte: "Ik weet dat mijn Verlosser leeft."
20 En ik wil dat u opmerkt, voor toekomstige woorden die ik wens te zeggen, dat Job zijn begraafplaats regelde. En toen Job stierf, werd hij aldus begraven.
21 Er was een andere man, genaamd Abraham, die God op Zijn Woord nam. En hij geloofde God. En hij noemde die dingen welke tegenstrijdig waren met de belofte die God hem gaf alsof zij niet waren. Hij nam God op Zijn Woord. En toen de dagen voorbijgingen, en de weken en de maanden en zelfs de jaren verliepen, deed dat Abraham nooit enigszins afnemen in geloof. De Bijbel zei dat hij niet wankelde door ongeloof aan de belofte van God, maar getrouw was, God de eer gevend.
22 Toen het er elke dag naar uitzag dat alles gewoon moeilijker werd, elke dag moeilijker, werd Job elke dag sterker in plaats van zwakker. O, wat een gezegende verzekerdheid hebben wij! Wanneer moeilijkheden lijken op te rijzen om de zaak die God beloofd heeft tot een onmogelijkheid te maken, behoorden wij, in plaats van terug de wereld in te gaan, vaster te gaan staan dan ooit op het ZO SPREEKT DE HERE. Het behoorde het vast te maken wanneer God iets zegt.
23 En Abraham noemde die dingen die waren, alsof zij niet waren, omdat zij in tegenspraak waren met het Woord. En toen Abraham zijn lieveling en vrouw, Sara, verloor, na vele jaren samen geleefd te hebben, kocht hij een stuk grond nabij de plaats waar Job begraven was en begroef Sara daar. U vraagt zich af waarom? Zij waren profeten! Zij zagen! Zij hadden contact met God! En toen Abraham nu stierf, werd hij bij Sara begraven.
24 Nu, hij wilde niet dat deze makkers hem dat stuk grond gaven. Hij kocht het onder getuigen. Wat een prachtig type van de doop. Hij kocht het, onder getuigen, zodat het zijn bezit was. O, dat is de wijze dat een ware gelovige behoort te komen, niet in een hoek wegglippen, maar voor de getuigen staan: "Ik ben een getuige van de Here Jezus en van de Heilige Geest en van Zijn grote werken", en des te meer als wij deze boze dag zien naderen.
25 En toen Abrahams zoon dan kwam, welke Izaäk was, moest de belofte aan hem gegeven worden. En toen Izaäk stierf werd hij bij Abraham begraven. En Izaäk verwekte Jakob.
26 En toen stierf Jakob, ginds in Egypte... Maar merk op, voor hij stierf had hij tot zijn profeet-zoon Jozef gezegd: "Kom hier, zoon, en leg je hand op mijn kreupele heup." Want herinner u hoe hij kreupel werd, omdat de Engel des Heren zijn heup aanraakte, en hij was van die dag af kreupel. Hij zei: "Leg je hand op mijn heup en zweer mij bij de God van onze vaderen dat je mij niet hier in Egypte zult begraven." Waarom? O, zij hadden het Woord, zij hadden de openbaring!
27 En mag ik hier stoppen om te zeggen dat de gemeente van de levende God gebouwd wordt op Goddelijke openbaring; niet op denominatie, organisatie, niet op geloofsbelijdenissen of leerstellingen, maar op de geestelijk geopenbaarde Waarheid van de levende God.
28 Abel had het toen de gemeente begon in de hof van Eden. Hoe wist hij dat hij een lam moest brengen? Waarom bracht hij geen vruchten zoals Kaïn? Maar het was hem geopenbaard.
29 Jezus sprak eens, zeggende: "Wie zeggen de mensen dat Ik, de Zoon des mensen, ben?"
"Sommigen zeiden dat Gij Mozes zijt en Elia, enzovoort."
Hij zei: "Maar Wie zegt gij dat Ik ben?"
30 U ziet dat het niet rust op wat iemand anders denkt; het is wat u weet dat de Waarheid is. "Wat zegt u?" Die vraag zou ieder van ons vanavond in het gelaat kunnen zien. "Wat zegt u?"
31 En Petrus zei snel, zonder één aarzeling: "Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God."
32 Aangezien Jezus de geheimen van alle harten kende, want Hij was niemand anders dan Jehova, gemanifesteerd in vlees, zei Hij: "Gezegend zijt gij, Simon, zoon van Jonas, want vlees en bloed heeft u dit niet geopenbaard, maar Mijn Vader Die in de hemel is, heeft dit gedaan. En op deze rots zal Ik Mijn gemeente bouwen, en de poorten der hel kunnen haar niet overweldigen."
33 En wij mensen, naarmate we verder komen, wij Lutheranen willen door geloof wandelen, wij Methodisten willen jubelen om het te krijgen, u Pinkstermensen wilt in tongen spreken om het te krijgen, maar dat is er tien miljoen mijlen bij vandaan.
34 Het is een Goddelijke openbaring van de Here Jezus Christus, de Persoon van Zijn Wezen bekendgemaakt in het hart: "Op deze rots zal Ik Mijn gemeente bouwen en de poorten der hel zullen haar niet overwinnen." Het stemt volmaakt overeen met Mattheüs 5:24 of Johannes 5:24: "Die Mijn woorden hoort en gelooft in Hem Die Mij gezonden heeft, heeft eeuwig leven; en zal nooit in de verdoemenis komen, maar is uit de dood overgegaan in het leven." Niet omdat u enige beweging had, enige emotie, maar omdat u het voorrecht hebt gekregen dat Christus aan u geopenbaard werd vanuit de hemel: "Op deze rots zal Ik Mijn gemeente bouwen."
35 En toen Jakob stierf, liet zijn zoon zijn lichaam meenemen en hij werd begraven bij Abraham, Izaäk, Sara en Job in het heilige land, in Palestina.
36 Jozef vervolgens, die een profeet was, was voorspoedig ginds in Egypte. Hij kende God. God had Zichzelf aan hem geopenbaard. En toen hij stierf, zei hij: "Begraaf mijn beenderen niet hier, maar breng... Wanneer... Op een dag zal God u zeker bezoeken!" Waarom? Hij rustte plechtig op het Woord van God aan Mozes: "Vierhonderd jaren zullen zij deze natie dienen, maar Ik zal hen uitbrengen." Hij rustte plechtig op het Woord.
37 En wat een prachtige illustratie hier, als u het zult opmerken: Elke Hebreeër die er voorbijging, met zijn rug tot moes geslagen door slavendrijvers, wist, wanneer hij naar de beenderen van zijn profeet Jozef keek, dat zij op de een of andere dag zouden uitgaan. Want deze beenderen werden daar achtergelaten als een gedenkteken dat zij op een dag zouden uittrekken.
38 Het is ongeveer vijftien of achttien jaar geleden dat Billy Paul, als kleine jongen, ongeveer vijf jaar oud, nog maar net... Wij hadden een kleine bloem die wij naar het graf van zijn moeder brachten op een morgen bij het aanbreken van de dag, op Pasen, juist toen de zon was opgekomen, net tevoorschijn kwam; of het was net voor het daglicht, daarna zouden we naar de dienst toe gaan. En toen wij naar het graf wandelden, nam de kleine makker zijn hoed af toen we naar de plaats liepen waar zijn zusje en zijn moeder begraven waren. Hij begon wat te snikken en te huilen en hij zei: "Pappa, is mamma daar in dat gat?"
39 Ik zei: "Nee zoon, zij is daar niet in dat gat. Zij is een miljoen keer beter af dan jij en ik."
Hij zei: "Zal ik mamma weerzien?"
40 Ik zei: "Door de genade van God kun je haar opnieuw zien, als je het verlangt."
Hij zei: "Zal haar lichaam ooit uit dit graf opkomen?"
41 Ik zei: "Schat, sluit je ogen en ik zal je een klein verhaal vertellen. Deze morgen, vele jaren geleden, werd er een graf leeg achtergelaten." Ik zei: "Het is een gedenkteken, voor degenen die slapen in God, die Christus met Zich mee zal brengen wanneer Hij komt." Zonder een schaduw van twijfel rust ik plechtig op Gods eeuwige belofte.
42 Zoals Job vanouds, wanneer wij dat horen van 'as tot as en stof tot stof', herinnert dat mij aan Longfellow, die zei:
Zeg mij niet in trieste aantallen:
"Het leven is slechts een lege droom!
En de ziel is dood, die sluimert
En dingen zijn niet wat zij schijnen."
Hij zei:
Ja, het leven is echt! Het leven is ernst!
En het graf is niet zijn doel;
Want 'stof zijt gij, tot stof keert u weer'
Werd niet gesproken van de ziel.
43 Men noemt het een theofanie, dat wanneer wij hier heengaan, wij ergens anders binnengaan. Wat het ook mag zijn, ik neem het Woord van de apostel, toen hij zei: "Als deze aardse tabernakel of woonplaats vergaat, hebben wij er reeds een die wacht om ons van dit in dat te brengen."
44 Abraham, Izaäk, Jakob; Job, al de profeten, vertrouwden erop en geloofden dat er een opstanding zou komen, dat de Verlosser zou komen. Zij profeteerden van Hem. Henoch profeteerde van Hem; rustte er plechtig op, verzegelde zijn getuigenis ermee. Izaäk, Jakob, Daniël, Jeremia, Ezechiël, zij rustten plechtig op de tijd dat de Messias zou komen.
45 En zij stierven en hun zielen gingen het Paradijs binnen. Zij konden niet in de tegenwoordigheid van God gaan, omdat (wij bespraken het gisteravond) het bloed van stieren en bokken geen zonden kon vergeven; het bedekte de zonden alleen, sprekend van een dag dat het volmaakte Offer kwam; omdat het bloed in het dier niet tot de aanbidder kon terugkomen, want dan zou hij opgehouden zijn offers van dat soort te offeren.
46 Maar toen de Zoon van God stierf, was het leven dat in Hem was geen ander dan God, dat terugkwam en ons adopteerde in de familie van God. En nu zijn wij kinderen van God, het leven uit Zijn bloed.
47 Merk nu snel op als wij voortgaan. Destijds in het Oude Testament wachtten degenen die geloofden en aanbaden en in het geloof stierven, op die tijd. De reden dat die profeten dat deden en in Palestina begraven wilden worden was omdat zij wisten dat de opstanding niet in Egypte zou zijn. Het zou alleen in Palestina zijn.
48 Dat is wat ik vanavond zeg. Men noemt mij van alles; ik geef er niet om hoe de mensen mij noemen, dat betekent niets voor mij. Het enige wat ik wil doen is dit te weten: dat ik dood ben geweest en mijn leven verborgen is in Christus door God en verzegeld door de Heilige Geest en dat wanneer Hij van onder de doden roept, ik op die dag zal antwoorden. Begraaf mij in Christus, want degenen die in Christus zijn, zal God met Hem op die dag meebrengen.
49 Hoe komen wij in Christus? 1 Korinthe 12:13: "Door één Geest zijn wij allen tot één lichaam gedoopt en medeburgers geworden van het Koninkrijk Gods." Wij belijden pelgrims en vreemdelingen op deze aarde te zijn, deze wereldse dingen niet meer te zoeken, maar ernaar uit te kijken dat de gezegende Koning komt, om het rijk over te nemen, van zee tot grenzeloze zee, wanneer Hij komt in Zijn heerlijkheid. Zeker, wij kijken uit naar Zijn komst.
50 En dan is er geen twijfel in mijn gedachten dat dat is wat Jezus in Zijn gedachten had toen Hij hier op aarde was: die onfeilbaarheid van Gods eeuwig Woord. Want wij weten dat in Hem de volheid van de Godheid lichamelijk woonde. De gehele Godheid was in Hem. Hij was zowel Vader, Zoon, als Heilige Geest, maar woonde in een menselijke vorm; de theofanie van God, het grote beeld van God waarin Hij de mens maakte en hem toen op de aarde plaatste. Hij had een lichaam. God is niet zonder lichaam. God heeft een lichaam en het ziet eruit als een mens. Mozes zag het, anderen zagen het, en het ziet eruit als een man.
51 En dit is gewoon de indruk van wat dat is. En alles op aarde, de schoonheid, de lieflijkheid, de schoonheid van de aarde is niets anders in de wereld dan een antwoord op een veel betere, die ons wacht wanneer wij deze wereld verlaten. Want alles op aarde is gewoon een patroon van wat in de hemel is. Alles wat goed is, alles wat rechtvaardig is, alles wat prachtig is, bomen, vogels, alles, is gewoon een patroon van wat in de hemel is.
52 Ons eigen leven is gewoon een patroon. Het is gewoon een schaduw, en niet het werkelijke. Het is het negatief. De dood is nodig om de foto te ontwikkelen, om ons terug te brengen in de theofanie waar wij vandaan komen. In de opstanding komen wij dan in Zijn gelijkenis, een opgewekt lichaam. Wat prachtig; niet alleen prachtig, maar het is de werkelijke, plechtige Waarheid van Gods eeuwig Woord, dat wij zullen zijn zoals Hij.
53 Merk nu op dat Jezus met al de krachten van God bekleed was, maar dat Hij, toen Hij Satan ontmoette, nooit iets van Zijn krachten gebruikte. Hij verwees alleen naar het Woord! Hij deed het. Hij zei: "Er staat geschreven: 'De mens zal niet alleen van brood leven, maar van elk Woord dat de mond van God uitgaat.'"
54 Hoe kunt u dan zeggen dat u thuis kunt blijven en een evengoed Christen kunt zijn als wanneer u in de gemeente zou zijn? Dat kunt u niet. Lees het Woord! De Heilige Geest voedt Zich met het Woord. De Bijbel is Gods geestelijk dieet voor Zijn gemeente. En de Heilige Geest is Degene Die het tot u brengt en het in het hart plaatst; en u geeft het water met dankzegging. En elke Goddelijke belofte zal gewoon exact produceren wat God zei dat het zou doen. Het moet wel. Het is Zijn Woord en het is leven.
55 Nu, ik had vergeten dat ik verondersteld werd een half uur te hebben. Ik heb er zoveel tijd voor nodig om te komen tot wat ik wil zeggen.
56 Maar merk op dat bij Jezus in het laatste uur of de laatste twee uren van Zijn leven, vele, vele profetieën werden vervuld.
57 Iemand zei tegen mij: "Broeder Branham, dit moet gebeuren en dat moet gebeuren."
Ik zei: "Het zou in een uur kunnen gebeuren."
58 Als u de tweeëntwintigste Psalm wilt lezen en dan let op Zijn stervensuur aan het kruis; ik ben vergeten hoeveel opmerkelijke profetieën vervuld werden in de laatste twee of drie uren van Zijn leven! Zeker: "Zij hebben Mijn handen en voeten doorstoken. Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?" enzovoort, zoals David het uitriep.
59 En nog iets anders dat ik wil dat u opmerkt is de Waarheid, het onfeilbare deel van Gods Woord. De Bijbel zegt: "Hij behoudt al Zijn beenderen, niet één ervan is gebroken." Want als voorbeeld was het paaslam er het type van. Het lam moest onbevlekt zijn, er mochten geen gebroken beenderen in het lam zijn. En op het uur dat Hij was gestorven; gingen zij er naartoe om Zijn benen met een hamer te breken. En net voordat... Kijk naar dat beslissende moment! De man met de hamer, gereed om Zijn benen te slaan, maar Gods Woord zei: "Er zal er niet één been in Zijn lichaam gebroken worden." Hoe zal het gebeuren? Wij moeten ons haasten.
60 Gods Woord is eeuwig! Als Gods Woord zo volmaakt is, zijn degenen die in Christus zijn er net zo zeker van op te staan als dat er een opstanding is. God is gewoon evenzeer aan Zijn Woord verplicht om u te genezen, als dat Hij het is om u te redden. Want Hij... het is Zijn Woord dat het beloofde. Het is Gods Woord, en wij hebben geen recht om ervan af te nemen. Maar zeg slechts: "Het is de Waarheid." Geloof het! Ongeacht wat er gebeurt, geloof het, hoe dan ook. Dat is de manier waarop de rest van hen het moest geloven en wij zijn daarvan niet uitgesloten. God gaf Palestina aan Israël, maar zij moesten vechten voor elke centimeter grond die zij kregen. De belofte is voor u, maar u moet vechten voor elke centimeter die u opeist, de duivel zal daarop toezien; zeker zal hij dat.
61 Maar merk op, toen zij gereed waren om de benen van onze Here Jezus te breken, dat als die hamer het been getroffen en gebroken zou hebben, God vals zou zijn bevonden. Maar er waren niet genoeg duivels in alle duistere kwelling om die hamer dat dierbare lichaam te laten treffen. Want David zei achthonderd jaar daarvoor, dat er niet één been gebroken zou worden in Zijn lichaam. Gods Woord moet de Waarheid doorstaan.
62 Maar wat deden zij toen? Zij namen een speer en dreven die in Zijn zijde, en bloed en water kwamen eruit om te vervullen wat de Bijbel zei: "Zij doorboorden Mijn handen en Mijn zijde." Het Woord werd vervuld.
63 Nu, toen Hij stierf, o, wat een vreselijk uur! Ik denk aan dat lied en eerlijk, het doet me mezelf gewoon verschrikkelijk voelen wanneer ik denk aan dat lied dat de dichter vele jaren geleden schreef.
Te midden van scheurende rotsen en duistere luchten,
Boog mijn Redder Zijn hoofd en stierf;
De geopende voorhang onthulde de weg
Naar hemelse vreugde en een eeuwige dag.
64 En toen Hij daar hing, bloedend en stervend, toen Hij Zijn hoofd boog, werd de zon zo beschaamd over zichzelf om neer te kijken op de sterfelijke schepselen die God naar Zijn beeld maakte... dat Hij zo'n prijs moest betalen om haar te verlossen, dat de zon weigerde op dat uur op de aarde neer te kijken. De maan was zo beschaamd, dat zij zich verwijderde van haar plaats. En de sterren keerden hun rug naar de aarde. Wat een vreselijke zaak moest zonde zijn, dat God er zo mee moest afrekenen!
65 En om die spottende priesters te zien, met speeksel dat in Zijn gelaat hing. Een man sloeg Hem op het hoofd met een roede en zei: "Als U een Profeet bent, zeg ons wie U geslagen heeft." Een van hen trok de baard uit Zijn gezicht en sloeg Hem op het gelaat en wilde dat Hij het voor Zichzelf opnam.
66 Hij zei: "Als Mijn Koninkrijk van deze wereld was, zou Ik onmiddellijk Mijn Vader roepen en Hij zou Mij twaalf legioenen engelen zenden."
67 Het had veranderd kunnen worden, maar hoe had Hij het kunnen doen? Hij kon het gewoon niet doen, want het waren Zijn eigen kinderen die het uitriepen om Zijn bloed. Zou u zich een papa, een vader, kunnen indenken met zijn eigen kinderen die het in duisternis uitroepen om het bloed van hun eigen vader? Dat is de reden dat Hij niets anders kon doen dan sterven. Als Hij het niet deed, waren Zijn kinderen verdoemd, was het ondergang voor de schepselen. Maar Hij moest sterven om Zijn volk te redden.
68 En toen Hij het deed, toen Hij Zijn hoofd boog, kreeg deze oude aarde een rilling over haar rug. Het moet een zenuwinstorting zijn geweest, want de Bijbel zei dat de gehele aarde van het zesde tot het negende uur duisternis was over het gehele oppervlak van de aarde. En de aarde schokte, en de rotsen scheurden. En de tempelvoorhang scheurde van boven naar beneden, de offerblokken kantelden. De Zoon van de levende God stierf. Hij was zo dood dat de zon het erkende. Hij was zo dood dat de maan het erkende. Hij was zo dood dat de sterren het erkenden. Hij was zo dood dat de aarde het erkende. Hij was zo dood dat de elementen het erkenden, de atmosferen het erkenden. Alles moest weten dat dat de Zoon van God was! Want Gods Woord kon niet falen; Hij was beloofd sinds de hof van Eden: "Het Zaad dat de kop van de slang zou verbrijzelen."
69 Nu, wat gebeurde er met Hem? Waar ging Hij heen toen Hij het kruis verliet en het graf van Jozef van Arimathea inging?
70 Hij was zo arm dat Hij geen plaats had om Zijn hoofd neer te leggen. Hij werd geboren in een stal, met een besmeurde naam achter Zich, als een onwettig kind! Hij werd uitgelachen, er werd de draak met Hem gestoken, bespot op aarde. Hij werd belachelijk gemaakt en verworpen. En toen Hij stierf, moest Hij sterven door de doodstraf, tussen twee dieven. En er was zelfs geen plaats om hem te begraven en Hij werd begraven in het graf van een andere man. De God des hemels Die naar de aarde kwam! Wie denken wij dat wij zijn, die door een klein beetje lijden moeten gaan? Wat Hij deed voor ons...! Denk er aan, vrienden, bestudeer het.
71 De Romeinse soldaat zei: "Waarlijk, dat is de Zoon van God." De zondaar moest het erkennen. Judas zei: "Ik heb onschuldig bloed verraden." Hij moest het erkennen. De hele aarde erkende het.
72 Waar ging Hij toen heen? Wanneer een mens sterft, is dat het einde? Zeker niet. Hij moest op die wijze sterven, omdat Gods Bijbel zei dat Hij zo zou sterven. En Hij vertrouwde Gods Woord. Dat is de reden dat Hij in Zijn leven kon zeggen: "Vernietig deze tempel en Ik zal hem in drie dagen opwekken."
73 Want David zei onder inspiratie, op een plaats ergens in de Bijbel, toen David, de man van God, de profeet die met het Woord gezalfd was, zei: "Ik zal niet toestaan dat Mijn Heilige bederf ziet, noch zal Ik Zijn ziel in de hel achterlaten."
74 Jezus zei: "Vernietig dit lichaam en Ik zal het in drie dagen opwekken." Hij wist dat Gods Woord niet kon falen. O my!
75 Als Hij daarop plechtig kon rusten, gelovend dat Gods Woord niet kon falen, hoeveel te meer kunnen wij even plechtig rusten dat wij door de Heilige Geest wederom geboren zijn en dat Hij een Getuige is in ons hart, op dit moment nu, dat wij weten dat onze Verlosser leeft en op een dag weer zal komen. Wees gerust dat God degenen die in Christus zijn met Zich mee zal brengen!
76 Merk nu op. Daar was Hij. Hij wist dat niet één cel van dat lichaam zou bederven. Na tweeënzeventig uur zet de ontbinding in. Dat is de reden waarom Hij nooit de drie volle dagen bleef. Hij stierf op vrijdagmiddag, stond op zondagmorgen op. Maar het was binnen die drie dagen. Binnen die drie dagen moest Hij weer opstaan, omdat Hij Gods Woord vertrouwde.
77 Hier gaat Hij! Waar ging Hij heen toen Hij vertrok? De Bijbel zei: "Hij voer op. Hij ging heen en predikte tot de zielen die in de gevangenis waren, die zich niet bekeerd hadden in de lankmoedigheid van de dagen van Noach." Zijn ziel, Zijn Geest, Zijn theofanie van Zijn eigen Wezen, ging naar beneden. Laten wij Hem volgen. Zou u Hem vanavond niet graag enkele minuten willen volgen? Laten wij zien waar Hij heenging.
78 Juist onder de regionen van de sterfelijke wezens ligt de sfeer van de demonische kracht; daaronder... net daarboven liggen de zielen van de onrechtvaardigen; daaronder ligt het domein van Satan zelf, de hel. En precies boven ons ligt de Heilige Geest; dan onder het altaar liggen de zielen van de rechtvaardige mensen; het volgende is God Zelf. De één gaat naar beneden, de ander omhoog; de twee geesten zijn hier op aarde en beïnvloeden de mensen van deze aarde.
79 En toen Jezus stierf, ging Hij daarginds naar beneden. Ik kan Hem op die vrijdagmiddag zien, na Zijn dood [Broeder Branham klopt – Vert] en Hij klopt op de deur van de regionen van de verlorenen. Laten wij Hem even volgen. De deur gaat open. Daar waren vrouwen, er waren mannen, er waren jongedames, er waren ouderen; zij waren allen samen in die vreselijke plaats, de gevangenis van de verloren zielen genaamd.
80 Als ik tijd had, zou ik het u graag vertellen. En het zou gewoon een visioen geweest kunnen zijn. Maar eens bezocht ik die plaats en schreeuwde om genade, toen ik een zondaar was die een operatie onderging. Toen ik eruit kwam, stond ik in het westen, met mijn handen omhoog naar de hemel, en er scheen een kruis op mij.
81 Maar daar in die treurige plaats, wandelde Jezus naar de deur. Alles moest getuigen dat Hij de Zoon van God was, omdat er tot hen gepredikt was in de lankmoedigheid van de dagen van Noach. Hij klopte aan de deur en zei: "Ik ben Degene van Wie Henoch sprak. Ik ben het Zaad van de vrouw dat de kop van de slang zou verbrijzelen. Ieder Woord van God is vervuld; Ik ben net daarginds op Calvarie gestorven en Ik heb Mijn gemeente gekocht. En Degene van Wie Henoch sprak, dat ben Ik." En zij waren zonder genade, zonder hoop, omdat zij overtreden hadden. En de deur werd in hun gezicht gesloten.
82 Voorts naar beneden in de regionen van de demonen! Verder naar beneden naar de poorten der hel! Hij klopt aan de deur. [Broeder Branham klopt – Vert]
83 Dat is toen Hij in het graf was, Zijn lichaam, wachtend op de opstanding. Hij bezocht de plaatsen waar de rechtvaardigen en de onrechtvaardigen naar toegaan, waar u een dezer dagen heen zult gaan, naar de ene of de andere plaats.
84 En Hij klopt [Broeder Branham klopt – Vert] op de deur van de hel. En toen Hij het deed, kwam de duivel naar buiten. En ik kan hem gewoon horen zeggen: "O, dus tenslotte bent U aangekomen. Ik dacht zeker dat ik U had toen ik Abel doodde."
85 Ziet u, sinds dat Zaad werd beloofd in de hof van Eden heeft de duivel voortdurend geprobeerd dat Zaad te vernietigen. En de dood van Abel en de komst van Seth was gewoon een dood, begrafenis en opstanding van Christus. Dat Zaad moest voortgaan. En hij probeerde het te vernietigen.
86 Hij zei: "Ik dacht dat ik U had toen ik Abel vernietigde. Ik dacht dat ik U had toen ik de profeten vernietigde. Ik was er zeker van dat ik U had toen ik Johannes onthoofde. Maar nu, tenslotte, bent U erbij. Nu heb ik U." O my!
87 Ik kan Hem horen zeggen: "Satan, kom hier!" Hij is nu de Baas. Strekt Zich uit, grijpt die sleutel van dood en hel van zijn zijde, hangt hem aan Zijn eigen zijde. "Ik wil je aandacht erop vestigen dat je nu lang genoeg gebluft hebt. Ik ben de maagdelijk geboren Zoon van de levende God. Mijn bloed is nog nat aan het kruis en de volle schuld is betaald! Je hebt geen rechten meer. Je bent beroofd. Geef Mij die sleutels!" Dat is juist. Draait Zich om en geeft hem een goede, gezonde schop en slaat de deur dicht en zegt: "Blijf daar binnen! Van nu af aan ben Ik de Baas."
88 Nu, Hij had niet de sleutels tot het Koninkrijk, omdat Hij die aan Petrus gaf; wij komen daar morgen op bij de waterdoop. Maar Hij had de sleutels van dood en hel en Hij pakte ze af; na Zijn opstanding zei Hij: "Ik heb de sleutels van de dood en de hel." Petrus had de sleutels van het Koninkrijk. Satan had de sleutels van dood en hel; maar nu heeft Jezus ze; Hij is de Baas.
89 Hier vertrekt Hij naar boven. Het wordt Pasen; de tijd gaat snel voorbij. Maar er is nog een andere groep. Waar is Job? Waar is Abraham? Waar zijn zij? Waar zijn die mannen die Gods Woord vertrouwden? Heeft Hij hen vergeten? Heeft de dood hen vernietigd? Was dat alles? Nooit, nimmer, God moet Zijn Woord houden.
90 Ik kan Hem zien. Laten wij een kijkje nemen in het Paradijs en daar eens zien. En ik zie Sara en Abraham daar rondwandelen en na een poosje... [Broeder Branham klopt – Vert] iets op de deur. Abraham gaat de deur opendoen en zegt: "Schat kom hier. Kijk eens hier! Kijk eens hier, dat is Diezelfde Die daar bij mij stond onder de eik die dag." Hij is Abrahams God.
91 Precies daar kan ik Daniël over zijn schouder zien kijken en zeggen: "Dat is de Rots die uit de berg gehouwen werd, zo zeker als ik hier sta."
92 Ik zie Job opstaan en zeggen: "Dat is mijn Verlosser waarvan ik zei dat ik wist dat Hij leefde en op een dag op de aarde zou staan. Mijn lichaam mag dan niets zijn dan een lepeltje as, maar binnen vijftien minuten van nu zal ik er opnieuw in zijn. Dat is Hem."
93 Ezechiël kijkt over de hoofden en zegt: "Ik zag diezelfde Persoon als een Rad in het midden van een rad, draaiend ginds boven in de lucht." O my!
94 Dan komt Henoch op. Henoch zei: "Ik zag Hem komen met tienduizenden van Zijn heiligen om het gericht uit te oefenen."
95 Daar waren de heiligen van het Oude Testament, die wachtten; zeker waren zij er. Onder de verzoening van bloed konden zij niet in de tegenwoordigheid van de God des hemels komen, omdat het bloed van bokken en schapen de zonde niet kon wegnemen.
96 Maar Hij zei: "Mijn broeders, Ik ben Degene Die u denkt dat Ik ben. Ik ben het Zaad van de vrouw. Ik ben de Zoon van David. Ik ben de Zoon van God. Ik ben de maagdelijk Geborene. Mijn bloed heeft ervoor verzoend. U wachtte onder het bloed van schapen en geiten, maar nu verzoent Mijn bloed en bent u vrij. Laten wij naar boven gaan, het wordt bijna Pasen." Bedenk slechts dat dat vanavond ongeveer negentienhonderd en zoveel jaar geleden was.
97 Ik kan Abraham horen zeggen: "Heer, wanneer wij weer opstaan in ons lichaam; Sara en ik hielden er gewoon zoveel van; hebt U er bezwaar tegen dat wij even de benen strekken als U op weg gaat?"
98 Wel, ik kan Hem horen zeggen: "Welnee, zeker niet. Ik zal gedurende ongeveer veertig dagen bij Mijn discipelen blijven. Kijk maar rond hoe alles eruit ziet!"
99 Op die glorieuze Paasmorgen (wat wij morgen zullen behandelen, zo de Here wil), toen Hij uit de doden opstond, zegt de Bijbel volgens Mattheüs 27 dat 'velen van de heiligen die in het stof der aarde sliepen, opstonden en uit de graven kwamen'. Wie waren het? Abraham, Izaäk, Jakob, Job, degenen die door geestelijke geopenbaarde openbaring wisten dat de Verlosser op een dag op de aarde zou staan. Dat zijn zij, de eerstelingen van hen die sliepen.
Daar wandelden zij in de stad. Ik kan Sara en Abraham zien, jong en vol... en knap, en vol leven, om nooit meer oud te zijn, nooit meer ziek te zijn, nooit meer te hongeren, rondwandelend in hun lichaam.
100 Kajafas stond daar en zei: "Weet je wat? Er is onlangs iets gebeurd, kijk eens even naar die rommel in de tempel! Er is... Wij moeten iemand halen om dat gordijn te naaien. Kijk daar eens, de offerbus omver gegooid. Wat is er gebeurd? Was die kerel een astroloog? Was Hij een tovenaar? Of, wat is er gebeurd? Zeg! Kom eens hier, Josephus, wie is dat jonge stel dat daar staat?"
Abraham zei: "Sara, wij zijn herkend. Wij kunnen beter naar buiten gaan."
101 "Verschenen aan velen?" Dat was niet alles. Tot slot, let op. Op een dag, nadat Hij... nadat zij hadden bezocht... Abraham, Izaäk, Jakob en zij allen hun thuisland hadden bezocht... Toen Jezus opvoer naar boven...
102 U zegt: "Broeder Branham, is dat een mythe?" Beslist niet! Ik zal u de Schriften in een ogenblik tonen.
103 Toen Hij omhoog begon te gaan, zagen zij Hem alleen, maar de heiligen van het Oude Testament gingen met Hem mee, want de Bijbel zegt: "Hij leidde de gevangenis gevangen en gaf gaven aan de mensen." En ik kan Hem zien als Hij naar boven gaat en Zich met Zijn gemeente verenigt.
104 Twee engelen uit de groep die de muziek speelde, kwamen daar terug en zeiden: "Gij mannen van Galilea, waarom staat u omhoog te kijken? Want deze zelfde Jezus Die opgenomen werd komt weer terug." Zeker! Zij snelden terug om zich bij de optocht te voegen.
105 En door de hemelen gingen Jezus en de Oudtestamentische heiligen. Zij passeerden de maan, zij gingen de zon voorbij, zij passeerden de sterren. En toen zij in het zicht kwamen van die grote, prachtige, witte hemelen, schreeuwden de Oudtestamentische heiligen het uit, de Schrift citerend: "Heft u op, gij eeuwige poorten en weest opgeheven! Heft u op, gij eeuwige poorten en weest opgeheven! En laat de Koning der Ere binnenkomen!"
106 Al de engelen vergaderden zich boven op de trapleuningen van de hemel en zeiden: "Wie is de Koning der Ere?"
107 De Oudtestamentische heiligen zeiden: "De Here der Heerscharen, machtig in de strijd! Hij was een Overwinnaar!"
108 De engel drukte op de grote knop en de paarlen poorten zwaaiden open.
109 De grote machtige Overwinnaar kwam regelrecht door de stad Jeruzalem, met de Oudtestamentische heiligen bij Zich. De engelen-orkesten speelden, terwijl de engelen jubelden. Hij was de machtige Overwinnaar! Hij had de sleutels van dood en hel aan Zijn zijde hangen en ging recht voorbij de paleizen der heerlijkheid tot Hij bij de troon kwam. En Hij zei: "Vader, hier zijn zij. Zij geloofden met geloof in Uw Woord, dat Ik op een dag zou komen. Ik heb zowel de dood als de hel overwonnen." Wat was het broeder? Hij had de littekens in Zijn hand om te tonen dat Hij in de strijd was geweest. Glorie zij God in de Hoge! Hij is die machtige Overwinnaar! "Hier zijn zij, Vader; Abraham, Izaäk en Jakob."
110 Ik kan Hem horen zeggen: "Zoon, klim hier op aan Mijn zijde en ga zitten tot Ik elke vijand tot Uw voetbank gemaakt heb." Broeder, op een dag zal Hij terugkomen en wat een dag zal dat zijn!
111 Hij was niet werkeloos toen Hij in het graf was. Wij denken dat Hij daar gewoon lag, dood. Maar Hij was daar beneden nog steeds overwinnende. Hij ging naar beneden en nam de sleutels weg van Satan. Hij heeft vanavond de sleutels van zowel de dood als de hel. Hij zei: "Omdat Ik leef, kunt u ook leven."
112 Ik vraag mij vanavond af, mijn beste broeder, zuster, of u dat ernstig hebt overdacht? Beseft u dat u slechts leeft omdat Hij leeft? Hebt u het voldoende gewaardeerd om uzelf op te offeren en te zeggen: "God, hier ben ik, een zondaar, wees mij genadig?" Hebt u ooit dat algenoegzame Offer aanvaard? Hebt u Hem ooit verteld dat u Hem liefhad? Kwetst het uw gevoelens wanneer u verkeerd doet? Als u nooit tot die ervaring bent gekomen nu, in deze begrafenis! Wanneer onze tijd wegtikt, en we ons gewoon goed voelen... Maar ik vraag mij af, als u Christus nooit als uw persoonlijke Redder hebt ontvangen, of u het zou willen doen terwijl wij onze hoofden voor een ogenblik buigen in een woord van gebed.
113 Speel dat, Mid Rendering Rocks["Temidden van scheurende rotsen" – Vert], als u wilt, zuster Gertie, als u het hebt. In orde, alles zal goed zijn.
114 Met uw hoofden gebogen, zal ik u een heel ernstige vraag stellen. Bedenk vrienden, zondaar of heilige, dat u niet uit bestaan bent, wanneer wij u begraven. Uw ziel is ergens. Nu, overeenkomstig de Schriften bezocht Jezus beide plaatsen. Waar zou Hij u vinden als u vanavond zou heengaan? Zou de deur van barmhartigheid in uw gezicht gesloten worden omdat u het hebt verworpen? Bedenk dat Hij niet alleen een Redder is, Hij is een Rechter. U bent nu de rechter, hoe oordeelt u Hem? Laat Hem nu uw Redder zijn.
115 Er komt een verhaaltje in mijn gedachten. Een tijd geleden zat een kleine jongen in een wagen. Er werd een wapen afgevuurd op straat en de paarden sloegen op hol en zouden over een steile rotswand gaan. Een jonge cowboy rende erheen en stopte de paarden net voor de wagen over die rotswand ging, want er lag een baby in. Hij redde het leven van de kleine.
116 Vele jaren later stond hij in het gerechtsgebouw. Deze zelfde jongen had een misdaad begaan, nam de verkeerde weg, was schuldig. Hij dronk, gokte, schoot een man neer; en hij was schuldig, schuldig bevonden. En de rechter stond op en zei: "Ik veroordeel u tot de strop, tot uw sterfelijk leven is heengegaan."
117 Die jongeman zei: "Rechter!" En hij onderbrak het verloop van het proces, terwijl hij over het hek sprong en aan de voeten van de rechter viel om genade. Hij zei: "Rechter, kijk naar mijn gezicht! Kent u mij?"
Hij zei: "Nee zoon, ik ken u niet."
118 Hij zei: "Herinnert u zich dat u het leven van een bepaalde kleine jongen redde, vele jaren geleden, toen er een paard op hol was geslagen?"
Hij zei: "Ja, ik herinner mij dat."
119 Hij zei: "Ik ben die jongen." Hij zei: "Rechter, u redde mij toen. Red mij nu."
120 De rechter keek op hem neer en zei: "Zoon, die dag was ik je redder. Vandaag ben ik je rechter."
121 Vandaag is Hij uw Redder. Zondaar, morgen kan Hij uw Rechter zijn. Laten wij dit nu overdenken, terwijl de muziek speelt. En laat iedereen in gebed zijn, degenen die redenen hebben om in gebed tot God te komen.
122 Ik vraag mij vanavond af, nu snel; degenen die Christus als hun persoonlijke Redder zouden willen accepteren, die zeggen: "God, wees mij, een zondaar, genadig. Ik wil komen door het gestorte bloed. Ik ben vermoeid van het tot kerken toetreden en van plaats naar plaats te rennen. Ik wil wederom geboren worden. Ik wil een ervaring in mijn hart, zodat ik weet dat Christus Zichzelf aan mij geopenbaard heeft door de geestelijke openbaring waarvan u net sprak, broeder Branham. Ik wil de geestelijke openbaring, de Heilige Geest in mijn hart, Die mij levend maakt, Die Christus werkelijker tot mij brengt dan ik voor mezelf ben. Ik verlang die ervaring, broeder Branham. Wilt u voor mij bidden als ik mijn hand opsteek?"
Wilt u nu uw hand opsteken, u die wilt dat er aan u gedacht wordt? God zegene u, dame. God zegene u daar achteraan, dame. Dat is goed. God zegene u, meneer. Dat is goed. Steek uw handen op, naar voren met uw hand omhoog.
123 Hoe zou u zich kunnen schamen? Zou u zoiets als dat kunnen weigeren, vriend? Bedenk...
124 "O," zegt u, "broeder Branham, predikers hebben gedurende jaren gepredikt." Ik weet het, maar één dezer dagen zal men het prediken stoppen. En zoals de dingen eruit zien, kan het onmiddellijk gebeuren. U zult uw laatste prediking horen. Eerlijk gezegd, dit kan uw laatste zijn.
125 "O," zegt u, "ik ben jong." Dat doet er niet toe. De dood is zonder aanzien des persoons, leeftijd of bekwaamheid.
126 Wilt u Hem nu aanvaarden als uw persoonlijke Redder door uw hand op te steken en te zeggen: "God, wees mij genadig"? Steek uw handen op met de rest van dezen en zeg: "Nu wil ik Christus aanvaarden." Wilt u uw hand opsteken?
127 Iemand die terugviel, die zegt: "God, wees mij genadig. Ik wil deze avond terugkomen tot Christus, opdat voor mij morgenavond opnieuw een opstanding is." Zou u uw handen willen opsteken? Hef uw hand omhoog en zeg: "Wees mij genadig. Ik wil nu komen." Wilt u het doen? Steek uw hand op en zeg: "Ik ben een teruggevallene, maar vanavond..." God zegene u, dame. God zegene u. Dat is goed.
"Ik wil Christus als mijn persoonlijke Redder aanvaarden. Ik zal Hem vanavond accepteren. Ik ben vele jaren van God weggelopen, maar nu kom ik naar huis." Wilt u Hem vanavond aanvaarden opdat dit een nieuwe opstanding voor u mag zijn, dat u uw oude leven mag hebben afgedaan?
128 Deze dame komt naar het altaar toe om haar belijdenis te doen, om stand te houden. Iemand anders die hier z'n plaats wil innemen, kom met haar mee hierheen, op hun belijdenis. Zou u willen opstaan en ook naar het altaar toekomen? Het altaar is open. Zeker. Kom regelrecht hierheen, precies nu. Als u hier wilt staan en bidden zal het gewoon in orde zijn. Kom dan. Wilt u komen? Op de belijdenis van uw geloof, op uw geloof in de Zoon van God, wilt u nu komen? In orde.
129 Herinner u, het is aan u. U bent degene. Bent u een zondaar? Bent u een teruggevallene? Bent u koud en zonder Christus? Wilt u nu opnieuw met Hem opgewekt worden, het leven opnieuw beginnen? Hoe staat het met u, man en vrouw, die gedurende lange tijd zonder bent geweest, twistend in uw huis? Wilt u niet komen en die zaak met God en met elkaar rechtmaken nu? Maak Pasen werkelijk een Pasen voor u, start een nieuw thuis.
130 Wat met u die er nooit geweest bent, nooit in uw huis gebeden hebt, u die gewoon naar huis gaat uit de kerk en probeert te leven naar het beste dat u kunt en nooit het gezin samen brengt en bidt? Dat is de reden waarom wij jeugdmisdaad hebben en de dingen die wij hebben. Dat is de reden waarom de Amerikaanse families uit elkaar zijn. Wilt u niet komen; vanavond opnieuw beginnen? Wilt u het doen? U bent uitgenodigd! Bedenk, ik ben nu uw prediker; ik zal een getuige zijn op die dag.
Terwijl wij dan nu onze hoofden gebogen hebben voor gebed.
131 Onze gezegende hemelse Vader, vanavond brengen wij dit gehoor tot U, zo plechtig, ernstig en toegewijd als wij maar weten. Nederig naderen wij Uw troon. En na de boodschap vanavond over die grote begrafenis... Hij bleef nooit stil liggen, Zijn ziel ging direct in de regionen, en beëindigde het werk van God, waartoe Hij verordineerd was. En morgenochtend ontdekken wij waar Hij door de sferen boven ging, alles overwinnend in Zijn opstanding. Maar Hij stond op op Paasmorgen voor onze rechtvaardiging. En wij ontdekken dat Hij de Heilige Geest terugzond om de mensen van zonde te overtuigen.
132 En wij bidden vanavond, Heer, dat zij die hun handen opstaken, voor U gedacht mogen worden. Moge hun beslissing uit hun hart zijn vanavond, dat zij U ontvangen hebben en U geloven, en mogen zij verzegeld worden door het zegel der belofte vanavond, de Heilige Geest. Sta het toe, Vader. Want wij dragen hen aan U op met deze boodschap vanavond. Mogen het degenen zegenen die het hoorden, degenen, Heer, die het met zich mee naar huis zullen nemen, en moge het diep in hun harten zinken. Mogen zij leven op het Woord van God. Sta het toe, Vader, want wij vragen het in Christus' Naam. Amen.