Wees zeker van God
Door William Marrion Branham1 En het luidt als volgt [1 Koningen 17:1-16 – Vert]:
En Elia, de Thisbiet, van de inwoners van Gilead, zeide tot Achab: Zo waarachtig als de HEERE, de God Israëls, leeft, voor Wiens aangezicht ik sta, indien deze jaren dauw of regen zijn zal, tenzij dan naar mijn woord!
Daarna geschiedde het woord des HEEREN tot hem, zeggende:
Ga weg van hier, en wend u naar het oosten, en verberg u aan de beek Krith, die voor aan de Jordaan is.
En het zal geschieden, dat gij uit de beek drinken zult; en Ik heb de raven geboden, dat zij u daar onderhouden zullen.
Hij ging dan heen, en deed naar het woord des HEEREN; want hij ging en woonde bij de beek Krith, die voor aan de Jordaan is.
En de raven brachten hem des morgens brood en vlees, evenzo brood en vlees des avonds; en hij dronk uit de beek.
En het geschiedde ten einde van vele dagen, dat de beek uitdroogde; want geen regen was in het land geweest.
Toen geschiedde het woord des HEEREN tot hem, zeggende:
Maak u op, ga heen naar Zarfath, dat bij Sidon is, en woon aldaar; zie, Ik heb daar een weduwvrouw geboden, dat zij u onderhoude.
Toen maakte hij zich op, en ging naar Zarfath. Toen hij nu aan de poort der stad kwam, ziet, zo was daar een weduwvrouw, hout lezende; en hij riep tot haar, en zeide: Haal mij toch een weinig water in dit vat, dat ik drinke.
Toen zij nu heenging om te halen, zo riep hij tot haar, en zeide: Haal mij toch ook een bete broods in uw hand.
Maar zij zeide: Zo waarachtig als de HEERE, uw God, leeft, indien ik een koek heb, dan alleen een hand vol meel in de kruik, en een weinig olie in de fles! En zie, ik heb een paar houten [Engelse vertaling: "twee stokken" – Vert] gelezen, en ik ga heen, en zal het voor mij en voor mijn zoon bereiden, dat wij het eten, en sterven.
En Elia zeide tot haar: Vrees niet, ga heen, doe naar uw woord; maar maak mij eerst een kleine koek daarvan, en breng mij die hier uit; doch voor u en uw zoon zult gij daarna wat maken.
Want zo zegt de HEERE, de God Israëls: Het meel van de kruik zal niet verteerd worden, en de olie van de fles zal niet ontbreken, tot op de dag, dat de HEERE regen op de aardbodem geven zal.
En zij ging heen, en deed naar het woord van Elia; zo at zij, en hij, en haar huis, vele dagen.
Het meel van de kruik werd niet verteerd, en de olie van de fles ontbrak niet, naar het woord des HEEREN, dat Hij gesproken had door de dienst van Elia.
2 Voor het gesprek van deze morgen, net voor wij overzee gaan, heb ik hiervan als tekst gekozen: Wees zeker van God.
En nu, Here, zegen Uw Woord terwijl het uitgaat, en moge de Heilige Geest ons verstand vatten en onze gedachten in beslag nemen en ons voor Zijn bezoek voorbereiden, daar wij Hem gevraagd hebben te komen. Want wij komen niet naar het huis des Heren om gezien te worden of om te zien, maar om van U te leren, en Uw natuur en Uw weg te kennen, en Uw beweegredenen, opdat wij in staat mogen zijn de problemen van het leven onder ogen te zien met een echte verzekerdheid, omdat wij zeker zijn van God. Sta het toe, Here. In Jezus' Naam vragen wij het. Amen.
3 Het moet een vreselijke morgen zijn geweest. Het was zo heet en stoffig en de mensen op straat verhongerden en de aarde was zo heet dat deze op het punt stond te verbranden. Dit alles was de weerspiegeling van hun zonden en hun moreel verval.
4 Ziet u, Achab heerste in die tijd in Israël, of over Israël. En hij was de meest goddeloze van al de koningen van Israël. Er was geen koning geweest zo goddeloos als Achab. Want ondanks dat hij goed onderwezen was en beter wist, hield hij niet op met voortdurend God te mishagen in alles wat hij deed. Alhoewel hij beschikte over een groot militair systeem en de mensen zeer welvarend onder zijn regering waren geworden... Maar toch, u kunt God niet mishagen en verwachten er erg lang mee door te kunnen gaan.
5 Vervolgens zijn huwelijk. In plaats van te huwen met iemand van zijn eigen volk ging hij heen en huwde een zondares, een afgodendienares, een aanbidster van afgoden. Hij trouwde Izebel. En zij was geen gelovige.
6 En geen enkele gelovige zou ooit met een ongelovige moeten trouwen, onder geen enkele omstandigheid. Zij zouden altijd met gelovigen moeten trouwen.
7 Maar Achab had deze boze zaak gedaan. En Izebel was ongetwijfeld een mooie vrouw en hij was gevallen voor haar uiterlijk in plaats van wat zij was. Dat is... Tot op de dag van vandaag maken vele mensen dezelfde fout.
8 En zij had afgoderij in de natie gebracht, onder het volk. En de mensen, de priesters, hun predikers waren slachtoffer geworden van deze grote populaire trek.
9 En dat is precies het beeld van ons land in deze dag. Wij zijn gevallen voor de populaire eis. Ongetwijfeld dachten de priesters dat het in orde zou zijn zolang hun regering het goedkeurde. Maar het maakt mij niet uit wat de regering goedkeurt, het moet zijn wat God goedkeurt. En het volk dacht dat het in orde zou zijn als zij meegingen in sommige van hun wereldse dingen.
10 En iemand zou mij kunnen vragen terug te nemen wat ik zojuist zei, dat het een echt gelijkend beeld van vandaag was. Wij mogen misschien niet denken dat wij afgodenaanbidders zijn, maar wij zijn het wel. En de overheid onderschrijft het. Vandaag de dag zijn de mensen afgodenaanbidders omdat zij idolen aanbidden. Sommigen aanbidden filmsterren als idolen. Sommigen aanbidden geld als afgod. En sommigen aanbidden televisiesterren als afgoden. Maar alles wat u voor God plaatst is een afgod, laat het zijn wat het ook moge zijn.
11 Zelfs de satan, onze grote tegenstander, is zo listig, dat hij soms zelfs de kerk voor God plaatst. U kunt een grote kerk hebben. Het kan een groot gebouw zijn of het kan een grote denominatie zijn; en opnieuw, het kan een grote samenkomst zijn, maar laat niets vóór God komen in uw hart. Alles wat je vóór God plaatst is een afgod.
12 En deze mensen wisten dat zij niet geestelijk waren zoals zij vroeger waren onder het bewind van andere koningen. En zij dachten, dat, omdat zij een religieuze natie waren, alles in orde was. En dat is de wijze waarop ook wij tot die plaats zijn gekomen.
13 Enkele maanden geleden sprak ik met een erg fijne vriend van mij. En hij zei: "Broeder Branham, ik geloof dat u deze Verenigde Staten te scherp oordeelt. U schreeuwt het altijd tegen de zonde uit en hoe God deze natie zal straffen."
14 Ik zei: "Hij moet het doen om rechtvaardig te zijn."
Hij zei: "Maar broeder Branham, u vergeet dat deze natie gegrondvest werd op de Schriften en dat onze voorvaderen hier kwamen en God ons dit erfdeel gaf, en wij zijn een godsdienstige natie."
15 Ik zei: "Dat is allemaal waar. En niemand weet hoe ik deze natie waardeer. Maar kijk, mijn broeder, Israël was ook door God gekozen en Hij zond haar profeten en grote mannen. Maar God kan de zonde niet verdragen. Hij liet Israël elke graankorrel oogsten die zij zaaiden. En als Hij Israël liet oogsten wat zij zaaide, zal Hij ons laten oogsten wat wij zaaien. Hij is geen aanziener des persoons."
16 En wij zijn tot de plaats gekomen dat we denken, dat, omdat wij rusten op wat onze voorvaders deden of wat onze grote stichters van onze kerken deden, wat hun grote offer was aan God – wat in orde is en zeer gewaardeerd – maar wij kunnen geen redding in ontvangst nemen op grond van wat zij deden! Redding is een individuele zaak tussen ieder persoon en God. Niet onze natie, onze kerk, maar wij zelf leggen verantwoording af aan God.
17 Het is gekomen tot de plaats in ons land dat te midden van de geestelijkste mensen die wij hebben... U gaat naar geestelijke mannen en vrouwen en u merkt dat er iets ontbreekt in hun hart.
18 Wij zijn... In de laatste paar weken heb ik sommige van deze dingen de revue laten passeren en ik ontdekte bij de mannen van wie ik dacht dat ze de kern waren, dat ik toch merkte dat ze de nadruk legden op tijdelijke dingen, rondgaand en zeggend: "God geeft mij de grootste zus-en-zo; God geeft..." U bluft!
19 Grote materiële dingen rusten niet altijd in Gods wil. God doet de regen vallen op de rechtvaardigen en de onrechtvaardigen. Maar wat de wereld vandaag nodig heeft is geen geloofsbluf; te proberen u zelf in iets te bluffen en het geestelijk te noemen...
20 Soms zal geloof grote wonderen voortbrengen en nog steeds niet uit een geestelijk hart komen. Zei onze Here niet: "Velen zullen die dag tot Mij komen en zeggen: 'Heb ik niet dit en dat in Uw Naam gedaan?' en Ik zal hun belijden: ga weg van Mij, gij werkers van ongerechtigheid." Wat is ongerechtigheid? Het is iets wat u weet juist te doen, maar wat u niet doet. "Ik heb u nooit gekend", zal Hij zeggen. En wij leven in die dag.
21 Wat wij vandaag nodig hebben is geen hoop materiële dingen; wij hebben dat al. Wij hebben geen grotere kerken nodig; wij hebben geen grotere samenkomsten nodig. Wij hebben niet meer nodig op radio en televisie. Wij hebben zoveel meer van deze dingen niet nodig. Maar wat wij vandaag nodig hebben om geestelijk te zijn is mensen die zichzelf voor God kunnen vernederen al hebben zij geen stuiver, die zullen bidden totdat die geest binnen in hen verzadigd is van de goedheid van God, en dan zal er een opwekking plaatsvinden aan de binnenkant van hun hart die hun houding en de atmosfeer waarin zij leven verandert.
22 U mag misschien geen schoenen aan uw voeten hebben. U mag misschien in vodden gekleed zijn, maar iets in uw hart zingt de melodieën van God. Ik zou dat liever hebben dan al het geld in de wereld.
23 U kunt dus niet zeggen dat natuurlijke dingen altijd het teken zijn van Gods zegening. David zei dat aan de Here, dat hij had gezien dat de goddelozen zich uitbreidden als een grote laurierboom. Maar God vroeg hem: "Hebt ge ooit op zijn einde gelet?" Het doet er niet toe hoe goed we gekleed gaan, hoeveel wij te eten hebben, dat is niet wat in de tegenwoordigheid van God zal gaan. Dit lichaam waarin wij wonen zal vergaan, ongeacht hoe er voor gezorgd wordt. Maar het gaat om de ziel die in de mens is; het gaat om de toestand van de geest die beweegt in de tegenwoordigheid van de levende God.
24 Maar wij nemen dingen als vanzelfsprekend. Wij denken gewoon, dat, omdat wij een natie zijn... Zo hadden Achab en geheel Israël in die tijd als vanzelfsprekend aangenomen dat alles wel in orde was. Hun priesters en predikers hadden getracht hun te vertellen: "Alles is in orde, alles is gewoon fijn." Maar zij hadden er één die het uitriep tegen het verkeerde, omdat deze ene wist dat een heilig God niet tevreden kon zijn met de moderne trend van een onheilige godsdienst.
25 De God des hemels blijft ook vandaag Dezelfde. Ondanks al onze grote inspanningen en grote dingen die wij proberen te doen, zal God nooit anders behaagd worden dan door een geheel geheiligd leven voor Hem.
26 Wij kunnen scholen bouwen en heiligdommen en tabernakels; wij kunnen organisaties hebben, wij kunnen misschien grote dingen doen, maar toch zal God niet voldaan zijn tot de menselijke ziel een geheiligde ziel wordt op het altaar van God, toegewijd voor de werken van God. En u vindt dat niet meer.
27 U zult zien dat onze gebedssamenkomsten zo zwak zijn, net ongeveer een minuut van gebed, dan het bed inspringen. Wij ontdekken dat dit zeker eenmaal of tweemaal per dag gebeurt. Waar wij allemaal schuldig aan zijn! Onze natie vervalt moreel. Overal hebben wij de Billy Grahams en Oral Robertsen, maar tot er een dorst komt in het hart van Amerika om het weer terug te brengen tot een levende God, tot een levende ervaring, tot een onsterfelijk geloof in de levende God, pijnigen wij slechts onze hersenen, zoals men zou zeggen.
28 Wij kunnen misschien wandelen met onze borst vooruit, met onze boorden achterstevoren gekeerd, en door de straat lopen en ernaar verlangen om doctor of dominee genoemd te worden. Wij kunnen misschien voorganger zijn in de grootste kerk die er in het land is en wij mogen zo vroom zijn als maar zijn kan, zodat geen enkel mens een vinger op ons leven kan leggen. Maar totdat die ziel, die aan de binnenkant van ons is, in vuur en vlam is voor God, tot iets daarbinnen verlangt naar Hem: "Gelijk een hert schreeuwt naar de waterstromen, alzo schreeuwt mijn ziel tot U, o God!" Totdat we zo'n soort ervaring krijgen...
29 Daarom zal het communisme enzovoort, terrein winnen zoals zij al doen en al het verenigen dat wij kunnen doen, zal het nooit stoppen. Het is voorspeld dat het zou komen. Maar God roept tot Zijn gemeente.
30 Hoezeer moet die kleine vrouw van het kaliber van Elia zijn geweest, omdat uw daden meestal laten zien wat u bent. En ook was zij gekozen om Gods profeet te onderhouden. Bedenk dat zij een heidense was, geen Joodse.
31 En het land verschroeide. En ongetwijfeld was deze kleine vrouw, die van dat kaliber was, die van het gelovige type was... Want wij begrijpen dat God haar niet geroepen zou hebben als zij het niet waardig was geweest om Gods profeet te onderhouden. Want Hij zou nooit Zijn profeet gezonden hebben tot een huis dat onwaardig was.
32 Het was niet zijn keuze, het was Gods keuze. Het was niet haar bevel aan hem, het was God die het hem beval. Hij was bij een beek geplaatst geweest; de raven voedden hem. Maar het was Gods bevel dat er iets gebeurde. En God ging zeker naar een gelovige van dezelfde aard als Elia.
33 Zij was een weduwe. En wij weten allemaal waar zij, een weduwe, doorheen was gegaan: haar man die dood was en een jonge knaap om groot te brengen.
34 En in die landen daar, waren zij afhankelijk van hun oogsten. Zij hadden geen projecten zoals wij die vandaag hebben en wapenfabrieken voor defensie [als werkgelegenheidsprojecten tijdens de crisisjaren – Vert]. Zij waren afhankelijk van hun oogst. En omdat de ongerechtigheid van de mensen en hun moreel verval droogte hadden gebracht over het land, verhongerden zij hier allen en stierven.
35 En dan ontdekken wij dat zij ongetwijfeld avond na avond de gehele avond bad, toen zij bemerkte dat dit meelvat leger en leger en leger werd. En het moest tot een plaats komen, dat er zelfs geen volle beker meel meer in het vat was. Al wat zij had was slechts een handjevol. De dood kwam regelrecht bij haar aan de poort, aan haar deur. Want er was geen manier meer om nog iets te krijgen. De gehele natie verhongerde.
36 En van de olie was nog maar een lepel vol in de kleine kruik. Slechts die hoeveelheid olie en die hoeveelheid meel lagen tussen haar en de dood. Zij moet echt oprecht zijn geworden in haar gebed. Laat dat uw huis overkomen; het zal wat oprechter zijn dan wij vanmorgen zijn. Wanneer wij weten dat de dood voor de deur staat.
37 En ik geloof dat wij wellicht dit zouden denken: dat zij de gehele nacht bad, omdat het één dag later bezegeld was. Zij kon naar de bleke lippen kijken van haar kleine jongen van ongeveer drie of vier jaar oud en zij kon haar eigen botten zien slinken terwijl het vlees ervan wegteerde. En het moet verschrikkelijk geweest zijn terwijl deze moeder deze dingen aanzag, hoewel ze met haar handen tot God dag en nacht bad. "Nu zijn wij gekomen tot een handvol meel en een lepel vol olie."
38 Weet u, het is een vreemde zaak. Moge God dat in elk van u laten doordringen als u mij nooit opnieuw zou horen prediken. Laat dit een boodschap zijn. Het is vreemd, uitermate vreemd, dat God soms dingen doet op die manier.
39 U weet dat wanneer wij onze zonden beleden hebben en aan elke eis voldaan hebben die God vereist... Wij geloofden God. Er zijn omstandigheden die het hoofd geboden moeten worden, en dat is in overeenstemming met Zijn wil. En wij hebben onze zonden beleden en hebben alles wat wij verkeerd deden in orde gebracht, deden alles wat wij maar wisten, aan elke vereiste die God had gesteld of van ons had gevraagd hebben wij voldaan en toch blijft Hij zwijgen; Hij wil ons gewoon niet antwoorden...
40 Ik ben er zeker van dat ik deze morgen tot mensen spreek die tot die plaats zijn gekomen. Ik ben daar zelf vele keren geweest. Als ik terugkeek en mijn leven natrok en elke steen omdraaide, en ontdekte dat ik iets verkeerd had gedaan, dan beleed ik het en zei: "Here God, ik zal het in orde maken", en dan ging ik het doen. Dan kwam ik weer terug en zei: "Nu, Here, Gij zijt God; U zult mij antwoorden. Zeker ben ik elk verzoek nagekomen dat U van mij vereiste. En ik heb aan elke vereiste voldaan." En dan beweegt Hij Zich nog steeds niet, lijkt Zich stil te houden; dat is wanneer u zeker moet zijn dat Hij God is. Wees niet ontmoedigd; het enige is dat u in uw hart zeker moet zijn van God.
41 Mijn tekst: wees eerst zeker voor u iets doet; wees zeker in uw hart dat het God is. En wanneer u hebt voldaan aan alles wat Hij zei, dan bent u er zeker van dat Hij God is, dat is wanneer geloof aan het werk gaat, precies daar. Geloof staat vast, want het weet dat Hij is.
42 En u hebt aan elke vereiste voldaan. U gelooft dat Hij is en geloof houdt vast. O gezegend zij Zijn Naam. Geloof zal niet bewegen, want het is zeker dat God is en een Beloner van degenen die Hem ernstig zoeken.
43 Moge dit diep inzinken en nooit bij u weggaan, Branham Tabernakel. Als u voldoet aan Gods vereiste en in uw hart gelooft dat Hij is, dan test God slechts uw geloof, want Hij houdt ervan dat te doen. U hebt uw zonden beleden en u hebt voldaan aan elke vereiste die God vereist en nog blijft Hij zwijgen, bedenk dan dat geloof zegt dat Hij is. Dan houdt geloof er aan vast, niet wetend wat er aan de hand is, maar het weet dat Hij is, en het is zeker dat Hij is.
44 Bedenk dan dat als Hij is, Zijn Woord waar moet zijn. En als Hij vereiste dat u aan deze omstandigheden het hoofd moest bieden en u deed het, dan is Hij verplicht om voor Zijn Woord zorg te dragen. Trekt u zich niet terug en zeg: "O, ik werd nooit genezen. Ik..." O, u arme, zwakke in het geloof. Geloof dat niet. Als alles beleden is en alles er uit is, en u hebt aan Gods eisen voldaan, dan houdt geloof precies daar vast. Er is niets dat het zal bewegen. "Hij is", en u bent er zeker van. "Zij die de Here verwachten zullen hun kracht vernieuwen; zij zullen opvaren met vleugels, gelijk de arenden; zij zullen lopen en niet moede worden; zij zullen wandelen en niet mat worden."
45 Wacht, wanneer u aan Zijn eisen hebt voldaan, brengt dat uw geloof tot een ontknoping. Als u hebt voldaan aan Gods eisen, ze bent nagekomen en u hebt er volledig rekening mee gehouden en u hebt alles gedaan dat God eist dat u doet, dan rust uw geloof precies daar dat Hij is. Wees zeker van God!
46 Weet u dat Hij er van houdt ons te testen? Hij houdt ervan de reactie van uw geloof te zien. Wist u dat? God houdt ervan te zien hoe u zult reageren. Wanneer u zegt: "O Heer, ik geloof U. Gij zijt mijn Redder. Ik geloof dat U de Genezer zijt; ik geloof dat U Degene bent Die de Heilige Geest geeft; en de dingen die ik nodig heb. U bent de God Die dat geeft!" ... En wanneer u dan al uw zonden belijdt en God belooft wat u zult doen als Hij u gezond laat worden en u dan, omdat het niet gebeurt, wegloopt als een lafaard, dan kan God dat niet gebruiken. Hij kan u onmogelijk gebruiken. Hij kan u onmogelijk antwoorden, omdat Hij slechts antwoordt door geloof. Dan gaat u plotseling weg en kan Hij niet antwoorden. Maar echt waarachtig geloof staat daar, zeker zijnde dat God is. Wees zeker dat Hij is.
47 En als God vraagt dat deze zaak gedaan moet worden om uw zonden te belijden, enzovoort, en u hebt het gedaan, dan zegt geloof dat Hij is; het is zeker dat het zal gebeuren. Uw verzoek moet toegestaan worden. O, ik hoop dat u dat niet mist. Als u zeker bent van God. God is zeker van Zijn Woord. Hij wacht slechts om u te testen.
48 Hij deed het vele keren. Laten wij een of twee gevallen opsommen. Laten wij denken aan de Hebreeën-kinderen. Zij wilden niet voor een afgod buigen. God had vertrouwen in hen. En toen zij hoorden dat zij naar de vurige oven moesten gaan, zeiden zij: "Onze God is in staat om ons van deze oven te bevrijden. Maar als Hij het niet doet, nochtans buigen wij niet voor een van uw afgoden." Ziet u, zij waren vast en zeker van God.
49 Zij wisten dat Hij Jehova was. Zij wisten dat Hij gebed beantwoordde. Maar of Hij het in hun geval deed of niet, het zou meewerken ten goede, dus legden zij gewoon hun verklaring af, beleden hun zonden en liepen de dood tegemoet.
50 Toen zij naar de vurige oven gingen, wetende dat zij er zeker van waren dat als God hen liet verbranden, Hij hen weer zou opwekken in de opstanding, waren zij zeker van God, omdat zij wisten dat God alles zou doen meewerken ten goede. En wanneer wij zeker zijn van God, weten wij dat God alles voor ons ten goede laat meewerken.
51 Dus legden zij één verklaring af. Zij waren zeker. En zij liepen regelrecht de vurige oven in en God liet ze daarheen wandelen, en keek naar ze. Hij wilde hun reactie zien.
52 Toen de koning zei: "Boog u toen de bazuin klonk?" zeiden zij: "Nee, wij bogen niet." Daar is uw geloof, dat zich goed vasthoudt.
"Wel, dan, als u niet boog, kent u mijn bevel?"
"Ja, wij kennen uw bevel."
"Mijn bevel is dat de oven zevenmaal heter gestookt zal worden dan ooit en dat ik u daarin zal werpen. Zult u nu buigen?"
"Nee, wij zullen niet buigen." Daar is hun geloof.
53 God zei: "Wel, Ik zal zien wat zij ermee zullen doen. Ik zal zien welke reactie hun geloof geeft."
54 Hij zei dus: "Bind hun handen en bind hun voeten en breng hen naar de oven." En zij gingen naar die oven en de hitte sloeg in hun gezichten; God keek er nog steeds naar. Maar zij waren zeker dat Hij God was. Zij hadden hun belijdenis gedaan. Zij hadden alles in orde gemaakt wat zij maar wisten. Zij waren zeker dat Hij God was.
55 Zij liepen dus regelrecht naar die vurige oven. En precies op het laatste moment, daar kwam Hij aanrijden uit de hemelen op een wagen van wind, waaide de hitte bij hen weg, terwijl Hij hen troostte en met hen sprak.
56 God laat uw geloof tot een plek komen waar het zal reageren.
57 Daar was Job van het Oude Testament, toen Satan, onze aanklager, hem ervan beschuldigde een geheime zondaar te zijn. Maar Job wist dat hij niet gezondigd had. Hij wist dat hij alles had beleden wat hij had gedaan en dat hij daar een brandoffer had gebracht. Dat was Gods vereiste. Dat was alles wat God eiste: dat brandoffer en een belijdenis. En Job had al deze dingen gedaan.
58 En Satan zei: "Ik zal zijn kamelen nemen, want hij is een rijk man; ik zal zijn schapen nemen." En tenslotte nam hij zijn kinderen, wat hem het dichtst aan zijn hart lag.
59 Maar nog hield Job voet bij stuk, want hij wist dat God... Wel, hij was er zeker van dat Hij God was, want hij had tot Hem gesproken en hij had aan Zijn eisen voldaan. Hij doorzocht en ontdekte: "Ik heb elk brandoffer gebracht. Ik zei in mijn hart: 'Misschien hebben mijn zonen, toen zij een feest gaven en mijn dochters het bijwoonden, wellicht hebben zij misschien in het geheim gezondigd in hun hart, ik zal dus voor hen een brandoffer brengen en hun verkeerde dingen belijden.'"
60 O God, wanneer een mens houdt wat God zei te doen, is hij er zeker van dat Hij God is; Hij moet antwoorden. Geloof roept Hem elke keer op het toneel.
61 Wanneer u hebt gedaan wat u weet dat juist is, wanneer u aan Zijn eis voldaan hebt, wanneer u beleden hebt en in orde gemaakt en het hebt goedgemaakt en het voor God hebt gelegd, maakt het mij niet uit hoezeer Hij blijft zwijgen, Hij is nog steeds God, wachtend om dat geloof daar te plaatsen. U hebt uw werken gedaan, nu wil Hij uw geloof zien door uw werken. Hij wil zien wat u zult doen.
62 Als men u gezalfd heeft en er is voor u gebeden, dan wacht God om te zien wat u ervan zult geloven, of u niet de volgende zondag naar voren rent, en de volgende dag naar de volgende genezer loopt die in de stad komt. Hij wacht om uw reactie op uw geloof te zien, niet dat u de volgende dag terugkomt en zegt: "Ik voel mij zo slecht; ik denk niet dat ik genezen werd." U bent helemaal niet geschikt voor de gebedsrij. U bent nog niet klaar. U gelooft niet dat Hij God is. Ik...
63 U zou kunnen zeggen: "Broeder Branham, ik ben het niet met u eens." Uw eigen handeling bewijst wat u bent. "Aan hun vruchten zult u hen kennen." Als een man zegt dat hij een Christen is en hij drinkt nog steeds en rookt en gokt en vertelt schuine moppen en zegt dat een gedeelte van de Bijbel juist is en een gedeelte niet... Hij mag het Evangelie prediken en een deel van de Bijbel ontkennen: dan is hij nog steeds een zondaar. Hij is nog niet in orde.
64 Maar wanneer u openlijk belijdt dat God dezelfde God is en uw leven in Zijn handen gelegd is: "Here, ik ben het leem; Gij zijt de Pottenbakker", vraag dan wat u wilt. Geloof zal nooit bewegen; het zal daar gewoon standhouden.
65 Ofschoon het zal lijken dat de omstandigheden naar alle kanten wankelen, toch beweegt dat geloof nooit, omdat u zeker bent dat Hij God is. En als Hij God is, houdt Hij Zijn belofte. Hij kan geen belofte doen en die breken. Als Hij God is, moet Hij Zijn belofte houden. O, ik houd daarvan. Hij moet er bij blijven.
66 Job bracht zijn offers; hij deed alles. Hij wist dat hij in orde was. En hier kwamen de kerkleden langs, enkelen van de kerken van andere denominaties, die zeiden: "Job, u kunt maar beter belijden dat u een zondaar bent, want God zou niet toelaten dat u zo gestraft werd, tenzij u een zondaar was."
67 Maar Job zei: "Ik heb mijn belijdenis gedaan. Ik heb het brandoffer voor God gebracht en ik ben geen zondaar." Hij wist waar hij stond. Toen ging alles zo verder, gewoon verder en verder, zo hard als het maar kon gaan, proberend om Job neer te krijgen en Job tot een plaats te brengen dat hij God zou loochenen en het brandoffer zou ontkennen. Hetzelfde ogenblik dat u actie onderneemt op ook maar iets dat u belijdt, toont het uw zwakheid, uw twijfel aan God. U vraagt God om iets en loopt rond terwijl u het betwijfelt, dan bent u een twijfelaar en geen gelovige.
68 Job wist waar hij stond en hij stond standvastig op dat fundament.
69 Geen wonder dat Perronet in zijn stervensuur zei:
Op Christus, de vaste Rots, sta ik;
Alle andere grond is zinkend zand.
70 Op die vaste rots van Jobs belijdenis... Zelfs zijn geliefde vrouw liep weg. Toen zijn gezondheid verdreven was en de zweren hem bedekten en hij zichzelf krabde en de dag vervloekte dat hij was geboren, en zei: "Moge de zon zelfs niet schijnen: moge de maan 's nachts wegblijven."
Zijn vrouw zei: "Job, je bent zo ellendig; waarom vloek je God niet en sterf!"
71 Hij zei: "Gij spreekt zoals de dwaze vrouwen." Hij was er zeker van dat er een God was en dat hij aan de eis had voldaan. O, ik voel mij religieus. Hij wist dat hij aan Gods eisen had voldaan en dat maakte het vast. God testte zijn geloof. Hij zal het uwe testen. Hij zal het mijne testen.
72 Maar wanneer wij aan Zijn eisen voldaan hebben: "Bekeert u en een ieder van u late zich dopen in de Naam van Jezus Christus tot vergeving van uw zonden, en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen", is dat Zijn belofte. "Is er iemand bij u ziek? Laat hij dan de oudsten der gemeente tot zich roepen, opdat zij een gebed over hem uitspreken hem met olie zalven in de Naam des Heren. En het gebed des geloofs zal de lijder gezond maken en de Here zal hem oprichten." Dat maakt het vast: "Belijdt elkaar uw fouten en bidt voor elkaar!"
73 U hebt aan Gods eisen voldaan: "Deze tekenen zullen degenen volgen die geloven: in Mijn Naam zullen zij duivelen uitwerpen; zij zullen met nieuwe tongen spreken; als zij slangen opnemen of dodelijke dingen drinken, zal het ze niet schaden; als zij hun handen op de zieken leggen, zullen zij herstellen." Dat maakt het vast.
74 Wees zeker van God. Wees er zeker van dat u in uw hart gelooft dat dat Gods Woord is. Job was het.
Zijn vrouw zei: "Waarom vloek je God niet en sterf. Wel, je wordt heel de tijd slechter."
75 Wat houdt Satan ervan u dat toe te werpen: "Wel, je bent niets beter dan toen je gezalfd werd. Je bent niets beter dan toen die predikers voor je baden. Die predikers zijn niet juist in de eerste plaats." Het doet er niet toe wat die prediker is, het is uw geloof in de levende God dat opstijgt... Het is niet wat de prediker is, het is wat God is. De prediker deed nimmer de belofte. God deed de belofte. Het is niet aan de prediker, het is aan God en uw geloof om te geloven dat dit God is. Wees dus zeker van God. Wees er zeker van dat het God is en dat het Gods Woord is en dat God in Zijn Woord is.
76 En Job zei: "Gij spreekt als een dwaze vrouw. De Here heeft gegeven en de Here heeft genomen; de Naam des Heren zij geprezen." Hij was er zeker van dat God er was.
77 En toen hij dat had uitgesproken, begonnen de donders te rollen en de bliksems te lichten; God kwam ten tonele; het roept Hem altijd op het toneel. Hij houdt Zich een lange tijd stil.
78 Dat is wat Hij doet, kijkend naar deze groep van voor de hel bestemde Amerikanen, naar de kerk gaande huichelaars. Ik ben niet boos, maar de zonde maakt iedereen boos die in orde is met God. Ik ben niet boos op de natie, niet boos op de mensen, maar ik ben kwaad op de duivel die deze dingen heeft veroorzaakt om de mensen te verblinden.
79 Deze blinde voorgangers en predikers laten hen gaan met een of andere door de mens gemaakte theologie. U moet wederom geboren worden, en God houdt Zijn Woord. Ziende dat hij ze in slaap wiegt. U kunt maar beter zeker zijn dat God er is. "Hebbende een gedaante van godzaligheid, maar die de kracht daarvan verloochend hebben."
80 Deze arme, kleine vrouw wist dat Hij God was. Naarmate het vat leger en leger, alsmaar leger raakte, werden de omstandigheden alsmaar erger en erger. Maar God liet het op die wijze gaan. Hij houdt er gewoon van om dat te doen. Hij houdt ervan uw geloof te testen om te zien hoe u erop handelt, laat u gezalfd worden en laat voor u bidden, maakt het dan erger en zegt: "Kom aan, Satan, test hem; Ik weet dat hij Mij gelooft." Gezegend zij God voor immer! O my! "Test hem nu; Ik weet dat hij er Mijn Woord voor nam." Zou Hij dat van u kunnen zeggen?
81 Hij zei dat over Job: "Doe hem wat u maar wilt, maar neem niet zijn leven, want Ik weet dat hij Mij liefheeft. Hij heeft het brandoffer gebracht; hij heeft aan de eisen voldaan; hij deed wat Ik hem zei te doen en hij gelooft het. Nu, zet hem de duimschroeven maar aan als je wilt." Hij nam alles van hem weg; God verdubbelde het toen Hij het hem teruggaf. Zeker zal Hij het!
82 Hij test ons geloof om te zien of wij echt geloven dat Hij God is.
83 Die kleine vrouw zei ongetwijfeld: "Ik heb gebeden en gebeden; ik weet dat ik een onwaardige heiden ben."
84 Bedenk dat Jezus in de Bijbel van haar sprak; Hij zei: "Waren er niet vele weduwen in de dagen van Elia? Maar hij werd slechts tot één gezonden en zij was een heidense."
85 O, zij zei: "Ik heb gebeden." En misschien, toen zij die laatste kleine koek had gezien, was de dood de poort binnengetreden en aan de deur gekomen. Nog elk één hapje en zij en haar zoon zouden sterven. Ik kan haar de hele nacht zien bidden, terwijl de hete winden waaiden en de aarde verzengde en de mensen riepen en schreeuwden in de straten. Zij liep rond door het huis. Zij keek naar haar kleine jongen. Keek naar zijn kleine pyjama; die om zijn lijf slobberde en zijn voetjes staken eruit; ze keek naar haar eigen handen, gerimpeld. Zij liep heen en weer, maar zij zei: "Ik weet dat Hij God is. Ik heb alles beleden; ik heb alles gedaan wat Hij vereiste en ik vraag om ons leven, tot Zijn eer." God zag haar.
86 De rest van hen ging uit en had ergens een grote danspartij, zij maakten zichzelf mooi, hadden een moderne televisieshow of zoiets, gingen verder met de wereld. Maar die vrouw was alleen met God.
87 Een nieuwe dag brak aan. Zij zei: "De kleine kerel had de hele nacht gehuild voor iets om te eten; wat zal ik doen met een handvol meel?"
88 Weet u, dat meel was Christus. Elke Bijbelonderzoeker weet dat Christus het Spijsoffer is. En dat spijsoffer moest ook met een speciale steen gemalen worden, tot elk klein stukje koren hetzelfde gemalen was, omdat Jezus Christus Dezelfde is gisteren, vandaag en voor immer. En elke gelovige gelooft dat en rust daarop. Halleluja! U kunt heel uw oude, koude, formele religie hebben die u maar wilt. Wat mij betreft, ik geloof dat Christus Dezelfde is gisteren, vandaag en voor immer. Ik neem mijn standpunt in in een wereld van ongelovigen. Ik geloof nog steeds dat Hij Dezelfde is gisteren, vandaag en voor immer.
89 Die maalstenen malen elk stukje ervan precies hetzelfde, omdat Hij Dezelfde is. Hij is dezelfde God Die Hij toen was, Die Hij nu is, deze morgen. Hij zal altijd Dezelfde zijn. Dat was de betekenis van het meel.
90 En de olie betekent de Geest, zoals wij weten, volgens Ezechiël 4, enzovoort. Dat is de reden dat wij met olie zalven; het is de Geest. Wat is het? Zoals Johannes 4 zegt: "De Vader zoekt zulken die Hem aanbidden in geest en waarheid." Jezus was de Waarheid. Hij was het Spijsoffer; en deze olie was de Geest. En de Geest gemengd met de Waarheid moet iets voortbrengen. Doe het tezamen, dan vormt het een koek.
91 O, waar is uw geloof? Wanneer Gods Woord in zijn eenvoud gepredikt wordt, maar wel in zijn kracht, dat Jezus Christus Dezelfde is gisteren, vandaag en voor immer, en het Woord houdt het meel in, dan moet u het mengen met de olie. Al is het maar een handvol of een lepel vol, maar wat het ook is, het is echt.
92 Nu, waarvoor is het gereed? Het is gereed voor het kruis. Het is gereed voor zelfopoffering. Dat is wat u moet doen. Als het Woord gepredikt is en u hebt de Geest erin samengemengd is het zelfopoffering om elke pijn te loochenen, elke ziekte te ontkennen, alles te ontkennen wat in tegenspraak is met Gods Woord en erop te staan.
93 De dokter zegt dit, dat of wat anders; dat maakt geen enkel verschil. U staat erop omdat God het zei. Het meel komt; u hebt de olie; u mengt het.
94 Nu, ik hoor een stem. Het is even na het aanbreken van de dag. Een stem spreekt en zegt: "Ga het erf op en haal twee stokken." Merkte u op dat de Schrift zei twee stokken? Het kruis. Zij heeft het meel en de olie, maar zij zal opgeroepen worden om nu te handelen, ermee te handelen. Hoeveel u ook heeft, zoveel meel of olie als u nodig hebt, maar u moet handelen, zelfopoffering, twee stokken.
95 In de oude tijden vonden zij nooit een betere manier om vuur te maken. Wanneer u een stok neemt en hem over een stok legt en hem in het midden aansteekt, dan schuift u het beide kanten op. De Indianen stoken zo hun vuur. Ik heb menigmaal de hele nacht gestookt, door gewoon een blok hout te nemen en het op deze manier te leggen en één op die manier, en het gewoon in het vuur te blijven duwen naarmate het opbrandt.
96 Die stok was een kruis. Twee stokken, zei de Bijbel. De stem zei: "Ga het erf op en haal twee stokken." Op datzelfde tijdstip was er boven op de berg een stem die tot de profeet donderde en zei: "Ga naar de stad; Ik heb bevolen..." O my! Zij gehoorzaamden beiden. Er moet iets gebeuren. Zij gehoorzamen beiden.
97 Als de prediker het Woord predikt en de persoon die het ontvangt, gelooft het en handelt ernaar, dan moet er iets gebeuren. Als u een zondaar bent, zult u gered moeten worden. Als u ziek bent, zult u genezen moeten worden, omdat God het beloofde als wij zeker zijn van God.
98 Zo zeker als dat Hij God is, moet Hij Zijn Woord houden. Zeker! Dan was het bevel: "Ga naar de stad, want Ik heb een weduwe bevolen..." Een visioen brak door voor de profeet. Hier komt hij aanlopen. Hij weet niet waarheen hij gaat; het maakt geen enkel verschil. Hij gehoorzaamt slechts.
99 Zij weet niet waar de twee stokken zullen liggen, maar er zijn ergens twee stokken op het erf. Zij begint te lopen; zij gaat het erf op. Zij kijkt rond: "O, wat is het heet!" De kreten uit de stad, de nachtbrakers kwamen eraan, zich verdringend, hun wijntjes drinkend, enzovoort. Zij keek de straat af; zij ziet niets. Zij vindt één stok, een deel van het kruis, zelf-opoffering. Zij pakt nog een stuk stok en toen zij die tweede stok opnam...
100 O, hoe duister moet het geweest zijn, met de dood die aan haar deur loerde. Zij en haar zoon hadden nog een klein stuk maïskoek over om te eten, om dan te sterven. Dat was alles! En soms horen wij precies temidden van de duisternis de stem.
101 Toen zij die tweede stok opnam en terug begon te lopen, was er een stem die van over de poort kwam en zei: "Haal mij wat water in een kruik."
102 Zij draaide zich om om te kijken, met deze twee stokken in haar hand, met het meel en de olie gemengd en gereed. Zij zei dat zij het bereid had, het samen gemengd. Dat is wat: het Woord en de Geest moeten zich mengen, op het kruis van zelf-opoffering gelegd worden om alles te ontkennen dat in tegenspraak is met wat u gevraagd hebt. Dat is juist. "Ik heb het gemengd; nu ga ik deze stokken halen."
En die stem zei: "Breng mij wat water in een kruik."
103 Zij kijkt en ziet een man staan, die tegen de poort leunt, met magere wangen, baard, een kaal hoofd, kijkend door de poort, met een oud stuk schapenvacht om zich heen gewikkeld. Hij zag eruit als een vriendelijke oude heer. Zij zei: "Ik zal mijn water met hem delen."
104 Wateren des levens; u bent bereid het aan iedereen te geven, het iedereen te vertellen, om waar dan ook heen te gaan.
"Een ogenblik, meneer."
105 Zij begint terug te lopen met de stokken in haar hand. En de stem donderde opnieuw: "Deel niet alleen uw water, maar breng mij ook wat brood in uw hand." Brood des levens, water des levens; was het des levens? Zij zou sterven zodra dat verging.
106 "Breng mij uw water en breng mij uw brood." Wat zien wij hier? Welke les kunnen wij eruit leren? "Zoek eerst het Koninkrijk van God en al Zijn gerechtigheid; andere dingen zullen u worden toegevoegd." "Breng mij een weinig water en een bete broods."
107 Dan keert zij zich om in haar somberheid; ik kan haar horen zeggen: "Meneer!" – zoiets als dat – "U bent anders dan de mannen die ik heb gezien en dan de mannen die ik kan horen spreken. U schijnt zo zeker te zijn over wat u zegt. Maar ik heb slechts net genoeg meel, slechts een handvol, en slechts een lepel vol olie. Ik heb het klaargemaakt en ik zal het bakken met deze twee stokken. En ik zal het eten, ik en mijn zoon, en dan sterven. Dat is alles wat ik heb."
108 Wat horen wij dan vervolgens? "Maar maak mij eerst de kleine koek!" God eerst! Ongeacht wat iemand anders zegt, wat iets anders zegt, welk bewijs ook, hoe somber het lijkt, wat het ook mag zijn, neem God eerst, Zijn Woord eerst.
109 "De dokter zei dat ik niet beter kan worden", maar Zijn Woord eerst! "Ik ben een te erge zondaar!"; "Ik ben een prostituée!"; "Ik ben een gokker!"; "Ik ben een dronkaard!" Gods Woord eerst! "Alhoewel uw zonden scharlakenrood zijn, zij zullen wit zijn als sneeuw; rood als karmozijn, zij zullen wit zijn als wol." God eerst.
110 "Breng mij eerst een kleine koek. Breng alles wat u hebt naar mij." Bent u bereid het in Zijn handen te leggen?
111 Mijn leven, alles wat ik ben, ik ben vijftig jaar oud. "Bent u bereid, William Branham, het bij Mij te leggen? Bent u bereid, u kleine kinderen, uw leven bij Mij te leggen? Bent u bereid? Kunt u het doen? U, zieke mensen, kunt u Mij vertrouwen? Zet Mij op de eerste plaats."
112 "Breng mij een bete broods in uw hand en haal mij een beetje water." Zij keek naar hem. Iets vertelde haar dat die man wist waarover hij sprak. God kent de Zijnen. Schapen... "Mijn schapen kennen Mijn stem. Zij weten of het de Schrift is of niet, of het juist is of niet."
113 Zij keert zich om in gehoorzaamheid. Dat is wat u hoort te doen. En toen zij zich omkeerde om te gehoorzamen wat de profeet zei, kwam de donder vanuit de hemel, waarnaar elk mens uitziet om die te horen. Want er komt een donder uit de stem van de profeet die elke zondaar en elke zieke verlangt te horen: ZO SPREEKT DE HERE. Wat verlangen wij die te horen.
114 Hoe de mensen op mijn oprit zitten en zeggen: "Kom tot deze deur; mijn dochter is in zo'n toestand, mijn baby, mijn zus-en-zo, spreek gewoon het woord." Hoe kunt u het spreken voordat het in uw mond is? U zou het uit uzelf zeggen. Maar men verlangt dat ZO SPREEKT DE HERE te horen.
115 Daar kwam het voor de dag, omdat zij gehoorzaamde, en het duister brak: "ZO SPREEKT DE HERE, het vat zal niet leeg raken en de kruik niet droog worden tot de dag dat de Here God regen op aarde zendt." O, wat een vertroosting.
116 Zij bakte de koek; zij gaf hem aan de profeet. Zij ging terug en maakte er enkele voor haar zoon en voor zichzelf en zij aten en dronken en hadden overvloed op aarde. Waar kwam het vandaan? Hoe kwam het daar? Vertel mij wetenschappelijk waar dat meel vandaan kwam. Waar kwam die olie vandaan? Hoe kwam het in die kruik?
117 Zij goot hem iedere morgen leeg; zij maakte het meelvat elke morgen leeg. En het was droog, maar als zij terugging voor meer, was het er. Waar kwam het vandaan? Neem God op Zijn Woord. Wees zeker van God. Hij is de Schepper.
118 U kunt misschien uw gezondheid kwijtgeraakt zijn. U kunt misschien uw gemeenschap verloren hebben. Neem Hem op Zijn Woord. Wees er zeker van dat Hij God is. De tijden die er nu zo duister uitzien, kunnen er misschien niet zo duister uitzien als u slechts Zijn Woord zult nemen en er zeker van kunt zijn dat Hij God is.
119 In Duitsland zag ik eens een schilderij en het bleef mij altijd bij. Een Duitse schilder heeft een schilderij geschilderd dat "Het bewolkte land" genoemd wordt. En wanneer u het van een afstand bekijkt, is het het verschrikkelijkst uitziende duister dat u ooit zag, een en al in elkaar gelopen wolken, wanneer u er naar kijkt van grote afstand. Maar als u heel dichtbij komt, verandert het; dan zijn het naar elkaar toegebogen engelenvleugels, die halleluja's zingen tot de Here. Dat is dus wat duister soms is. Als u er naar kijkt van grote afstand, lijkt het duister en donker; maar neem God op Zijn Woord en wees er zeker van dat Hij God is en beweeg er dichter naar toe; u zult ontdekken dat het gewoon elkaar rakende engelenvleugelen zijn.
120 Zij was zo'n beetje zoals Abraham, geroepen om alles te geven wat zij had, het te leggen op het offeraltaar. Misschien bent u zo geroepen deze morgen: geef uw wegen op; geef uw ongeloof op, geef alles op wat u hebt en neem dan de Olie en het Woord en meng het te zamen en leg het dan op het altaar van zelfopoffering. U zult ontdekken dat het God op het toneel roept zo zeker als ik achter deze kansel sta.
121 Denk eraan terwijl wij bidden. Hebt u een nood vandaag? Hebt u een grotere nood dan u fysiek in staat bent te overwinnen? Is er zo weinig geld dat u uw huur niet kunt betalen? Willen de kinderen nieuwe schoenen en hebt u het geld niet om ze te kopen? Is het vat leeg in uw huis en raakt de kruik leeg? Kunt u geen voedsel kopen voor uw gezin en is er iets verkeerds, bedenk dan, dat Hij een belofte deed.
122 Bent u ziek en zegt de dokter dat u een operatie moet ondergaan en u hebt het geld niet om het te laten doen? Hebt u een nood?
123 Bent u een zondaar? Is uw nood groot, wetend dat u verloren zou zijn als God u vandaag zou roepen? Bent u een teruggevallene die wegloopt van God en u weet dat u bij een kerk hoort, maar u weet dat u niet in orde bent, uw eigen geweten zegt u volgens het Woord dat u niet in orde bent en u hebt een nood? Laat deze woorden niet op doornige grond vallen of op rotsen, stenen harten; mogen zij vallen in goede vruchtbare bodem.
124 Als u ziek bent en de dokter zegt dat u niet gezond kunt worden en u belooft God dat u Hem zult dienen al de dagen van uw leven en u bent er zeker van dat Hij God is, kom dan en voldoe aan Zijn eis. Als u een nood hebt, wilt u eerst zoveel doen als uw hand opsteken tot God dat u aan iets behoefte hebt? God zegene u. Laten wij bidden.
125 O Heer, zo zeker als dat ik achter deze kansel sta deze morgen, weet ik dat er niet één van die handen omhoog kon gaan zonder dat U het wist, want Gij zijt God. U zei: "Worden er niet zoveel mussen te koop aangeboden voor twee duiten? Hoeveel meer bent u dan een mus?" Hoeveel te meer zag U de handen van die sterfelijke wezens waarvoor Uw Zoon Jezus stierf. Hoeveel meer zag U hun handen dan U een mus zou zien als die deze morgen viel. Ik geloof dat u een dozijn mussen vanmorgen nog niet voor een stuiver zou kunnen verkopen, omdat niemand ze wil; het zou moeite geven om ze te begraven. Maar U kent elk van ze; U kent elke veer die in hun lichaam is. U kent elke haar die op ons hoofd is.
126 O Here, antwoord op gebed, laat hen zeker zijn deze morgen dat U God bent, en dat het Uw Geest is. Moge de matheid en betovering van de godsdienst van deze moderne dag van hen wegvallen, waarin men zegt: "O, ik behoor tot een bepaalde kerk." God, moge dat nu op dit moment uit hun gedachten vervagen. Mogen zij in dit ene moment een glimp van eeuwig leven opvangen. En dan zullen zij er naar zoeken en hongeren om te weten wat God is en zullen zij er zeker van zijn dat Hij is; Hij houdt Zijn Woord.
127 Wat de zondaars betreft: mogen zij zich snel bekeren, zich klaarmaken voor de doop in de Naam van Jezus Christus. En U beloofde dat U hun de Heilige Geest zou geven. U zei het, Here; U houdt Uw belofte.
128 Is er een afvallige die er zeker van is dat U God bent, en zij zijn afgedwaald, mogen zij vandaag komen, omdat U zei: "Ofschoon uw zonden zijn als scharlaken, zij zullen zo wit worden als sneeuw; zo rood als karmozijn, zij zullen zo wit worden als wol."
129 En als er zijn die ziek zijn, mogen zij beseffen dat U God bent; U houdt Uw Woord; U moet Uw Woord houden. En terwijl zij zichzelf bekleden met hun Olie, de Geest Die in hen is, Die belijdt dat zij geloven, en dan ook met het Woord, het Brood des levens dat is uitgegaan, Christus voor hen fijngemalen in het Oude Testament en in het Nieuwe Testament om te tonen dat Hij Dezelfde is gisteren, vandaag en voor immer... Mogen zij dat Woord mengen met de Olie, de Geest Die zij hebben, dan opstaan bij het altaar en zeggen: "Dit is alles wat ik heb, Here, ik breng het." O, hoe zult U het vermenigvuldigen, hoe zal het de God der geschiedenis ten tonele roepen; hoe zal het Jehova doen oprijzen met een hart dat opzwelt, want: "Ik heb een kind dat Mij gehoorzaamt. Ik heb hem aan de test onderworpen en hij bewijst dat hij Mij liefheeft en dat hij Mij gelooft. Hij is er zeker van dat Ik ben." Want er is gezegd: "Die tot God komt moet geloven dat Hij is en een Beloner is van die Hem ernstig zoeken." Sta het dit uur toe, terwijl wij het U opdragen.
130 En nu, terwijl wij onze hoofden gebogen hebben, en degenen die in nood zijn om wat dan ook, zou u willen opstaan, die willen plaatsen... Nu, als u er niet zeker van bent dat Hij God is... Als u er zeker van bent dat Hij God is en Zijn belofte, redding, genezing, wat het ook is, zal houden, als u er zeker van bent dat Hij God is, sta op. Als u iemand hebt voor wie u wilt bidden, sta op als u er zeker van bent dat Hij God is. Maak uw verzoek bekend in de vergaderingen der heiligen. U doet het terwijl u opstaat... [Leeg gedeelte op de band – Vert] "Ik ben er zeker van dat Hij God is. Ik geloof dat Hij Zijn Woord houdt. En ik ben er zeker van dat mijn verzoek... Ik leg het nu onder het bloed." Als u dat doet, leg dan elke zonde, elke... Zonde is ongeloof. U kunt misschien een kerklid zijn, maar ik bedoel zonde, uw ongeloof. U legt het neer als een offer, u zult het offeren; u komt tot het kruis. U zult nu al uw ongeloof offeren en het aan Hem overgeven en weten dat Hij is en dat u er zeker van bent dat Hij zal antwoorden. Als u dat bent, steek uw hand omhoog. Houdt hem zo omhoog.
131 Here, Gij zijt God. Hier is hun Olie en hun Koren samengemengd; zij brengen het naar het kruis waar het vuur van God in hun harten zal vallen – als zij dat werkelijk menen – en dat offer zal verteren. U zult op het toneel komen, de verborgen wateren doen ontspringen. Uit de hemel komend in een wagen van vuur zult U de gehele hemelen en aarde schudden om hen te belonen.
132 Terwijl zij met hun handen in de lucht staan, waarmee zij laten zien dat zij geloven en zichzelf en ieder verzoek dat zij hebben precies op Uw altaar hebben gelegd... O God van hemel en aarde, de Rechter van de hemelen en de aarde, zeker zal de Rechter van hemelen en aarde gerechtigheid oefenen; zeker zal Hij Zijn Woord houden, U Die de mannenharten, de vrouwenharten kent, de harten van deze mensen.
133 Here God, ik steek mijn eigen handen omhoog, want ik weet dat ik nu een verandering van bediening heb gekregen. En ik geloof dat U bent; ik heb U ginds zien staan in een Vuurkolom. Ik heb U de geheimen der mensenharten zien doorzoeken en niet één keer hebt U gefaald. U beloofde het toen U het deed ginds aan de overkant van de straat hier, toen U voor het eerst begon met deze dingen te doen. En U beschermde mij over de hele wereld, keer op keer. Ik ben er zeker van dat U God bent; ik ben daar zeker van.
134 Ik offer mijzelf met deze mensen en een offer van alles wat ik heb, Here, aan U, voor dienst. Ik begin opnieuw, Here, de wereld rondgaand. Help mij, o God. Als ik U op enig tijdstip niet heb geloofd, vergeeft U mij mijn zonde, vergeef mij mijn ongeloof. Ik weet dat U bent en een Beloner zijt van degenen die U zoeken.
135 Ik belijd eveneens de zonden van mijn mensen deze morgen, hun zwakheden en hun twijfels, terwijl zij met hun armen in de lucht staan. Ik belijd hun zonden, Heer, en al onze zwakheden. Zend de Heilige Geest op ons met het zegel van Uw goedkeuring dat U God bent en dat U nu hier bent om ons aan te nemen en ons in Uw armen te nemen en ons te verlossen van alles wat wij verloren hebben. Als het onze gezondheid is, moge het honderdvoudig hersteld worden. Als het onze ziel is, moge het tot ons komen als een bloeiend, schijnend artikel, vervuld met de Heilige Geest, om aan God te worden aangeboden. Als het ongeloof is, moge het opnieuw tot ons komen, Heer, met geloof om bergen te verzetten. Sta het toe, Here.
136 Wij geloven dat U Zich beweegt, de Heilige Geest, door dit gebouw heen trekkend, over deze mensen, en in hun harten, hen bewegend om de levende God te aanvaarden. Dit doen wij in de Naam van Jezus Christus.
Mijn geloof ziet op naar U,
U Lam van Calvarie,
Goddelijke Redder!
Hoor mij nu terwijl ik bid,
Neem al mijn zonden weg,
Laat mij nimmer afdwalen
Van Uw zijde.
137 Meent u het? Ontvangt u het, steek dan uw handen omhoog en zeg: "Ik ontvang het nu van Hem."
Terwijl ik 's levens donkere doolhof betreed
En smarten rondom mij verspreid zijn,
Wees Gij mijn Gids;
Gelast de duisternis dag te worden,
Neem de angsten van het leed weg,
Laat mij nimmer afdwalen
Van Uw zijde.
138 Laten wij ons hoofd buigen. Na deze strenge, scherpe boodschap, ruw en uitgebracht op een ruwe wijze, maar het is de waarheid... En als u nederig zou geloven dat u ontvangt waarom u gevraagd hebt, laat nooit iets u van die rechte weg duwen. Blijf daar precies staan. Ongeacht hoezeer ik zou prediken, wat ik ook zou doen, of wat enig mens zou doen, het zal nooit effect hebben tot u het accepteert als uw eigen persoonlijk bezit.
139 Als u dat met geheel uw hart gelooft, alles wat u verlangd hebt... Als u uw zonden hebt beleden, heeft God u vergeven. Betwijfel het nooit meer! Als u een teruggevallene bent, bent u deze morgen teruggenomen. Als u de Heilige Geest nodig hebt, word dan gedoopt in de Naam van Jezus Christus ter vergeving van uw zonden. Dat is Gods Woord. Hij zal het niet wijzigen, voor geen kerk, geen denominatie, voor niemand anders. Het moet op die wijze zijn. Wij moeten aan Zijn eisen voldoen, niet aan de eisen van de kerk, Zijn eisen. Dat is wat wij moeten doen.
140 Als Hij zei dat het gebed des geloofs de zieke zal herstellen... Als u ziek bent, ik heb het gebed des geloofs voor u gebeden. U hebt het in uw eigen hart gebeden en gelooft het, accepteert het, staat er pal op; dan zal het op die wijze moeten zijn. Niets kan het wegnemen.
141 Ongeacht hoe duister het eruit ziet... U zegt: "Wel, het mag er uitzien alsof ik nog steeds ziek ben." Dat doet niet... Het zijn gewoon engelenvleugelen, samengevouwen. Dat is alles. Het is God in een vorm van zegening. Het lijkt duister voor u. Trek er wat dichter naar toe en kijk opnieuw. Zie of het God niet is Die daar Zijn Woord staat te houden.
142 Nu, terwijl wij onze hoofden gebogen hebben, zal ik de dienst overdragen aan broeder Neville, onze voorganger.