Gij Zoon van David, ontferm U mijner
Door William Marrion Branham1 Laten we even blijven staan voor een moment van gebed. Hoeveel zouden er vanavond voor God gedacht willen worden in gebed?
2 Onze hemelse Vader, wij zijn zo blij dat U gebed beantwoordt. Zo blij om na vele jaren mensen te ontmoeten van ver terug in 1946 en 1947, toen zij stervende waren aan kanker, kreupel in rolstoelen zaten, blind, niet konden zien, en nog steeds genezen. En hier zijn zij, schudden mij de hand en zeggen: "Broeder Branham, ik was kreupel, ik was blind; ik was opgegeven vanwege kanker en sindsdien ben ik geen dag meer ziek geweest." O Here, wij weten dat dat alleen Uw genade voor hen geweest kan zijn. We zijn hier zo blij om, en wij bidden, God, dat anderen die vandaag lijden, zich zullen herinneren dat U gisteren, vandaag en in eeuwigheid Dezelfde bent.
3 Wij bidden dat U ons vanavond wilt zegenen, terwijl wij gemeenschap hebben rondom het geschreven Woord, en dat de glorie van God in ons midden zou mogen komen. Wij zijn zo blij de resultaten van de samenkomst van gisteravond te horen, het ontvangen van de Heilige Geest en gered te zijn. O Here, hoe danken wij U voor deze dingen. Ik bid nu dat U ons wilt zegenen in het verdere deel van de dienst, terwijl wij op U wachten. Wij vragen het in Jezus' Naam. Amen.
4 Het is zo'n voorrecht om te spreken tot een fijn gehoor zoals dit en het maakt het voor u zo gemakkelijk om God te geloven wanneer deze dingen zo plaatsvinden. Ik ben nu al een paar avonden aan het prediken en alleen het Evangelie, omdat ik denk dat als iemand genezen is en zij erg lang leven, zij waarschijnlijk weer ziek zullen worden. Maar als u gered bent, is dat eeuwig en hebt u eeuwig leven. En het is zo laat aan het worden in de avondlichten dat ik voel dat één belangrijk ding het meest van alles nodig is: dat is redding.
5 En Goddelijke genezing is alleen een... zoals broeder Bosworth placht te zeggen: "Goddelijke genezing is een lokaas dat je aan een haak doet. De vis ziet de haak niet; hij neemt alleen het lokaas en krijgt de haak." Dus dat is hoe het is. Mensen zien het bovennatuurlijke, het fenomeen van bovennatuurlijkheid, God Die de zieken geneest. En dan strekken zij zich daarnaar uit, en voor je het weet, zij... voor je het weet bevinden zij zich in de armen van de Here Jezus, met groot geloof om te geloven. En dan worden zij een Christen, hebben eeuwig leven.
6 Welnu, een groot percentage van de bediening van onze Heer, ongeveer tachtig procent ervan of meer, geloof ik, men schat dat ongeveer tachtig procent van Zijn bediening Goddelijke genezing was. Dus Hij deed dat om de ogen van de menigte te vangen en ook te tonen dat Hij hun Messias was. Hij toonde hun het Messiaanse teken om te zeggen dat zij... Messias waren.
7 Ik geloof dat broeder Arganbright gisteravond aan de gemeente vroeg hoeveel er door wilden gaan met de predikingsdiensten en hoeveel er graag alleen genezingsdiensten wilden hebben. En ik geloof dat er ongeveer... o, slechts een heel klein percentage was voor de genezingsdiensten; maar hoe dan ook, als we ons hart voor God zullen openen, zal God het hoe dan ook doen. Zie? Zo zien wij het gewoon.
8 Een beetje moe vanavond. Ik was... Ik heb overal één tot drie diensten per dag, weet u. Dus tegen de tijd dat ik hier kom, ben ik bijna te uitgeput om opnieuw te beginnen. Vanmiddag was ik dus in de oude Pisgah-kerk, of het Pisgah-huis, hoe het ook genoemd wordt; en ik vertel u, wij hadden een glorieuze tijd. De... Ik kwam erachter dat sommige oudgedienden van de Asuza Street daar nog in die gemeente aanbidden, de oude Azusa Street. Ik zag die oude vrouwen en mannen daar zitten. Ik wilde mijn armen wel om hen heen slaan en ze omhelzen, weet u. Zij zien er zo lieflijk uit.
9 Ik denk dat een echt jong kind, of iemand die oud is, weet u, ze schijnen de tweede keer hulpeloos te zijn. En ik houd er werkelijk van om bij een jong persoon te komen en te proberen ze te stimuleren op de juiste weg; en dan tot de oude te komen en uit te vinden hoeveel sloten hij is overgestoken en hoe hij ze overstak, en dan zal ik weten hoe ik ze moet oversteken wanneer ik daar kom... Dus, ik houd van jong en oud, en ook van daartussenin. Ik houd van iedereen. Ik kan dat zeggen vanuit mijn hart.
10 Als ik vanavond wist dat ik een vijand had, en dat zou kunnen; die heb ik misschien... Maar als het zo is, weet ik niet wie het is. Als ik het wel wist zou ik zeker niet gaan prediken tot ik het eerst in orde was gaan maken, om te zien of ik het recht zou kunnen zetten. Wamt we worden niet verondersteld iets tegen iemand te hebben, of als we iets kunnen doen; laat niemand iets tegen ons hebben. Zie? En nu, als... En er staat niet: "Als u iets tegen een broeder hebt", maar "als de broeder iets tegen u heeft", zie, "ga dan naar hem toe", zie, "als hij iets heeft." En op die manier, wel, leven we vredig.
Broeder Goad hier, een dierbare jongen... Soms zegt iemand: "Wel... wat is het succes van uw bediening, broeder Branham?"
Natuurlijk is het Christus.
Hoe kunt u het zo volhouden en avond na avond maar doorgaan?
11 Mijn jongens, de mensen die bij mij zijn; deze jongen hier gaat soms dagen door zonder zelfs te eten, ligt op zijn aangezicht en roept tot God om hulp voor mij. Nu, God kan dat gewoon niet afwijzen. Zie? Mijn vrouw thuis, mijn kinderen, mijn geliefden, mensen, mijn vrienden, vasten en bidden. Daar ligt het succes.
12 Ziet u, ieder van ons... Wij kunnen niet allemaal prediken, en wij allemaal... Sommigen van ons kunnen het ene niet doen of het andere. Maar wij kunnen allemaal íéts doen en dat helpt. Ziet u?
13 Net als dit horloge hier. Hij heeft een wijzer die de tijd aangeeft. Nu, ik zou niet weten hoeveel keer dat kleine ding daarbinnen heen en weer beweegt om aan te geven hoe laat het is; de wijzer geeft die aan. Maar als dat wieltje niet zo heen en weer had gesprongen, dan had er geen enkele wijzer de tijd aan kunnen geven. Zie? Ik zou niet weten waar het zat. En als er geen opwindveertje was geweest om dat kleine ding op te winden, wel, dan zou het niet heen en weer springen. Zie?
14 Dus we... Alles moet samenwerken. Heel de gemeente moet bidden, en alle gemeenteleden moeten bidden, de diakenen, de beheerders en de voorganger, en allemaal samen komen wij zo in de tegenwoordigheid van God, als één grote eenheid.
15 Zie, zeg nu bijvoorbeeld, die piano zal een geluid maken. Hoe weet ik dat? Hoe weet ik dat hij een geluid zal maken? Wel, ik geloof het. Dat is mijn geloof. Nu, wat zou u doen om geluid op die piano te maken? Mijn vinger moet hem aanraken. Goed, allereerst moet mijn hoofd, mijn gedachte, eraan denken. Mijn hart moet mij vertellen of het wel of niet zal gaan. Dat is door geloof. Laten we nu zeggen, mijn vinger, dat is een belangrijk ding. Mijn oog, dat is de profetische kant, het zien.
16 Welnu, als ik gewoon naar die piano zat te kijken en zou zeggen: "Wel, hij zal spelen", wel dat zal niet werken. Nu, zie, ik moet maken... Mijn voeten moeten aan het werk.
17 Nu, wat als mijn voet zegt: "O, ik ben niet het oog, dus ben ik niet van plan er iets aan te doen"? Welnu, mijn... mijn voet zegt: "Ik breng je daarheen." Oké, daar gaan we. Zie? Mijn voet brengt me daar. Nu, nu ben ik hier, ik ben hier. Wel, mijn oog kijkt nog steeds, maar het kan de toets niet aanraken. De voet zegt: "Wel, ik raak de toets niet aan." Maar de vinger is nodig. Zie?
En als de neus zegt: "Ik zal het doen", zal dat niet helpen.
18 Het oog zegt: "Ik zal proberen hem aan te slaan", het helpt niet. Zie? Mijn vinger is er voor nodig. Dus, wanneer alles samenwerkt: [Broeder Branham speelt enkele noten op de piano – Vert] Ik heb het. Zie? Dat is het.
19 Nu, wat is geloof? Hoeveel zintuigen heeft het menselijk lichaam? Vijf: zien, smaken, voelen, ruiken, horen. Is dat juist? Welnu, geloof is de vaste grond der dingen die men hoopt, het bewijs van dingen die u niet ziet, proeft, voelt, ruikt of hoort. Klopt dat? Het is het zesde zintuig. Als ik nog een week had, zou ik over enige van die dingen spreken, het zesde zintuig, of, in een genezingsdienst liever. Nu, het is net als uw...
20 Kom hier, broeder Borders. Nu, laat me het u tonen. Hebt u wel eens mensen horen zeggen: "Zien is geloven"? Hoeveel zijn er die het ooit hebben gehoord? O, u hebt het gehoord: "Ik ben Missouri," weet u, "u moet het me tonen."
21 En nu staat hier een man voor mij. Hij heeft bruin haar, draagt een soort bruin uitziend pak, bruine stropdas met een wit overhemd. Hoeveel geloven dat? Ziet u? Nu, ik heb een zintuig dat hem daar verklaart, dat is mijn zien. Stap nu een klein eindje terug. Goed, nu is het voor mij onmogelijk om met mijn zintuig van zien te zeggen dat hij daar staat. Maar ik weet net zo goed dat hij daar nu is als dat ik weet dat ik naar hem kijk. Waarom? Ik kan hem niet zien. Waarom? Wilt u met mij argumenteren dat hij daar niet is?
U zegt nu: "U kunt broeder Buntane wel daarboven gekregen hebben." O nee, nee, nee, nee. Het is niet broeder Buntane, het is broeder Roy, broeder Roy Borders.
22 "Hoe weet u dat? U houdt alleen de hand van een man vast." U hebt geen mannen voor mij verwisseld. Hij heeft een behoorlijk brede trouwring aan, zie, en ik weet dat hij dit is. Zie? Dus ik weet... Ik kan hem nu niet zien, maar toch weet ik net zo goed dat hij daar staat als wanneer ik naar hem keek. Dus zien is niet geloven, is het wel? Nee, nee, uh-huh, deze keer niet. Zeker niet, want voelen is geloven. Is dat juist?
23 Welnu. Kijk nu, wat is... (Dank u.) Wat is geloof? Geloof is de vaste grond der dingen die men hoopt, het bewijs der dingen die men niet ziet, proeft, voelt, ruikt of hoort. Zie? Dat is het. U zegt: "Dat overhemd is wit."
Wel, wat als ik u zou vertellen: "Dat overhemd is rood."
U zou zeggen: "Wacht even, broeder Branham, dat overhemd is wit."
24 Wel, ik zou zeggen: "Nee, het is rood." Wel, nu, de enige manier dat het zou kunnen... Is het mogelijk dat het rood zou kunnen zijn? Ja. Als u kleurenblind was zou het misschien rood kunnen zijn. Zie? Dus zien zou toch niet geloven zijn. Zie?
25 Maar uw geloof... Wanneer geloof zeker is, kunt u niet... te zeker zijn. Bijvoorbeeld als u zit in een onderzoek, in een proces, en u kijkt door een venster en zag een ongeluk. Het is moeilijk voor hen uw bewijs te nemen, omdat u een gezichtsbedrog had kunnen hebben. U hebt het nooit zo gezien. Zie? En soms denkt u dat u het beslist goed hebt.
26 Hebt u wel eens op de weg gereden en op de weg een luchtspiegeling gezien? Het ziet er precies uit alsof het water is. Een tijdje geleden las ik hier in de krant, waar een groep eenden dacht dat het water was en ze moeten het daar gezien hebben met hun ogen, en het weerspiegelde precies op de weg. Het doodde ze allemaal, zie, omdat het een luchtspiegeling was.
27 Vaak zien menselijke wezens een luchtspiegeling en zij denken: "O, dit is het", en het loopt erop uit dat zij zichzelf doden. Zie? We zien ze buiten in de woestijn, waar ze daar op zoek zijn naar bodemschatten. Ze krijgen gebrek aan water en hun veldflessen zijn leeg, ze hebben geen water. En zij beginnen luchtspiegelingen te zien en denken dat het water is, en rennen erheen, vallen neer en beginnen dat water (denken zij) op zich te werpen. En wat is het? Hopen heet zand. En zo werkt de duivel. Soms toont hij u een valse luchtspiegeling. En u denkt dat het iets geweldigs is, maar wanneer u er komt vindt u zich bezig met het opstapelen van heet zand en meer en meer zonde op u. Zie, ga niet de luchtspiegeling van de duivel achterna; laat uw geloof precies geankerd zijn in het Woord van God. Blijf er pal bij, zie, op die manier. Het moet daaruit komen. Zie?
28 Dat zesde zintuig zal elk van de andere vijf trotseren. De vijf zijn goed zolang ze overeenstemmen met het zesde. Maar het werd de mens niet gegeven om te leven door de vijf zintuigen; hij was... om door de vijf zintuigen geleid te worden. Hem werd gegeven, hij was geneigd, hier geboren om geleid te worden door het zesde zintuig, dat is waarvoor God hem het zesde zintuig gaf. Dat is Gods plaats in het hart om ons te leiden. Dus wij worden geleid door het zesde zintuig, als we het gewoon zullen toestaan. Nu, als het zesde zintuig zegt dat het Woord fout is, dan doet u niet... bent u niet in het zesde zintuig. Zie? Dat zijn de vijf zintuigen, maar het zesde zintuig zal dingen geloven die de vijf zintuigen niet kunnen verklaren. Het is wat gecompliceerd, maar het is waar, zie, dat we door het zesde zintuig worden geleid.
29 Ik was net een paar ogenblikken daarbuiten en bad voor een dierbare oude vrouw, die al vier dagen daar lag te wachten tot er voor haar gebeden zou worden. En zoiets, ik vertel u, ik voel me gewoon alsof ik het op een of andere manier zou moeten veranderen in een genezingsdienst, om de Geest van God zo verder te zien werken. Dat arme oudje, ik pakte haar bij de hand, en ik zag wat er verkeerd was. En wel, dat...
30 (Wat hebt u nu gelezen? Lukas, ja, uh-huh, in orde.) Nu, ik wil daar een tekst uit nemen, zo de Here wil. Welnu, voor morgenavond heb ik beloofd, als het Gods wil is... wil ik prediken over Het zegel van God. Houdt u allemaal van zulke onderwijzingslessen? Het zegel van God, en dan Het merkteken van het beest, de avond daarna. En vanavond wil ik hier een tekst uitnemen, of, als onderwerp, uit wat hij hier gelezen heeft, Lukas, het achttiende hoofdstuk. En hij las vanaf het vijfendertigste tot en met het drieënveertigste vers.
31 Nu, ik wil het achtendertigste vers nemen als tekst: "Gij Zoon van David, ontferm u mijner". En laten wij het vanavond meer als een klein drama nemen. Ik ben een beetje vermoeid in mijn keel, en laten we er gewoon een paar ogenblikken een klein drama van maken.
32 Ons toneel opent zich op een koude voorjaarsochtend en het is bij de muren, de oude ingestorte muren van Jericho. En daar zit een man die wij kennen als een bedelaar, blinde Bartimeüs, of Bartimeüs genaamd, een van beide als je het goed uitspreekt. En zo waren er in die tijd vele bedelaars. En heel de nacht had hij gewoeld en gedraaid, hij kon niet slapen. Velen van ons weten wat voor soort nachten dat zijn. Gewoon totaal geen rust. En hij was in bed van de ene zijde naar de andere zijde gerold, en er was geen rust voor de arme oude kerel. En hij was laat opgestaan, dus was hij te laat op zijn standplaats gekomen. Want als zij daar niet vroeg zijn wanneer de koophandelaars enzovoort binnenkomen, zijn er zoveel bedelaars en mensen die ongeneeslijk zijn, zoals blindheid, melaatsheid, invaliden, enzovoort, en mensen die straatarm zijn. En ongeveer de eerste bedelaar die men tegenkwam gaven zij dan een muntstuk en dat was het dan zo'n beetje. Dat is alles wat zij zich voor de dag konden permitteren.
33 Dus hij was te laat op zijn plaats gekomen. Laten we zeggen dat het ongeveer tegen acht uur in de ochtend was, en hij had daar om ongeveer zes uur moeten zijn. Maar de reden dat hij te laat was, was dat hij zoveel slaap had gemist. De hele nacht had hij gedraaid en gewoeld en had hij niet kunnen slapen. En hij had heel de nacht gedroomd dat hij weer kon zien. Hij droomde dat hij zijn gezichtsvermogen kreeg. En dan werd hij wakker en ging dan weer slapen.
34 Weet u, ik geloof dat God ons vele keren in dromen waarschuwt. Denkt u ook niet? Hij heeft het altijd gedaan en Hij beloofde dat Hij hun in de laatste dagen visioenen zou tonen en hen dromen zou laten dromen. En laten we aan Bartimeüs denken. Hij droomde dat hij kon... zijn gezichtsvermogen had ontvangen en weer kon zien.
35 Dus toen hij daar die ochtend aankwam was hij te laat en alle kooplieden waren de stad al binnengegaan, de grote handelsstad, zoals het was. Maar ze waren allemaal al binnengegaan, waren vroeg op de marktplaatsen om hun goederen enzovoort te verkopen. Dus zou hij het die dag wellicht zonder moeten stellen. Hij zou zijn muntstuk voor de dag om te eten niet krijgen. En ik kan het me gewoon voorstellen, zoals we hem vaak hebben uitgebeeld: zijn oude haveloze mantel aan, op die manier, en zijn oude verschrompelde armen en de baard over zijn hele gezicht, en die grijze... en blind gaande langs de weg. Terwijl hij zo'n beetje naar de plaats probeerde te komen waar hij altijd ging zitten om te bedelen. Ieder had zijn eigen privé-plek waar hij bedelde.
36 Dat is een meelijwekkend iets. Ik ben in India geweest en sloeg hen daar gade. Er zijn daar in India vierhonderdzeventig miljoen mensen. En eerlijk, ik zou bijna zeggen dat vierhonderd miljoen daarvan bedelaars zijn. Je... Gewoon overal is een bedelaar, bedelaar, bedelaar. En ieder heeft zijn eigen post en standplaats en een of ander soort toverkunstje dat zij doen om de aandacht te trekken van de toeristen; zo erbarmelijk om te zien.
37 En dan zien wij hem daar zitten, na een slechte nacht. Wel, hij zag dat daar niemand was, dus dacht hij erover om misschien op een rots te gaan zitten. Weet u, de muren waren in zijn dag ingestort, vanwaar Jozua was binnengekomen, en grote steenblokken lagen daar aan één kant. Dus moet hij zijn weg naar buiten hebben gevonden langs de kant van de noordelijke poort die naar Jeruzalem leidt. En hij ging daar zitten in het zonlicht. En hij dacht: "Wel, het voorjaar komt er nu aan en ik denk dat ik hier gewoon in de warme zon zal gaan zitten; ik heb het een beetje koud vanmorgen en mijn kleren zijn dun. Ik zal hier gewoon een poosje in de warme zon gaan zitten, en misschien is er iemand overgebleven, zodat ik mijn muntstuk kan krijgen. Zo niet, dan zal mijn gezin vandaag honger lijden."
38 En terwijl hij daar zat begon hij over zijn droom te denken: "Vannacht droomde ik dat ik kon zien. O, wat moet de lucht er prachtig uitzien. De heuvels beginnen in bloei te komen."
39 Dan gaan zijn gedachten terug naar de tijd dat hij een kleine jongen was, toen hij daar aan de oever van de Jordaan woonde. Tijdens dat vroege voorjaar, o, daar kwamen dan die grote boterbloemen tevoorschijn en de kleine bloemen. Hoe hij als jongetje gewend was geweest om over de heuvel te zwerven en daar te zitten en die bloemen te plukken en daar te liggen, en o, in de morgen... en hij dacht eraan hoe mooi de lucht was met de grote witte wolken die in de lente voorbij kwamen en hoe al het groen begon uit te lopen, hoe blauw de hemel was, en de Jordaan in haar aanzwellende tijd, door de neerkomende sneeuw uit het gebergte van Judea, en hoe de bloemen gingen bloeien.
40 En dan hoorde hij de welbekende stem die wij allen graag horen, een lieve stem van een moeder, die roept: "Bartimeüs, mijn lieverd, je middageten staat klaar." En dan, wanneer zijn vader ergens in het veld aan het werk was, hoe hij binnenkwam, hoe die kleine Joodse moeder hem opwachtte op het trapje, en hem in haar armen nam, omhelsde en hem liet plaatsnemen voor zijn middageten.
41 En dan, nadat hij klaar was, gingen ze naar buiten op de veranda. En hij zat ook buiten op de veranda, en zijn moeder wiegde hem en hij moest zijn middagslaapje nemen. Dus hoe zij dan het haar uit zijn ogen wegstreek en zij... hij opkeek en die mooie grote zachte ogen van een moeder zag, en hoe zij gewend was zijn wangetjes te kussen en te zeggen: "O, hoe dank ik grote Jehova God voor een lief jongetje zoals jij, Bartimeüs. Weet je, Bartimeüs, toen jij werd geboren heb ik je opgedragen aan Jehova. Ik heb altijd geloofd dat Jehova je op een dag zou willen gebruiken, Bartimeüs, dat Hij je voor Zijn glorie zou willen gebruiken."
42 En toen dacht hij: "Hier zit ik nu blind, misschien nog geen anderhalve kilometer van waar ik speelde en kon zien vandaan. En hoe zou Jehova mij ooit kunnen gebruiken? Ik ben blind. Voor mij is er geen hoop."
43 Maar wij weten het niet altijd, weet u. God werkt op mysterieuze wijzen om Zijn wonderen te volvoeren. Als wij iets aan God toevertrouwen en het geloven, zoals onze kinderen of wat dan ook, laten wij geloven dat God dat gebed zal beantwoorden. Vandaag net voor ik vertrok om weg te gaan ging de telefoon voortdurend, en de moeders met hun kinderen zeiden: "Bid nu voor hen."
44 Ik zei: "Vertrouw hen nu gewoon toe aan God. Dat is alles wat u moet doen. En kom er met uw handen niet meer aan. Laat God het hebben. Als u er iets aan gaat doen, dan zal God toekijken en u uw gang laten gaan tot u geëindigd bent. Maar wanneer u het aan God toevertrouwt en Hem het laat hebben, dan zal Hij het doen." Geloof Hem gewoon. Treed terug en werk niet, maar geloof. Daar is waar genade wordt gerekend tot rechtvaardigheid, om te geloven dat God het zal doen.
45 Ongetwijfeld zei hij toen in zijn hart, dat hij zich herinnerde hoe moeder gewend was om hem Bijbelverhalen voor te lezen. Weet u, vroeger hadden moeders tijd om hun kinderen Bijbelverhalen voor te lezen; nu doen ze dat niet meer. Zij moeten de nieuwe auto nemen en uitgaan en naar dames-kaartpartijtjes gaan en van alles.
46 En moeders moesten vroeger hun water bij de bron halen en het buiten koken. Ik herinner mij dat mijn moeder een hele grote, oude ijzeren ketel had en buiten haar was deed. En zij had meer tijd dan een moderne moeder die alleen zo op een knop hoeft te drukken om haar was te doen, de afwas enzovoort, met een druk op de knop. Maar ik geloof niet dat onze moderne gemakken ons ergens hebben gebracht. En wat het is: het heeft ons vreselijk lui gemaakt, ons dodend met hartproblemen enzovoort.
47 Susanne Wesley had zeventien kinderen. En met die zeventien kinderen, honderden jaren geleden, kon zij nog steeds in heel haar drukke schema, twee tot drie uur per dag nemen om het Evangelie te lezen en voor haar kinderen te bidden. Wat gebeurde er? Zij kreeg daaruit een John en een Charles, die de wereld ondersteboven keerden. Susanne Wesley, ik stond niet lang geleden bij haar graf en legde mijn hand op de steen. Ik zei: "God, geef Amerika enige van zulke moeders." Dat is juist. Zij bracht een Charles en een John Wesley voort.
48 Charles gaf de wereld enige van de beste Evangelie-liederen. En John, o my, hij was absoluut een uit het vuur gerukt brandend stuk hout. Dat is juist. Wat een groot man van God was hij.
49 Nu, maar vandaag, met al onze moderne gemakken, en in plaats van de Bijbel voor onze kinderen te lezen zetten wij de televisie aan en laten hen kijken naar iets wat voor hen niet eens geschikt is om naar te kijken. Nu, dat is zo. Dat is waar. En nog iets: wij geven ze deze oude stripboekjes en kleine verhalenboekjes van een of andere schoorsteenmantel van een drogisterij, die zelfs niet verkocht behoorden te worden om aanmaakhout of vuur van te maken. En toch duwen wij onze kinderen al dat soort rommel door de strot. Welnu, de Amerikanen...
50 Ik durf te wedden dat bijna elke jongen in Amerika u kan vertellen wie Davy Crocket was. Maar ik veronderstel dat er niet een derde van hen u kan vertellen Wie Jezus Christus is. Zo is het. O, de Lone Ranger, of iemand zoals dat, of een filmster, ze weten er alles over, omdat het hun is voorgezet.
51 En de Bijbel is een Boek dat weg is gestopt, en wanneer de predikant komt halen ze hem tevoorschijn, stoffen hem af en leggen hem daar zo neer. Hij wordt nooit gelezen. Wat wij vandaag nodig hebben is opnieuw enige goede ouderwetse moeders, om hun kinderen terug te brengen tot gebed. Dat is de beste remedie die ik weet tegen jeugdmisdaad, zo is het, goede ouderwetse eerlijke moeders.
52 Ik hoor ze spreken over het analfabetisme van de Kentucky moeders in het noordelijke deel van het land waar wij vandaan komen, daarginds. Welnu, misschien zijn zij, zouden zij niet... weten misschien niet wat de rechter- en linkerhand is, maar laat eens één van hun meisjes op een nacht binnenkomen met het haar helemaal wild en in de war, haar kleding helemaal afgestroopt en haar hele gezicht besmeurd met lippenstift en op die manier; en een of andere kleine half dronken vaal uitziende sigarettenzuiger brengt haar dochter omtrent daglicht binnen: ik verzeker u, zij zal gedurende drie maanden niet in staat zijn uit bed te komen. Dat kan ik u garanderen. Jazeker. Over ongeletterdheid gesproken, wij... dat is... Wij hebben meer van dat soort mamma's nodig (ja, meneer, jazeker), dat zal discipline teugbrengen.
53 Bij ons thuis hadden wij de 'Tien geboden' die boven de deur hingen; notenhout met alle tien aan de uiteinden, zoals dat [een zweep, gemaakt uit tien stengels van de Amerikaanse notenboom, met behoorlijk ruwe uiteinden – Vert]. En ik zeg u, wij kregen onze opvoeding daarmee. Um-hum. Jazeker. Ik kan mijn vader nog zien, reikend en zeggend: "William..."
Dan zei ik: "O my!" Ik wist wat er zou komen. Maar ik ben blij dat hij het deed. Dat is juist.
54 Bartimeüs dacht dan aan zijn dierbare moeder, hoe zij gewend was hem Bijbelse verhalen te vertellen over wat de Here had gedaan. Ze zei dan: "Weet je, Bartimeüs, dat wij Joodse mensen door Gods keuze... dat Hij ons koos om Zijn volk te zijn, omdat wij Hem liefhadden en Hem dienden. Bartimeüs, jij zult misschien leven om op een dag een groot man te zijn. Ik verwacht dat je de koning van Israël zult worden. Ik wil dat je..." De verwachting van iedere moeder is dat haar kind iets groots zal zijn, en zo moet zij ook zijn. En ze zei: "Ik heb gebeden. En ik... toen ik wist dat jij naar de aarde zou komen, toen God jou onder mijn hart plaatste, welnu, gaf ik jouw kleine leven aan God. En weet je, ik wil dat je deze grote God gaat dienen. Ik ga je vertellen hoe groot Hij is, Bartimeüs. En weet je, wij waren uit Egypte gekomen. Eens waren wij slaven en Hij bracht ons uit Egypte, Hij opende de Rode Zee, voedde de kinderen van Israël met manna uit de hemel, en als vlees blies Hij kwakkels voor hen uit de hemel en gaf hen in de woestijn water uit een rots, en alle grote dingen die Hij deed."
En o, dan zouden zijn kleine heldere oogjes gewoon... Dan zou hij zeggen: "O, mama, leeft die grote Jehova nog steeds?"
"O ja, lieveling. Hij is precies Dezelfde als ooit. Hij is nog steeds Jehova."
55 Hij hield altijd van die geschiedenis en dat ze vertelde over hoe de kinderen van Israël... zei: "Precies daar bij het oude fort stak de grote, machtige Jozua op een dag met de kinderen van Israël precies daar over. In de buurt van de stad waar wij onze levensmiddelen halen daar in Jericho, daar stak Jozua, de grote machtige strijder, de dienstknecht van God, precies over. Hoe Mozes ginds boven op de berg stond en neerkeek op de opkomende getijden van de rivier en hoe dat de ongelovige dacht: 'Dit is een goede tijd. Wij zijn veilig. God is een armzalige ingenieur, dat Hij deze tijd van het jaar kiest om over te steken.' Maar God neemt soms juist het slechtste uur, om te bewijzen dat Hij God is." Jazeker. Je zou denken dat Hij hen naar de rivier zou brengen wanneer de rivier laag was. Nee, zo is het niet. Hij wil u gewoon bewijzen dat Hij God is. Hij houdt ervan Zijn glorie te manifesteren.
En o, daar houd ik gewoon van. Daar houd ik van, om te zien en te weten dat Hij God is.
56 Dan een van de verhalen die kleine Bartimeüs zo fijn vond, was de geschiedenis van de Sunamietische vrouw, omdat het over een jongetje ging, weet u. Het gaat over een jongetje dat... En zij vertelde dan over die grote, machtige profeet Elisa, hoe God hem zo'n geweldig machtige profeet maakte. Hij leefde buiten in de woestijn en bezat niet veel kleding. Hij wikkelde een stuk leer om zich heen; en toch was hij een groot en machtig man van God. Hij leefde onder de zalving van God. En hij kwam geregeld door een zekere stad en daar was een Sunamietische vrouw. En zij was een vriendelijke vrouw. Zij had God ook lief. Hoewel zij een heidense was, had zij God lief.
57 En ik zou kunnen zeggen dat zij misschien zei tegen Bartimeüs: "Weet je, Bartimeüs, wij zijn gekozen door God, maar op een dag zal er een grote Messias komen. En wanneer Hij... wanneer Hij komt, zal Hij Degene zijn Die alle naties zal roepen, omdat deze Sunamietische vrouw... God is lieflijk voor allen die lief zijn. Hij wil komen om diegenen te helpen die geholpen willen worden."
58 "En Bartimeüs, deze geweldige vrouw had deze heilige man door de stad zien komen. Dus zij wilde hem een gunst bewijzen, omdat zij God liefhad en wist dat dit Zijn dienstknecht was, en zij wilde hem helpen en iets voor hem doen. Zij had hem dus zien aankomen en dan ging ze naar buiten om hem uit te nodigen binnen te komen, om bij hen te verblijven. Dus... Haar man was een tamelijk rijk man. Dus op een dag zei ze tegen haar man: 'Weet je, lieverd, deze belangrijke heilige man van God komt hierlangs en gaat daarboven naar een spelonk waar hij verblijft, boven op de berg Karmel. Wanneer hij dan hier voorbij komt, geloof ik dat het goed zou zijn als wij een kleine kamer aan de zijkant van ons huis zouden bouwen. Ik geloof dat het echt mooi zou zijn als we dat zouden doen, want allebei geloven wij in God, en Hij is God, en dat is Gods vertegenwoordiger. Zijn vertegenwoordiger is nu de hoogste orde van God op aarde.' Dus haar man zei: 'Ik denk dat dat fijn zal zijn.' Dus bouwden zij daar een klein huisje."
59 "En op een dag toen Elisa en zijn dienstknecht Gehazi voorbij kwamen en dit kamertje zagen dat daar gebouwd was, gingen zij binnen. Daar hadden zij voor ieder een mooi bed en een kleine zitbank en wat water en van alles. Dus zei hij: 'Ga en vraag deze Sunamietische wat ik voor háár kan doen. Zij is zo vriendelijk voor ons geweest; misschien kunnen wij haar vriendelijkheid beantwoorden. Misschien heeft zij verlangd dat ik met de koning zou spreken of misschien met de hoofdbevelhebber, of iemand.'"
60 "Maar weet je, Bartimeüs, die vrouw, zij vroeg nergens om. Maar toen Gehazi terugkwam zei hij: 'Ik vertel u, Elisa, grote profeet van God, de vrouw is kinderloos. Ze heeft geen kinderen. Zij heeft nooit kinderen gehad.'"
61 "Bartimeüs, weet je, elke moeder verlangt naar een klein lief jongetje zoals jij. Zie? Daarom is Jehova zo goed voor mij, om mij een kleine jongen te geven zoals jij. En die arme moeder verlangde naar een jongetje zoals jij."
62 "Dus Elisa zei: 'Ga haar vertellen om voor mij te komen staan.' En zo had Elisa dus ongetwijfeld een visioen over wat te doen. Dus toen de vrouw binnenkwam, zei hij: 'Overeenkomstig de tijd van leven zult u een zoon baren.' En ze ging heen. En weet je, Bartimeüs? Die moeder ontving een schattig jongetje, een klein heidens jongetje, net zoals jij een klein Joods jongetje bent. Wat hield die moeder van dat jongetje! Ze moet wel gedacht hebben dat hij het allerliefste was."
63 "En toen hij ongeveer elf jaar was, ging hij op een dag met zijn papa het veld op om te oogsten. En ik denk dat hij een zonnesteek moet hebben gekregen, want hij begon te zeggen: 'Mijn hoofd, mijn hoofd.' Hij werd steeds zieker."
64 "Dus de vader, die erg druk was met zijn gehuurde helpers, had een knecht om het jongetje naar binnen te brengen, en die legde hem op de schoot van zijn moeder. Zij hield hem op schoot tot rond het middaguur en zijn ademhaling verdween geheel en het arme jongetje stierf. Maar nu, Bartimeüs, wil ik dat je oplet wat deze heidense vrouw, nu, wat zij deed. Zij nam hem mee en legde hem op het bed van de profeet."
65 Hier is nu een wonderbare openbaring. Zie? Zij droeg hem niet naar zijn eigen bed, ook niet naar haar bed of zijn vaders bed. Zij nam hem en legde hem op het bed van de profeet in de kamer waar de profeet had geslapen.
66 "En toen zei ze tegen haar man: 'Zadel een muilezel.' 'En ga jij voor mij uit', zei ze tegen de dienstknecht, 'en stop niet. Als iemand je groet, groet niet terug, maar ga regelrecht naar de man van God daar boven op de berg Karmel.'
'Nu,' zei haar man, 'het is geen nieuwe maan, en ook geen sabbat, dus zal de man van God daar niet zijn.'
Ze zei: 'Alles zal wel zijn.'"
Daar houd ik van, wanneer u dat echte houvast aan geloof hebt, um-hum, sta daarop. Dat is nu een goede les voor al u kleine Bartimeüssen. Kijk.
67 "En toen zei ze: 'Ga! Ga door, stop niet voor sociale gesprekjes en dergelijke. Ga gewoon voorwaarts, blijf doorgaan. Stop niet, totdat ik je verzoek te stoppen.' En natuurlijk, toen hij dicht bij de berg Karmel kwam, toen de profeet..."
Weet u, God openbaart niet alles aan Zijn profeten. Dat weten wij allemaal. Hij openbaart slechts aan Zijn profeten wat Hij wil dat ze weten.
68 "En toen hij nu dichterbij kwam, liep Elisa naar buiten, waarschijnlijk oud en misschien kon hij wat minder goed zien. Hij hief zijn handen omhoog en zei: 'Hier komt die Sunamietische, en ze ziet er bezorgd uit. Maar God heeft het voor mijn verborgen.' Dus zei hij tegen Gehazi: 'Ga erheen en roep haar.' Maar zij reed tamelijk snel voort. En toen zij eraan kwam riep hij luid: 'Is alles wel met u? Is alles wel met uw man? Is alles wel met uw kind?'
En let op wat die vrouw zei: 'Alles is wel.'"
Amen. Zie, zij wist dat God in die profeet was. Zo is het. Zij wist dat hij de hoogste orde was die God in die dag had.
69 Ik denk dat Martha daar haar idee vandaan had; zij moet dat verhaal hebben gelezen. Toen haar broer Lazarus stierf, wist zij, dat als God in die profeet was, God zeker in Zijn Zoon was. Jazeker. Daarom ging zij naar Hem toe en zei: "Here, waart Gij hier geweest, zo ware mijn broeder niet gestorven; maar ook nu, wat Gij ook van God begeren zult, God zal het U geven."
70 Deze kleine jongen die hier zit, met zijn verminkte voet, en nog een jonge knaap die hier zit; ik zag hen gisteravond beiden juichen. Moeten wel Pinksterjongens zijn, moeten wel God in hun hart hebben. U zegt: "Broeder Branham, waarschijnlijk loop ik nooit meer. Dat heeft de dokter gezegd." Deze daar met een hartkwaal, deze met wat het ook is; wat uw probleem ook is, u zegt: "Wel, de dokter zegt van niet. Ik zal nooit in staat zijn hier beter van te worden. Ik heb kanker. Ik heb een tumor. Ik heb zo-en-zo."
71 "Maar ook nu, Here, wat U de Vader ook vraagt, Hij zal het U geven." Dat is het. "Zelfs nu, wat U God ook vraagt, God zal het U geven." Dat moet zijn geweest waar Martha die geschiedenis vandaan kreeg.
72 "De Sunamietische vrouw zei: 'Alles is wel.' Zij vroeg niet om haar jongen, want zij wist dat God in staat was om haar door deze profeet te vertellen waarom Hij de jongen had weggenomen en dat zou haar tevreden stellen. Als hij kon vertellen waarom Hij de jongen wegnam, was alles in orde. Zij stond dus voor Gods vertegenwoordiger en alle dingen waren wel."
73 Ik stel me voor dat Bartimeüs' ogen begonnen te glanzen. "Mama, mama, vlug. Vertel me wat er gebeurde." Ziet u, kleine jongens krijgen haast. Zij willen erachter komen hoe het afloopt.
74 "Wel, de grote profeet, nadat zij het hem had geopenbaard en haar verhaal had verteld, dat de kleine jongen was gestorven en in die kamer lag, zei de profeet nu tegen zijn dienstknecht: 'Neem mijn staf en ga die op het kind leggen.'"
Nu, ik denk, opnieuw in het Nieuwe Testament, dat het daar is waar Paulus het idee vandaan kreeg om zakdoeken en schorten van zijn lichaam te nemen.
75 "Nu, Elisa wist dat alles wat hij aanraakte gezegend was, maar als hij de vrouw zover kon krijgen het te geloven, was dat alles. Als hij de vrouw hetzelfde kon laten geloven, zou er een wonder zijn gebeurd, net als altijd, als de vrouw geloof zou hebben gehad in wat Elisa haar vertelde te doen. Maar het geloof van de vrouw was niet in de staf."
76 Ik houd toch eigenlijk wel van de manier waarop zij het zei. "Zij zei: 'Zo de Here leeft en uw ziel nooit sterft, ik ga u niet verlaten.'" Daar houd ik van: vastbesloten om aan te houden. Dat is het.
77 Als u op weg gaat met God, houd aan totdat de Heilige Geest komt, tot alles waar u om hebt gevraagd plaatsvindt. Geef het gewoon niet op. "Ik zal U niet verlaten. Ik ben op Uw handen, Here, tot U mij antwoordt." Dat is de manier om het te doen.
78 Weet u, Jezus onderwees het zo. Hij zei, de onrechtvaardige rechter, weet u, hoe hij... hij wilde de weduwe geen recht verschaffen tegenover haar vijand. Maar hij zei: "Om haar van mijn handen af te krijgen zal ik handelen en haar recht verschaffen tegenover haar vijanden. Welnu, hoeveel te meer zal uw vriendelijke hemelse Vader gewillig zijn om het u te geven." Maar nu niet...
Hij zei: "Zoek en gij zult vinden; klop u zal open gedaan worden..." Nu... "En vraag."
Nu, als u opmerkt, het is niet slechts: [Broeder Branham klopt eenmaal op de preekstoel – Vert] "Here, ik wil het."
79 "Hij die vraagt, zoekt." Blijf zoeken, blijf kloppen, blijf gewoon doorgaan, door, u bent daar aangekomen, dus blijf doorgaan met kloppen tot het gebeurt. "Ik geloof het, Here. Ik ben op Uw handen. Ik ben op Uw handen."
Ik herinner mij dat de Here mij genas van mijn maagkwaal. De duivel zei: "Jij , je bent niet genezen."
80 Ik zei: "Blijf gewoon in de buurt en luister dan naar mijn getuigenis, als je ernaar wilt luisteren. Als je God geprezen wilt horen, blijf gewoon in de buurt en luister dan een poosje naar mij." Hij werd vermoeid en ging weer weg. Dus dat zal hij doen.
81 Onlangs probeerde hij mij een erge verkoudheid te geven. Hij overhandigde het mij en ik gaf het hem terug. Hij overhandigde het mij weer. Ik gaf het weer aan hem terug. En wij vochten er ongeveer drie of vier dagen over en tenslotte ging het weg. Dus dat is het. Zie? Blijf het hem gewoon teruggeven. Ontvang of neem het gewoon niet, geef het hem terug. Geef het hem terug. Dat is de manier om het te doen. Wees gewoon vastbesloten. Houd vol.
Zo deed zij het.
82 Ze zei: "Zo waarachtig als de Here leeft en uw ziel nooit sterft..." Welnu, zie, zij geloofde dat hij een ziel had die niet zou sterven. Zie? "Zo waarachtig als de Here leeft en uw ziel leeft," zie, "ik zal u niet verlaten. Ik zal bij u blijven tot ik uitvind wat er is gebeurd." Dus kon hij haar niet van zijn handen afkrijgen. Hij moest dus zijn lendenen omgorden en daar ging hij.
83 Ik merk op dat toen hij de kamer inliep, kijk waar die profeet het tegen op moest nemen. Hij wist niet wat de Here zou gaan doen. Daar was de vader, luidkeels schreeuwend, alle mensen uit de buurt huilden. Die fijne kleine jongen van deze dierbare familie was dood, lag in de kamer, alle hoop was vervlogen.
84 Nu, wat deed Elisa? Hetzelfde als wat Jezus deed, stuurde ze allemaal het huis uit; ging weg van waar het gaande was, zoals Jezus deed toen de dochter van Jaïrus dood was. En let op wat de profeet deed. Hij hoefde niet naar buiten te gaan en proberen te bidden; en dóór te bidden en zich gereed te maken. Nee, ik geloof dat wij gedurig opgebeden zouden moeten blijven, denkt u ook niet?
85 Niet lang geleden was er hier een kleine Ierse vrouw die, naar men zei, overkwam per schip. En ongeveer vijftig of zestig kilometer ergens buiten de haven van New York, kwam er een verschrikkelijke storm opzetten. En zij dachten dat het scheepje het niet zou kunnen doorstaan. Zij zonden SOS uit. En men vertelde hun dus dat de storm steeds erger zou worden. Als zij konden... als zij de storm nog dertig minuten zouden kunnen doorstaan, zouden zij de haven bereiken, maar zo niet, dan zouden zij op de bodem van de zee liggen. Dus alle jazz-muziek stopte en ze begonnen te bidden, en ze speelden "Nader, mijn God, tot U", enzovoort. Maar dit Ierse vrouwtje liep over de vloer heen en weer, al schreeuwend en juichend. "Halleluja! Halleluja! Halleluja", riep ze.
De kapitein zei: "Hebt u mij begrepen?"
Ze zei: "Ja, meneer, ik heb u begrepen."
Hij zei: "Wel, waarom bidt u dan niet?"
86 Ze zei: "Ik ben al opgebeden." Dus dat is het, wees opgebeden en gereed. Op die manier moeten wij het doen. En ze zei: "Ik ben zo blij!" En ze begon weer te juichen.
De kapitein zei: "Waar juicht u over?"
Ze zei: "U zei dat wij, als wij het dertig minuten zouden volhouden, in New York zouden zijn. Zo niet, dan zouden we op de bodem van de zee zijn."
Hij zei: "Dat klopt."
87 Ze zei: "Ik ben vanuit Ierland op weg om mijn dochter op te zoeken in New York. Ik heb er één in de heerlijkheid. En dertig minuten vanaf nu zal ik een van hen zien." Dus dat is, als het schip naar beneden zou gaan, dan zou zij omhoog gaan, daarheen. Dus dat is het. U kunt niet verliezen. Zie? Zij was dus hoe dan ook aan het juichen. Zij wist dat zij binnen dertig minuten een van haar geliefden zou zien. O, dat is het. Wees opgebeden.
88 Oude Elisa, toen hij op het schip kwam... of op het platform van de kleine woning die zij voor hem had laten bouwen, liep heen en weer over de vloer. En hij liep op en neer, zegt de Bijbel, in de kamer. En nadat hij de Geest op zich voelde komen, ging hij en legde zich op het kind, en lag daar gewoon met zijn vlees op het kind. En toen voelde hij dat het kind warm werd, dus stond hij op en liep weer heen en weer door de kamer en op en neer. Ging terug en legde zich opnieuw op het kind, en het niesde zeven keer en kwam tot leven. Hij pakte het kind op en zei: "Roep de Sunamietische."
En o, wat hield kleine Bartimeüs daarvan.
89 Hij begon te denken: "O, wanneer ik mijn moeder die verhalen hoorde vertellen..." Omtrent die tijd hoorde hij het geklik van een kleine muilezel die aankwam. Het moest wel een rijke man zijn, omdat het meeste verkeer te voet ging, of per... Rijke mensen reden op een ezel en het leger gebruikte strijdwagens. En dus zei hij: "Dit moet een welvarende man zijn die laat binnenkomt." Dus stond hij op, wierp zijn mantel opzij, rende naar voren en zei: "Aalmoes voor de blinde, aalmoes voor de blinde, alstublieft."
90 En het muilezeltje stopte, en hij hoorde een grauwende stem die zei: "Uit mijn weg, bedelaar. Ik ben het hoofd van het predikers-genootschap van Jeruzalem. Ze vertellen mij, er komt een... Ik ben de dienstknecht van de Heer. Mij is verteld dat een van deze wat ze hier profeten noemen hier vandaag komt, die visioenen ziet enzovoort. Ze gaan hier een genezingsdienst krijgen. Ik ga hier vandaag de hele raadsvergadering verzamelen. Ik moet deze predikers bijeen krijgen om te zorgen dat we hier niets van die onzin in de buurt zullen hebben. Uit mijn weg, ik ben op de weg van de Here." De straat af ging het ezeltje.
En Bartimeüs dacht dus: "Wel, en dat is de dienstknecht van de Heer."
91 Welnu, baande zijn weg terug, proberend uit te vinden waar de rots was. Toen hij tenslotte de rots vond, was de zon wat verder gedraaid en werd het wat kil. De schaduwen van de muur vielen op de rots. Dus verplaatste hij zich wat verder en zei: "Welnu, ik vermoed dat ik voor de dag geen muntstuk heb. Dus ik wacht misschien nog eventjes en misschien ga ik nog even zitten. Misschien ga ik verder met mijn dagdromen van toen ik een jongetje was."
92 Toen herinnerde hij zich ook dat zijn moeder hem had verteld, dat jaren geleden die grote profeet Elia met Elisa, degene die zijn plaats zou innemen, twee machtige mannen van God, over deze zelfde hobbelige weg arm in arm naar de Jordaan liepen om de Jordaan te openen. O my. Passeerden hier precies binnen tien meter van waar hij zat.
93 Maar helaas, de priester had hem verteld: "Al de dagen van wonderen zijn voorbij. Jehova geneest de mensen niet meer, weet u." Die geest is nooit uitgestorven. Dus zeggen zij: "O, Jehova doet die dingen niet meer. Wij worden gewoon verondersteld goed te leven en onze tienden te betalen en naar de kerk te gaan en... naar elke samenkomst en dan is dat al wat wij behoren te doen. Maar Jehova geneest niet. Hij was Jehova destijds, maar tegenwoordig is Hij daar niet bezorgd over."
94 O, wat een vergissing. Hij is altijd bezorgd. Als Hij ooit bezorgd was, is Hij nog steeds bezorgd. Jazeker. Hij kan Zijn motieven niet veranderen. Hij kan Zijn houding niet veranderen. Hij is nog steeds Jehova. Het maakt mij niet uit hoeveel er zeggen dat Hij veranderd is. Zijn mensen zijn veranderd, maar Hij niet. De reden waarom wij Hem die dingen niet zien doen is dat wij het Hem niet laten doen. Hij is gewillig.
95 Wij denken dat wij Zijn overvloedige zegeningen zullen uitputten. Wij denken: "Wel, ik heb God gevraagd mij mijn dagelijks brood te geven. Ik zou Hem niet teveel dingen moeten vragen." O my!
96 Zou u zich kunnen voorstellen, een visje van ongeveer zo lang, ver in het midden van deze oceaan, die zegt: "Wacht, ik kan maar beter spaarzaam van dit water drinken. Het zou op een dag op kunnen raken."
97 Zou u zich een muisje van ongeveer zo groot kunnen voorstellen, onder de grote graanschuren van Egypte, dat zegt: "Ik kan mij het beste maar een halve tarwekorrel per dag toestaan, anders zou het misschien vóór de volgende oogst op zijn." My! Wel, dat zou... Vermenigvuldig dat met honderd miljard en probeer dan Gods goedheid en genade uit te putten.
98 Hij probeert met kracht Zijn weg in u te banen, alles wat Hij kan. "Vraag overvloedig zodat uw blijdschap vervuld moge worden." Hij wil dat Zijn mensen gelukkig zijn, grote dingen vragen, geloof hebben voor grote dingen. U bent een stad, geplaatst op een heuvel, met grote ambities, verwachtingen. Wel, genade, als wij vanavond de blinde zijn gezicht zien ontvangen, dan wil ik morgenavond de doden zien opstaan. Jazeker. En ik wil... Ik blijf geloven voor grotere dingen.
99 Toen de gemeente begon de Heilige Geest te ontvangen en in tongen te spreken, waarom bleef u daar aan vasthouden? O, blijf gewoon verder bewegen. Ga verder naar het beloofde land. Wij zijn op weg naar het beloofde land. Zeker, neem niet slechts één ding en zeg: "Wel, we zullen gewoon... Hebt u in tongen gesproken? Wel, u hebt geen grote zegen gekregen tot u hebt...?" Wel, u zou nu een miljoen mijl verder op de weg moeten zijn, zeker, grotere dingen; hoge verwachtingen. Zeker.
100 Nu, we zien nu dat men Bartimeüs had verteld dat de dagen van wonderen voorbij waren. Dus hij zei: "Nu, wat als ik hier zou zitten in plaats van die man te horen die zichzelf vandaag de dienstknecht van God noemt... En wat zei hij ook al weer? Hij ging om iets te zien van wat? Ik vraag me af wat er daar gaande is in de stad. Wel, hoe dan ook, de dagen van wonderen zijn voorbij. En is dat het soort dienstknechten dat Jehova vandaag heeft? Het verschilt heel wat met wat Elia en Elisa waren."
101 "Nu, als ik op deze rots had gezeten toen Elia en Elisa daar beneden voorbijgingen, afdalend naar de Jordaan... En nog maar een klein eindje verder van waar ik zit trok die grote profeet zijn mantel uit, zijn overkleed, vouwde hem samen en sloeg de Jordaan, en die maakte een pad (Amen!), honderden jaren nadat Jozua hetzelfde had gedaan." Amen. Dat liet zien dat Jehova nog steeds Dezelfde was zolang Hij iemand ertoe kan krijgen om te geloven dat Hij Dezelfde is. Jazeker.
102 Toen hij dan aan de overkant was gekomen... nu, hij was vermoeid. Hij had zo'n ruzie gemaakt met Izebel en anderen, dat hij ... over haar make-up en tekeer gaan, dat hij vermoeid was; hij was op weg naar Huis. En dus moest de jonge profeet zijn plaats innemen. Dus wist hij dat er net over de rivier daar ergens een rijtuig aan een struik was vastgehaakt. En hij zou een korte rit omhoog naar Huis maken. Ziet u? Maar de jonge profeet keek uit naar zijn nieuwe bediening, en lette op wat deze oude deed, want hij wist dat hij zijn plaats moest innemen. Dus de jonge profeet kreeg zijn visioen en zag hem opvaren, ving zijn mantel op die neergeworpen werd, pakte dezelfde mantel en sloeg op de Jordaan terwijl hij zei: "Waar is de God van Elia?" O my! En zij opende zich opnieuw. Zo is het.
Waar is de God van Pinksteren? Waar is de God Die in Jezus Christus was? Wat is er aan de hand met de bediening in de kerken vandaag?
103 Ik vermoed dat u dat stuk hebt gelezen in de krant, dat ze me pas toestuurden. Iemand hier van de gemeente zond het mij, waar deze Episcopaalse prediker hier zei dat de maagdelijke geboorte slechts een mythe was en dat er niet zoiets bestond als een Hof van Eden en al dat soort spul. Die man behoort niet in de preekstoel. Nee, meneer! Dat is wat er vandaag mee aan de hand is. Dat is wat... Het doet geweldig opgeleide mensen opstaan en ze krijgen zoveel onderwijs, dat ze niet genoeg gezond verstand hebben om te weten hoe het te bevatten. Dat is alles.
104 Wat wij vandaag nodig hebben... Paulus zei: "Ik ben nooit tot u gekomen met uitnemendheid van woorden of geleerdheid. Ik kwam tot u in eenvoud met de kracht en demonstratie van de Heilige Geest, opdat uw geloof zou rusten op de opstanding en de kracht van God en niet op strelende woorden", of iets van een of andere zogenaamde bisschop of zoiets.
105 Nu, we zien een beetje later dat Bartimeüs, toen hij daar nog wat langer had gezeten, zich afvroeg wat er zou plaatsvinden. Toen herinnerde hij zich ook dat precies daar beneden, nog geen vijfhonderd meter van waar hij zat, die geweldige Jozua – o my, die grote dienstknecht van God, die Mozes' plaats in zou nemen en die door de Rode Zee was getrokken – was overgestoken, en dat er ook maar twee van de oude groep daar terug in de woestijn waren die geloofden dat zij het land konden innemen. Zij keken naar het Woord van God. Zij geloofden het Woord van God.
106 Negen [tien – Vert] van hen zeiden: "O, we kunnen het niet innemen. Wij zien eruit als sprinkhanen vergeleken met hen. De steden zijn allemaal ommuurd. Het is onmogelijk om het te doen."
Maar niet die kerel, nee meneer; broeder, hij zei: "Wij zijn meer dan in staat het in te nemen."
107 Waarom? Het hangt er vanaf waar u naar kijkt. Als u kijkt naar uw verminkte hand, zal het gewoon zo blijven. Als u kijkt naar uw tumor, zal het zo blijven. Kijk daar niet naar. Kijk naar de belofte van God. Het hangt er vanaf waar u naar kijkt. Christenen kijken naar het ongeziene. Abraham noemde de dingen die er niet waren of ze er waren, omdat God zei dat ze er waren. Zo doen echte Christenen. Ongeacht wat de wereld zegt, hoe het eruit ziet, dat heeft er niets mee te maken. Het is wat God erover zei, wat het doet. Ja. Wat was...
108 God vertelde hun helemaal daar in Egypte: "Ik geef u dat land." Maar Hij zei niet: "Ik zal erheen gaan en het helemaal schoonvegen, de huizen versieren en de gordijnen ophangen en alles. Trekt u er allemaal maar in." Nee, nee. Voor elke centimeter grond die zij innamen moesten zij vechten. Zo is het, vechtend, en het innemend met elke... vecht voor elke centimeter. Maar Hij zei: "Overal waar de zolen van uw voeten neerkomen, dat is eigendom." Voetstappen is bezitting.
109 Dit geldt hetzelfde voor vandaag. Goddelijke genezing behoort aan ons. De Heilige Geest behoort aan ons. Het is onze bezitting, maar u zult vechten voor elke centimeter. Ja, meneer. Maar broeder, voetstappen is eigendom. Vecht gewoon door. Neem het. De duivel zegt: "De dagen van wonderen zijn voorbij."
110 Zeg: "Je liegt. God heeft gezegd dat Hij Dezelfde is, gisteren, heden en in eeuwigheid." Neem het. Overal waar u uw voet zet, dat is bezitting. Dat is juist.
111 Jozua kwam regelrecht met hen de rivier over, en zij sloegen daar hun tenten op. O, blinde Bartimeüs zei: "Wat als ik in die dagen zou hebben geleefd? Wel, zodra ik die priesters had zien lopen, en Jozua met dat zwaard hoog in de lucht daar had zien oversteken, wel, dan zou ik daarheen zijn gegaan en gezegd hebben: 'Grote Jozua, bid voor mij.' En ik geloof dat ik mijn gezichtsvermogen zou hebben ontvangen, die geweldige man zou voor mij gebeden hebben. Absoluut. Maar helaas, Jozua is er niet meer, en God is er geloof ik ook niet meer. Alle dagen van wonderen zijn voorbij, zoals onze priester zegt. Dus denk ik dat het gewoon hopeloos is. Er is niets wat ik kan doen; dus, hopeloos."
112 En toen zei hij: "Weet je wat? Nadat zij vele dagen rondom de muren waren gegaan, was Jozua, die grote strijder, op een middag een kleine wandeling gaan maken om de strategie te bestuderen, hoe de muren van Jericho in te nemen, hoe hij het zou doen. Hij zag dat scharlaken koord van Rachab naar beneden hangen. Hij hield dat huis in de gaten, omdat hij van plan was het te sparen. En plotseling zag hij daar een andere Man voor zich staan, met Zijn zwaard getrokken. Jozua trok zijn zwaard en rende Hem tegemoet, daagde Hem uit tot een duel. Hij zei: 'Bent U vóór ons, of bent U voor onze vijand?'"
113 "Hij zei: 'Ik ben de Kapitein van het leger des Heren. Ik ben des Heren Kapitein van Zijn leger.' Jozua wierp zijn zwaard neer, nam zijn helm af en viel neer aan Zijn voeten."
114 Blinde Bartimeüs kan gezegd hebben: "O, als ik in die dagen geleefd had, zou ik naar die Kapitein van het leger des Heren toegerend zijn en zou ik tot Hem gesproken hebben."
115 Weinig wist hij dat diezelfde Kapitein nog geen honderd meter bij hem vandaan was en dat Hij toen precies door de stad kwam; de Kapitein van het leger des Heren, op weg door de stad.
116 Weet u, wanneer wij over Hem beginnen te denken, dat is wanneer Hij verschijnt. Toen Kleopas en zijn metgezel over Hem aan het denken waren, toen verscheen Hij. Het is altijd wanneer... "Laten de overleggingen van mijn hart, en laten al mijn gedachten, en laten al mijn liederen, laat alles wat ik ben, dag en nacht over U mediteren, Here." Dat is de manier om God dicht bij u te krijgen.
117 Stop met denken wat die van Jones doen en wat u volgende week gaat doen, en al deze dingen. Blijf gewoon... laat gewoon... "Vul mijn weg elke dag met liefde, terwijl ik wandel met de hemelse Duif. Laat mij steeds gaan met een lied en een glimlach. Vul mijn weg elke dag met liefde." Dat is juist.
118 Ga regelrecht door op de weg, ongeacht wat ook; of de school het houdt of niet. Zo niet, dan sturen we de leraar weg en gaan regelrecht door met de Heer te geloven. Zie? Houd de overleggingen op God gericht. Denk aan deze dingen. De Bijbel zegt: "Indien er enige lofprijzing is, indien er enige deugd is, bedenk deze dingen."
119 Welnu, onze gedachten zijn altijd negatief. We komen in de gebedsrij... Ik bemerk wanneer ze in de gebedsrij komen: "O, als... als... als hij mij zal vertellen... is dit het?" O my, zo ontvangt u nooit iets. Nee. U bent zo negatief om mee te beginnen.
120 Maar kom zo: "Kom tot de bron, gevuld met bloed, dat vloeide uit Immanuëls aderen, waar zondaren zich onderdompelen in die vloed en al hun schuldvlekken verliezen." Dat is het. Kom met geloof, gelovend. "Die tot God komt moet geloven dat Hij is, en een Beloner is van hen die Hem ernstig zoeken."
121 Ik ben niet van plan om door Oral Roberts' gebedsrij te gaan, dan door Tommy Hicks' gebedsrij te gaan, dan door Osborns gebedsrij te gaan, en Allens gebedsrij, en Branhams gebedsrij, Die-en-diens gebedsrij, te gaan naar deze kerk en die kerk. Wel, u verspilt alleen uw tijd; dat is alles. Dat is alles.
122 Wat u moet doen is... zeg gewoon en neem uw besluit dat het God is en dat God het zei, en dat ik aan Gods vereisten ga voldoen, en dat zet het voor altijd vast. Amen. Dat is het. God zei het. Ik ga naar mijn voorganger en zeg: "Voorganger, de Bijbel vertelt ons de oudsten te roepen om hen met olie te zalven, over hen te bidden, en het gebed des geloofs zal de zieken genezen. Dat is al wat ik moet weten." Amen.
123 Niet lang geleden kreeg ik een brief terug van een eenvoudige vrouw uit Duitsland. Wel, zij was ongeveer vijftien jaar kreupel geweest door artritis en kon zich niet bewegen. Ik zond haar een zakdoek. Wij zenden er maandelijks duizenden van uit. En zo kreeg zij deze kleine brief. En wij hebben een gebedsketen rondom de wereld. Dus zij las dit en zei: "Welnu, hier staat in: 'Als uw voorganger daar niet is, of als hij een ongelovige is, roep hem dan niet. (Zie?) Maar als er ergens een buurman is die een gelovige is, roep de gelovige. Belijd al uw fouten. Vraag God u alles te vergeven wat u hebt gedaan. Maak alles in orde. Bid dan. Maak de zakdoek vast aan uw onderkleding boven uw hart. Geloof dan.'" Dus voldeed zij aan alle vereisten die haar waren gestuurd. En toen zij het had gedaan, legde zij haar hand over haar hart en zei: "Nu, oude man, duivel, je bent lang genoeg in mij geweest. Kom eruit." Hier komt zij aan gewandeld. Zo eenvoudig is dat. Het is om eenvoudig dat te geloven.
124 Hier in Arizona waren we naar de Indianen gegaan, de Apachen. En ik had altijd medelijden met de Apachen. En die avond waren zij daar gekomen. En het leek wel een leger zoals zij daar zaten. En ik begon tot hen te spreken over de Heer. En weet u, de Indiaan is een wat eigenaardige kerel. Hij is als een muildier: hij zal niet uit de verkeerde stal eten. Dus luisterde hij ernaar en eerst dacht hij dat het bedrog was. En toen bracht hij... Ik zei... Ik riep de gebedsrij op.
125 Wel, ik hoorde daar iemand uitroepen: "Gloria a Dios." Dat waren mijn Spaanse vrienden. Ik wist dat zij een gebedsrij zouden willen hebben als zij aanwezig waren, want zij zijn... zij hebben altijd geloof om te geloven. Dus waren zij... maar zij... dit was alleen voor Indianen.
126 En ik keek om mij heen en allereerst zag ik daar achterin een vrouw van de Assembly of God [Vergadering van God – Vert], zij had een kleine zendingspost. Ik stond op een trapje zoals dit en zij zaten er allemaal omheen. Het was een prachtig gezicht. En zo had zij enigen daar achterin. Zij brachten de eerste vrouw naar voren. Zodra zij kwam, groot en breed, flinke polsen, zij had een baby op haar rug, in deze kleine Indiaanse draagzak. En ik keek naar haar. En ik wilde proberen haar vertrouwen te winnen. Ik zei: "Zou u mij de baby willen geven?" Dat was zij niet van plan. Dus ving ik gewoon haar gedachte op.
127 Nu, ik zei: "Nu..." Tegen de tolk zei ik: "Zij heeft een geslachtsziekte, maar het..." En dus zei de tolk dat. Zij keek mij strak aan. Ik zei: "Nu, het werd niet veroorzaakt door immoreel leven, maar door hoe zij moest leven in vuil en viezigheid en dergelijke." Wel, zij knikte met haar hoofd dat dat juist was; ik bad voor haar.
128 Als volgende grijze staar. Veel Indianen hebben dat en ik bad voor die. De volgende die naar voren kwam was een klein meisje en zij hield haar hoofdje zo gebogen. Ik zei: "Nu..." Ze was een klein en iel meisje, ongeveer zo. En het bleek een van de dochters van de hoofdman te zijn. Ik zei: "Nu, het kleine meisje," zei ik, "ze heeft koorts gehad, en de koorts heeft haar doofstom gemaakt. Ze kan niet spreken of horen."
129 En de tolk zei dat, en de moeder: "Dat was juist, het klopte allemaal." Toen begonnen die Indianen rond te kijken naar elkaar, weet u. Zij begonnen iets te zien wat zij nooit hadden gezien. Ja.
130 Dus zei ik: "Nu, ik kan het meisje niet laten spreken en horen. Daar is God voor nodig. Maar", zei ik, "dit is slechts het teken dat Hij hier is, dat Zijn tegenwoordigheid hier is. Hij heeft ons gezalfd." En dus nam ik het meisje bij de hand. Ik zei: "Hemelse Vader." Zij vertalen het gebed niet. Ik zei: "Laat deze doofstomme geest dit kind verlaten." En ik bukte mij naar haar toe en deed zo. [Broeder Branham klapt in zijn handen – Vert] Zij draaide zich om en keek naar mij met die grote bruine ogen in ik zei: "Zeg: 'Prijs de Heer.'"
Ze zei: "Lum, lum, lumalum", of zoiets dergelijks.
Ik zei: "Ze zal beter gaan spreken."
Haar moeder zei: "Haar praat is nu erg goed." En weg ging ze; dus toen: "Haar praat is nu erg goed."
131 De volgende was toen een moeder. Daarna kwam een klein jochie naar voren. En ik zei: "Gelooft u wel dat God... Spreekt u Engels?" Nee, zij sprak geen Engels. Ik zei: "Gelooft u dat God het kereltje zal genezen?"
132 En ze reikte naar beneden en pakte hem aan de bovenkant van zijn hoofd – ze zijn echt ruw, weet u – aan zijn kleine oude haar, zo grof als de manen van een paard, zo hield ze hem vast. Ik zei: "Hij heeft schele ogen, maar gelooft u dat God...?" Zij hoorde dat de tolk 'schele ogen' zei, dus greep ze hem aan zijn haar en trok zijn hoofdje naar achteren, en zijn oogjes stonden zo op die manier. Ik zei: "Als u nu zult geloven dat God zijn oogjes recht wil zetten, dan zal God het doen." Dus de tolk... Ik zei: "Doe het nu langzaam."
133 Zij hebben geen zinnen of interpunctie. Zij beginnen heel laag, gaan hoog, hoog, laag. Zij... U weet hoe de Apachen zijn. Zij zijn de... het was een ruw soort Indianen. Dus toen zeiden ze: "Ja", dat ze zou geloven.
134 Ik tilde het kereltje op... Hij was net alsof je een wild paard probeert te temmen. En ik had een stukje kauwgom. Ik hield het onder zijn neus en liet het hem ruiken, weet u. En toen kreeg ik hem zo, kreeg hem in mijn armen, zo kreeg ik het kereltje in mijn armen. Ik zei: "Vertaal dit niet." Ik zei: "Hemelse Vader, deze arme mensen, dit zijn werkelijk echte Amerikanen."
135 En dat is zo. Wij zijn geen Amerikanen. Nee, nee. Wij zijn geen Amerikanen. Wij zijn vreemdelingen die binnenkwamen en het land van hen afnamen. Zij zijn de echte Amerikanen. God gaf hun dit land; wij kwamen en namen het van hen af. Ik denk dat de wijze waarop wij hen behandeld hebben een smet op de vlag is. Zo is het. Sturen geld naar Japan en al die plaatsen, om het zo naar ons teruggeblazen te krijgen; en onze Indianen liggen hier van de honger te sterven, dat is niet juist. Het is absoluut niet juist.
136 En toen keek ik, het arme kereltje had ik over mijn schouder. Ik zei: "Here, laat mij gunst vinden bij deze mensen. Zet de ogen van het kereltje weer recht." Ik was op deze manier aan het kijken en zag een visioen voor mij komen, zijn oogjes stonden precies recht.
137 Ik zei: "Nu..." Hij had zijn hoofd over mijn schouder en ik gaf hem klopjes. Ik zei: "Nu, tot ieder van u", honderden en honderden zaten overal. Ik zei: "Welnu, als deze baby-ogen niet recht staan, dan ben ik een valse profeet. Zie? Als ze recht staan dan heb ik Jezus Christus voor u vertegenwoordigd. Ik kan het niet helpen wat de regering u aandoet. Maar", zei ik, "ik weet dat Jezus u goed zal behandelen. Nu, kijk of dit waar is of niet." Ik draaide zijn hoofdje om. Over een gebedsrij gesproken, ik had er nu één. My, er was een stormloop!
138 En de volgende die toen kwam was een oude Indiaanse vrouw en zij had een... Zij zou de volgende zijn en o, zij was... je had gewoon... Ze waren niet weg te slaan. En daar was een oude Indiaanse vrouw naar voren gekomen. Zij had twee bezemstelen met bovenaan lappen om een ding heen gewikkeld, voor onder haar arm, en ze probeerde zo vooruit te komen.
139 En er was een Indiaans jongetje dat daar opsprong en probeerde haar voor te zijn. En wij konden het hem niet duidelijk maken, omdat hij geen Engels sprak. En broeder Moore, velen van u kennen broeder Jack Moore, hij greep hem gewoon in zijn zij en haalde hem naar beneden.
140 En ik sloeg de oude vrouw gade. Zij kwam op die manier dichterbij. Zij geloofden toen. O, over een gebedsrij gesproken. Dus daar kwam er dus werkelijk een aan. En ik sloeg haar gade terwijl ze die twee krukken voortbewoog. Ze moest die voet nemen, weet u, en verplaatsen en dan zo de andere, zij kon zich nauwelijks bewegen. Zij was, schat ik, tachtig jaar oud. En toen zij mij dicht genaderd was, keek zij naar mij op. En van die grote, diepe groeven in haar wang. Mijn moeder is een halfbloed en ik weet niet of u dit weet of niet, maar zij heeft ook van die grote, diepe groeven. En ik keek toen zij er zo aankwam, en de tranen uit haar lichtblauwe ogen braken zich een weg erdoorheen. En ik dacht: "Iemands moeder." En ze keek zo naar mij omhoog en ik dacht... toen ik... nog vóór ik voor haar bad dacht ik: "O God, kijk naar dit bevende kinnetje, zo'n oud vrouwtje." Zij keek naar mij en begon te glimlachen. Zij had nog maar één kruk en hield die daar en overhandigde die aan mij en ging lopend het podium af. Ja. Zie, eenvoudig geloof, gewoon door te geloven.
141 Ik was van plan om voor allen te bidden, maar, o my, het ging door tot ongeveer... Ik moest de onderscheiding toen stoppen. Dus zo ongeveer drie of vier uur in de ochtend kwamen zij drijfnat, volslagen op die manier tevoorschijn, zo nat als ze maar konden zijn. En ik zei: "Wat is er met hen aan de hand?"
142 Hij zei: "Wel, zij dachten eerst dat u vals was." Hij zei: "Nu gaan zij de woestijn in om hun geliefden op te halen. Zij gaan niet naar de doorwaadbare plaats; zij waden gewoon rechtstreeks zo door de rivier met hen."
143 Dus hier komt een oude man met grijs haar. En hij had... lag op een plank en had er twee stokken overheen. En zijn benen lagen over twee stokken en zijn armen over de twee stokken, en hij schudde zo van de verlamming. Dus stond daar een heel grote kerel, die er knap uitzag, een flinke brede Indiaan, zijn lippen zo blauw als ze maar konden zijn, en kletsnat. En ik zei: "Bent u niet bang dat u longontsteking zult krijgen?"
Hij zei: "Nee."
Ik zei: "Spreekt u Engels?"
Hij zei: "Beetje."
Ik zei: "Bent u niet bang om longontsteking te krijgen?"
"Nee. Jezus Christus heeft voor mij gezorgd. Ik bracht mijn vader."
"Hum, um-hum, um-hum." Ik zei: "Dat uw broer?"
"Ja."
Ik zei: "Als ik voor hem bid, denkt u dat hij dan gezond zal worden?"
"Ja."
"Spreekt hij wat Engels?"
"Nee."
Ik zei: "Breng hem hier."
144 Zij zetten hem daar neer. Ik legde mijn handen op hem, zijn oude hoofd schudde op die manier. Ik zei: "Vader, hij heeft menige harde dag voor deze jongens gewerkt. Zij hebben hem nu geëerd met hem over de rivier te brengen op dit tijdstip van de ochtend om voor hem te laten bidden. Ik bid dat U hem zult genezen." Ik zei: "Neem hem mee. Breng uw volgende."
145 Het eerste wat je wist, was dat ik iedereen hoorde roepen en schreeuwen. Ik keek: de oude man had de plank op zijn eigen schouder en ging al wuivend naar iedereen rond; en wandelde op die manier weg. Dat is wat het is. Het is gewoon eenvoudig geloof om God te geloven. Het is geen soort hocus-pocus. Het is gewoon kinderlijk geloof. Zie, we zijn er volkomen vanaf gesprongen door te proberen het te verklaren. Geloof het gewoon.
146 Dat is juist. Zo gaat het met deze grote machtige Kapitein van het leger des Heren. Hij was daar die nacht Dezelfde als Die Hij daar was. En weet u, er gaat nog iets anders mee samen; waar Jezus is, hoort u altijd een hoop lawaai. Ik weet niet waarom, maar zo gaat dat. Waar u Jezus ook vindt, daar vindt u een hoop lawaai.
[Leeg gedeelte op de band – Vert] ... duwend en schreeuwend, en sommigen juichten één ding: "Hosanna, hosanna, voor de Profeet van Galilea."
147 Anderen zeiden: "Weg met de bedrieger. Zet hem uit deze stad. Wij willen hem hier niet." En sommigen wierpen overrijp fruit naar Hem, en waarschijnlijk eieren op dezelfde manier, weet u, en liepen dan door.
148 En hij zei... "Wie komt er voorbij?", zei Bartimeüs. "Wie is het, die voorbij komt?" En zij dromden over hem heen en duwden hem terug en misschien duwden ze hem na een poosje neer. Hij ging zitten, tastte weer terug naar zijn rots. Mensen... hij had iemand horen zeggen, de een was vóór Hem, de ander tegen Hem. Het is vandaag hetzelfde: sommigen vóór Hem, sommigen tegen Hem.
149 Onmiddellijk hoorde hij die priester, die hij had horen binnenkomen, zeggen: "Hé, u, de profeet, u, die zegt dat u een dode man, genaamd Lazarus, hebt opgewekt; wij hebben hier een hele begraafplaats vol. Laat ons u erheen zien gaan en er een opwekken. Dan zullen wij u geloven. Zolang u dat niet doet, bent u een valse profeet."
Hij zei: "Dat is diezelfde man die mij vertelde dat hij er heen ging om het te stoppen... Wel, wat heeft dit allemaal te betekenen?" Zie?
150 En hij zei: "Iemand, vertel mij. Iemand, help mij. Iemand, help mij, want... Waarom...? Wie komt er voorbij? Wat heeft al dit lawaai te betekenen?" Niemand luisterde naar hem, en na een tijdje moet het een jonge vrouw geweest zijn. Zij zag de arme oude kerel daar liggen en tilde hem op. Ze zei: "Meneer, hebt u zich bezeerd?"
"Nee, mevrouw." Zei: "Ik wou dat u mij zou willen vertellen wat al dit lawaai te betekenen heeft."
"O," zei ze, "Jezus van Nazareth komt voorbij."
"Wel, Wie is Jezus van Nazareth?"
"Bent u geen Israëliet?"
"Jawel."
151 "Wel, ziet u, ik ben een dienares van Jezus van Nazareth." Weet u, er is iets met een dienaar van Jezus van Nazareth; ze zijn altijd bereid om iemand die in nood is te helpen. Ze zijn altijd gewillig om te stoppen en iemand te helpen die in nood is. Gods dienaars doen dat. Ze zei: "Ik ben een gelovige van Jezus van Nazareth. Nu, weet u, deze Jezus van Nazareth is de Zoon van David, Die..."
"De Zoon van David? Wel, ik herinner mij... Ik zat hier gewoon te denken en mijn moeder heeft mij verteld dat de Zoon van David op een dag zou komen."
"Ja, dat is Hij, de Profeet van Galilea."
"Een Profeet?"
"Ja." Ze zei: "Herinnert u zich die man hier in de stad die ze Zacheüs noemen, de zakenman?"
"Ja, ik herinner mij hem heel goed. Uh-huh, hij heeft mij weleens munten gegeven."
"Wel, vanmorgen... Kent u Rebekka, zijn vrouw?"
"Ja, ik herinner mij Rebekka."
152 "Wel, Rebekka had gebeden. Zij wist dat Jezus naar de stad zou komen en zij was aan het bidden dat haar man Hem zou ontvangen als zijn Redder."
"Ja, ga door, spreek verder."
153 "Wel, vanmorgen ging Zacheüs erop uit om Hem te zien, en hij wilde niet dat Jezus hem zou zien. Dus hij rende naar de hoek van de Halleluja-laan, daar waar die overgaat in de Glorie-straat, en hij pakte de vuilnisbak en zette die neer, klom in een wilde vijgenboom en ging zitten waar twee takken elkaar kruisten."
"Uh-huh."
154 "En Rebekka vertelde hem: 'Nu je bent een Jood en weet dat wanneer de Messias komt, Hij een Profeet zal zijn. Hij zal een God-Profeet zijn, want Mozes zei: "De Here uw God zal een profeet verwekken gelijk mij." Maar weet u, u kent Zacheüs, hoe goed... hij is een van de zakenlieden hier in de stad. En hij neigt tamelijk zwaar over naar de... hij en de rabbi spelen samen kaart en zij hebben hun, weet u, hun... hun dingen daar zijn aardig goed. Dus zij, de rabbi en zij allemaal hebben gezegd dat je die kerel niet moet geloven, omdat hij geen profeet was.'"
155 "Dus wilde Zacheüs zien of Hij het was. Dus klimt hij in deze boom, en hij pakte de takken, duwde ze zo allemaal om zich heen om zich te camoufleren. En hij had één groot palmblad, dat hij kon optillen om Hem te zien wanneer Hij daar de bocht om zou komen bij de Glorie-straat, weet u, om Hem aan te zien komen. Dus daar zat hij dan in de boom, hoog en droog, en niemand wist dat hij daarboven zat. En hij zei: 'Nu zal ik zien of Hij een Profeet is. En ik zal in Zijn gezicht kijken, ik zal weten of Hij een Profeet is of niet. Ik weet hoe een profeet eruit behoort te zien.'"
156 "En daar komen alle discipelen de hoek om. En hier komt de breedgeschouderde visser, die zegt: 'Zou u alstublieft opzij willen gaan? Onze Meester is zeer vermoeid. Het spijt ons dat we dit zo moeten doen, maar zou u een moment opzij willen gaan en Hem doorlaten? Hij is op weg naar Levinski hier om te eten, dus moet u... naar het restaurant hier, zie, daarom moet u opzij gaan. Het spijt me dat we dit zo moeten doen, maar...'" Eerlijk, ik hoop dat er hier geen Levinski is. Dus dan, hoe dan ook bedoelde ik alleen... ik vertelde u dat het gewoon een drama is. "Dus vertellend bij het voorbijgaan, weet u: 'Stap gewoon een klein beetje naar achteren.' En daar kwamen de anderen."
157 "En hij tilde zijn blad op en keek. Hij zei: 'Um-hum. Wie zijn dat? O, o, die worden verondersteld Zijn discipelen te zijn, waarover Rebekka mij heeft verteld. Um-hum, ik zal even wachten.' Toen na een poosje tilde hij het blad weer op en zei: 'Nu, even kijken of ik goed bedekt ben. Ja, ik zit op twee takken.'" Dat is waar twee wegen elkaar kruisen en dat is waar heel wat mensen zitten, waar uw en Gods weg elkaar kruisen. Dat is juist, u moet precies vandaaruit een beslissing nemen.
158 "Hij zat dus op deze tak, weet u, En hij keek, en na een poosje zag hij een soort lege ruimte, en daarna, de hoek om komend, keek hij. Hij tilde zijn blad heel zachtjes op, keek, gluurde er zo onderdoor. En weet je wat er gebeurde? Hij keek Hem in het gezicht. En zodra hij Hem in het gezicht kreeg, zei hij: 'Er is iets wat een beetje anders is met die Man. Ik kan Hem horen, hoe Hij sprak en hoe barmhartig Hij was, Hij was anders. Maar weet je, ik moet weten of Hij een Profeet was, want als Hij geen Profeet is dan is Hij niet de Messias, omdat Mozes ons heeft verteld dat de Messias een Profeet zou zijn.'"
159 "'Dus ik heb Hem nu voor de gek gehouden. Ik heb Hem goed kunnen zien. Ik ga terug en vertel het Rebekka. Weet je welk goed idee ik kreeg om te doen? Om uit deze boom te springen en Hem even goed te zeggen wat ik van Hem denk.'" Weet u... u weet hoe mensen, weet u... "'Ik geloof dat ik Hem zal vertellen dat alle dagen van wonderen voorbij zijn, want dat zeiden Levinski en al de anderen. Rabbi Jones en zij allen zeiden dat.'" Ziet u? "'Dus weet ik het; ik geloof dat ik het zal doen. Maar ik kan maar beter stil zitten, omdat ik aardig goed bedekt ben.'"
"Dus Hij liep..." Ze zei: "En wat is uw naam, meneer?"
"Ik ben Bartimeüs."
160 "Wel, Bartimeüs, Hij liep tot Hij recht onder de boom kwam. En toen Hij onder de boom was gekomen stopte Hij, Hij keek omhoog en zei: 'Zacheüs, kom direct naar beneden. Ik ga met u mee naar huis voor het middageten.' Zach-... Bartimeüs, zou u kunnen geloven dat dat de Zoon van David was?"
"O ja. Dat zal zijn wat Hij zal doen. Waar is Hij?"
"Hij is nu al een heel stuk verder in de straat."
161 Hij sprong op en gooide zijn jas neer. "O Jezus, Gij Zoon van David, heb medelijden met mij. Wees mij genadig. O Jezus, Gij Zoon van David, heb medelijden met mij. Ja, wees mij genadig." Zijn laatste kans, daar kwam Hij voorbij, Hij was al voorbij gekomen en hoe zou Hij ooit die arme oude blinde man horen, zo onbetekenend?
En de mensen zeiden: "Ga zitten, ga zitten. Schreeuw niet zo. Ga zitten. Hij is de weg al helemaal af."
162 Het moet toen geweest zijn dat Bartimeüs zei: "Hij is de Messias. Ik weet dat Hij het is. De enige manier waarop ik ooit in staat zal zijn Hem nu te ontmoeten, als Hij daar is... Ik weet dat de Messias, wanneer Hij komt, ons alle dingen zal vertellen; wij weten dat Hij een Profeet zal zijn." Hij moet dus op zijn knieën zijn gevallen en gezegd hebben: "Jehova God, als dat de Messias is, is dat Uw Zoon. Ik bid dat U Hem laat stilstaan. O, laat Hem mij genadig zijn."
En Jezus stond stil. Wat was het? Zijn stem stopte Hem niet, maar zijn geloof stopte Hem. Let op: "Uw geloof heeft u behouden." Zie?
163 Let op. Met al de lasten van de wereld, was Hij regelrecht op weg naar Jeruzalem om gekruisigd te worden; Hij wist het. Alle lasten en zonden van de wereld: elke zonde die ooit was gepleegd of ooit gepleegd zou worden, rustte op Hem. Denk eens in, op Zijn hart; zelfs de eieren en vruchten en dergelijke werden naar Hem geworpen, al de kreten van: "Kom hier en wek enige doden op. Toon ons een wonder. Laat ons U zo-en-zo zien doen als U de Messias bent. Laat ons zien dat U..." Dat stel van het predikersgenootschap van Jeruzalem, ziet u, of van Jericho. "Laat ons U iets zien doen. Zie, ik zei het u al, het heeft niets te betekenen."
Hij gaf niet om duivels. Nog steeds niet, ziet u, dus Hij doet slechts wat de Vader Hem toont, zei Hij.
164 Maar die oude blinde bedelaar daar zei: "O, Gij Zoon van David", en Hij stond stil. Broeder, ik zou graag een keer "En Hij stond stil" tot u prediken. Jazeker. Hij stopte en toen Hij dat deed, keerde Hij Zich om. Zijn stem hoorde Hij niet, natuurlijk niet. Maar zijn geloof stopte Hem. Zijn geloof liet Hem stilstaan en zij brachten hem daarheen.
Hij zei: "Wat wilde u, dat Ik voor u zou doen?"
Hij zei: "Here, dat ik mijn gezicht mag ontvangen."
165 Hij zei: "Uw geloof heeft u behouden." Zie, als hij genoeg geloof had om Hem te stoppen, geloof om Hem aan te raken... Ziet u niet hoe dat overeenkomt met de rest van de Schrift? Zie? Als hij genoeg geloof had om Hem te stoppen, wel, dan had hij genoeg geloof om zijn genezing te ontvangen. "Uw geloof heeft u behouden. Uw geloof deed het." En Hij liep verder met Zijn hoofd gericht naar Jeruzalem, o my, voorwaarts naar Jeruzalem.
166 Ik kan blinde Bartimeüs daar zien staan en zeggen: "Hij vertelde mij, Hij vertelde mij mijn geloof. Welk geloof? Het geloof, dat ik geloof dat Hij de Messias was. Hoe kon Hij mij hebben gehoord, terwijl ik daar wel twee- of driehonderd meter vandaan zat tegen die muur? En ze schreeuwden allemaal en gingen tekeer, en de manier waarop de mensen deden, hoe...? Wel, ik had genoeg geloof om te geloven en ik stopte Hem en Hij vertelde mij... Zeg, ik... ik kan mijn handen zien!" En de Bijbel zegt dat hij Hem toen volgde, zich verheugend en God prijzend.
167 Het geloof van één blinde bedelaar liet Hem stilstaan op zo'n missie. Het geloof van één persoon hier vanavond kan Hem van de heerlijkheid rechtstreeks naar dit gebouw brengen. Zeker zal het dat. Hij kan u genezen. Hij kan... Hij kan u bevrijding geven.
168 Ik las een verhaaltje over blinde Bartimeüs. Vóór ik sluit, mijn tijd is op, maar ik wil dit nog zeggen voordat ik eindig en dan zullen wij de altaaroproep doen. Nu, luister nog een moment.
169 Ik las een verhaal. Misschien was het verzonnen. Misschien, ik weet het niet. Maar ik las over blinde Bartimeüs. Het vertelt dat hij blind was geweest sinds hij een jonge jongen was, dat hij blind was geworden. Maar hij was getrouwd en hij had een vrouw en een klein krulharig meisje, dat hij nooit in zijn leven had gezien. En op een avond werd ze ziek. En het verhaal vertelt dat hij een paar tortelduifjes had die hij dan los liet. Die maakten kleine buitelingen over elkaar heen en dat trok dan de aandacht van de voorbijganger. En zij zouden kijken naar het over elkaar heen tuimelen van die tortelduifjes. De mensen zouden stil blijven staan en lachen en hem dan een muntstuk geven. Zo doet men dat nog steeds.
170 Zijn kleine meisje werd dus ziek. Ze lieten de arts komen, en de dokter zei: "Wel, het kindje heeft een te hoge koorts. Ik denk niet dat het zal blijven leven, Bartimeüs. We hebben niets om die koorts te breken; daarom geloof ik niet dat het kind zal blijven leven."
171 En Bartimeüs zei... Misschien liep hij naar buiten langs zijn kleine adobe-hut en zei hij, terwijl hij daar buiten stond: "Jehova, als U alleen maar mijn kleine meisje wilt genezen en haar niet laat sterven, dan beloof ik U dat ik morgen mijn twee kleine tortelduifjes als een offerande zal brengen."
172 Ziet u, iets wat u moet opgeven; mensen denken vandaag gewoon omdat ze iets kleins doen. Nee, het is iets wat werkelijk pijn doet, iets waarbij u diep moet graven om het te krijgen. Dat is het soort dat God ziet. "Ik zal U mijn twee tortelduifjes geven en ga zonder ze verder." En er stond dat de koorts de volgende dag verdwenen was. Hij ging en offerde de twee tortelduiven.
173 Enige tijd later werd zijn vrouw heel erg ziek. En de dokter kwam dus en zei: "O, ik geloof dat zij gaat sterven. Ik denk niet dat zij nog ooit beter zal worden, Bartimeüs", na nog een poosje gewacht te hebben. En hij zei: "Nee, ik... mijn medicijnen kunnen haar niet helpen. Zij zal gaan sterven." Dus ging hij opnieuw zijn huis uit.
174 En kent u die honden die tegenwoordig mensen leiden? Ik ben vergeten hoe je ze noemt: een ziend-oog hond, die hen leidde. Maar de hond in hun dagen, zeiden ze, was een lam dat hen leidde. En zo had Bartimeüs een ziend-oog lam. Dus hij zei: "Indien, Here, als U mijn vrouw wilt genezen en mijn dierbare metgezel niet laat sterven, wel, dan beloof ik U dat ik U morgen mijn lam zal geven." En de volgende dag was zijn vrouw gezond. Dus ging hij heen om het lam te offeren. En de priester zei: "Waar gaat u naartoe, blinde Bartimeüs?"
175 Hij zei: "Ik ga naar de offerplaats om mijn lam te offeren aan Jehova. Ik beloofde Hem dat ik Hem mijn lam zou geven, omdat Hij mijn vrouw heeft genezen."
176 Hij zei: "O, Bartimeüs, u kunt dat lam niet offeren. Ik zal u wat geld geven, en ga dan voor uzelf een lam kopen en offer dan dát lam. Koop dat bij de wisselaars bij de... buiten in de voorhoven."
Hij zei: "O priester, dat is goed van u. Maar ik beloofde God nooit een lam; ik beloofde Hem dít lam." Dat is het.
"Ik zal iemand anders brengen. Ik zal een goede daad doen", maar hoe staat het met ú? Zie?
"Ik beloofde God dít lam."
177 "Ik beloofde God dat als Hij mij slechts Zijn tegenwoordigheid zou tonen, ik Hem met heel mijn hart zou geloven. Niet dat mevrouw Jones Hem zou geloven, maar ík zou Hem geloven met heel mijn hart." Dat is het. Zie?
"Ik beloofde Hem niet een lam, maar dít lam."
Hij zei: "Bartimeüs, u kunt dat lam niet geven. Dat lam is uw ogen."
Hij zei: "Als ik mijn belofte aan Jehova houd, zal God in een lam voorzien voor de ogen van blinde Bartimeüs."
Op deze koele lente ochtend had God voor de ogen van blinde Bartimeüs in een Lam voorzien. "Gij Zoon van David, ontferm U over mij!"
178 In datzelfde Lam is voorzien voor elke zondaar, voor elke zieke. God heeft in een Lam voorzien voor onze geestelijke ogen en voor onze lichamelijke ogen, voor onze lichamelijke toestand en voor onze geestelijke toestand. Hij is Jehova-Jireh, Die reeds in een Lam heeft voorzien voor onze blindheid, opdat wij mochten... als wij de wereld zien, dat wij die niet meer mochten zien, maar zouden zien op Hem; als wij ziek zijn, dat wij mochten weten dat Hij gisteren, heden, en in eeuwigheid Dezelfde is. Laten we ons hoofd een ogenblik buigen voor gebed.
179 Is er hier een zondaar die verlangt te zeggen: "Broeder Branham, gedenk mij. Ik, ik roep het uit: 'O, Jezus, Gij Zoon van David, ontferm U mijner. Ontferm U over mij. Ik... ik wil mijn geestelijke ogen ontvangen. Ik wil U zien zoals U bent, de ware Zoon van God. Ontferm U over mij, Zoon van David'"? Zou u uw hand willen opsteken naar Hem? God zegene u. God zegene u. God zegene u. Boven op het balkon? Steek uw hand op en zeg: "Ik wil Hem zien, ik... ik... O, Lam van God, o, Gij Zoon van David." God zegene u, mijn broeder, ver daarachter boven op het balkon.
180 Nog iemand, enige van de jongeren die mijn korte verhaal over kleine Bartimeüs, toen hij klein was, hebben gehoord? Weet je, je moeder droeg je misschien ook op aan God, toen je werd geboren. Zie, Bartimeüs vervulde tenslotte de opdracht die God voor hem had neergelegd toen zijn moeder hem opdroeg. Het kan zijn dat vanavond jullie oogjes open zullen gaan, jonge kinderen, en dat jullie het Lam van God zullen zien. "Gij Zoon van David, ontferm U mijner."
181 Zou u uw hand willen opsteken, nog iemand? "Ontferm U mijner, Gij Zoon van David." God zegene dit jonge meisje. God zegene deze jonge vrouw. God, zegen deze dame die hier zit. God, zegen dit jongetje hier. "Gij Zoon van David, ontferm U mijner." De man hier, ja, God zegene u. Nog iemand aan mijn rechterkant? "Gij Zoon van David, ontferm U."
182 Uw geloof kan Hem aanraken, brengt Hem hier direct naar beneden, net als wat Bartimeüs deed. Hij is niet in enige... Hij zal stilstaan, de hemel verlaten om vanavond naar deze Assembly of God-gemeente te komen, om u genade te tonen, indien u maar hetzelfde geloof hebt als Bartimeüs. "Gij Zoon van David, ontferm U over mij." Zou daar een ander ergens in het gebouw zijn die zijn hand niet heeft opgestoken? Er zijn er ongeveer tien of twaalf geweest die hun handen opstaken, dat zij verlangden genade te ontvangen: "Gij Zoon van David."
183 Ik merkte gisteravond... Er zit hier een meisje, ziet eruit als ongeveer tien jaar oud. Zij stak haar hand een paar ogenblikken geleden op. Zij verlangde Jezus. Ongeveer de leeftijd van mijn kleine Becky, denk ik, mijn kleine Rebekah thuis. En ik merkte gisteravond een meisje op dat naar voren kwam, toen zij bij het altaar stond. Zodra zij daar stond begon ze in tongen te spreken. Iemand vertelde mij, iemand van de broeders, dat zij door de hele kerk rende, in tongen sprekend en in tongen zingend en van alles. Wat zegende de Here dat kleine kind! Krijg haar wanneer haar hart jong en teer is, voordat zij het door die oude 'True Story'-tijdschriften heeft getrokken en het vuil van de wereld, waardoor haar kleine hartje helemaal vereelt is geworden. Ik houd ervan kleintjes te zien komen.
184 God... Je wijdt je leven toe aan Hem. Hij zal ook iets voor jou doen, lieverd. Dat zal Hij zeker. Nog iemand voordat wij bidden? "Here, Gij Zoon van David, ontferm U over mij."
185 Onze Hemelse Vader, ik geef hen aan U. Zij staken hun handen op. Zij zijn Uw kinderen door geloof in Jezus Christus. Zij weten dat U hier bent, Vader. Zij weten dat U de Zoon van God bent. Dat geloven zij nu, omdat U tot hun harten hebt gesproken, zodat zij gereed zijn U als hun Redder te ontvangen, omdat U eerst moest spreken. "Niemand kan tot Mij komen", zei de Here Jezus, "tenzij Mijn Vader hem eerst trekt. En al wat de Vader Mij gegeven heeft, zal komen." En nu, Here, komen zijn vanavond op basis van het vergoten bloed van de Here Jezus. En als hun priester, of hun... hun herder, of dienaar, bid ik, Vader; mijn gebed van geloof gaat naar U.
186 En om hun te laten weten dat zij zijn gered, haal ik voor U Uw Woord aan. U hebt gezegd: "Die Mijn Woord hoort..." Ik heb het het afgelopen uur of langer voortdurend aangehaald: "Die Mijn Woorden hoort en gelooft in Hem Die Mij gezonden heeft, heeft (tegenwoordige tijd) eeuwig leven en zal nooit, nooit in het oordeel komen; maar is reeds overgegaan van dood in leven." Vader, dat is wat U zei. Zij staken hun handen op dat zij het geloofden. En zij... zij geloofden het; zij hebben het ontvangen. Dus nu weet ik dat U hun eeuwig leven hebt geschonken en dat U hen weer zal doen opstaan in de uiterste dag. U zei dat U het zou doen. U beloofde het te doen en U bent God en U houdt al Uw beloften. Uw beloften zijn ja en amen, dus U kunt niet terugkomen op Uw belofte. U zei dat U het zou doen en U beloofde het te doen.
187 Nu, Vader, ik bid dat U hun moed wilt geven door hun te laten weten dat die Geest Die vlak bij hen was en zei: "Kind, je bent verkeerd; je behoort Mij vanavond te ontvangen. Ik zal stilstaan in Mijn grote drukke programma, Mij omkeren en zeggen: 'Uw zonden zijn u vergeven. Ga heen en zondig niet meer'"... Zoals U zo vaak gezegd hebt, zult U het hun vanavond zeggen, omdat zij hun beslissing hebben genomen.
188 Nu, Vader God, ik bid dat U nu geen van hen laat... ik geloof niet dat zij hun handen opstaken alleen omdat gezegd werd steek uw handen op. Ik geloof dat zij oprecht waren; zij meenden het echt. En nu draag ik hen aan U op en vraag U hun al hun zonden te vergeven. Ik sta met heel mijn hart voor hen in de bres, dat U hun hun zonden wilt vergeven, elke zondaar hier, dat U hun al hun zonden vergeeft.
189 Vader, deze kleine groep, ik wil hen daar op die grote dag van de opname ontmoeten, wanneer wij samenkomen, hen aan zien komen rennen van natie tot natie, bijeenkomend. "Wij die levend overblijven, zullen degenen die ontslapen zijn niet hinderen." De bazuin zal schallen en de doden zullen eerst opstaan, en dan zullen wij hen ontmoeten en dan met hen worden opgenomen om de Here in de lucht te ontmoeten, om voor immer bij Hem te zijn. Here, ik weet dat U dit in het boek I Thessalonicensen, het vijfde hoofdstuk, hebt gezegd, en ik weet dat het waar is. En ik zal hen ontmoeten nog vóór we U ontmoeten. Dus zijn wij daar zo blij om.
190 En nu geloven wij, dat... ik geloof met heel mijn hart, omdat zij hun handen hebben opgestoken en ik gebeden en gevraagd heb, en de leiding van de Geest zo goed als ik maar weet gevolgd heb, dat hun zonden hun vergeven zijn. Nu, zij zijn er blij om, Here. Nu, er is nog iets wat U hun vroeg om te doen. "Wie Mij zal belijden voor de mensen, die zal Ik belijden voor Mijn Vader en de heilige engelen."
191 Dit zal een avond zijn die zij nooit zullen vergeten, deze jonge kinderen, als zij zich herinneren dat kleine Bartimeüs luisterde naar het verhaal van zijn moeder en wist dat God hem op een dag zou gebruiken. En dit is het uur dat U hen gebruikt, hen gebruikt en in Uw koninkrijk neemt. De ouderen die hun handen opstaken, zij waren degenen die misschien waren als Bartimeüs later, die blind was maar zijn gezichtsvermogen ontving, zijn geestelijke gezichtsvermogen. Nu, Vader, ik bid dat U hen vanavond Uw kinderen zult laten worden, en zult toestaan dat ze een goede kerk zullen bezoeken en gedoopt worden door christelijke doop en de Heilige Geest ontvangen. Sta het toe, Here.
192 Nu met uw hoofden gebogen ga ik nu zien en vragen: u die diep oprecht was, als u gelooft dat ik Gods profeet ben (of Zijn dienstknecht, liever), als u met uw hele hart gelooft dat ik Zijn dienstknecht ben, en gelooft dat ik de waarheid voor u heb aangehaald... U hebt het Woord gehoord: "Die Mijn Woord hoort," Johannes 5:24, "en gelooft Hem, Die Mij gezonden heeft..." Ik predikte het Woord; u geloofde God, en u stak uw hand op dat u een zondaar was en u wilde geen zondaar meer zijn. Dan zegt God: "Niemand kan tot Mij komen, tenzij Mijn Vader hem trekke." Wat trok dan uw hand omhoog? God. U nam uw beslissing. In orde. Nu, wat zei Hij? "Wie tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen."
193 Dan bent u een Christen, als u dat echt meent. Jullie jonge jongens en meisjes, en u die ouder bent, in uw middelbare leeftijd, en in uw tienerleeftijd, u allen, u bent Christenen wanneer u het gelooft.
194 Nu, er is nog één ding dat u moet doen. Als u dat echt met uw hele hart gelooft, ga ik u vragen om gewoon op te staan, en dit te zeggen door op te staan. U hoeft geen woord te zeggen, maar sta gewoon op, zodat u dat kunt getuigen aan de mensen: "Ik belijd nu al mijn zonden en accepteer Jezus Christus als mijn Redder." Welnu, u die Hem op die manier aanneemt, sta op.
195 Wat met het kleine meisje dat hier zat? Geloof je dat Hij je Redder is? Dat is goed. Ga daar staan, lieveling. De kleine jongen hier, hij is... In orde. Jullie achterin, jullie op het balkon, het jongetje en meisje op het balkon, fijn. Waar ook in het gebouw, degenen die Jezus aannamen als hun Redder, sta nu op. "Wie van Mij wil getuigen voor de mensen, wie van Mij getuigt voor de mensen, die zal Ik betuigen voor Mijn Vader en de heilige..."
196 Nu, er zijn sommige van u oudere mensen die uw hand opstaken. Hier zijn één, twee, drie, vier, ik kijk naar vier kinderen die opstaan op mijn kleine verhaal vanavond over Bartimeüs. Wat nu met sommige van u ouderen, die hun hand opstaken? Hebt u...? Ziet u hoe teder hun kleine hartjes zijn? Zij geloven, en daarom staan zij gewoon op, ze staan op om Hem aan te nemen. Gelooft u dat zij vergeven zijn? Beslist. Zeker zijn zij dat.
197 Nu, sommige van de anderen onder u die Hem willen aannemen en zeggen: "Ik zal het in het openbaar getuigen." De Bijbel zei, dat zovelen er geloofden aan de gemeente werden toegevoegd. Gelooft u dat Jezus vanavond uw zonden vergeeft? Ga bij deze kinderen staan. Hoeveel willen het nu doen? In orde, God zegene u. De jongen in de rolstoel, deze jongen hier, dit meisje hier, deze dame, dat is goed. Fijn. Iemand anders die zegt: "Ik neem Hem nu aan, op..."?
198 Nu, geen gevoel. Ik kijk niet uit naar gevoel. Ik kijk omdat Hij mij beloofde: "Die Mijn woorden hoort, en gelooft Hem, Die Mij gezonden heeft, die heeft het eeuwige leven, en komt niet in de verdoemenis, maar is uit de dood overgegaan in het leven." Op grond van uw beleden zonde en de herkenning dat u een zondaar bent, en dat u wilt opstaan en Hem aannemen als uw Redder, sta op.
199 Eén, twee, drie, vier, vijf, zes; is er nog een? Eén meer, zodat ik voor u zou kunnen bidden voordat u gaat zitten? Is er nog één meer? Iemand van u die daar in de hal staat? God zegene u, dame. Dat is wonderbaar. Goed, is daar nog iemand? God zegene u, zuster. In orde, is er nog een? Er zijn er zeven. Dat is een perfect getal. Laten we nu ons hoofd buigen. Blijf gewoon staan.
200 Onze hemelse Vader, het is... Uw Woord kan niet falen; het is eeuwig. U zei: "Die Mijn woorden hoort, en gelooft Hem Die Mij gezonden heeft, die heeft het eeuwige leven..." U zei dit, Here, "en komt niet in de verdoemenis," of de veroordeling bij het oordeel, "maar is uit de dood overgegaan in het leven", omdat zij hebben geloofd in de Here Jezus Christus, dat Hij stierf in hun plaats, hun zonden dragend. En door hun onrechtvaardigheid heen zijn zij gemaakt de gerechtigheid van God door Jezus Christus. Daar zijn zij, Vader. Zij zijn de trofeeën van de boodschap. Hier zijn ze. Zij zijn Uw kinderen.
201 Nu, ik zal misschien nooit in staat zijn hen de hand te schudden op deze aarde. Maar Vader God, op basis van Uw Woord geloof ik en accepteer ik Uw Woord, dat U God bent en niet kunt liegen, en dat Uw Woord eeuwig is. Ik claim hen voor het Evangelie. Ik claim hen voor Gods zaak, al hun zonden vergevende door Jezus Christus.
202 En Vader, ik bid dat U deze kinderen wilt begeleiden tot eeuwig leven. Begeleid hen tot de doop van de Heilige Geest. Doop hen, Vader, in de Geest en kracht van het lichaam van Jezus Christus, dat zij met hun eigen ogen mogen zien dat U de Zoon van God bent. Zij hebben het nu geloofd door geloof en het geaccepteerd, en op die basis zei U dat zij gered waren. Ik bid voor hen en draag hen op in Uw handen, in de Naam van Jezus Christus.
203 Welnu, als u de mensen ziet staan (richt uw hoofd op), degenen die staan, wil ik dat u hen de hand schudt als zij gaan zitten. Daar boven op het balkon, daar, en hier, weet u, u Christenen vlak bij hen nu, u, als u zit, schud hen de hand en zeg: "God zegene u." Schud dit jongetje hier de hand. God zegene zijn kleine hartje daar. Sommige van u moeders die hier zitten, precies hier. Dat is goed. God zegene u.
204 God zegene u, broeder, met de gebroken voet daar. Wees niet bezorgd, u zult in orde zijn. Ik wist dat een paar avonden geleden, dus maak u daar gewoon geen zorgen over. U bent in orde. Dus, daarboven op het balkon, al wat ik zie, het is... het is allemaal in orde. O, is Hij niet wonderbaar? "Jezus, Gij Zoon van David, ontferm U mijner."
205 Zeg: "Broeder Branham, gelooft u dat dat de waarheid is?" Wel, zeker geloof ik dat het de waarheid is. Ik zou hier niet willen staan en iets prediken wat ik niet geloof. Ik raak steeds in de problemen door dingen te prediken die ik geloof. Daar eindigt het mee. Ik... Maar ik geloof het omdat God het zegt en dat maakt het voor mij vast. Ik geloof het zoals... dat die mensen, dat kleine meisje, kleine jongens en deze mensen hier, Hem van de heerlijkheid riepen, net zoals Bartimeüs Hem stopte op de weg. Gelooft u dat?
206 Hoeveel van u zijn er ziek? Steek uw hand op, de zieken en behoeftigen. Amen. Hoeveel geloven dat diezelfde God... Ik weet het niet. Goed. Ik... Iets trof mij. Hij is hier. De Engel des Heren Die u op die foto ziet, God Die mijn Rechter is, op de dag van het oordeel zult u uitvinden dat Hij nu hier is. Dat is zo. De Engel des Heren is hier.
207 Iemand ergens, iemand is lijdende. Ze hebben geloof gekregen. Iets is bewogen. Iemand heeft ergens iets gedaan, of deed iets. Hij zou niet op die manier zijn gekomen, terwijl ik dit bij een Evangelie-dienst probeerde te houden.
208 Hebt u enige gebedskaarten? Nee? Wel, u hebt ze niet nodig. U hebt die niet nodig. U hebt geloof en gelooft. Als ik heb verteld... Jullie jonge bekeerlingen hier, terwijl Hij hier is... O vrienden, u zult nooit weten wat voor een gevoel dat is, wanneer Hij... wanneer Hij u treft. Dan weet u waarover u spreekt. Dat is waar. Ja, u weet waarover u praat. O, ik ben zo zeker als ik maar kan zijn. Heb nu geloof. Geloof gewoon.
209 Sara zat in de tent en ze zei in zichzelf... ze lachte en de Engel draaide Zich om en zei: "Waarom lachte Sara en zei ze in zichzelf dat dit niet zo kon zijn?" Is dat juist? Wat met de vrouw die Zijn kleed aanraakte en Hij keek? Gelooft u niet dat Hij vanavond dezelfde Hogepriester is?
210 Nu, u jonge bekeerlingen, ik wil u bewijzen dat die Ene Die u aanraakte, lieve zuster hier, u en de jonge... de zuster die hier zit en de broeder, de kleine jongen, en dat jongetje en meisje die daar zitten, ik wil jullie laten zien dat het dezelfde Here Jezus was Die de belofte deed.
O my. O, ik wou dat ik dit heel de tijd zou kunnen voelen. Juist. Bid allemaal. Wees gewoon in gebed.
211 Ik ga mijn rug naar u toekeren. Wat had die Engel des Heren gedaan? Om u te tonen dat wij in de dagen van Sodom zijn, u te tonen dat wij in de laatste dag zijn, dat dit land hier een modern Sodom is, u te tonen dat de Engel des Heren nog steeds de Engel des Heren is. Nu, u hebt geen gebedskaarten, dus zullen we geen gebedsrij hebben. Maar u hoeft geen gebedskaart te hebben. Het enige wat ik u vraag te doen is te geloven dat ik u de waarheid heb verteld, de Evangelie Waarheid, en het is God.
212 Ik ga kijken naar deze voorgangers hierachter. Gelooft u dit, broeders, met uw hele hart? Gelooft u dat het Evangelie dat ik u gepredikt heb de waarheid is? God zegene uw hart. Er is achter mij een geweldig goed gevoel, het geloof van u broeders. Deze week heb ik heel wat keren gehakt en gesneden enzovoort. Ik wil niet dat u denkt dat ik u heb gekwetst. Ik heb u lief. U bent mijn broeders. Maar u weet zelf dat de gemeente aan het afdwalen is. We moeten haar terugvoeren, terugbrengen. We moeten haar terugbrengen.
213 Nu, hier is het. Er is een vrouw voor me. Ik kijk recht naar haar. Iemand daar raakt de Hogepriester aan. Ik zie hier hoe zij eruit ziet. Wacht even, iemand raakte Hem aan, net als de vrouw die onze Here Jezus aanraakte. Dat is wat deze vrouw deed, en ik handel gewoon in Zijn plaats. Ziet u? Heeft iedereen... Begrijpt u het? Nu, het zal... ik zal het zo opvangen. Zie, zoals het komt van de... Nu, iemand raakt Hem aan. Ieder van u is aan het bidden. Geloof nu met uw hele hart. Zit heel rustig; geloof.
214 Jazeker. Het is een dame die precies daar in de hoek zit. Ja, dat is juist. Hebt u een gebedskaart? Nee, u... Ik weet dat u geen gebedskaart hebt. Ik ken u niet. God kent u wel. Kijk, kan niet iedereen... Ik wil dat u allen deze kant op kijkt. Kunt u dat Licht niet boven de vrouw daar zien hangen? Kijk dat... dat kleine... recht boven haar. Ziet u dat mystiek-uitziende Licht daar recht boven haar hangen? Nu, let op, het opent zich. De vrouw is onderzocht door een bepaald soort dokter, en men vertelde haar dat zij een gezwel had, een soort van een... Zij is in afwachting van een operatie, maar ze wil de operatie niet ondergaan. Zij probeert de Here te vertrouwen voor haar genezing. Dat is waar; steek uw hand op, dame.
215 Nu, u jonge bekeerlingen... Die dame precies daar naast haar, het leek dat zij was... Dat Licht bewoog regelrecht naar die dame naast haar. Daar is het opnieuw. Ik dacht dat het naar de dame terugging, maar het ging naar díe dame. Zij is een gelovige, een christelijke gelovige. Zij heeft iets dat lijkt op een allergie, dat uitgebroken is op haar handen. Dat is waar. Ik ken u niet, is het wel, dame? U hebt geen gebedskaart, natuurlijk. Gelooft u dat u gezond gaat worden? Gelooft u dat dat God was? Gelooft u dat... dat ik u kan vertellen waarover u bad? Gelooft u dat? Door God. (Wees stil, wees stil, ga zitten, zie, alstublieft.) Gelooft u? Mevrouw Bossler, gelooft u nu dat u gezond gaat worden? God zegene u. Dat is wie u bent, nietwaar?
216 Wat met jou, kleine jongen die hier zit? Hier is het, hier vlak bij jou. Geloof je? Ik zie dat je wat gebogen bent in je schouders, zoals dat. Maar behalve dat is er iets anders wat er verkeerd met je is. Als God mij zal vertellen wat er verkeerd met je is, wil je mij dan geloven, dat ik Zijn profeet, Zijn dienstknecht ben? Het is een maagkwaal waar je aan lijdt. Dat is ZO SPREEKT DE HERE. Dat is juist. Um-hum. Geen zweer; je bent alleen nerveus en je maag is van streek, daar komt het door. Dat is het precies. Als je gelooft met je hele hart...
217 Gelooft u? Wees nu werkelijk eerbiedig. Beweeg niet. Ziet u, telkens wanneer u beweegt, doet dat iets. Ziet u? Wees eerbiedig. Wat met iemand hier aan deze kant? Het komt hier vandaan, nu gaat het hierheen. Gelooft u? (Wanneer we er drie of vier hebben gehad, zeg... zeg iets.)
218 Heb geloof; twijfel niet. Ik moet opletten waar ik ook... Ik wou dat ik gewoon dit of dat kon zeggen. Dat kan ik niet. Ik moet alleen opletten. Geloof is zo onbewust voor mensen.
219 Kleine dame die recht naar mij zit te kijken. Nee, de... recht achter u, zuster, precies... Ja. U hebt problemen met uw ogen, dat is waar. Gelooft u dat Hij u daarvan zal genezen? Zo niet, dan zult u uw gezichtsvermogen verliezen; het wordt gewoon steeds zwakker. Geloof gewoon met uw hele hart. Gelooft u dat God mij kan vertellen wie u bent? U weet dat ik u niet ken. Mevrouw Johnson, u kunt naar huis gaan en gezond zijn; geloof in de Here.
220 De dame die direct naast haar zit, u moest een paar minuten geleden opstaan en weggaan. Satan deed zijn best om u hiervan te beroven. Gelooft u dat God mij kan vertellen over uw probleem? Zou u mij willen accepteren als Zijn profeet, of Zijn dienaar? Gelooft u dat met uw hele hart? Ik ken u niet. Ik heb u nooit in mijn leven gezien, maar u hebt nu echt contact met God gekregen. Juist. U bent zeer ernstig ziek. Dat is waar. Het is een galblaas aandoening. Dat is juist. Nog iets, u hebt een vergroot hart. Dat is precies waar. Mevrouw Miller, steek uw hand op als dit waar is. Ga heen, ontvang uw genezing. Jezus Christus maakt u gezond.
221 Ik daag u uit om dat te geloven. Ik... ik vraag u slechts het te geloven. Goed, heb geloof in God. Gelooft u Hem met uw hele hart? Hoor mij dan, luister. Hoeveel gelovigen zijn er hier? Steek uw hand op. In orde, als u een gelovige bent, doe dan uw hand nu naar beneden. U bent allen gelovigen. Hoeveel zijn er ziek? Steek uw hand op. Goed, gelovigen, leg uw handen op elkaar. Ik zal hetzelfde Woord aanhalen: "Deze tekenen zullen de gelovigen volgen." Dit is het. Gelooft u het? Nu, bid voor iemand. Leg uw handen op iemand bij u, om u heen, daar boven op het balkon. Ja, geloof!
222 Die dame die daar in het midden zit, lijdend aan die zenuwkwaal, veroorzaakt door een... Goed, dat is het zuster, ik ken u niet, nooit in mijn leven gezien. Is dat juist? Maar u bent nerveus, o, al jaren. Christus geneest u, maakt u gezond.
Helemaal hoog daar op het balkon. Amen. Hij geneest ieder van u als u het zult geloven. Bid nu voor elkaar. Leg uw handen op elkaar.
223 Hemelse Vader, het geloof van deze menen heeft de Here Jezus Christus in de vorm van de Heilige Geest vanavond teruggebracht in hun midden, de verlorenen reddend en de zieken genezend. O Here, zij zijn gelovigen. Zij hebben hun handen op elkaar gelegd. Zij geloven dat U Dezelfde bent, gisteren, vandaag en in eeuwigheid, en dezelfde God. "O Jezus, Gij Zoon van David", zij schreeuwen het uit. Moge de kracht die Jezus deed opstaan uit het graf hen doen opstaan met een getuigenis, juichend en de glorie van God prijzend. Mogen zij staan zoals Bartimeüs, kijkend naar hun handen tot zij zien dat de kracht van God hen heeft genezen. Sta het toe, Here.
Blijf nu bidden, blijf bidden, blijf gewoon bidden.
224 O Here, er is slechts één ding dat een spontane genezingsdienst kan tegenhouden en dat zou ongeloof zijn. Ik let op, terwijl ik hiervandaan uitkijk over de menigte, en die kleine streep van donkerheid zie die dat glorieuze Licht probeert daar tegen te houden dat rondcirkelt en zijn weg daar probeert te vinden, dwars door die duisternis, om iemand aan te raken.
225 O Vader God, geef mij kracht, geef mij geloof. Mogen de mensen begrijpen, Here, dat U hebt bewezen dat ik hun de waarheid vertel. U zei toen U hier op aarde was: "Indien Ik niet de werken van Mijn Vader doe, geloof Mij dan niet"; en als ik niet de werken van mijn Redder doe, dan hoeven zij mij niet te geloven. Maar Here, U doet nu dezelfde werken als die U deed toen U hier op aarde was.
226 O Vader, ik bid nu dat zij zullen geloven in een deel. Geef mij geloof om die duisternis die over hen is te verbreken, Here, dat die kracht en dat licht van God zou mogen vallen op elke ziel hier aanwezig, dat het elk van hen zou mogen genezen.
227 Satan, je bent ontmaskerd. Wel, je bent een duivel en je probeert deze groep mensen vast te houden. Ik daag je uit in de Naam van Jezus Christus, kom uit deze mensen en laat hen met rust.