Het immer-tegenwoordige water uit de Rots
Door William Marrion Branham1 Wij zijn deze morgen dankbaar voor de tegenwoordigheid van de Here God, Die de vroege diensten wilde beginnen met ons een boodschap te geven, opdat wij zouden 'luisteren en eerbiedig zijn' voor Hem, daar Hij ons iets te zeggen heeft. Ik ben er zeker van dat Hij zal doen wat Hij beloofd heeft. Hij houdt altijd Zijn Woord. En wij zijn zo dankbaar om samen vergaderd te zijn, levend aan deze zijde van de eeuwigheid deze morgen en in staat de Here opnieuw te aanbidden en onszelf te vergaderen om van Hem te horen. Dat is de reden dat wij samenkomen; het is voor dit doel.
2 Nu, ik stormde enigszins onverwacht bij broeder Neville binnen vandaag wegens een bepaalde droom die ik had. Ik geloof in dromen. Ik geloof dat God met mensen handelt door dromen. En ik had eergisteravond een zeer ongewone droom. Ik liep over een heuvelkant, een bepaalde helling, ging naar een eetgelegenheid waar ik mijn maaltijd zou houden. En ik merkte op, naarmate ik dichter bij de plaats kwam, dat er muziek gespeeld werd; een orkest speelde muziek, met violen, en vermaakte de mensen terwijl zij aten. En er was iets mee waar ik niet van hield, zodat ik de zaak gewoon voorbij ging. En ik ontmoette iemand die een heuvel opkwam. En ik keek en vele mensen kwamen de heuvel op naar dit restaurant. Maar ik raakte wat bij hen vandaan, keerde terug naar rechts of naar links.
3 En op de een of andere wijze kon ik beneden in de vallei de tabernakel zien. Ik hoorde de stem van iemand zeggen: "Ontmoet broeder Branham op een bepaald kruispunt. Hij komt daar de heuvel op. En zeg hem het een en ander." En ik haastte mij naar dat kruispunt.
4 En toen de persoon boven kwam, was het broeder Neville, die zijn bruine pak droeg, die er uitzag, gewoon zoals hij er vanmorgen uitziet, terwijl hij daar zit. En hij zei: "Broeder Branham, als u naar de stad zult komen, zou het goed zijn als u langskwam, omdat broeder Hank..." Nu, de enige broeder Hank die ik ken, is broeder Henry Carlson; wij noemen hem Hank. Hij zei: "Hij zou misschien denken dat het vreemd was dat u de Tabernakel niet meer bezocht als u gedurende enkele dagen in de buurt van de stad of in de stad zou zijn." Ik ontwaakte.
5 En ik voelde mij daar een beetje vreemd over. Ik wilde niet ongevraagd binnenvallen op die tijd van de week, tot ik broeder Neville vroeg of hij iets bijzonders had voor deze morgen, voor de gemeente. Hij was hoffelijk zoals altijd en zei: "Kom maar." Dus kwamen wij gewoon. Ik belde hem gistermiddag laat, en kwam vanmorgen binnen, onverwacht voor ieder van ons.
6 Nu ik geloof dat het ten eerste een goede zaak zou zijn van mij om u enkele dingen een beetje uit te leggen. Ik ben, naar ik veronderstel, voor vele mensen een zeer eigenaardig persoon. En ik ben het ook een beetje voor mijzelf. Omdat ik probeer de leiding van de Heilige Geest te volgen, gewoon zo nauwkeurig als ik kan. En dat maakt ons vreemd, ziet u. Wij doen dingen waarvan wij ons soms echt zitten af te vragen: "Waarom deed ik zoiets? Hoe deed ik ooit zoiets?" En op dat moment kunt u misschien denken dat u precies gedaan hebt wat u niet had moeten doen. Maar als u gewoon geduldig zult zijn en geloof hebt en u bent zeker dat God u geleid heeft om het te doen, zult u ontdekken dat het precies juist uitwerkt. Ziet u? En vele keren ontdekken wij dat. En ik weet dat broeder Neville dat vele malen ontdekt heeft. En leiders en geestelijke mensen beseffen dat.
7 Er is een tijd in mijn leven geweest dat... Ronduit gezegd, al sinds ik een jongen was, heb ik nooit de echte leiding gevoeld dat ik in Jeffersonville zou moeten wonen. Het is voor mij altijd een vlieg in de zalf geweest om te proberen hier te leven. In de eerste plaats ligt het klimaat mij helemaal niet. Een ander ding is dat er een terneerdrukking van de geest schijnt te zijn.
8 Als u teruggaat en hier ergens nazoekt, als hij niet vernietigd raakte gedurende de tijd van de vloed, er is een brief die daarover gaat, die ik kreeg in het begin toen ik in de bediening werd geroepen; ik stond op het punt te vertrekken. En broeder George DeArk en ik...
9 En broeder Graham Snellings moeder, broeder Hawkins die het benzinestation in New Albany heeft en velen van de mensen, ontmoetten mij buiten een kleine plaats van gebedssamenkomst hier, en zeiden zelfs dat als ik zou blijven, zij hun kinderen aan tafel zouden rantsoeneren om een tabernakel te bouwen, zodat zij niet van plaats naar plaats meegesleept hoefden te worden.
10 Toen ik die kleine moeder hoorde zeggen, met een klein kind dat zich aan haar hand vasthield en het andere op haar arm, dat zij bereid zou zijn haar kinderen aan tafel te rantsoeneren ten einde een plaats te bouwen waar zij konden blijven om te aanbidden, was dat wat teveel voor mij om te weerstaan. Broeder George en ik kwamen dus samen en besloten dat wij zouden blijven om de Tabernakel te bouwen.
11 En toen de Tabernakel werd gebouwd, leek het altijd... De morgen dat ik de Tabernakel opdroeg, kwam er een visioen, dat opgeschreven is en daar in de hoeksteen zit, toen de Heilige Geest tot mij zei: "Dit is uw Tabernakel niet." Ziet u? En ik vroeg waar mijn Tabernakel was en Hij zette mij neer onder de heldere blauwe lucht. En toen zei Hij: "Doe het werk van een evangelist" enzovoort zoals u weet. Het is zelfs in de boeken geschreven.
12 Al die dingen tezamen genomen. En op een dag toen ik het gazon daar maaide waar broeder Wood nu woont en mijn schoonmoeder op dat tijdstip woonde, zat ik op de achterstoep, een kleine oude betonnen stoep die ik daar voor mijn schoonmoeder bij deze kleine woning had gebouwd. En zij was zo'n beetje de conciërge van de kerk op dat tijdstip, droeg er zorg voor. En gewoon zo duidelijk als iemand kon spreken, sprak een stem tot mij, die zei: "Ik kan u nooit zegenen zolang u hier blijft. U moet u afscheiden van uw familie en deze plaats." Wel, dat verscheurde mij gewoon, gedurende een week ongeveer of langer.
13 Voortdurend heeft Iets mij heel de tijd gewaarschuwd: "Ga weg, ga weg. Verhuis naar het westen. Blijf naar het westen gaan." Wel, ik... Het zat mij altijd dwars. En het lijkt alsof elke keer...
14 Nu, ik had mij duidelijk voorgenomen dat ik deze week naar Tucson zou vliegen, waar ik een woning zou huren om deze winter daar te zijn, om de kinderen naar school te sturen, die in september begint. Ik had de woning. Er werd mij daar zelfs een woning gegeven. Maar er is iets dat... En als ik ben weggegaan...
15 Iets anders wat ik zou willen zeggen is dat net voor wij het huis hier boven bouwden, de pastorie, waar zij nu is, ik het daar niet wilde bouwen. De moeder van mijn vrouw was oud. En zij huilde er zelfs over; zij zei: "Ik kan mama hier gewoon niet achterlaten, wetend dat zij oud is en dat er misschien niet voor haar gezorgd wordt." Wel, ik begreep dat. Ik begrijp het. Dat is haar moeder en de enige moeder die zij ooit had of ooit zal hebben. Ik begreep dat dus. Ik bad dus tot de Here, ik zei: "Here, ook al houd ik niet van de plaats," zei ik, "stel mij gerust. Ik zal overal gaan waar U wilt dat ik ga, waar dan ook. Maar ik wil mijn vrouw niet bedroeven om haar van hier weg te brengen in een vreemd land waar zij niemand kent. En dan, ik ben hoe dan ook heel de tijd weg. Stel mij gewoon gerust dat ik hier bij haar kan zijn."
16 En nu, terwijl haar moeder is weggenomen en naar de heerlijkheid is gegaan, dan komt hier de drang opnieuw, ziet u, om nu te verhuizen. Ik weet niet wat te doen.
17 En toen onlangs met deze leerstelling die de broeders waren begonnen rond te strooien, stond ik de laatste keer dat ik hier was achter de kansel en zei u dat ik niet langer op het veld wilde zijn zolang als dat voortging. Zodus, de broeders trokken dat vriendelijk allemaal recht. Het is allemaal opgeruimd. Binnen vierentwintig uur was het allemaal voorbij.
18 Nu, dat opent opnieuw het veld voor mij. Ik weet niet wat te doen. Ik weet niet welke weg in te slaan. Ik heb de Here om een visioen gevraagd. Ik heb Hem gevraagd mij te vertellen wat te doen, maar Hij laat mij gewoon zitten.
19 Nu, gisteravond toen ik al de kinderen weghad, mijn vrouw en allen uit het huis waren, maakte ik een verbintenis met de Here God. En ik zei tot de Here God: "Als U mij wilt zegenen in de weg die ik ga, zal ik U dienen. Maar U zult mij moeten tonen waar te gaan en hoe te gaan en wat te doen." Ik droeg mijzelf dus aan de Here op. Met de bediening en alles, ik vertrouwde het aan de Here toe. En ik zei: "Waar U ook opent, wat U ook doet, ik zal op die weg wandelen. Tot U een weg baant, zal ik gewoon voortgaan zoals ik ben, tot U de weg baant." En ik vroeg Hem het zo duidelijk te maken dat ik dan niet misleid zou worden, want ik geloof echt dat wij precies op een kruispunt zijn van iets dat gaat gebeuren.
20 Ik hoorde het hier deze morgen profeteren door broeder Neville, of gaf het waar ik wist dat er een profetie was geweest waar hij naar verwees. Nu, daarom heb ik voor u allen gebeden en ik heb het nodig dat u allen voor mij bidt, zodat de Heilige Geest mij gewoon exact zal leiden waar ik zou moeten gaan, wat ik zou moeten doen, zodat ik geen fout zal maken.
21 Ziet u, vaak denken de mensen dat bij een profetische gave God gewoon zegt: "Ik zal u hier gewoon oppikken en u daar neerzetten. Nu, ga gewoon precies hierheen." En Hij vertelt u al deze dingen niet. Als Hij het deed, wat voor overwinnend geloof had u dan? Zie? Ziet u, Hij laat u meer alleen staan dan iemand anders. Zie? U kunt allen tot mij komen en om bepaalde dingen vragen en nooit heeft Hij gefaald of Hij heeft u het antwoord gegeven. Dat is juist. Ja. Maar ik kan Hem om dingen voor mijzelf vragen en vele keren laat Hij mij gewoon alleen, ziet u, laat mij gewoon voortgaan en erin wandelen.
22 Ik heb dingen nu die ik zelf moet oplossen en beslissingen die ik moet nemen. En dit is zo'n vitale beslissing dat ik hem niet exact kan nemen tot ik zeker ben dat Hij het is Die tot mij spreekt. En ik... Hij zal mij geen visioen geven. Hij laat mij gewoon alleen. Ik zit er dus gewoon als een wees bij, zoals deze morgen; ik weet niet welke kant op te gaan. Dus heb ik het de Here toevertrouwd.
23 Ik voelde het zoals toen aan, door te dromen dat ik hier behoorde terug te komen naar de Tabernakel om broeder Neville te helpen, tot er gewoon iets anders langs de weg gebeurde. Dus zal ik in de buurt zijn.
24 Ik vroeg broeder Neville enkele minuten geleden: "Hoe is de gemeente vooruitgegaan?"
En hij zei: "Goed."
25 En zo hoor ik dat u nog steeds geestelijke gaven en dingen onder u hebt, welke werkzaam zijn, gaven van profetie en spreken in tongen en uitlegging van tongen, wat wij gewoon enkele minuten geleden hoorden. En die dingen zijn stichtend voor de gemeente, en geweldig...
26 Maar ik dacht dat ik vanavond misschien, als broeder Neville... Als de Heilige Geest ons niet naar iets anders leidt, zou ik vanavond graag een... U allen, voor u deze morgen vertrekt, ik zou graag hebben dat u een vraag opschrijft en hier neerlegt, een vraag in uw gedachten, zodat wij misschien kunnen ontdekken wat de gemeente denkt. Dat is ongeveer de manier die voorgangers hebben om uit te vissen wat er op het hart van de mensen is. En ieder van u met een vraag, schrijf ze op en leg ze hier boven. Als u geen stukje papier hebt deze morgen om het op te schrijven, schrijf het dan vanavond vroeg op. Ik zou dus gewoon zoveel tijd voor ze willen hebben als ik kon om ze door te nemen en u Schriftuurlijk te antwoorden.
27 Als de Here dan wil, als het Gods wil is; ik heb hier niet lang geleden een verklaring afgelegd dat ik tot u zou willen spreken over de zeven laatste zegels van Openbaring. Nu, als wij... Ik zou dit jaar niet helemaal door deze zegels heen kunnen komen, omdat het nodig is vanaf het zesde hoofdstuk van Openbaring door te gaan tot het negentiende hoofdstuk om door die zegels heen te komen. Maar de eerste drie of vier zouden in één avond beantwoord kunnen worden, ik denk dat elk zegel een avond zou zijn.
28 Nu, als wij het begrijpen, zie, waar wij precies stopten bij dat boek Openbaring, waar de gemeente werd opgenomen in de heerlijkheid. De rest ervan dan handelt over de Joden, helemaal niet met de gemeente. Het handelt over de Joodse natie. Daarom moeten wij terug gaan, vanaf de opname van de gemeente en nemen... Wij zien hier wat er gedurende die zegels gebeurt en de tijd van de heidengemeente. De gemeente is weg; en met de natie van Israël valt het terug en het brengt Israël van de tijd waarop zij werden achtergelaten, tot de moderne tijd; en de komende Messias, wanneer zij de Messias zullen ontvangen.
29 Nu, snapt u het? De gemeente is opgenomen. God handelt eerst met de gemeente, de gemeentetijdperken. Wij namen dat door. De gemeente wordt dan opgenomen in de heerlijkheid. Dan gaat de Heilige Geest terug en neemt Israël als een natie en brengt haar hier heen tot zover, terwijl het bruiloftsmaal bezig is, en brengt hen dan weer terug aan het einde van die tijd. Ik zal mijn schoolbord hier moeten hebben om het te kunnen uittekenen en het te onderwijzen wanneer de tijd komt. Dan keert de Here terug met de bruid en Israël ziet haar. En o, wat een tijd zal dat zijn!
30 Nu, voor wij dit correct kunnen verbinden, is er een grote les die een struikelblok is voor theologen en vele leraars door de tijdperken heen en mensen van de Church of Christ en degenen die komen om dit te horen, dat zijn: de zeventig weken van Daniël. Wij hebben... Wij kunnen niet verder gaan met Openbaring tot wij de bruid en Israël samen hebben verbonden met de zeventig weken van Daniël. En misschien, zo God wil, zodat als Hij tot mij zou spreken in de toekomst om over sommige van deze zeventig weken te spreken – of, niet de zeventig weken maar de zeven laatste zegels. Dan zal ik volgende zondag proberen om Daniëls zeventig weken te nemen, volgende zondag, zo de Here wil. En dan zal dat de uitgangspunten openen, als Hij ons zou leiden, om met de andere te starten. Wel, wij zullen het vanaf dan uitvinden.
31 Broeder Neville en ik zullen hierin samenwerken en alles doen wat wij kunnen ten behoeve van de mensen.
32 Nu, telkens als we teruggaan, bidden wij voor de zieken; wij doen dat altijd graag. En ik zal waarschijnlijk elke samenkomst voor hen bidden, als er mensen ziek zijn.
33 Ik verlang niet om nog langer onderscheiding te hebben. Ziet u, nu, hier is wat er is gebeurd. Ik heb het geprobeerd. En ik weet dat ik dingen heb gedaan die verkeerd zijn; maar ik heb geprobeerd om heel de tijd dicht genoeg bij God te leven, bij God; dat is hoe deze visioenen zouden gebeuren, hoe zij zouden plaatsvinden. Zelfs als mensen dingen kwijt raakten belden zij mij op; dan vroegen zij mij om tot de Here te bidden om te vragen waar het was. Zoals Jesse de muildieren kwijtraakte en de jongens naar de profeet gingen, en hij zei hun dat de muildieren al naar huis teruggekeerd waren, enzovoort. Dat is perfect in orde. Maar er komt zoveel van, zoveel mensen... Niet alleen hier in de buurt; het is wereldwijd, ziet u. Het wordt dus gewoon zo, dat het mij zo opgejaagd maakt, en het houdt je dan gewoon heel de tijd gespannen, tot het tot een plaats komt...
34 En dat is wat veroorzaakte dat de broeders de doctrine lanceerden dat ik de geïncarneerde Here Jezus Christus was. En wij weten dat dat de bediening gewoon helemaal aan stukken zou scheuren en smaad over Christus zou brengen en alles. Ziet u? Dat is dus de reden dat ik hun een grote schok moest geven om het onmiddellijk te doen ophouden, om hun te laten weten dat dat niet uit God was, dat dit uit de duivel was. Ziet u? En zij zijn goede mensen. En het toonde aan dat die mensen wedergeboren zijn uit de Geest van God, omdat toen zij de waarheid zagen door de Schrift, zij tot God terugkeerden; precies, ziet u, onmiddellijk. Zodus, dat toonde dat het Satan was die probeerde iets met de mensen te doen; zij waren allen godvruchtige, christelijke mensen.
35 En het deed velen van hen tegen mij zeggen: "Broeder Branham, wij hebben nu meer vertrouwen in u dan wij ooit hadden."
36 Want, ziet u, met de gave die God mij gegeven heeft, wat zou ik daar niet mee hebben kunnen doen? De natie aan mijn voeten kunnen krijgen, of de mensen. Wat wij een 'natie' noemen is niet 'kosmos' hier buiten, het kanonnenvoer enzovoort. Ik bedoel de Christenen, de echte gelovige, dat is het neusje van de... Als wij van 'natie' spreken, prediken wij over de "wedergeboren mensen", dat is waarover wij spreken, de natie. Niet gewoon iedereen hier buiten die zo vuil en smerig is dat wij in de wereld leven, dat is gewoon stof van de aarde dat terugkeert. Ik spreek over wedergeboren Christenen, mensen die echte Christenen zijn.
37 Ik wacht er op dat er opnieuw een man tegen mij op springt over iets. Niet lang geleden kwam er iemand naar mij toe en zei: "Het idee, dat Christus op de grond spuwt, met Zijn speeksel een koek maakt en het over iemands ogen smeert. Wat was dat vuil en smerig van Hem om te spuwen, met Zijn spuug uit Zijn mond! Wat onhygiënisch was het om in het slijk te spuwen en modderkoeken te maken en het op de ogen van een man te doen."
Ik zei: "Maar hij kwam ziende terug." Ziet u, dat is het.
38 En diezelfde man! Men opende een nudistenkamp daarboven bij mijn woning, weet u, het zwembad. En die man heeft een kaartje voor ieder van zijn kinderen om daar heen te gaan om in dat bad te zwemmen. En hij en zijn vrouw gaan ook in dat bad. Excuseer mij, mijn zusters. Maar waar die vrouwen daarin zwemmen, elke dag ongeveer honderd of tweehonderd; vrouwen, al die vuilheid en dergelijke, en de vrouwen vandaag en in dat water rondpoedelen, en die vuilheid en smerigheid in hun monden, en ze slikken het in en spuwen het uit. Ik zou gewoon willen dat hij nog eens op mijn nek springt, ziet u.
39 Zij zeiden: "Als Christus vandaag leefde, zou men Hem arresteren wegens die onhygiënische zaak."
40 Hoe staat het daarmee? Ik weet zeker dat u vat wat ik bedoel. Zij gaan regelrecht dat bad in en velen van hen met ziekten, syfilis, gonorroe en al dat soort dingen, precies daarin. En u spuugt het gewoon door uw mond en dergelijke en poedelt daar zo in rond. En dat is natuurlijk wel hygiënisch?
41 Oh, my, deze dag waarin wij leven, broeder, zuster! Het is tijd voor de komst van de Here! Ik... De gemeente heeft één hoop en dat is de komst des Heren.
42 Wel, ik kan die dingen niet tegenhouden, het heeft geen nut. De Bijbel heeft voorspeld dat het zo zou zijn. Ik kan hen niet tegenhouden. Maar ik wil mijn stem als getuige in de hemel, dat ik er tegen was, wanneer de tijd komt voor het oordeel. Ik was er tegen.
43 Ik geloof nog steeds dat deze Bijbel het Woord van God is. En er is niets ter wereld ermee in tegenspraak, dat het ooit kan stoppen. Maar deze Bijbel hier, dit is de Waarheid, dit is Gods Woord. Laten wij dus nu onze zeilen strijken en enige tijd voor anker gaan voor de vredige kust van de haven der rust. En wij kunnen morgen ergens afvaren, maar laten wij nu gewoon voor anker gaan en luisteren naar de stem van onze hemelse Vader zoals Hij tot ons zou willen spreken door Zijn Woord, zoals wij vandaag vertrouwen.
44 En voor vanavond nu, stelt u vast welke vraag u er ook over hebt. Nu, niet iets dat iemand zal pijn doen. Als u dat doet, dan is dat... Ik zou die niet beantwoorden om mee te beginnen, ziet u. Maar zoiets als: "Welnu, als ik een bepaald ding doe, zegt God dat wij dit behoorden te doen?" Of, weet u, kleine vragen op uw hart. Of: "Wij hebben gaven die aan ons verbonden zijn, broeder Branham, en zouden wij ze op deze wijze of op die wijze moeten gebruiken? Of wat behoorden wij te doen?" Iets dat ik u zou kunnen beantwoorden vanuit de Schrift, ziet u. Schrijf een klein dingetje op. Ik zou blij zijn. En als er niets is, dan zal ik gewoon een of ander onderwerp nemen en vanavond tot u prediken, zo de Here wil. Dit is zondag en ik ben...
45 Verleden zondag zou ik naar de gemeente van broeder Cauble gaan. En ik hoorde deze kerkklok luiden en ik liep gewoon op en neer in de tuin. Ik kon het niet weerstaan. Dat was alles. Ik hoorde u, dus moest ik gewoon komen.
46 Laten wij dus nu gewoon onze hoofden buigen en tot onze Maker spreken en een woord van gebed hebben. Heeft iemand een speciaal verzoek? Steek gewoon uw hand op, zeg gewoon: "Ik..." Maak het gewoon bekend. God weet wat er op uw hart is. Houd uw verzoek nu gewoon in uw gedachten.
47 Allerheiligste God, Die de hemelen en de aarde geschapen hebt door het Woord uit Uw mond, door de gedachten van Uw verstand, wij komen in Uw tegenwoordigheid door Jezus Christus, onze Here, om U te danken voor alles wat U voor ons hebt gedaan. En wij zijn zo dankbaar jegens U, Here, deze morgen, om te weten waar wij staan, de positie te kennen waarin wij deze morgen zijn en de geschiedenis der tijd en de toekomst die komt. Door de genade van God vandaag wetend dat wij gewassen zijn in het bloed van Calvarie, dat wij toebereid zijn om Hem te ontmoeten met geloof in onze harten als Hij vandaag zou komen. Wij zouden zeggen: "Kom toch, Here Jezus."
48 En wij zien dat de zonde zich ophoopt tot het lijkt alsof de wereld wankelt onder de kracht der zonde. Hoe daar dat drinken is en gokken en brassen en naaktheid, en o God, de vuilheid en viezigheid en rotzooi van de mensen. En hoe kunnen zij... als zij het slechts konden beseffen, Here, die mensen die zich zo kleden in die kleine goddeloze kleren en zo buiten op straat lopen, konden zij maar beseffen dat zij niets dan maden en stof zijn, dat misschien over een week de maden dat lichaam zullen eten dat zij zo verheerlijken? Beseffen zij dat de rupsen het zullen opeten? En dat hun ziel ginds in een eeuwigheid zonder God zal zijn, zonder Christus, zonder hoop, wegzinkend in diepe wanhoop om eenvoudig te worden vernietigd bij Zijn komst? O God, geef ons stemmen ter waarschuwing opdat wij elke ziel mogen waarschuwen voor dit gevaar dat zij naderen.
49 Wees met ons vandaag. Geef ons 'woorden van wijsheid', zoals Salomo eens zei in Prediker, opdat wij 'wijze bouwmeesters' zouden zijn, 'herders van deze vergadering'. En wij bidden, Here, als wij woorden uitzoeken om te zeggen, dat het meesterwerken mogen zijn die het hart mogen raken dat zo in nood is hier vanmorgen.
50 Wij zijn niet gekomen en hebben ons niet vergaderd onder dit hete dak vandaag, alleen om gezien te worden, maar wij zijn hier gekomen omdat wij U liefhebben en omdat wij verlangen van U te horen. U bent onze Geliefde Die wij liefhebben en wij begeren Woorden van U te horen. Wij zijn dankbaar voor wat wij reeds gehoord hebben. Het zal lang bij ons blijven. Geef ons nu het deel dat U vandaag voor ons hebt, terwijl wij verder op U wachten. Wij vragen het in Jezus' Naam en terwille van Hem. Amen.
51 Nu, het is... [Een zuster spreekt in een andere taal. Een broeder geeft een uitleg: "'Opnieuw heb Ik tot u gesproken door Mijn dienstmaagd, om u opnieuw te waarschuwen om zorg te hebben om het land te zien dat zal komen; om op Mij te zien, de ware en levende God, voor kracht en voor de redding van uw ziel; voor genezing van uw lichaam, het ligt allemaal in Mijn handen. En het is Mijn wil, en Ik ben vanmorgen neergekomen en verblijf in uw hart en het zendt u deze hemelse gave die Ik zend van Mijn troon, om Mijn Woord te bevestigen dat dit het einde is van de dispensatie van het sluiten van de tijd. Het is de tijd om uw hart te richten naar Mij, want Ik ben een jaloers God. Ik zie uw volkomen oprechte aanbidding aan, uw volkomen oprechte eerbied. Ik zie uw liefde aan en Ik zie uw geloof aan, en Ik ben met niets anders tevreden dan een overgave met uw hele hart. Ik zie u aan en zalf enigen van u met geestelijke gaven, maar toch hebt u uw hart van Mij afgekeerd, omdat u geen acht hebt geslagen op de dingen die Ik u wilde verklaren, en de dingen die Ik u wilde bekendmaken, want zij openbaren Mijn weg en Mijn weg voor deze Mijn mensen. Zie naar Mij, uw ware en levende God, en doe die demoon weg uit uw hart en laat Mijn gave van liefde binnenkomen en vul u met Mijn vloed van genade en genade, want Ik heb u begeerd, met groot verlangen, en Ik zie uit naar Mijn Woord in uw hart, en in uw mond en in uw hand, als u voor Mij bevestigt dat u het levende Woord bent. Zo spreekt Mijn Geest.' Halleluja, halleluja." – Vert]
52 Wij zijn dankbaar voor deze vermaningen van de Geest; zij zeggen ons en waarschuwen ons te letten op de Woorden die de Heilige Geest misschien vandaag tot ons zal spreken. En wij weten niet wat Hij precies voor ons in petto heeft, maar wij weten wel dat er iets moet zijn dat Hij zal voortbrengen. Misschien een vraag die in uw gedachten is, die Hij daardoor zal bespreken. Hij zal die misschien bespreken door de boodschap deze morgen. Hij kan hem misschien bespreken tijdens de dienst vanavond. Ergens vandaag, probeert Hij – naar het lijkt – iemand te waarschuwen het Woord te vatten.
53 Nu, om ons te wenden naar het geschreven Woord, laten wij gaan naar het boek Exodus voor de zondagsschoolles.
54 Hebt u een doopdienst? [Broeder Neville zegt: "Nee, niet eerder dan 6 uur vanavond." – Vert] Nee. De doopdienst om 6 uur vanmiddag.
55 Laten wij naar het zeventiende hoofdstuk van Exodus gaan en beginnen met het vijfde vers; ik geloof de verzen 5 en 6 van het zeventiende hoofdstuk van Exodus.
Toen zeide de HEERE tot Mozes: Ga heen voor het aangezicht van het volk, en neem met u uit de oudsten van Israël; en neem uw staf in uw hand, waarmee gij de rivier sloegt, en ga heen.
Zie, Ik zal aldaar voor uw aangezicht op de rotssteen in Horeb staan; en gij zult op de rotssteen slaan, zo zal er water uitgaan, dat het volk drinke. Mozes nu deed alzo voor de ogen van de oudsten van Israël.
56 Nu, als ik dit een kleine zondagsschool tekst zou noemen, zou ik dit graag willen nemen als onderwerp voor de les van vanmorgen: Het immer-tegenwoordige Water uit de Rots.
57 Wij weten dat Israël altijd een historisch voorbeeld is geweest voor de gemeente. Omdat Israël het volk van God was tot zij uit Egypte kwamen en daarna waren zij de gemeente van God omdat zij afgescheiden waren van de rest van de wereld.
58 En wanneer wij afgescheiden zijn van de rest van de wereld, dan worden wij de gemeente. Maar zolang wij met de rest van de wereld verbonden zijn, zijn wij niet in de gemeente. Nu, ik vertrouw erop dat dit echt diep gaat, zijn plaats krijgt. Ziet u, wij zijn de gemeente niet tot wij afgescheiden zijn van de wereld, ons afscheiden en van onder de onreine mensen uitkomen, ons niet met hen inlaten en geen deelhebbers zijn aan hun zonden. Trek niet op met de ongelovigen, maar scheid u af van de dingen van de wereld.
59 En toen Israël in Egypte was, waren zij het volk van God. Toen zij dan werden uitgeroepen of de Exodus hadden, eruit kwamen, toen werden zij de gemeente genoemd, omdat zij zich toen afscheidden van de rest van de wereld.
60 En het woord gemeente betekent 'eruitgeroepen'; exodus 'eruit komen'. Ieder van ons heeft als Christen een Exodus in het leven gehad. Wij hadden een tijd dat wij werden geroepen uit onze familieleden, geroepen uit de mensen waarmee wij eens gemeenschap hadden, en wij werden een ander volk dat wandelde met andere mensen, die op een andere manier handelden en op een andere wijze spraken. Het was een uittocht in ons leven.
61 Een zeer fijn voorbeeld heeft Israël ons gegeven toen God hen er uit riep. Zij hadden een exodus en kwamen uit van onder de volken der wereld en werden een afgescheiden natie voor God, een bijzonder volk. Zij wandelden onder de schaduwen van de genadetroon. Zij leefden en wandelden met de grote Vuurkolom. En God bracht hen uit Egypte naar het land dat Hij beloofd had.
62 En in deze uittocht werd hun een geestelijke leider gegeven, een leider, welke Mozes was, een grote gezalfde profeet, die een groot man was. Hij was een godvruchtig man; hij was als een godvruchtig man geboren. God riep hem van zijn moeder aan, zelfs voor die tijd; God verordineerde hem voor de grondlegging der wereld om leider voor die generatie te zijn, om deze exodus voor het volk teweeg te brengen.
63 Enige tijd geleden sprak ik hier tot de kleine kinderen van de tabernakel. Ik hield een kleine preek voor hen; en vertelde of gaf een kleine illustratie van hoe Jochebed bad, zij en Amram, de vader van Mozes, om iets te doen betreffende de bevrijding van het volk. En Amram zag het visioen van God, of een engel, die daar stond en naar het noorden wees en hem vertelde wat er zou gebeuren. Toen werd de kleine Mozes geboren. En zij vreesden de bevelen des konings niet, noch de bedreigingen. Zij wisten dat God Zijn hand op Mozes had en dat maakte het vast. Dat is juist. Ongeacht wat de koning zei, wat de politieke wereld zei, wat iets anders zei, zij wisten dat God Zijn hand op Mozes had. Zij waren dus niet bang om hem precies te midden van de krokodillen los te laten, toen deze allemaal gewoon vet waren geworden van de kleine Hebreeuwse kinderen, die men daar aan de krokodillen had gevoerd. En toch werd Mozes gewoon in een kleine ark geplaatst en onder de krokodillen gezonden, er precies middenin. Want zij vreesden niets, zij wisten dat God Zijn hand op Mozes had.
64 Welnu, als wij slechts datzelfde konden weten over onze grote Leider, de Heilige Geest; dat God Hem heeft gezonden. En Hij is onze Leider. En ongeacht wat de wereld zegt en hoezeer zij om u lachen en u voor gek zetten, wij volgen onze Leider! God zond de Heilige Geest om onze Leider te zijn. Ziet u? "Een korte tijd en de wereld ziet Mij niet meer, maar gij zult Mij zien, want Ik zal met u zijn, zelfs in u, tot het einde der wereld." Dus onze grote Leider is met ons, de Heilige Geest. Nu, wij moeten deze Leider volgen en gewoon doen wat Hij zegt. En deze Leider zal ons nooit van het pad af brengen; Hij zal ons steeds precies op het pad van de Schrift houden. Maar Hij zal nooit de ene kant voor iets opgaan, of de andere kant opgaan voor iets. Hij zal gewoon recht blijven staan op de weg van de Schrift.
65 En Mozes had een koers waarbij hij Israël moest uitbrengen en dan regelrecht door de Rode Zee trekken, recht door de Jordaan, rechtstreeks het beloofde land in, rechtstreeks door de woestijn heen. Het was niet Mozes die uit de koers raakte. Het was niet God Die uit de koers was. Het was het volk dat uit de koers raakte, wat de moeite veroorzaakte. Laten wij nu dus deze dingen overdenken. (Sorry.)
66 Mozes, deze gezalfde leider... Tenslotte, toen hij aan de mensen getoond had, door tekenen en wonderen die God alleen kon doen... hij deed deze tekenen en wonderen voor de oudsten van Israël tot zij overtuigd waren dat deze Mozes de gezalfde was om hen uit dit land te brengen naar dat goede land dat hun was beloofd. Toen zij dan deze grote dingen zagen die Mozes deed in de naam van God, waren zij bereid hem te volgen. En hij leidde hen uit en leidde hen door de Rode Zee, stak over als over droog land en kwam op zijn reis in de woestijn, wat de beproevingstijd betekent.
67 Wanneer iemand Christus als zijn Redder aanneemt, is alles rozegeur en maneschijn. Maar voordat deze man in de doop van de Heilige Geest kan komen, moet deze persoon eerst een heiligingsproces ondergaan. Hij moet een testtijd in zijn leven krijgen. U kreeg deze allemaal. Hij kreeg deze testtijd. "Elke zoon die tot God komt, wordt eerst getuchtigd, gelouterd, gekastijd. En indien wij de kastijding niet kunnen verdragen, dan toont het aan dat wij geen kinderen van God zijn; wij zijn bastaards en geen kinderen van God", zegt de Bijbel. Maar als wij de kastijding kunnen doorstaan, wetend dat "alle dingen medewerken ten goede voor hen die God liefhebben", dan zijn wij zonen en dochters van God, dan verzegelt Hij ons met de Heilige Geest tot de dag van onze verlossing. Dat is de kastijding, ziet u, de druk, de zaak waar wij doorheen gaan.
En Israël, als een historisch type, moest deze kastijding ondergaan.
68 Nu, toen zij daarginds in Egypte waren, zond God Mozes. En hij strekte de staf uit en vliegen en luizen kwamen op de grond. Hij strekte hem uit naar de zon en zij ging onder. Hij strekte hem uit over de wateren en zij veranderden in bloed. Wel, Israël was ginds (in Kanaän), in Gosen, en had gewoon een heerlijke tijd; de zon ging nooit onder, de plagen troffen hen nimmer; wel, zij hadden gewoon een heerlijke tijd! Precies zoals bij u, toen u pas gered werd.
69 Alles... De vogels zongen anders en iedereen was lief. En o, my, wat was alles gewoon fijn, toen u pas was gered! Toen kwam de beproevingstijd, de loutering, heiligingstijd, uzelf heiligend van de dingen van de wereld, "de lasten terzijde leggend die u zo licht omringen". U, als man, moest stoppen met roken, stoppen met drinken, ermee stoppen naar het poolcafé te gaan, uw kaartpartijtjes, de hele nacht door. U moest uzelf van al die dingen heiligen door het geloof in het bloed van Jezus Christus. Uzelf heiligen! U, vrouwen, moest uw haar laten groeien, uw jurken langer maken en u anders gedragen dan u eerst deed. Heiligingstijd! Vele keren zou men rebelleren en teruggaan; wel, dat is geen kind van God. Zie? Een kind van God kijkt regelrecht naar Calvarie en weet dat het voor zijn bestwil is.
70 Dus toen, in dat tijdsproces, kwam de grote afval in Israël. Toen deze grote tijd dat men onder druk gezet werd kwam, begonnen de mensen afvallig te worden, van de ene kant naar de andere. Toen begonnen zij te kletsen: "Wel, wij wensten dat wij weer terug in Egypte waren. Onze zielen walgen van dit lichte brood." Met andere woorden, dat is wat zij zeiden als ik het nu historisch zou willen nemen.
71 Nu, in de huidige tijd zou het zijn: "O, elke woensdagavond gebedssamenkomst! Elke zondagmorgen, weer naar de gemeente! Wat horen wij? Altijd hetzelfde; de prediker staat op en predikt; liederen; dan naar huis." Ziet u, dan gaat u er gewoon naar toe als een vorm van plicht. U bent geen aanbidder. Een aanbidder gaat er heen om te aanbidden, om zichzelf voor zijn God uit te drukken, om God voor Zijn goedheid te prijzen; hij klemt zich vast aan ieder Woord.
72 Net als een liefdesgeschiedenis. Als u met een meisje ging omdat u wist dat het een plicht was, of u die met een jongen ging, toen u jong was... "Mama wil dat ik met deze jongen ga, maar ik kan hem gewoon niet uitstaan." Het raakt u totaal niet als hij naar u toekomt. Het is hetzelfde of het nu het meisje naar de jongen of de jongen naar het meisje betreft. U gaat met haar, zij verveelt u; mama wil dat u met haar gaat omdat zij het type meisje is dat mama bevalt. Ziet u, het verveelt u; het is geen liefdesgeschiedenis. Maar u geeft er niets om, u wilt het niet uitzuiveren, u wilt haar niet ontmoeten. En het is een... Wel, het is een verschrikkelijke zaak. En als hij komt om u te ontmoeten, my, u wenst gewoon dat hij zou ophoepelen en naar huis zou gaan.
73 Precies zo is het als u zegt: "Waarom preekt hij zo lang? Wat is er met al dit spul, en alles?" Ziet u, u bent niet verliefd!
74 Maar wanneer u echt aan ieder Woord hangt, zoals de Geest u deze morgen de waarschuwing gaf, ziet u: "Luister aandachtig naar elk Woord." Dat kan misschien zijn waarover Hij tot u gesproken heeft. Vasthouden! Het is eeuwig leven, ieder Woord van God. Het is een vreugde om naar de gemeente te gaan onder elke omstandigheid. Ongeacht of het heet is of koud, of de mensen twisten, snauwen, wat zij ook doen, het is nog steeds een vreugde het Woord des Heren te horen. Dan bent u verliefd op Christus, ziet u; u houdt ervan om naar de gemeente te gaan.
75 "Wel, lieveling, het is weer zondagmorgen, ik denk dat wij de kinderen moeten opknappen om daar heen te gaan. Tjonge wat vervelend!" Ziet u, u bent niet verliefd!
76 Maar als u echt verliefd bent, kunt u gewoon niet wachten tot de zondagmorgen komt, u móét daar gewoon heen om met hen samen te komen. En wij komen en vertrekken... De mensen van God vervelen u niet. Wel, zij zijn broeders en zusters. Zoals ik vroeger zei: "U raakt zo dik bevriend als stroop op een koude morgen." Het stroomt niet, het blijft gewoon aan elkaar, weet u, het pakt samen. Nu, dat is een sterke uitdrukking, maar ik probeer u te laten weten wat ik bedoel, ziet u. U kleeft samen. En hoe kouder het wordt, hoe dichter zij bij elkaar blijven. En dat is de wijze waarop het met ons behoorde te zijn. Hoe kouder... "Als aardse vrienden ons verlaten, klemmen zij zich nog dichter aan Hem vast."
77 En dat wij elkander liefhebben, is niet omdat wij iemand zijn; maar het is de Christus in elkaar Die wij liefhebben, ziet u. Het is de God Die in onze wezens is, Die wij liefhebben. Nu, wij houden ervan om samen te komen, zoals wij vroeger het oude lied zongen:
Gezegend zij de band,
Die ons hart in christelijke liefde bindt;
De gemeenschap van een samenstemmende geest,
Gelijkt op die van boven.
Ziet u, de gemeenschap van een samenstemmende geest gelijkt op die van boven.
Voor de troon van onze Vader,
Storten wij onze vurige gebeden uit,
Onze angsten, onze hoop, onze doeleinden zijnéén,
Onze vertroostingen en onze zorgen.
78 Ziet u? Jazeker! Wanneer de één een zegen heeft gehad, zijn wij er allemaal blij over. Wanneer de één bedroefd is, zijn wij met hem bedroefd. Wij willen allen samen zijn. Nu, dat is de wijze waarop wij verondersteld worden te zijn.
79 En dat is de wijze waarop Israël verondersteld werd te zijn. Maar het werd vervelend. "O, dit oude lichte brood, engelenbrood... Wel, wat geven wij om dit oude lichte brood? Onze zielen walgen van dit spul! En alles is verkeerd. En dit oude manna dat elke nacht valt, wel, wij zouden liever wat knoflook en prei uit Egypte hebben." U ziet dat hun harten niet gereed waren voor de reis.
80 En wanneer een man of een vrouw begint te klagen over het gaan naar de gemeente, dat zij het naar de gemeente gaan een last vinden, dan zijn zij niet gereed voor de reis. Dat is juist. Er is ergens iets verkeerd.
81 O, wanneer u God liefhebt en bedenkt dat u naar de hemel gaat en dat u allemaal samen gaat!
Wat een gemeenschap, wat een hemelse vreugde,
Te leunen op die eeuwigdurende arm;
O, welke gezegende vreugde met mijn Heer zo nabij,
Te leunen op Zijn eeuwigdurende arm.
Wat een... Wij zingen die liederen.
Wij delen onze gemeenschappelijke smarten,
Dragen onze gemeenschappelijke lasten,
En vaak vloeit voor elkaar,
Een meevoelende traan.
Wanneer wij uit elkander gaan,
Doet het ons inwendig pijn;
Maar wij zullen in het hart toch samenkomen,
En hopen elkaar weer te ontmoeten bij de volgende samenkomst.
Jazeker, toch in het hart verenigd!
82 Nu komt u gereed voor de reis, ziet u, u bent gereed om het beloofde land in te gaan, de testtijd. Daar is de gevaarlijke grond, de woestijn; de tijden der beproeving.
83 Israël, in haar beproevingstijd, raakte met elkaar aan het ruziën en twisten en had een afkeer van het brood. En zij wilden teruggaan naar Egypte.
84 En toen begonnen zij te klagen over hun leider. O, zij waren bang dat hij hen op een dwaalspoor bracht. Nadat hij betoond had dat hij een leider was en God bewezen had dat hij de leider was. "Wel, misschien handelden wij een beetje fanatiek. En misschien zijn wij helemaal verkeerd begonnen", of iets dergelijks, ziet u. Zij kletsten tegen God en tegen Mozes, God en Zijn leider.
85 Nu, wanneer wij tot een plaats komen en zeggen: "Ik weet niet of het Woord dìt betekent of niet. En ik weet het niet over de Heilige Geest; ik ben daar een beetje sceptisch over. Ik ken anderen die dat niet geloven." Wel, ga maar naar Egypte. Ziet u?
86 Maar als u vast besloten bent om op de weg te blijven, blijf dan gewoon bij deze Leider, de Heilige Geest, blijf gewoon bij het Woord. En als u bij de Geest blijft, zal Hij u in het Woord houden. Dat is juist. Hij zal u helemaal verder leiden op de weg, het pad van het Woord. Wees er niet bevreesd voor. Hij zal niet kwetsen. Hij zal u slechts helpen als u gekwetst bent. De Heilige Geest zal al de kwetsuren zeker genezen.
87 We ontdekken nu, nadat zij in deze toestand kwamen onderweg, dat zij tot de plaats Horeb kwamen. En H-o-r-e-b, Horeb, dan ontdekken wij, is... Laten wij die naam ontleden. De naam Horeb betekent een "droge plaats" of een "woestijn".
88 En wanneer wij uit de gemeenschap met elkaar geraken in de gemeente, en uit de gemeenschap met de Heilige Geest, brengt dit ons tot een droge plaats, een woestijn, zonder leven, alles heeft stekels gekregen. Ziet u, een woestijn, een stukje cactus met die stekels er aan. Weet u wat dat is? Dat is een dierbaar klein, teer blad dat geen water heeft gehad; het heeft zich gewoon zo strak opgerold dat het een doorn werd. En wanneer u zo iemand ziet, is het misschien een dierbare ziel die als hij slechts op de juiste wijze water had kunnen krijgen, een teer blaadje of zoiets had kunnen zijn. Maar in plaats daarvan heeft het zich opgerold tot een kleine stekel, die gewoon naar alles prikt, weet u, om schuld te zoeken. Het enige dat het nodig heeft is gewoon water. Dat is alles. Het heeft gewoon een opwekking nodig of een openbreken, een verfrissing van de Here. Het zal zichzelf weer ontvouwen als u het gewoon tot het water brengt.
89 Maar zij die in die plaats leven, moeten de condities van die plaats ondergaan. En degenen die verlangen in zo'n atmosfeer te leven, waar alles maar slaat en ruziet en krakeelt en twist en zo, wel, u zult gewoon in die atmosfeer leven, dat is alles. Maar wij hoeven daar niet te leven, het is niet nodig dat we daar blijven.
90 Nu, deze Horeb was de plaats waar God ontmoedigd werd over het volk omdat zij naar deze plaats waren afgedwaald en in deze toestand waren geraakt. En Hij bracht hen er rechtstreeks naar toe omdat zij niet in het pad wilden wandelen. Zij gingen van de hoofdweg af en sloegen deze zijweg in. En toen veroorzaakte dit dat God iets verschrikkelijks deed. Hij... Het veroorzaakte dat God Mozes de oordeelsstaf liet nemen, waarmee hij de natie had geoordeeld, om op de Rots te slaan, om water voort te brengen.
91 Nu, er is hierin een prachtige les, als wij het maar zouden kunnen vatten, ziet u. En omdat wij zo uit de koers raakten, en op de wereld gericht en zo, veroorzaakte het dat God de oordelen van de wereld moest nemen en Zijn eigen Zoon ermee moest slaan op Calvarie, opdat wij vrijuit zouden mogen gaan. Ziet u wat ik bedoel?
92 Nu, ten einde voor deze mensen wat water te krijgen, nadat zij daar waren beland, werd deze plaats tot een Calvarie gemaakt. En daar vertelde God Mozes: "Neem de staf en de oudsten, en ga naar voren en Ik zal op de Rots voor u staan." En deze Rots was Christus. En Mozes, met de staf waarmee hij oordeel had gebracht over de natie van Israël, nam deze zelfde staf en sloeg de oordelen van God op de Rots. Ziet u? Hij nam de zonden van het volk op deze staf. Eigenlijk had hij het volk moeten slaan. In plaats dat hij het volk sloeg, sloeg hij de Rots. En de Rots bracht redding, door een werk van God, bracht water aan een omkomend volk. Het bracht leven aan een stervend volk. En dat is wat God deed door Zijn staf van een oordeelsstaf te nemen en mijn en uw zonden rond deze staf te binden; terwijl hij ons had moeten slaan, sloeg deze echter Christus; opdat uit Hem wateren, wat 'Geest' betekent, te voorschijn kwamen; de Heilige Geest kwam uit Hem tevoorschijn om ons leven te geven. Wij hebben nu eeuwig leven. Nu, die Rots was Christus. Nu, wij willen dat opmerken.
93 Ik heb zoveel intellectuele tekeningen van deze Rots gezien. Ik heb er niet lang geleden één gezien van de meest kritische, waar een kleine rots lag boven op de top van een heuvel. En Mozes werd verondersteld deze rots geslagen te hebben en Israël was daar bezig met een theekopje een dronk te nemen uit een klein straaltje dat uit deze rots stroomde. Nu, dat is gewoon iemands idee erover.
94 Maar toen deze Rots zijn wateren voortbracht, waren daar meer dan twee miljoen mensen, buiten de ossen, kamelen en heel de rest, die er tonnen water van dronken. Het was een bruisende stroom die daaruit te voorschijn kwam!
95 Dat is de wijze waarop men Christus, de Heilige Geest, vandaag probeert te maken. "Het is maar een klein straaltje." Ziet u, net genoeg om u te doen geloven dat er een God is. Nee.
96 Het is een overvloed van water! David zei: "Mijn beker vloeit over!" Het is een opspringende bron van de Heilige Geest.
97 Mensen zijn er bang voor. Sommige mensen zeggen: "Wel, ik ben gewoon een beetje bang dat ik dit of dat zal doen, of dat ik per ongeluk een beetje te diep zal gaan. Ik kan u iemand tonen die een beetje te ver ging." Maar u wijst nooit naar degene die niet ver genoeg ging. Ziet u? Ja, hoe is het met degenen die niet ver genoeg gingen?
98 Nu, wij hebben enkele mensen gehad die 'in het vlees' gingen en verkeerd gingen. En niet God, maar het volk raakte... Door verkeerd leiderschap enzovoort raakten zij op het verkeerde spoor en gingen zij over tot fanatisme. En de hele wereld, de duivel, wijst dan naar hen: "Kijk dat eens! Kijk dat eens!"
99 Wel, laat mij vanmorgen staan en terugwijzen naar deze tientallen miljoenen keren meer dat er zelfs nooit een begin gemaakt werd. Wat dan met hen? Ziet u, kijk naar hun toestand. Kijk naar een kerel als Eichmann vandaag, met de hoogste... Zij zeggen: "De Pinkstermensen zijn moreel niet goed en ongemanierd en zij zijn niet geleerd" en dergelijke. Kijk naar Eichmann, een van de hoogst opgeleide mensen ter wereld. En hij bracht zes miljoen kinderen en vrouwen en mannen ter dood, zes miljoen zielen. Naar zo iemand wilt u niet verwijzen.
100 Maar over een of andere kleine makker die nauwelijks zou kunnen lezen, misschien een naam uit de Bijbel verkeerd uitsprak en... of misschien iets verkeerds zei of deed, of een fout maakte, willen de kranten uitgebreid schrijven en zeggen: "Ze zijn niet te vertrouwen."
101 Als dat dan niet vertrouwd kan worden, waarom dan wel opleiding, de dingen en de intellectuelen die zij vandaag hebben? Kijk naar Adolf Hitler. Kijk naar de breinen van de wereld vandaag. Kijk naar hen. Het oude gezegde: "Gelijke monniken, gelijke kappen."
102 Wat u moet doen is bekwaam zijn, door de Heilige Geest, om te onderscheiden wat goed en kwaad is, en nemen wat goed en kwaad is.
103 Nu, wij ontdekken dat zij dit Calvarie hadden en dat de wateren des levens voor het volk uitstroomden.
104 Nu, sommige mensen hebben op hun hart en in hun gedachten dat geheel Israël dronk en dat zij vervolgens de kamelen belaadden en de leidsels aan hun paarden vastmaakten enzovoorts, en hun kinderen pakten en ergens anders heen reisden, terwijl ze de Rots daar stromend achterlieten. Dat is verkeerd.
105 Die Rots volgde hen en dat water volgde hen. Nu, in I Korinthe, het tiende hoofdstuk, geloof ik, het elfde vers, kunt u het vinden dat die Rots Israël volgde. Waarheen zij van die dag af aan ook gingen, de Rots ging met hen mee en de wateren volgden hen.
106 Wat een prachtig type en een prachtig houvast en anker voor de gelovige vandaag, die weet dat die Rots die eenmaal geslagen werd, dat dit Water dat eenmaal van Calvarie uitstroomde, met ons meegaat waar wij ook gaan. O, my! Het is niet steeds naar een bepaalde plaats teruggaan en zeggen: "Wel, wij hadden eergisteren Water ginds." Wij hebben Water vandaag, precies hier, omdat die Rots Christus was! En Christus is Dezelfde gisteren, vandaag en voor immer. Zie?
107 Die Rots volgde Israël. Zij volgden nooit de Rots, maar de Rots volgde hen. Amen. Israël ging verder op reis. Zij hadden slechts één ding te doen, dat is de rechte koers aanhouden, gewoon regelrecht voorwaarts het beloofde land in. En de Rots en het water volgde hen. "De Rots die hen volgde", I Korinthe zegt het u, het tiende hoofdstuk, in orde, "die Rots was Christus."
108 God nam de oordelen van het volk en plaatste ze op Christus en sloeg Hem. Merkte u op dat er een barst in de Rots was van toen of aan? De Rots had een barst, waar Mozes sloeg. En Christus had een barst toen Hij werd geslagen. "Hij werd om onze overtredingen verwond en door Zijn striemen is ons genezing geworden." Vanuit dat leven komen de wateren des levens voort waarin wij ons vandaag zo verheugen!
109 Nu, ten einde dit leven te verkrijgen... Bedenk dat het leven van Christus altijd bij de gemeente blijft. Halleluja! O, als wij onze gedachten daar konden verankeren gedurende de volgende tien minuten! Christus verlaat de gemeente niet. "Ik zal altijd met u zijn, zelfs tot aan het einde van de wereld." Het zijn de mensen die Christus verlaten; niet Christus Die de mensen verlaat. De mensen verlaten het door hun ongeloof. Zij verlaten Christus, Christus verlaat niet de mensen.
110 Israël verliet de stroom; het was niet de stroom die Israël verliet. Zie? Want de Bijbel verklaart duidelijk dat de Rots en het water Israël volgden. Volgden hen! Waar zij ook heen gingen; ging het ook.
111 O, ik zou graag vanmorgen, als wij tijd hadden, het eerste hoofdstuk van Jozua willen opslaan, waar Hij zei: "Elke plaats die uw voetzool betreden zal, heb Ik u gegeven. De Here, uw God, is met u, overal waar gij gaat. Wees voor niemand bevreesd. Wees moedig! Waar u een voetstap zet, daar ben Ik met u, ongeacht waar het is." God, Die met Jozua meegaat!
112 Dezelfde God gaat met Zijn gemeente deze morgen, die drinkt van deze Bron daarginds. Waar u ook een voetstap zet, daar zal God precies met u zijn, om water te geven en u leven te geven. "Ik zal altijd met u zijn, zelfs tot aan het einde van het tijdperk." Christus Dezelfde gisteren, vandaag en voor immer. De wetten van God...
113 Nu, u zegt: "Broeder Branham, hoe komt het dan dat wij niet de dingen doen die wij behoorden te doen? Hoe komt het dat onze gaven en dergelijke in de gemeente niet tot hun recht komen, tot waar het zou moeten zijn? Hoe komt het dat onze gemeente niet opgeheven wordt tot de plaats waar zij zou moeten zijn?" In de beproevingstijd vallen de mensen weg, net als Israël. Zij denken dat God hen heeft verlaten.
114 Maar bedenk, de Rots verliet nimmer Israël. Israël verliet de Rots; zij vergaten dat de Rots heel de tijd bij hen was. Hij was er gewoon, ging gewoon met hen mee tot het eind van de weg. "Hij volgde hen." Hij was niet buiten spreekafstand. Hij was niet buiten gehoorafstand. Hij was niet buiten gezichtsafstand. En evenmin is Christus het vandaag van de gemeente. Hij is niet buiten spreekafstand.
115 Sommigen van u zijn teruggevallen en deden wat verkeerd is en u hebt die vreugde verloren en uw water is opgedroogd. Hij is nog steeds binnen spreekafstand van u. Hij volgt u. Hij weet elke beweging die u maakt en alles wat u doet. Hij verlangt er naar te horen dat u Hem op het toneel roept.
116 En wat deze grote Pinksterbeweging vandaag betreft, God wacht erop dat u Hem op het toneel roept. U bent niet buiten spreekafstand van Hem. Hoewel wij verkeerd hebben gedaan en zondigden en onze ruggen naar Hem hebben toegekeerd en dingen deden die wij niet behoorden te doen, toch is Hij met ons. Christus zei dat Hij met ons zou zijn.
117 De Bijbel zei: "De wateren volgden de kinderen van Israël." Toen zij dorstig werden, wisten zij dat het water nabij was.
118 Nu, deze dingen worden door wetten bestuurd. Heel Gods systeem is opgezet door wetten. Nu, wij zullen... Laten wij even stoppen.
119 Laten wij de wereld nemen. Hij draait; elke vierentwintig uur maakt hij een volledige omwenteling, zo perfect, dat we met al onze wetenschap nooit in staat zijn geweest om een uurwerk te maken dat zo perfect de tijd bijhoudt. Altijd zullen op een gegeven moment de beste uurwerken die men ooit maakte in de loop van een jaar vele minuten voorlopen of achterlopen. Maar de wereld faalt nooit, want zij is precies daar tot op de seconde. Het is zo perfect dat de geleerden vandaag, de astronomen, u precies kunnen zeggen, wanneer de zon en de maan elkaar over twintig of vijftig jaar zullen passeren. Wanneer zij haar vierentwintig uur-cyclus draait en haar omwentelingstijd draait gedurende een seizoen, dan mist zij geen tik. Halleluja! Het is perfect omdat zij loopt overeenkomstig de wet van God.
120 Men weet gewoon exact tot op de minuut wanneer dat getij zal afnemen, omdat men weet op welke tijd de maan afneemt. En God heeft alles door een wet op orde gezet. En wanneer die maan ondergaat, gaat het getij mee terug. Wanneer die maan opkomt, komt het getij eveneens op. En men weet precies, door tijdmeting, wanneer die maan zal ondergaan. Men kan het al jaren van te voren in een almanak zetten en u op de minuut zeggen wanneer het tij zal beginnen af te nemen. Zeker, omdat dat de wijze is waarop de maan afneemt, omdat zij gezet is in de orde van Gods wet.
121 Ik stond onlangs bij het Michiganmeer. Ik stak over naar het Bovenmeer, op weg naar Canada, die brede watermassa. En ik stond daar en ik dacht: "Hoeveel mijl is het niet dwars door deze grote waterengte hier!" En nadat ik dan Michigan doorkruiste... of het Bovenmeer, zou ik in Michigan komen, bijna een gelijk wateroppervlak. En van daar, van het Bovenmeer tot het Michiganmeer, van het Michiganmeer tot het Ontariomeer en gewoon, en het Huronmeer, en al de meren samen. Hoe vele miljard maal miljarden maal miljarden, ontelbare tonnen zoet water liggen er in dat meer!
122 En ginds in Nevada en in Arizona, New Mexico, Oost-Californië, liggen miljoenen ares uitgedroogde, gloeiende aarde, die zo vruchtbaar zijn dat als dat water ooit op die grond kon komen, deze natie de wereld zou kunnen voeden, zonder één hongerig volk, met een overschot om in de zee te werpen. Dat is juist! De miljoenen ares, die tonnen maal miljoenen tonnen aardappelen zouden doen groeien, en kool, bonen, en sla, radijzen, selderie en komkommers en wat meer. De aarde zou het doen groeien, het verlangt alleen naar het water.
123 En hier ginds is het water, boven, en hier beneden is de grond. Nu, wij kunnen het zien en wij weten dat het zou gebeuren, omdat wij het water kunnen testen en zien dat het zoet is en we kunnen de bodem testen en zien of ze vruchtbaar is. Nu, al kunnen wij het wensen, dát zal ze nooit samen brengen. Maar er is een wet en die wet is de zwaartekracht. Nu, als wij overeenkomstig de zwaartekracht zouden kunnen werken, zouden wij elk beetje van dat land kunnen bevloeien, het water van de meren nemen en het bevloeien. Maar wij zullen moeten werken overeenkomstig de wet der zwaartekracht. Wij kunnen het er niet heen wensen. Wij kunnen het er niet heen schreeuwen. Wij kunnen het er niet heen roepen. Wij moeten overeenkomstig de wetten der zwaartekracht werken om het daar te krijgen. God plaatst alles onder een wet.
124 Hier bedacht ik... ik weet niet of ik u dit ooit verteld heb of niet. Ik was ginds in Kentucky, eekhoorntjes aan het jagen met broeder Wood, ongeveer een jaar geleden. En wij... De eekhoorns waren een beetje schaars en dus gingen wij naar het huis van een knaap om te vragen of we mochten jagen. Een man had verscheidene ares grond en op deze grond was veel bos. Maar broeder Wood zei mij dat die man een ongelovige was. "Hij is een ongelovige." Hij zei dat hij hem kende... of dat zijn vader hem kende; hij zou er naar toe gaan en vragen of wij toestemming konden krijgen om te gaan jagen.
125 Wij reden naar de plaats van deze heer. En hij en een andere man, beiden in hun zeventiger jaren, zaten onder een appelboom. En meneer Wood ging naar deze man en hij zei tegen hem: "Zou ik een beetje kunnen jagen op uw terrein?" En hij zei: "Wel, in orde. Welke Wood ben je? Ben je de zoon van Jim Wood?"
Hij zei: "Dat ben ik."
126 Hij zei: "Wel, ouwe Jim was eerlijk, enzovoort." En zei: "Je kunt overal jagen waar je wilt op mijn terrein. Ik heb zovele honderden ares hier; ga je gang. Ga maar achter die 'schreeuwers' aan, waar je maar wilt. Doe gewoon of je thuis bent."
127 Ik zat in de wagen omdat ik dacht dat een prediker en een ongelovige niet goed zouden samen gaan, als wij een gunst gingen vragen van de ongelovige.
128 Na een poosje dan zei broeder Wood: "Welnu, zou ik mijn voorganger met mij kunnen meenemen? Ik denk dat het wel goed is als hij meegaat."
129 En deze oude man draaide zich om op zijn rieten stoel en hij zei: "Wood, wil je mij vertellen dat je zo laag gezonken bent dat je overal waar je gaat een prediker bij je moet hebben?"
130 Dus ik dacht, dat ik beter uit de wagen kon komen. Ik kwam dus uit de wagen en sprak enkele ogenblikken met de oude heer. En hij liet mij onmiddellijk weten dat hij niet erg veel op had met predikers omdat hij dacht dat zij over iets spraken waar zij niets over wisten.
131 Hij zei: "Zij flappen er iets uit waar zij niets over weten. Wel," zei hij, "wanneer iemand met mij spreekt wil ik dat hij weet waarover hij spreekt." Nu, dat is gezond verstand. Dat is logisch. Hij zei: "Nu, als iemand met mij spreekt wil ik niet dat hij over iets praat, een of andere veronderstelling, waarover hij niets weet. Ik wil dat hij iets zegt waarvan hij weet waarover hij spreekt." Wel, ik eerde dat. Ik respecteerde dat in de oude heer.
132 En dus zei ik: "Wel, natuurlijk, iedereen heeft recht op zijn eigen mening."
133 En hij zei: "Er was een paar jaar geleden een prediker die hier in deze streek kwam, die een samenkomst ginds te Acton had." En hij zei: "Op een avond zei deze prediker, die een vreemdeling in de streek was, tegen een dame, die in het gehoor zat: 'U hebt een zakdoek in uw zak. En u bent mevrouw Zo-en-zo. En u hebt een zieke zuster ginds op de heuvel hier. Haar naam is Zo-en-zo. Zij is stervende aan maagkanker.' En zei: 'Neem deze zakdoek en leg hem op uw zuster en zeg haar: "ZO SPREEKT DE HERE", zij zal niet sterven maar leven.'"
134 Hij zei: "Deze zelfde vrouw was een vriendin van ons." En hij zei: "Wij namen deze vrouw... Deze zakdoek op; of deze man ging naar de persoon." Eerst zei hij: "Mijn vrouw en ik waren die morgen daar bij deze vrouw geweest en hadden deze vrouw verzorgd. En zij was er zo slecht aan toe, dat de dokters haar al lang geleden hadden opgegeven. Zij was er zo erg aan toe dat wij haar in een laken moesten verplaatsen, haar optillen om haar op de beddenpan te zetten, en haar terug brengen; we moesten haar in het laken omdraaien, zo slecht was zij." Hij zei: "Op een avond kwam er daarginds een lawaai vandaan alsof zij iemand hadden die gestorven was."
135 Dat was Ben daarginds, met die zakdoek, die hem daarheen bracht. Ik geloof dat jij het was, nietwaar, Ben? [Broeder Ben zegt: "Amen, amen." – Vert] Het was broeder Ben daarginds die die zakdoek kreeg, want hij nam de vrouw daar mee naartoe.
136 En hij zei: "De volgende morgen at zij gebakken appeltaart." En zei: "Zij doet niet alleen haar eigen werk, maar zij doet het werk van de buurman ook nog. Zij was zo gezond!" Hij zei: "Nu, ik heb mij dikwijls afgevraagd: als ik die prediker ooit zou zien; híj wist waarover hij sprak. Ik zou met hem willen spreken."
137 Broeder Wood keek eens naar mij en ik naar hem. Wij stonden daar, vuil en bezweet en smerig, hadden in de bossen gekampeerd en eekhoornbloed zat helemaal over ons. En dus zei ik: "Wel, is... U bedoelt dat als u met deze kerel zou kunnen spreken en hij u zou zeggen hoe hij dat gedaan heeft?"
Hij zei: "Ja, meneer, dat bedoel ik."
Ik zei: "Wel, dat is een goede zaak."
138 Ik at een van zijn appelen. Er kwamen kleine oude wespen er op af, weet u, in de herfst van het jaar, in augustus. Dus ik kreeg dit appeltje en ik had er van gegeten. En ik zei: "Dat is een erg goede appel. Hoe lang staat die boom daar al?"
139 "O," zei hij, "ik heb die boom daar dertig of veertig jaar geleden geplant of zoiets."
140 "Ja, meneer." Ik zei: "Ik zou u graag een vraag willen stellen." Ik zei: "Hoe ter wereld... Ik zie dat die appelen van die boom gevallen zijn en dat zijn bladeren afvallen, en het is pas in het midden van augustus." En ik zei: "Wij hebben zelfs geen koudegolf gehad, wij hebben geen vorst of zoiets gehad, en toch vallen die bladeren van die boom. Waarom is dat?"
Hij zei: "Het sap heeft de boom verlaten."
"O", zei ik, "waar ging het heen?"
Hij zei: "Beneden in de wortels."
En ik zei: "Hoe lang zal het daar dan beneden blijven?"
Hij zei: "Tot de lente."
141 En ik zei: "Dan zal het terug opkomen en u nieuwe bladeren voor de schaduw brengen en nieuwe appelen om te eten."
Hij zei: "Dat is juist. Precies juist."
142 Ik zei: "Wel, ik wil u iets vragen meneer. U spreekt over deze makkers die niet weten waarover zij spreken." Ik zei: "Zou u mij kunnen uitleggen welke Intelligentie dat sap die boom doet verlaten? Als het daar bleef gedurende de winter zou de boom sterven. U zou de boom doden. De levenskiem is in dat sap." Dus ik zei: "Het zou de boom doden. Welke Intelligentie doet dat sap uit die boom gaan naar beneden de wortels in en laat het daar blijven tot de lentetijd, en laat het dan weer naar boven komen om weer nieuwe appelen te brengen?" Ik zei: "Doe water in een emmer en zet het op een paal en zie of het in augustus naar beneden zal gaan naar de bodem van de paal en in de lentetijd terugkomen. Ziet u, er is een of andere wet, er is een natuurwet. Een of andere Intelligentie stelde deze wet in. Niet alleen dat, maar diezelfde Intelligentie moet die wet werkzaam doen zijn, die het sap naar beneden in de wortels doet lopen en doet terugkomen."
Hij zei: "Ik heb daar nooit aan gedacht."
143 Ik zei: "Kunt u... Als u ooit de Intelligentie kunt ontdekken die dat sap uit die boomtakken naar beneden in de wortels doet gaan en doet terugkomen, is dat dezelfde Intelligentie die mij daarginds die avond zei: 'Ga die zakdoek op de vrouw leggen.'"
Hij zei: "En bent u die prediker?"
Ik zei: "Ja, meneer, dat is juist."
144 Verleden jaar was ik er (hij was gestorven), en terwijl zijn weduwe op de veranda appels zat te schillen, van diezelfde boom... Broeder... Eerst wilden zij ons wegjagen; zij wisten niet wie wij waren. En ik ging er heen en vertelde haar er over dat wij toestemming van hem hadden. En zij vertelde er over en zei: "Hij beleed Christus ten volle voor hij stierf."
145 Ziet u, wat doet die boom, welke Intelligentie laat dat naar beneden gaan? Het is een wet. Het is een wet die God heeft ingesteld. En die wet is Gods wet die zorg zal dragen voor het onderwerp. Amen.
146 Weet u, het maakt mij niet uit hoezeer u het uitroept en nu zegt: "Het zal niet meer... De zon zal deze zomer niet meer schijnen." Zij zal hoe dan ook schijnen. Hoe zeer u ook zult zeggen: "Ik zal de nacht niet laten komen." Hij zal hoe dan ook komen. Omdat dit ding waarop wij leven, de wereld genaamd, door een wet van God beheerst wordt.
147 Nu, broeders en zusters, ik wil u iets vragen. Dan, als wij wedergeboren zijn uit de Geest van God... God heeft geen kleine zwakke delen en grote sterke delen, Hij is in alle opzichten God. En als u genoeg van God in u had, dat het maar nauwelijks een schaduw was, is dat genoeg kracht om een nieuwe aarde te maken. Dat is genoeg kracht om een nieuwe maan en een nieuw systeem te maken. Het is God en het is sterk! En precies nu heeft elke gelovige hierbinnen eeuwig leven, wat Gods Geest in u is; genoeg kracht die de doden zal opwekken, die de zieken zal genezen, die de banen van hemellichamen op orde zal zetten. Maar u bent... het wordt beheerst door een wet, die Geest Die in u is. U bent zonen en dochters van God. Diezelfde Geest Die u in u hebt gekregen, zal uzelf opwekken op de dag van de opstanding.
148 Jezus, toen Hij hier op aarde was... toen Hij stierf, daalde Zijn ziel af in de hel, "en Hij predikte tot de geesten die in de gevangenis waren, de zielen in de gevangenis, die zich niet bekeerd hadden in de lankmoedigheid van de dagen van Noach." Zijn lichaam ging het graf in. Maar voor Hij stierf, beval Hij Zijn Geest in de handen van God. Zijn Geest ging naar God, Zijn ziel ging naar de hel en Zijn lichaam ging naar het graf. En Jezus werd van de opstanding buitengesloten tot de Schrift vervuld kon worden. Hij kon niet terugkomen, omdat Hij gedurende drie dagen en nachten in het graf moest blijven. Maar toen de Schrift helemaal vervuld was, werd deze barrière weggenomen; Zijn Geest daalde neer tot Zijn ziel, Zijn ziel tot Zijn lichaam en Hij stond weer op.
149 En wanneer wij sterven, zullen onze zielen onder het altaar van God gaan, waarvan ik het voorrecht had om het te zien, enkele morgens geleden, zoals u weet, in het visioen, waarvan de Bijbel spreekt. "Onze geest zal naar God gaan Die haar gaf en ons lichaam zal terugkeren tot het stof der aarde." Maar op een dag waarop de Schrift is vervuld, zal onze geest door God worden vrijgelaten, zal de ziel oppikken, en de ziel naar het lichaam. En de kracht die ons zal doen opstaan is nu precies in ons! Wij zijn nú in hemelse gewesten. Wij zijn nú in de kracht van de opstanding.
150 Als er geen wet voor was, zouden zonen en dochters van God zich hierbuiten een wereld scheppen en daar een privé leven op gaan leven. U hebt de kracht in u om het te doen. Als u een schaduw van de kracht van God in u hebt gekregen, hebt u kracht om het te doen. God is almachtig. Ziet u wat ik bedoel? De kracht die in u is, zal maken... U zou een wereld in bestaan kunnen spreken en er op kunnen gaan leven. Halleluja! Daar bent u er.
151 Dat is wat er nu voor een kracht is in de gemeente, maar zij wordt door een wet beheerst. En die wet is niet het houden van een stel geboden. Het is een wet van geloof! Jezus zei: "Alle dingen zijn mogelijk voor hen die geloven." En als u het kunt geloven, naar wat God uw ziel ook zal leiden om te geloven, dat is het uwe. Elke plaats waarop u, door geloof, uw voetzool kunt zetten, geeft God aan u. Amen! Het is het uwe, u bezit het, als u de sleutel tot deze wet des geloofs kunt vinden die het voor u opent. Ziet u wat ik bedoel? Die kracht wordt beheerst door... Als u een zoon van God bent, een dochter van God bent, verlaat dat u nooit. Het is heel de tijd met u. Echter uw geloof gaat er van weg, maar het is daar nog steeds. Halleluja!
152 Wanneer u gered bent, geeft God u geloof om boven de rotzooi van de aarde uit te stijgen. Uw geloof overwint de dingen van de wereld. Wat is uw geloof? Uw geloof is die handeling die God in u gedaan heeft om van u een zoon van God te maken. U stopt met liegen, u stopt met stelen, u stopt met drinken, omdat uw geloof u er bovenuit doet stijgen. Amen. Als u het niet doet, hebt u geen geloof. "En door geloof bent u behouden en dat door genade."
153 Zoveel als uw geloof losgelaten zal worden, zoveel kracht kunt u hebben, omdat in u de kracht woont om hemelen en aarde te maken. God woont in u en u bent zonen en dochters Gods. Amen! Daar bent u er. Maar het is uw geloof. Jezus zei: "U geschiede naar uw geloof. Als gij kunt geloven, zijn alle dingen mogelijk. Waarlijk, Ik zeg u, indien gij tot deze berg zegt: 'Wordt bewogen' en u twijfelt niet, maar gelooft dat wat u hebt gezegd..."
154 Wat voor mensen behoorden wij dan te zijn, als we geloof hebben in deze grote verlossende Christus Die in ons leeft, deze geslagen Rots die de gemeente nimmer verlaat. "Ik ben altijd met u, zelfs tot het einde der wereld", de immerdurende tegenwoordigheid van de grote opspringende Fontein van redding en kracht, die neerstroomde van Calvarie in de gemeente, de immerdurende aanwezigheid van de levende God, de grote vloeiende, geslagen Rots die met ons op onze reis meegaat.
155 Israël verloor haar geloof. Zij raakten van het pad af. Zij begonnen de vleespotten te begeren. Als zij in het geloof gebleven waren en geloofd hadden dat God hen naar het land zou brengen, zou niets hen gehinderd hebben. Zij hadden reeds zeeën geopend, hadden hun vijanden met plagen geslagen, zij hadden hun vijanden achter zich gekruisigd, en waren het land ingewandeld, maar nog konden zij geen geloof hebben om voort te gaan naar de belofte.
156 Jozua en Kaleb hadden dat geloof! Zij zeiden: "Wij zijn meer dan in staat om alles te veroveren wat er ook maar op ons pad komt."
157 Dat is de moeilijkheid met de gemeente. Wij kunnen elke ziekte veroveren. Wij hebben de kracht in ons. Wij zijn zonen en dochters van God, niets kan voor ons standhouden. Het enige is dat Hij iemand wil vinden die het zal geloven, die zal geloven wat God reeds voor u gedaan heeft. Niet: wij zullen het zijn; wij zijn het nu! En de immerdurende tegenwoordigheid van de Geest is met ons. Amen! Daar hebt u het.
158 Dat is wat ik bedoel wanneer ik sprak over het onderwerp deze morgen: Het immer-tegenwoordige Water uit de Rots. Het immer-tegenwoordige Water uit de Rots is hier nu precies, dat immer-tegenwoordige Water uit die geslagen Rots op Calvarie. Toen die Heilige Geest uit Hem kwam op Calvarie, Die terugkwam op de gemeente op de Pinksterdag, diezelfde Heilige Geest is hier vanmorgen. En Hij heeft ons een belofte gegeven!
159 Dat is de reden, dat ik het geloof, als ik voor de zieke mensen kom, daar Hij mij ginds de opdracht gaf; God zei het! Zó gebeuren er visioenen; God beloofde het! God kan niet liegen.
160 Geloof het! U moet het geloven. Er moet daar Iets zijn om die regelklep te openen, dat ding te openen om u erin binnen te laten. Wat wij vandaag nodig hebben is niet te bidden om meer kracht. U hebt genoeg kracht om een nieuwe aarde te maken. Wat u nodig hebt is geloof om die kracht te gebruiken. Wat u nodig hebt is dat leven te beheersen en zo'n godvruchtig leven te leiden, dat wanneer u God iets vraagt, u het weet! Wij hebben daarover vertrouwen in God. Wij weten dat Hij ons geen goed ding zal onthouden als wij Zijn geboden bewaren, als wij met Hem wandelen. God, Die met ons wandelt. Oh my!
161 Zij moesten slechts één ding doen. Zij moesten maar één ding doen, dat was recht op de route blijven. Niet hierheen afdwalen en daarheen afdwalen; maar op de route blijven! De gemeente heeft maar één ding te doen: in de koers blijven! Zij hadden een Vuurkolom, die zij hadden om zichzelf in de koers te houden, door die Vuurkolom te volgen. Die leidde hen. Het voorwerp dat zij konden zien was die Vuurkolom. Zij zagen het werken door Mozes en zij wisten dat hij de leider was.
162 Vandaag hebben wij het Woord. Wij volgen het Woord. En wij zien het Woord werken in de gelovigen en wij weten dat het dan zo is. God werkt met ons, bevestigt het Woord met tekenen die volgen! Wij blijven bij het Woord. Het Woord produceert de resultaten.
163 Zij bleven met Mozes. Omdat Mozes de Vuurkolom volgde. En zij volgden. Toen zij zich tegen Mozes begonnen te keren en te twisten met God en met Mozes, dwaalden zij naar deze en gene zijde af. Moeilijkheden kwamen binnen. Zeker.
164 Wij blijven bij het Woord en het Woord produceert tekenen. Jezus zei: "Deze tekenen zullen degenen volgen, die het Woord geloven." Ziet u, het blijft bij het... Blijft u bij het Woord, het Woord brengt de tekenen voort. Maar wat deed Mozes?
165 Zij weken af en wat deden zij? Weken van het pad af en zij verloren hun watervoorziening.
166 Ik denk dat dit is wat de gemeente vandaag gedaan heeft. Zij is van het pad van de Schrift afgedwaald. Zij zijn in 'ismen' terecht gekomen. Zij zijn terechtgekomen in kleine dingen die zij niet behoorden te doen. Zij hebben dingen geadopteerd. Zij aanvaardden dingen zoals de apostolische geloofsbelijdenis. Waar treft u dat aan in de Bijbel? Zij adopteerden catechismussen die zij lazen. Zij adopteerden denominaties in plaats van een ervaring. Zij adopteerden het schudden van handen in plaats van een wedergeboorte-ervaring. Zij namen besprenging aan in plaats van de waterdoop. Zij pasten een boze formule toe: "Vader, Zoon en Heilige Geest", terwijl er zoiets in de Bijbel niet voorkomt. De Bijbel zei: "In de Naam van Jezus Christus!" Er is slechts één ding te doen als u datzelfde Water wilt: keer weer terug naar het pad. Ga terug op de... Hij is niet vertrokken; Hij is nog steeds hier.
167 U neemt geloofsbelijdenissen in plaats van Christus. U bent afgedwaald naar opvliegendheid. De een zegt: "Wel, ik ben Methodist." De ander zegt: "Ik ben een Baptist." Dat toont dan aan dat u geen Christen bent. Wij zijn van Christus! Wij horen Hem toe. U zegt: "Wel, wat mij betreft, ik ben een Baptist." Als dat alles is wat u bent, dan bent u niet van Christus, u bent een Baptist. U zegt: "Wel, ik ben Pinksterman." Als u alleen Pinksteren bent door denominatie, dan is dat alles wat u bent.
168 Maar als u de Pinksterervaring hebt! En het Pinkster-Woord zal een Pinksterervaring voortbrengen! Volg hetzelfde als wat die discipelen deden, blijf daarboven tot u vervuld wordt met de Heilige Geest. En als dat u dan in tegenspraak brengt met het Woord, als die geest in u tegengesteld is aan wat het Woord zegt, dan is het de Heilige Geest niet. Het is de duivel die de Heilige Geest nabootst. Ziet u waar wij daarmee komen?
169 O, sommigen van ons spraken in tongen, wij hadden jubelbuien en dergelijke dingen en ontkenden al deze andere dingen. Wij gedoogden dat alles wat niet in de Schrift stond in de gemeente binnenkwam. Waar zijn wij vandaag aangeland? Wij zijn terug in een nieuwe woestijn, een opgedroogde organisatie. Wij organiseerden, wij hebben ons Water verloren. Dat is precies wat Pinksteren deed. Toen het zich begon te organiseren, begon het de gemeenschap te verbreken en te zeggen: "Wel nu, wij zullen ons niet associëren als deze kerel dat gelooft."
170 Ga voorwaarts, blijf bij hem tot hij komt tot het Woord der Waarheid, de kennis der Waarheid. Wat het ook is, laat het hoe dan ook begaan. Ga gewoon voort, wees als broeders.
171 Maar o, wij moesten ons organiseren en zeggen: "Wel, omdat u geen éénheidsmens bent, omdat u geen tweeheidsman bent of drieëenheidsman of zoiets, zullen wij geen gemeenschap met u hebben." Wanneer wij dat doen, wat doen wij dan? Wij brengen onszelf weer terug naar de woestijn. Dat is juist!
172 Maar bedenk, toen Israël van het pad afdwaalde, de koers naar het beloofde land, dat de Rots hen nooit verliet; Hij bleef daar precies en het water ook. Zo is de Heilige Geest, Die daar gewoon blijft. Wij hoeven niet af te dwalen.
173 Nu, hier onderwijst God ons een groot iets. God leert ons hier een les. Christus werd eenmaal geslagen, en gaf ons voor eens en voor altijd een Pinksterervaring. Nu, toen die Rots werd geslagen, hoefde Hij niet opnieuw geslagen te worden. Hij werd slechts eenmaal geslagen.
174 Mozes maakte een fout door Hem de tweede keer te slaan, de zwakheid van zijn geloof in de verzoening tonend. Maar toen Christus eenmaal geslagen was, hoeft Hij nooit meer opnieuw geslagen te worden. Wel, wat deed Mozes? Mozes zette iets nieuws op, probeerde iets nieuws te maken.
175 En dat is de wijze waarop onze geestelijken het vandaag gedaan hebben. Zij hebben geprobeerd iets nieuws te maken. "Wij zullen onszelf de 'Assemblies of God' maken. Wij zullen onszelf de 'Pinkstergemeente van God' maken. Wij zullen onszelf de 'Algemene Raad' maken. Wij zullen onszelf dit, dat of wat anders maken." Dat is niet wat God deed. Dat was Zijn idee niet.
176 Christus werd eenmaal geslagen. Dat is de originele ervaring. Dat is de oorspronkelijke manier. Op de Pinksterdag zei Petrus: "Bekeert u, en een ieder van u worde gedoopt in de Naam van Jezus Christus."
177 "Wij besprenkelen in de naam van 'Vader, Zoon, Heilige Geest', geven er allerlei geloofsbelijdenissen en al het andere over." Wanneer wij van het Woord weggaan is het geen wonder dat wij nergens aanlanden. Ziet u?
178 God leert ons hier een les. Mozes werd niet verondersteld te zeggen: "Nu, wij zullen hier nu iets nieuws starten en wij zullen ons organiseren en de Katholieke kerk stichten." Dat is het eerste wat zij deden. Nee, vervolgens na een poosje: "Wel, wij zullen iets nieuws daaruit maken, wij zullen de Lutheranen maken." Dan kwamen de Anglicanen en dan de Baptisten en wat meer en de Campbellieten en 'Church of Christ' en antichrist en alle andere dingen. Ziet u, zij begonnen allemaal te gaan, de een na de ander, de een na de ander, denominaties en organisaties makend. Dat was het niet. Ziet u daar wat zij deden? Zij sloegen de Rots opnieuw om iets nieuws te beginnen. Wij hebben geen nieuwe leer nodig.
179 Iedereen in de Bijbel werd gedoopt in de Naam van Jezus Christus. Iedereen in de Bijbel die de Heilige Geest kreeg, kwam op Gods wijze, precies op de manier waarop God in het begin handelde. Zij deden hetzelfde. Zij hadden dezelfde ervaring. Dezelfde tekenen volgden hen. Dezelfde werken volgden hen. Waarom? Zij leefden door de Rots. Zij kregen hetzelfde Water.
180 En de reden dat wij vandaag zoveel geloofsbelijdenissen en denominaties hebben is omdat wij iets nieuws beginnen. Wij hebben niets nieuws nodig. Ga terug!
181 Mozes werd niet verondersteld de Rots opnieuw te slaan, iets nieuws te beginnen. Hij werd verondersteld tot hen te spreken van de originele Rots. O, ik hoop dat u dat snapt! Mozes werd verondersteld te spreken van de oorspronkelijke geslagen Rots; niet om te proberen hem opnieuw te slaan, niet om iets nieuws te proberen te beginnen, maar te spreken tot het Oude!
182 God, help mij! Al sterf ik in de kansel als een armoedzaaier, ik zal van de originele Rots spreken! Ik zal spreken van de oorspronkelijke ervaring. Ik zal spreken van de originele Schriften die hun de doop van de Heilige Geest gaven: "Bekeert u, ieder van u, en wordt gedoopt in de Naam van Jezus Christus tot vergeving van de zonden en u zult de gave van de Heilige Geest ontvangen." De immerdurende tegenwoordigheid van de vloeiende Wateren van de Rots zijn nog steeds met ons. Het zal hetzelfde voortbrengen. Het zal visioenen voortbrengen. Het zal genezingen voortbrengen. Het zal profetieën voortbrengen. Het zal elk ding voortbrengen dat zij hadden.
183 Toen Israël weer opnieuw in lijn kwam met de Schriften en weer op de weg kwam, gingen zij voort naar het beloofde land. Maar het kostte hen veertig jaren.
184 Pinksteren heeft ongeveer veertig of vijftig jaar in de woestijn rondgedwaald. Kom terug naar de Rots! Het is in zicht. Hier is het, hier precies op het Woord geschreven. De Heilige Geest volvoert hier hetzelfde als wat Hij altijd deed; de immerdurende tegenwoordigheid van het Water is dus hier. Kom er gewoon naar terug, kom gewoon terug naar het eerste, het originele.
185 Hoe was het in het originele? "Wel zij schudden de hand van de prediker"? Nee, zoiets niet. "Zij werden gedoopt in de naam van Vader, Zoon, Heilige Geest"? Er bestaat zoiets niet. Er zijn geen personen in de Bijbel, waar dan ook, of daarbuiten (driehonderd jaar na de Bijbel) die ooit gedoopt werden in de naam van Vader, Zoon, Heilige Geest. Dat is een Katholieke geloofsbelijdenis, geen Bijbelse leer. Ziet u?
186 Zij hadden de Heilige Geest. Deze tekenen volgden hun die geloofden. Het zal het vandaag opnieuw doen. Die Rots is gewoon even eeuwig levend als Hij ooit was, die geslagen Rots!
187 Laten wij niet zeggen: "Welnu, komt u bij onze Pinksterkerk, komt u in onze Pinksterkringen." "Nee, komt u bij de Baptisten, of de Methodisten of de Presbyterianen, of Katholieken." Wat is dat? Dat is de Rots opnieuw slaan, proberend iets nieuws te starten.
188 Zeg hun: "Bekeert u en wordt gedoopt in de Naam van Jezus Christus" – voor de vergeving van hun zonden – "en deze tekenen zullen degenen volgen die geloven." Nu bent u weer op de weg, terug bij hetzelfde Water. Hetzelfde Water zal dezelfde verfrissingen geven. Het zal dezelfde afstraffing aan het lichaam geven. Het zal dezelfde reinigende kracht geven. Het zal dezelfde genezingskracht geven. Het zal hetzelfde doen als het toen deed, als wij slechts zullen teruggaan naar dezelfde Geest.
189 Leven in een wijnstok zal druiven voortbrengen. Als hij het verleden jaar voortbracht, zal hij dit jaar hetzelfde voortbrengen. Dat is een wet van God. De wet van God is, dat, als dit een wijnstok is en u hem laat groeien, hij druiven zal voortbrengen. U kunt het kruisen met iets anders, maar laat het dan met rust en het zal gewoon opnieuw tot dezelfde druiven terugkomen.
190 Wij hebben dus de gemeente gekruist met Pinkster-isme, met Baptist-isme, met Methodist-isme, met Presbyteriaan-isme, met Anglicaan-isme en elk soort ander 'isme'. Waarom laat u het niet met rust? Kom terug naar de Wijnstok, het zal terugkomen tot dezelfde kracht. Amen! Amen! Ik houd daarvan.
191 "Iets nieuws beginnen." Hetzelfde hebben wij gedaan. Niet... proberen onze autoriteit te tonen. "Dr. Zus-en-zo is de stichter van de grote zus-en-zo kerk van de zus-en-zo." Dat was het niet.
192 Dat is wat Mozes zei: "Ik zal hun tonen wat ik kan doen. Ik zal het hoe dan ook brengen!" Hij sloeg hem, het kwam niet. Hij schreeuwde opnieuw: "Ik toon wat ík kan doen!" God handelde daarover met hem.
193 Denk niet van: 'Als je je maar vasthoudt aan een denominatie.' God zal u daarover aanpakken. Dat is precies juist. U moet tot dat oorspronkelijke terugkomen. Kom terug.
194 Spreek gewoon tot de mensen. (Zeg hun niet: "Kom bij onze kerk. Kom onze geloofsbelijdenis opzeggen.") "Komt u terug en bekeert u en wordt gedoopt in de Naam van Jezus Christus voor de vergeving van uw zonden; en gij zult de gave van de Heilige Geest ontvangen, als uw hart juist is. En deze tekenen zullen de gelovigen volgen. Een groep gelovigen; deze tekenen zullen met hen meegaan." Waarom dan? De Rots, de geslagen Rots en Zijn Wateren des levens komen gewoon voort, en produceren hetzelfde als wat Hij daarginds voortbracht. Het kan gewoon niet anders.
195 O ja. Wij willen opscheppen en zeggen: "Wij zijn Methodisten en Baptisten."
196 Spreek gewoon tot de Rots, Hij is immer-tegenwoordig. Probeer niet er bij toe te treden. "Ik moest mij hier bijvoegen." Probeer u er niet bij te voegen. U kunt niet toetreden tot dit, dat is iets dat zeker is. U kunt toetreden tot de Methodisten, tot de Baptisten, de Pinkstermensen, de Anglicanen, maar u kunt niet tot dit toetreden. Nee. U moet met Dit vervuld worden. Voeg u er niet bij; word er gewoon mee vervuld. Dat is alles. Het is gevuld met wat? Gevuld met kracht, gevuld met de Geest, gevuld met leven, gevuld met vreugde, vrede, lankmoedigheid, zachtaardigheid, goedheid, kracht van de Heilige Geest in uw leven, want de eeuwigdurende tegenwoordigheid is daar. Bedenk dat.
Ik zal moeten sluiten omdat het te laat wordt.
197 Maar bedenk dat die Rots hen nooit verliet. Hij verliet hen nimmer. En Christus zal ons nooit verlaten; Christus zei: "Ik zal met u zijn, zelfs tot aan het einde der wereld." Is dat juist? En die Rots bleef met hen heel de weg van Horeb tot Nebo. Hij deed het. Bij de Jordaan was Hij daar nog steeds. O, God, ik wil hem zien bij de Jordaan!
198 Toen Mozes bij de Jordaan was, was de Rots bij hem heel de weg erheen. En hij stond daar boven, neerkijkend op een groep mensen die teruggevallen waren en van God weggegaan. Zijn hart ging naar hen uit. En hij keek uit over de Jordaan. Daar was hij bij de Jordaan. Ik spreek over de Jordaan in geestelijke zin. En daar stond hij, de dood kwam op hem af. Maar hij keek en daar aan zijn zijde, daar lag de Rots. Hij stapte gewoon op de Rots en de engelen kwamen en namen hem weg.
199 "Ik zal u nooit verlaten, noch begeven." Ongeacht hoe moeilijk de tijden worden, hoe oud wij worden, welke soort dood wij sterven, bedenk, de Rots zal daar zijn bij de Jordaan. Hij zal nooit begeven noch verlaten. Herinner u dat gewoon. De immerdurende tegenwoordigheid van het Water van de Rots zal met ons zijn door heel het leven heen en zelfs bij de Jordaan.
200 Laten wij onze hoofden buigen. [Een broeder in de samenkomst geeft een boodschap in profetie: "Ja, Ik spreek tot u, Mijn volk, deze morgen. Ik zeg dat u een bevoorrecht volk bent, u, die zit onder het spreken van Mijn profeet. Ik zeg dat u het Woord van de levende God hebt gehoord, deze morgen, en wat zult u ermee gaan doen? Bent u ...?... Ik kom tot u, en geef u eeuwig leven. Ik zeg deze morgen, mijn profeet, vrees niet...?..." De rest is niet te verstaan – Vert]
201 Terwijl die Geest onder ons beweegt, de Geest van God onder ons beweegt, zouden er hier vanmorgen enigen zijn die Christus niet kennen, en niet dicht bij die Rots zijn, die Hem niet van nabij kennen vanmorgen? Maar u weet dat Hij tegenwoordig is. Kijk hoe Hij overal werkt, zie Hem rondbewegen, zie Hem bewegen op de mensen. Dat is de immerdurende tegenwoordigheid van het Water. Dat is redding. Dat is de Geest Die hun bekers zover vult dat zij niet langer kunnen zwijgen; iets moet te voorschijn komen. En u kent Hem niet, zou u dan uw hand willen opsteken en zeggen: "Bid voor mij, broeder Branham. Ik wil Hem nu kennen. En ik wil met Hem spreken en ik wil Hem kennen als de volheid van Zijn Geest. Ik wil weten dat Hij precies aan mijn zijde is, heel de tijd. Ik geloof dat Hij het is. Maar ik wil Hem van dichtbij kennen. En ik ben dorstig en ik honger naar God. Ik wil Hem beter leren kennen"?
202 God zegene u, meneer. En God zegene u, meneer. En u, broeder. U, ja, ginds helemaal achteraan. Hier beneden, dame, ja. Ja, dame. Wij zien uw handen en God ziet ze. God zegene u, jongeman. God zegene u. En u, dame. Amen. God zegene u, zegene u, zuster. Nog iemand anders nu, in de stilte van het ogenblik. God zegene u, helemaal achteraan, jonge kerel.
203 Denk er aan. Denk er aan: de immerdurende tegenwoordigheid van het Water uit de Rots, diezelfde Geest; daarmee schreeuwde Hij het uit op de dag des oordeels voor Hem, toen Hij ons oordeel op Zich nam. En Gods roede van toorn sloeg Hem, en uw zonden waren gewikkeld in die roede, en troffen Hem, en Zijn Bloed en water stroomde uit Hem neer. Hij zei: "Vader, in Uw handen beveel Ik Mijn Geest." En op de Pinksterdag kwam Hij neer om met ons mee te gaan op de reis. En Hij is nu zo nabij.
204 Wilt u...?... die was afgedwaald, ver van huis, zeggen: "Heer, ik kom naar huis." Terwijl wij dit zingen, als u naar het altaar zou willen gaan om uw ziel opnieuw toe te wijden aan Christus. Amen.
Ver weg van God heb ik gedwaald, (weg van het pad)
Nu kom ik naar huis;
Het pad van (ongeloof is een) zonde heb ik te lang betreden,
Heer, ik kom naar huis.
Naar huis komend, naar huis komend,
Niet meer te zwerven.
Open Uw liefdearmen wijd;
Nu, Heer, ik kom naar huis.
205 [Broeder Branham gaat voort met te neuriën: "Heer ik kom naar huis." – Vert]
206 Drie kleine jongens kwamen meteen aanlopen, echt snel, met tranen in hun ogen, om neer te knielen bij het altaar. Natuurlijk zijn zij vergeven. Zij kregen vergeving voor zij zelfs hun zitplaatsen verlieten, toen zij hun beslissing genomen hadden. Zij kwamen alleen naar voren en knielden hier neer om de mensen te laten weten aan Wiens zijde zij staan, deze morgen.
207 Wel, er zouden ook sommige oudere mensen kunnen zijn die dit zouden willen doen, gewoon zo neer te knielen en te zeggen: "Here, ik ben ver van het pad afgedwaald. Ik heb zoveel twijfel gehad en soms dwaalde ik af en raakte in zonde. Ik wil terugkomen voor het te laat is, God, ik zou graag willen komen. Ik zou gewoon echt graag willen komen en neerknielen." Amen.
208 Nu, de drie kleine meisjes van Arthur Beam, ongeveer dezelfde grootte, komen hierheen en knielen neer.
209 Een klein meisje komt naar voren dat pas een klein broertje heeft gekregen. Onlangs zei ik het. Mevrouw Wood kwam mij vertellen dat deze zuster naar het ziekenhuis ging om een baby te krijgen. De Heilige Geest zei: "Ga hun zeggen dat het een jongen zal zijn." Toen het geboren werd, was het een kleine jongen.
210 Het lijken de kinderen te zijn deze morgen, de kleine makkers van de zondagsschool van zuster Arnold, die hun leven toewijden. Het gehele altaar aan mijn rechterkant is vol kleine kinderen. Het zou fijn zijn als wij een lied zouden zingen, en het altaar overgeven aan de rest van de mensen, de volwassenen.
Nu, Here, ik kom naar huis.
211 [Broeder Branham spreekt tot de kinderen bij het altaar; terwijl hij met tussenpozen zingt: "Here, ik kom naar huis" – Vert]
Naar huis komend, naar huis komend,
Niet langer zwerven;
Open Uw liefdearmen wijd,
Heer, ik kom naar huis.
Ik ben vermoeid van zonde en dolen, Heer,
Nu kom ik naar huis;
Ik zal Uw liefde vertrouwen, Uw Woord geloven,
Nu kom ik naar huis.
Naar huis komend, naar huis komend,
Niet langer zwerven;
Open Uw liefdearmen wijd,
Nu, Heer, ik kom naar huis.
212 Laten wij onze hoofden een ogenblik buigen voor gebed, voor deze kleine makkers.
213 Hemelse Vader, als er een komende morgen is, als Jezus op Zich zal laten wachten voor een andere tien of vijftien jaar, zullen dit de jongens en meisjes zijn die deze Boodschap zullen nemen naar de andere generatie die komt. Er is geen twijfel in mijn geest, Heer, of zij zullen zich al de dagen van hun leven herinneren dat zij naar voren kwamen naar dit altaar. En zij zijn kleine juwelen, Heer. Hun jonge en tedere, kleine harten zijn deze morgen veroordeeld. Zij hoorden zelfs niet de hele boodschap; kwamen gewoon uit de kamer waar ze onze zuster Arnold hoorden onderwijzen; kwamen rond het altaar hier, hun kleine levens aan U gevend.
214 Nu, Vader, ik ben net gereed gekomen met erover te spreken dat de Heilige Geest in ons woont. En deze Heilige Geest, geloof met deze Geest, doet alle dingen. En ik geloof dat in ditzelfde uur U elke zonde vergeeft die zij hebben begaan. En ik vraag U met al het geloof dat in mijn hart is, dat U hun kleine levens zult bewaren op de weg. Mogen zij nooit van de weg afdwalen.
215 Dit is echt een vreemde zaak. De Geest zei deze morgen dat wij 'iets vreemds zouden zien'. God, dat als U opgehouden hebt om met de anderen te handelen, U kleine kinderen neemt. Deze morgen in de altaaroproep is er niet één volwassene, maar de hele groep kleine kinderen kwam naar voren. Toch was het een grote boodschap, moeilijk te begrijpen, zelfs voor volwassenen, maar de kinderen vatten de Geest ervan. Wij danken U voor hen, Vader. Ik geef hen aan U, als Uw dienstknecht, als de trofeeën van deze samenkomst, want het herinnert mij eraan dat de immerdurende tegenwoordigheid van het Water des levens met hen zal stromen zolang zij leven. Mogen zij nu geloof hebben in wat er aan het gebeuren is, die God Die hen van hun zitplaats trok en hen hierheen zond, mogen zij al de dagen van hun leven geloof hebben in die God. Mogen hun kleine geesten tot U gebracht worden in de dag van hun dood; teruggebracht tot hun lichaam in de dag van de opstanding. Zij zijn de Uwen, Vader. Wij geven hen aan U door Jezus' Naam.
216 Terwijl wij onze hoofden gebogen hebben zal ik al deze kleine kinderen vragen bij het altaar, die geloven dat Jezus jouw Redder is en Degene die je daar achteraan in het gehoor zei om naar voren te komen en rond dit altaar neer te knielen. Geloof je dat Jezus je liefheeft en je zonde vergeeft? Ik wil dat jullie allen opstaan en achterom kijkt naar het gehoor. Gewoon... Dat is de wijze dat je de mensen kunt vertellen dat je gelooft dat Jezus je redt. Nu, sta op, dat is juist, en kijk recht naar het gehoor. Allemaal, jullie kleine jongens en meisjes die Jezus liefhebben, sta op en kijk naar de samenkomst daar, ieder van jullie.
217 Wat met jullie kleine meisjes hier vooraan? Geloven jullie? Hebben jullie Jezus lief? Deze kleine meisjes hier, hebben jullie Jezus met heel je hart lief? Ja? Hebben jullie Hem lief? Heb je Hem lief, lieveling? Sta op hier, laat de mensen weten dat je Jezus liefhebt. God zegene jullie.
218 Nu, laten wij ons op deze wijze omdraaien en voor deze mensen zingen voor wij vertrekken: "Jezus heeft mij lief! Dit weet ik. De Bijbel zegt het mij." Ziet u? Laten wij gewoon onze handen opsteken terwijl wij het nu zingen. In orde, laten wij het zingen.
Jezus heeft mij lief! Dit weet ik,
Want de Bijbel zegt het mij;
Kleintjes behoren Hem toe,
Zij zijn zwak...
219 Nu...?... kinderen nu, met jullie handen omhoog, laat ze allemaal zingen, allemaal samen.
Ja, Jezus heeft mij lief,
Ja, Jezus heeft mij lief,
Ja, Jezus heeft mij lief,
De Bijbel zegt het mij.
220 Nu, zeggen jullie mij allemaal na. Ik geloof [De kinderen bij het altaar zeggen: "Ik geloof" – Vert] dat Jezus Christus ["dat Jezus Christus"] de Zoon van God is. ["de Zoon van God is."] Vandaag ["Vandaag"] aanvaard ik Hem als mijn persoonlijke Redder. ["aanvaard ik Hem als mijn persoonlijke Redder."] Vanaf deze dag ["Vanaf deze dag"] en voortaan ["en voortaan"] zal ik Hem liefhebben ["zal ik Hem liefhebben"] en Hem dienen. ["en Hem dienen."] Amen. ["Amen."]
221 [Een broeder in de samenkomst zegt: "Broeder Branham, ik heb vier kinderen op mijn hart op dit tijdstip. Wilt u alstublieft voor hen bidden?" – Vert] Zeker zal ik het, broeder Ben.
222 Hemelse Vader, deze man ziet dat andere kleine kinderen tot Christus komen en hij roept het uit, als vader, voor zijn eigen kleintjes. En de Geest Die deze kleinen naar het altaar bracht, moge diezelfde Geest zijn kinderen redden, Heer. Sta het toe. Wij geven hen aan u, Vader, in de Naam van Jezus Christus.
223 Nu, terwijl jullie, kleine makkers, teruggaan naar je zitplaats, wil ik dat iedereen langs die rij de handen schudt met deze kleine kinderen of hun een schouderklopje geeft als zij teruggaan. Ga zo weer terug naar jullie plaats. En laat iedereen daarlangs de kinderen een schouderklopje geven. En wij hebben jullie lief met heel ons hart. Jullie zijn leden van het lichaam van Christus, er gewoon evenveel in als de rest van ons.
Wij trekken naar Zion,
Het heerlijke, hemelse Zion,
Wij trekken op naar Zion,
De heerlijke stad onzes Gods.
Kom, wij die de Here liefhebben,
En laat onze vreugde bekend zijn,
Zing het lied mee, lieflijk en eensgezind,
Zing het lied mee, lieflijk en eensgezind,
En omring aldus de troon,
En omring aldus ...
Machtig goed gezang! Laten wij onze handen nu opheffen.
Wij trekken naar Zion,
Het heerlijke, hemelse Zion,
Wij trekken op naar Zion,
De heerlijke stad onzes Gods.
Laten wij elkaar gewoon de hand schudden, terwijl wij nu zingen.
Wij trekken naar Zion,
Het heerlijke, hemelse Zion,
Wij trekken op naar Zion,
De heerlijke stad onzes Gods.
224 Nu, laten wij gaan staan, met onze hoofden gebogen, terwijl wij bidden. Broeder Teddy, gewoon een... [Broeder Branham begint "Wij trekken naar Zion" te neuriën – Vert]
225 Ik heb enkele verzoeken gekregen en zakdoeken enzovoort. Zij kunnen misschien van overzee komen. Billy vertelde mij dat zij een paar laarsjes kregen van een kleine baby ginds in Engeland, ongeveer zo lang, het kleine ding is helemaal kreupel. En wij moesten daarvoor ook bidden.
226 En dus... [In de samenkomst zegt broeder Ben: "Broeder Branham excuseert u mij voor het onderbreken, maar bid dat wie onze wagen gisteravond aanreed tegen mijn rechtervoorbumper, bid dat dit geopenbaard zal worden. Bid dat de Here het openbaart." – Vert] Amen, broeder Ben, ik zal dat zeker doen.
227 [Broeder Branham gaat voort "Wij trekken naar Zion" te neuriën – Vert]
228 Terwijl wij marcheren, Heer, weten wij dat die geslagen Rots gewoon samen met ons is, de immerdurende tegenwoordigheid van het Water van de Rots gaat met de gemeente mee. O, eeuwige God, maak vanmorgen geloof aan ons los in deze God Die met ons is. Ik weet dat U het zult doen, als wij maar bij U gunst kunnen vinden, dat U het ons kunt toevertrouwen. Als U het ons in overvloed zou geven, zouden wij het misschien verkeerd gebruiken, Here. Maar als wij genade bij U vinden, laat het gebeuren.
229 Onze broeder zei dat iemand zijn wagen aanreed. O God, wij weten dat de man geen geld heeft om deze dingen te doen. Ik bid dat U de kerel overtuigt van schuld of zoiets, opdat hij zich hiervan moge bekeren en komt om te zeggen: "Broeder, ik zal uw wagen in orde brengen. Ik deed het." Help broeder Ben en zijn geliefden.
230 In mijn hand hier liggen zakdoeken en verzoeken; zij ontvingen geloof in die God. Mozes had geloof in die God en hij trok door de zee. Daniël had geloof in die God en werd uit de leeuwenkuil gebracht. Sadrach, Mesech en Abednego hadden geloof in Hem, en het vuur doofde. Paulus had geloof in Hem en op een dag toen de samenkomsten echt zwaar waren en Paulus niet bij iedereen kon komen, nam hij gewoon een zakdoek en zei: "Ik geloof dat God hier met mij is." Hij legde zijn handen op de zakdoeken en gordeldoeken en boze geesten gingen uit de mensen en ziekten en kwalen gingen uit van hen. En God, ik ontving geloof in dezelfde God. Moge het boze vertrekken. Ziekten, kwalen, kwellingen, mogen zij weggaan, Heer.
231 U bent dezelfde God Die tot mij sprak daarginds in die Vuurkolom, ginds bij de rivier. U bent Degene Die Uw foto hier met mij op de muur heeft hangen. U bent met ons, Heer. U bent immertegenwoordig, diezelfde Vuurkolom. En wij hebben ons verheugd in het Water van de Rots, elke dag, als wij ons samenvoegen in de Geest. Dan bent U hier. Wij hebben vertrouwen in U, Here. Wij hebben geloof in U. Wij geloven dat U ons zult zalven en helpen. Niet voor onze glorie, Heer; wij zouden dan als Mozes zijn, toen hij het verkeerde deed. Wij willen iets doen om U te helpen, Here. Dat is de intentie van ons hart: U helpen als wij het kunnen doen. Toon ons, Vader, wat U wilt dat wij doen, wat het ook is.
232 En nu, op een handeling van geloof, veroordeel ik de ziekten die deze zakdoeken en deze verzoeken vertegenwoordigen. Zij zullen de mensen verlaten. Ik weet dat U het zult doen, Heer. Ik geloof het, in mijn hart, dat U het zult doen. Genees al de ziekte in ons midden deze morgen.
233 Red degenen die hun handen opstaken, die zeiden naar de Rots te willen komen om Water. God, mogen zij zo dorstig zijn vandaag, moge er zulk een zoutend leven rondom hen zijn dat het zal veroorzaken dat zij naar Christus dorsten. Sta het toe.
234 Wees met ons vanavond, Vader. O God, laat mij door deze verzoeken ontdekken wat er op de harten der mensen is. Als er niets op hun hart is, Here, geef mij dan iets om vanavond tot hun harten te prediken.
235 Zegen onze broeder Neville en zijn vrouw, zijn gezin; onze kleine gemeente, onze beheerders, onze diakenen, onze leden, en Uw lichaam overal; wees met ons, Vader. Wij vertrouwen dit toe in Uw handen, in Jezus Christus' Naam.
... Zion;
Wij trekken op naar Zion,
De heerlijke stad onzes Gods.
Nu, laten wij het gewoon zingen, echt, werkelijk tot Hem nu. Ziet u?
Kom, wij die de Here liefhebben,
En laat onze vreugde bekend zijn,
Zing het lied mee, lieflijk en eensgezind,
Zing het lied mee, lieflijk en eensgezind,
En omring aldus de troon,
En omring aldus de troon.
Met onze hoofden gebogen nu.
Wij trekken naar Zion,
Het heerlijke, hemelse Zion.
Wij trekken op naar Zion,
De heerlijke stad onzes Gods.