Respect

Door William Marrion Branham

1 ... tot vlak hiervoor toen ik het ziekenhuis verliet, en ik liet het min of meer over in de handen van de Heer of ik... Ik weet dat ik een beetje hees ben, want ik heb kou gevat. Maar ik dacht, dat als ik... Als moeder goed genoeg was dat ik kon komen, wel, dan zou ik weer terug zijn om u te kunnen bezoeken. Want als ik iemand daar zie liggen zoals mama, en weet dat hier andere moeders en vaders zijn, en dat we allemaal tot die plaats moeten komen (ziet u?), dan bedenk ik hoe dankbaar ik ben dat zij gereed is om te gaan.

2 En dan is er nog iets wat ik de gemeente wilde laten weten... Ik geloof dat ik zuster Wilson daar achteraan heb gezien. En misschien zijn broeder en zuster Sothmann ook hier ergens in het gebouw. Er zijn verscheidenen van u hier die hun hulp hebben aangeboden om 's nachts bij mama te waken en dergelijke; dat is geweldig loyaal. En ik waardeer alles wat u allen hebt gedaan. De familie is werkelijk uitgeput, weet u, want we blijven er elke nacht bij. En gewoon... Nu, de meesten van hen werken, dus komt het neer op Meda en mij, of Delores, en zij heeft schoolgaande kinderen, en dat maakt het gewoon moeilijk om het zo tussen enkelen van ons te verdelen, en dan raak je echt uitgeput. Je kunt het nauwelijks nog opbrengen om te gaan, en je kunt bijna niet de dag van de nacht onderscheiden, vooral als je zo ongeveer de leeftijd van Meda en mij hebt bereikt, weet u, dan zijn er niet zoveel nachten voor nodig om uitgeput te raken, wanneer je een beetje op leeftijd komt.

3 Vroeger dacht ik dat ik het dag en nacht zou kunnen volhouden. Ik kwam uit Californië in mijn oude T-Ford, en als ik dan onderweg een beetje slaperig werd... het kostte me ongeveer vier of vijf, of misschien wel zeven dagen om er te komen. En ik reed dag en nacht door. En als ik een beetje moe werd, reed ik een eindje de prairie op, gooide mijn deken onder de auto, sliep een paar uur, en ging dan weer verder. Ik ben sindsdien veel veranderd, broeder Neville. Ik realiseer me nu toch dat ik de vijfentwintig gepasseerd ben. Zie?

4 En het is dus een voorrecht vanavond hier in het huis van de Heer te zijn. En vanmorgen had ik een paar kleine aantekeningen gemaakt die ik wilde nemen, die de Here mij gaf. En ik dacht dat, als ik er vanmorgen de kans voor kreeg, ik er misschien over zou spreken voordat ik zou gaan bidden voor de zieken. Maar omdat we vanmorgen laat met de vragen klaar waren, dacht ik dat, als het met mama beter zou gaan, dat dát misschien een teken zou zijn om vanavond terug te komen, dan zou ik vanavond een klein poosje kunnen spreken, als het niet enigszins het programma van broeder Neville verstoort.

5 En terwijl ik in de kamer stond, kreeg ik een geweldig getuigenis te horen over een Christenzuster die vanavond bij ons is. Zij stond vanmorgen in de gebedsrij en zij bad voor iemand anders. En in haar kamer, een verduisterde kamer, hangt "Het avondmaal des Heren", "Het laatste avondmaal des Heren". En het is zo dat de zon daar op geen enkele manier kan binnendringen. Even na drie uur vanmiddag kwam deze lichtkrans binnen, die hier werd gezien toen we de gemeentetijdperken hadden gepredikt – echter meer als een regenboogkleur – en het kwam recht boven het hoofd van de Here Jezus. Wel, ze keek er een paar ogenblikken naar, en toen ging ze naar haar zuster en vertelde het haar. Zoals ik uit het verhaal begreep, kwamen ze terug en verwonderden zich er een lange tijd over, een uur ongeveer. Daarna riepen zij een buurman binnen, een prediker, het was broeder Stricker hier, om het verschijnsel te zien. En zij hebben er tot ongeveer vijf uur naar zitten kijken. En de prediker werd gevraagd om te bidden, maar hij had het gevoel dat hij gewoon niet kon bidden, of zoiets.

6 Na een klein poosje sprak iemand een boodschap uit (en zij hadden hun eigen uitlegging gegeven over wat het betekende) en de boodschap kwam terug door het gesprokene in de boodschap en zei dat ze het verkeerd hadden uitgelegd, zij hadden het niet juist onderkend. Ik geloof dat dat juist is, nietwaar zuster Bruce? Zij hadden het niet juist onderkend. Er werd gezegd, dat het voor hen een teken was als een soort waardering dat zij de Boodschap die hier uitgaat van de Tabernakel, hadden geloofd, of zoiets. En er werd gezegd dat ze nog grotere dingen dan deze zouden zien plaatsvinden, dat ze zelfs engelen zouden zien opstijgen, en neerdalen en opstijgen.

7 Wij leven dus in de laatste dagen en we zijn dichtbij de eindtijd. En ik... Dit klinkt... dit mag misschien vreselijk klinken voor sommige mensen, maar wat betreft de Christenen, ik ben blij dat het zover is. Ik ben blij dat we aan het einde zijn.

8 Ik zei dat eens in een samenkomst. En iemand die met mij sprak, zei: "Wat bedoelt u? Bedoelt u dat u blij zou zijn als u het einde van de wereld ziet komen?"

9 Ik zei: "O ja, meneer." Ik zei: "Zeker."

10 Hij zei: "Wel, dat klinkt niet verstandig, wanneer iedereen zou willen dat het einde van de wereld komt."

11 Ik zei: "Bij de voleinding van de wereld, op die tijd komt Jezus, en dat is Degene Die ik graag wil zien." En ik zei: "De Bijbel zegt: 'Allen die Zijn verschijning hebben liefgehad...' Zie?" En het is een genoegen te weten dat al deze oude dingen van het leven hier een dezer dagen zullen ophouden, en dat we Hem zullen gaan zien.

12 Maar enige tijd geleden, er werd verteld dat... o, vele jaren geleden, toen er nog slavernij was... En daar was een oude kleurling die gewend was oude kerkliederen te zingen, die volksliederen. Zij kwamen dan samen en verleenden geestelijke bijstand aan de slaven, en predikten, weet u, en zij hadden samenkomsten.

13 En op een avond werd daar een oude man gered. En toen hij gered was, wist hij dat hij vrij was. Daarom begon hij het de volgende ochtend aan de andere slaven op de plantage te vertellen, en hij zei: "Ik ben vrij."

14 Dus kwam zijn baas naar hem toe, nam hem mee naar binnen en vroeg: "Nu, luister eens, Sam." Zei: "Wat heeft dat te betekenen, dat ik je onder de slaven hoor vertellen dat je vrij bent?"

     Hij zei: "Ja baas, dat is waar." Zei: "Gisteravond werd ik tijdens een samenkomst vrijgemaakt van de wet van zonde en dood." Dat is het. Dat is het.

15 Ik werd vrijgemaakt van de wet van zonde en dood. Eens was ook u daarin gebonden (ziet u?), maar nu bent u daarvan vrijgemaakt. Zie? Zoals ik vanmorgen zei, bestaat de dood alleen in zonde. Zonde en dood zijn hetzelfde. Zie? Maar als u van de zonde verlost bent, bent u ook van de dood verlost; maar terwijl u in zonde bent, bent u in de dood. Zie? En daarom bent u, als u vrij bent van de wet van zonde en dood, een nieuwe schepping in Christus Jezus, en dan bent u vrij.

16 En zijn baas zei tegen hem: "Sam, meen je dat werkelijk?"

17 Hij zei: "Ja, meneer." En hij zei: "De Here riep mij gisteravond om tot mijn mensen te spreken en tot hen te zeggen dat ze vrij kunnen worden van de wet van zonde en dood. Hoewel we slaven zijn, kunnen we toch vrij zijn van de wet van zonde en dood."

18 Hij zei: "Sam, meen je dat werkelijk?" Hij zei: "Baas, ik weet niet wat u hierna met mij zult gaan doen, maar dit zeg ik u, dat ik een vrij man ben." Hij zei: "Ik ben vrij van de wet van zonde en dood."

19 En hij zei: "Sam, ik ben ook een Christen, weet je. En omdat je hebt... God je vrij gemaakt heeft van zonde en dood, en je een Christen bent, en je voelt dat jij je broeders daarover wilt vertellen, daarom zal ik deze morgen de verklaring gaan tekenen dat je vrij bent. En dan kun je een vrij man zijn, aan niemand gebonden, om het Evangelie aan je broeders te prediken."

20 Hij zei dat de oude man gedurende vele, vele jaren predikte. Later kwam hij – zoals wij allemaal – we komen aan het einde van onze levensweg. En als we aan het einde van onze reis... toen hij aan het einde van zijn reis was gekomen, zeiden ze dat hij ongeveer, o, verscheidene uren bewusteloos lag. En velen van zijn blanke broeders kwamen hem bezoeken. En er was een groep van hen in het gebouw toen hij ontwaakte en bij bewustzijn kwam. Hij keek om zich heen; hij zei: "Bedoelt u dat ik daar nog niet ben?"

21 En ze zeiden: "Sam, je hebt geslapen."

     Hij zei: "Nee." Hij zei: "Ik was niet in slaap, ik was daar aan de overzijde."

22 Toen zeiden de predikerbroeders: "Sam, vertel ons wat je aan de andere kant hebt gezien."

23 Zei: "Wel, ik wandelde door een grote witte paarlen poort, en toen ik daar binnenwandelde, zag ik de troon, en ik zag Hem."

24 En hij zei: "Er kwam een engel aan en hij zei: 'Ben jij Sam?'" Hij zei: "Dat ben ik."

25 Zei: "Sam, hier is een mantel en een kroon." Zei: "Je hebt deze verdiend, Sam, door de grote werken die je op aarde hebt gedaan."

     Hij zei: "Spreek me niet over een mantel en een kroon als beloning."

     Hij zei: "Welke beloning zou je willen hebben?"

     Zei: "Laat me slechts duizend jaar naar Hem kijken."

26 Ik denk dat wij het allen op die wijze voelen, nietwaar? Ik wil geen mantels en kronen en paleizen; ik wil alleen maar naar Hem kijken. Ik zou graag alleen maar naar Hem willen kijken, alleen dat, weet u. Zou u ook niet net zo... Ik zou graag uw hand willen vasthouden terwijl ik dat doe, broeder Neville. We zouden het samen kunnen doen en zeggen: "Denk terug, broeder Neville, hoe we in hitte en kou in de Tabernakel waren, en dergelijke, maar zie eens waar we hier naar kijken, naar de Zoon van de levende God." Dat zou wonderbaar zijn, om alleen maar te kijken en Zijn gelaatstrekken te zien.

27 Ik heb Hem nu twee- of driemaal in mijn leven gezien in een visioen. Hij zag er elke keer hetzelfde uit. Maar er is geen artiest in de wereld die ooit Zijn portret zou kunnen schilderen. Ze kunnen misschien iets schilderen wat op Hem lijkt. Maar voor mij zag Hij eruit als een Man Die, als Hij zou spreken, de wereld zou doen ophouden te bestaan, en toch zo teder en liefdevol is dat er gewoon geen... Er zijn gewoon teveel karaktertrekken dan die het penseel van een schilder zou kunnen vastleggen. En ik wil Hem zeker graag op een dag persoonlijk zien.

28 En ik heb vaak bij mijzelf gedacht, hoe graag ik Hem gehoord zou hebben, toen Hij die dierbare handen uitstak en zei: "Kom tot Mij." Om Hem zo vermoeid en afgemat te zien, wanneer Hij moe en uitgeput was van Zijn reis, zeggend: "Kom tot Mij, gij allen die zich inspannen en belast zijn, en Ik zal u rust geven. Neem Mijn kruis op u en leer van Mij," zei Hij, "want Ik ben zachtmoedig en nederig van hart." Ik had Hem dat graag horen zeggen. Ik was daar op die dag niet bij. Ik stond daar niet bij Petrus, Jakobus en Johannes. Maar ik hoop dat ik bij hen zal staan op die dag wanneer ik Hem zal horen zeggen: "Wel gedaan, Mijn goede en getrouwe dienstknecht; treed nu binnen in de vreugden des Heren."

29 En te bedenken dat daar diegenen zullen zijn die deze Bijbel schreven: Paulus, Jesaja en Jeremia, en al de apostelen, en die dierbare broeders, waar zij zich nu ook mogen bevinden, zij zijn nu... Dezelfde God Die met hen handelde om dingen te voorzien en deze op te schrijven, enzovoort, en Die hun de Bijbelse gaven gaf zoals profetie, en spreken in tongen, en tekenen en wonderen, enzovoort, wij zullen bij deze mannen – waar ze nu ook mogen zijn – bij hen gaan zijn. Dezelfde God met dezelfde zaak. Het is dan niet meer een "ik veronderstel dat het zo is", maar wij weten het nu (zie?), omdat Hij werkelijk aanwezig is, en wij weten dat het zo is. Zouden we dan niet de gelukkigste mensen op aarde moeten zijn? Waar zouden we nog meer naar verlangen?

30 Ik sprak vanmiddag met een bejaarde man, ik geloof dat hij zei dat hij achtentachtig of negenentachtig jaar oud was, die net onlangs Christen is geworden. Ik doopte hem in de Naam van Jezus Christus terwijl hij niets anders aan had dan zijn gewone zondagse pak. Ik nam hem het water in. Ik geloof dat broeder Wood hem een broek gaf of zoiets, en we doopten hem hier in het water. En hij vertelde mij dat toen hij een jongen was... Hij is nu een tamelijk welvarend man. En hij zei dat hij, toen hij een jongen was, voor dertig dollar per maand werkte. Hij trouwde niet of zoiets totdat hij een oude man was. En hij vertelde hoe hij uitzag naar de tijd dat, als hij oud geworden zou zijn, hij niet op straat zou hoeven liggen te bedelen. Hoe hij de muntjes en dingen nam die hij spaarde, en ze voor hem liet werken, en ze gingen beslist voor hem aan het werk en vermenigvuldigden zich. En daar is hij nu, tachtig en nog wat jaren oud, achtentachtig of negenentachtig, geloof ik dat hij zei, dicht bij de negentig, nog steeds goed ter been, zit precies hier vanmorgen in de samenkomst. En hij heeft het zo voor elkaar, dat hij zich geen zorgen hoeft te maken. Als hij nog honderd jaar zou leven, zou hij zich geen zorgen hoeven maken over zijn financiële zaken, enzovoort. Een goedhartige, oprechte broeder, die alles voor Christenen doet wat hij maar kan bedenken.

31 En toen zei ik: "En behalve dat alles, mijn dierbare broeder, hoewel u al achtentachtig of zevenentachtig jaar oud bent, heeft God Zich in Zijn genade uitgestrekt en u eeuwig leven gegeven voor een hemels tehuis." Wat zou u zich nog meer kunnen wensen om een leven af te ronden? Zo is het.

32 En ondanks al de rijkdom die we hier kunnen vergaren, al de dingen die we op aarde kunnen doen, ongeacht wat het is – wat de mens ook heeft gedaan – u zult moeten sterven en alles achterlaten.

Koester niet de ijdele rijkdommen
Die zo snel vergaan,
Bouw uw hoop op eeuwige dingen
Die nooit zullen vergaan!

33 Dat is juist. "Grijp Gods trouwe vaderhand". Ik houd van dat lied. Vroeger zongen we dat vaak hier in de Tabernakel.

De tijd is vol snelle verandering;
Niets op aarde houdt blijvend stand;
Bouw uw hoop op eeuwige dingen,
Grijp Gods trouwe vaderhand!

34 Daarginds ligt vanavond mijn oude moeder ziek. Als ik honderd miljoen dollar zou hebben, zou ik er iedere cent van geven om een uur met haar te kunnen praten. Jazeker. En als zij nu honderd miljoen dollar zou hebben, wat zou dat haar nu kunnen baten? Helemaal niets. Zie? Wat de dingen betreft die zij heeft, laat ze geen aardse schatten na. Maar ze laat dit na: zij kent de Here Jezus als haar Verlosser. Dat is de hoofdzaak.

35 Laten we met dit vooruitzicht vanavond bij onszelf inventaris opmaken. Laten we hieraan denken voordat we in gebed gaan: "Hoe sta ik vanavond met God?" Laten we onze harten doorzoeken en ons afvragen: "Here, heb ik vandaag iemands ziel gekwetst, of heb ik veroorzaakt dat iemand van het pad afweek, of heb ik iets gedaan of gezegd wat verkeerd was? O God, vergeef mij ervoor." Zie? Laat...

Mijn geloof ziet op naar U,
Gij, Lam van Golgotha,
Goddelijke Redder;
Hoor mij nu terwijl ik bid,
Neem al mijn schuld weg,
En laat me vanaf deze dag
U volledig toebehoren!

Terwijl ik door de doolhof van het leven ga,
En smarten rondom mij zijn uitgespreid,
Wees Gij mijn Gids;
Maak dat duisternis verandert in dag,
Wis smart en tranen weg;
En laat mij nooit
Van Uw zijde wijken.

36 Houd mij op de weg, Here. Houd mij in het centrum van Uw wil. Jong of oud; we weten niet hoe oud we zullen worden, u kunt nu tachtig jaar oud zijn, en als u tot morgen zou leven, zou u menig zestienjarige jongen of meisje kunnen overleven. Vele zestienjarige jongens en meisjes zullen God ontmoeten voordat de dag van morgen aanbreekt. Dat is zo.

37 Want leeftijd heeft er niets mee te maken. De zaak is: bent u klaar om Hem te ontmoeten? Dat is de hoofdzaak. Laten we nu aan deze dingen denken terwijl we onze hoofden buigen voor gebed.

38 O genadige en heilige en eerbiedwaardige Vader des levens, wij komen in Uw tegenwoordigheid, de almachtige God, om U uit het diepst van ons hart te danken dat we het voorrecht hebben hier vanavond te zijn. Toen ik daarstraks heen en weer liep in dat ziekenhuis, en daar naar binnen keek, zag ik mensen die buiten bewustzijn waren, sommigen van hen bloedend en huilend, en anderen buiten hun zinnen en vastgebonden in bed. O God, dan bid ik dat ieder van hen bereid zal zijn, Vader, dat zij bereid mogen zijn om U te ontmoeten als zij dit leven verlaten. En te bedenken, Here, dat wij dat konden zijn, ieder van ons hier, als het niet door Uw genade was. Maar U hebt ons laten leven om hier vanavond weer samen te komen om onszelf toe te bereiden. Deze dingen gaan nu door onze gedachten en harten, Here. En terwijl U de teugels van ons hart doorzoekt, mocht daar een onreine zaak bij ons zijn, Here, neem dat dan weg, Vader. God, stel onze zielen in dienst voor U.

39 Wij danken U voor alles wat Gij hebt gedaan en voor datgene waarvan wij geloven dat U het nog zult doen. En voor dat licht, dat vandaag daar in het huis van zuster Bruce verscheen, daar dank ik U voor, Here, het zal hun kracht geven.

40 En nu, Here, bid ik, dat U ons vanavond toestaat dat onze zielen voortdurend verfrist mogen worden in Uw tegenwoordigheid, hier in deze Tabernakel. Wij danken U, Vader, voor deze Tabernakel. Wij danken U voor de voorganger hier, onze broeder Neville, een man die nederig is, een rechtschapen man, een man die vol is van Gods liefde voor Christus en voor Zijn gemeente. Ik bid, dat U hem en zijn lieflijke levensgezellin en zijn kinderen wilt zegenen. En, Here, mogen zij hier lang onder ons op aarde blijven wonen. Sta het toe. Houd ziekte bij hen vandaan, en bewaar hen in gezondheid. Houd ziekte bij ons allen vandaan, Here, bewaar ons in gezondheid opdat wij U kunnen dienen.

41 En nu leggen we onze ziel op het altaar om onszelf te onderzoeken, want over enkele ogenblikken zal ik mijn ogen opendoen om Uw Woord te lezen – als het Uw wil is – en het lot mij toebedeeld wordt om te proberen het Brood des levens voor de mensen te breken. Nu, Here, help mij om iets te zeggen wat een afgematte ziel hier vanavond zou kunnen helpen. Help ons, als het misschien ook woorden ter correctie moeten zijn, zodat we zouden weten hoe we ons moeten gedragen, wat we behoren te doen, en hoe we zouden moeten leven in deze tegenwoordige wereld, als wij verwachten de hemel tot ons thuis te maken. Sta het toe, Here. En genees de ziekten. Als er enigen onder ons zijn, Here, die ziek zijn, bidden wij dat U ze zult genezen. Versterk degenen die vermoeid zijn. Wij bidden voor hen.

42 Wij bidden niet alleen voor deze gemeente, maar ook voor andere gemeenten over de hele wereld waar wordt gebeden en gesmeekt tot God, en voor de vele tienduizenden heiligen met hongerige harten, die roepen: "Kom, Here Jezus, kom!" O, zeker zult U op de een of andere dag onze roep verhoren en komen.

43 Als het ons lot is heen te gaan voor de komst daar is, weten wij dat de bazuin zal klinken en de doden in Christus eerst zullen opstaan. Wij zullen opgewekt worden en op een dag in Uw tegenwoordigheid staan. Wij danken U hiervoor, en wij wachten op die tijd, en bereid nu onze harten voor. Want wij vragen het U in Jezus' Naam. Amen.

44 Nu, ik verwacht niet dat ik vanavond lang zal spreken, misschien dertig of veertig minuten, over een klein onderwerp hier, een Schriftgedeelte uit het boek der Psalmen dat ik graag eerst zou willen lezen, Psalm 105, en het lezen tot en met het vijftiende vers. Terwijl ik deze Psalm lees, wil ik dat u zeer aandachtig luistert naar het lezen van het Woord, omdat Gods Woord nooit zal falen.

     Looft de HEERE, roept Zijn Naam aan, maakt Zijn daden bekend onder de volken. (Nu, denk daaraan.) ... Looft de HEERE, roept Zijn Naam aan, maakt Zijn daden bekend onder de volken.
     Zingt Hem, psalmzingt Hem, spreekt aandachtig van al Zijn wonderen.
     Beroemt u in de Naam Zijner heiligheid; het hart dergenen, die de HEERE zoeken, verblijde zich.
     Vraagt naar de HEERE en Zijn sterkte; zoekt Zijn aangezicht gedurig.
     Gedenkt Zijn wonderen, die Hij gedaan heeft, Zijn wondertekenen, en de oordelen van Zijn mond.
     Gij zaad van Abraham, Zijn knecht, gij kinderen van Jakob, Zijn uitverkorene!
     Hij is de HEERE, onze God; Zijn oordelen zijn over de gehele aarde.
     Hij gedenkt Zijn verbond tot in eeuwigheid, het woord, dat Hij ingesteld heeft, tot in duizend geslachten;
     Het verbond, dat Hij met Abraham heeft gemaakt, en Zijn eed aan Izak;
     Welke Hij ook gesteld heeft aan Jakob tot een inzetting, aan Israël tot een eeuwig verbond.
     Zeggende: Ik zal u geven het land Kanaän, het snoer van uw erfdeel.
     Toen zij weinig mensen in getal waren, ja, weinig en vreemdelingen daarin;
     En wandelden van volk tot volk, van het ene koninkrijk tot het andere volk,
     Liet Hij geen mens toe hen te onderdrukken; ook bestrafte Hij koningen om hunnentwil, zeggende:
     Tast Mijn gezalfden niet aan, en doet Mijn profeten geen kwaad.

45 Ik wil hieruit als onderwerp nemen: Respect. We lezen hier dat David het uitriep tot de Here. We zijn God respect verschuldigd. En dat is iets wat ik hier vanavond op het hart van elke persoon zou willen drukken: dat we voor alle dingen die we zien gebeuren respect moeten hebben. Kijk, we moeten het respecteren. En David zei, dat, toen er zeer weinig Israëlische mannen waren, misschien Abraham, Izak en Jakob waar hij over sprak, zeer weinig mannen, dat Hij naties en koningen bestrafte om hunnentwil. God bestrafte de naties en koningen, zeggende: "Tast Mijn gezalfden niet aan, en doet Mijn profeten geen kwaad."

46 In Prediker, het twaalfde hoofdstuk en het dertiende vers, staat dit geschreven: "Van alles, wat gehoord is, is het einde van de zaak: Vrees God, en houd Zijn geboden, want dit betaamt alle mensen."

47 De conclusie van de hele zaak is: God te vrezen. En u kunt geen respect hebben tenzij u vrees hebt. U zult God moeten vrezen. Salomo zei ook in Spreuken, dat de vreze voor God het begin der wijsheid is: de vreze voor God is het begin der wijsheid.

48 Nu, dat betekent niet dat u bang voor Hem moet zijn, maar dat betekent dat u respect en eerbied zult geven. En wanneer u God respecteert, vreest u God. U vreest dat u Hem misschien op de een of andere manier mishaagt; u vreest dat u iets verkeerds zou doen. U zou niet willen...

49 Ik vrees mijn moeder. Ik vrees mijn vrouw. Ik vrees mijn gemeente. Ik vrees al Gods dienstknechten, opdat ik niet ergens een struikelblok op hun weg zou leggen. Ik vrees de mensen. Ik vrees de mensen van de stad, opdat ik niet iets verkeerds zou doen waardoor ze zouden kunnen denken dat ik geen Christen ben.

50 Kijk, voordat u respect kunt hebben, moet u vrees hebben. En God verlangt het, Hij verlangt respect. Dat doet God, Hij verlangt het. En vrees brengt het. En we weten dat vrees doet respecteren.

51 Neem bijvoorbeeld een willekeurige man; hij is een boer, of misschien werkt hij in een winkel, en niemand besteedt enige aandacht aan hem. Maar geef hem eens een baan bij de politie, en laat hem dan op straat lopen met zijn insigne op zijn uniform (waar misschien niemand de dag tevoren nog tegen gesproken zou hebben). "Hallo, Jan! Hoe gaat het met je?" Zie? Waarom gebeurt dat? Het is een soort ontzag, of vrees, of respect vanwege zijn functie. Misschien wordt hij wel tot burgemeester van de stad gekozen, of misschien tot...

52 Wie zou president Kennedy vanavond zijn, als hij president Kennedy niet was? Wat als hij gewoon dezelfde man zou zijn die hij nu is, maar hier als arbeider werkzaam was bij Colgates voor veertig dollar per week? Zie? Als hij hier door de stad zou komen, zou niemand veel aandacht aan hem schenken, behalve zijn eigen bekenden. Maar als president van de Verenigde Staten dwingt hij respect af. Ziet u?

53 En daarom, en omdat God God is, verdient Hij respect. Dat is juist. En Hij, wij moeten Hem respecteren en Hem vrezen, en dat brengt respect. God heeft dat voor Zichzelf verlangd en voor al Zijn dienstknechten. God verlangt respect voor Zijn dienstknechten. Zijn dienstknechten; hoe weten wij dat zij Zijn dienstknechten zijn? Omdat Hij deze dienstknechten betuigt door Zijn Woord. Hij neemt deze dienstknechten en maakt ze tot dienaren van God, en bewijst dat zij Zijn dienstknechten zijn door Zijn Woord door deze dienaren heen te laten werken. Als u dus die dienstknecht respecteert, respecteert u God. Dus wanneer ik u respecteer, en u respecteert mij, en wij respecteren elkaar, dan respecteren we God.

54 Zei Jezus niet: "In zoverre gij dit aan een van de geringsten van dezen, Mijn kleintjes, hebt gedaan, hebt gij dat aan Mij gedaan. En het zou beter voor u zijn dat een molensteen om uw hals was gedaan, en u in de zee was geworpen, dan dat u een van deze kleinen tot zonde verleidt. Want Ik zeg u, dat hun aangezicht... hun engelen voortdurend het aangezicht van Mijn Vader zien, Die in de hemelen is." Nu, wij weten dat zij zijn... dat wij, doordat wij kinderen van God zijn, een deel van God zijn. En God verlangt dit respect. En dan toont God wie Zijn kinderen zijn. Zie? Hij toont het door wonderen en tekenen die worden gedaan.

55 We zullen nu beginnen en enige van deze mensen nader bezien. Nu, als ik met iemand zou willen beginnen, dan zou ik denken aan... Laten we Noach even nemen. Nu, Noach had een openbaring van God, hoewel deze in tegenspraak was met alles wat de wetenschap kon bewijzen waar te zijn. Maar toch had hij tot God gesproken, en God had tot hem gesproken. En toen ging hij een ark bouwen, waarbij de spotters en grappenmakers – waarvan de Bijbel zei dat ze er in deze laatste dagen zouden zijn, precies zoals ze er in die dagen waren – waarbij deze spotters Noach bespotten. Wel, zij dachten dat hij zijn verstand verloren had omdat hij een ark bouwde. Maar God bracht oordeel over deze spotters, omdat zij niet wilden luisteren naar de boodschapper van God en niet onder zijn prediking in de ark wilden komen; daarom zond God Zijn Goddelijke oordelen op de aarde. Eerst maakte Hij een toebereiding voor allen die het wilden aannemen om daaraan te ontsnappen, en als zij er niet aan wilden ontsnappen, bleef er maar één ding over. Als zij Gods toebereiding ter ontkoming niet willen aannemen, blijft er slechts één ding over, en dat is Goddelijk oordeel.

56 U kunt slechts uit twee dingen kiezen: genade of oordeel. U moet het ene of het andere aanvaarden. Daar staan we vanavond voor. Óf we nemen Gods genade aan, óf we moeten in Zijn oordeel staan. Er bestaat geen manier om er onderuit te komen. God maakt altijd een weg ter ontkoming voor degenen die willen ontkomen. Dan heeft Hij... Wie overblijft, moet door het oordeel gaan, niet omdat God dat voor hen wil, maar omdat zij zelf die weg hebben gekozen. Zie? Zij maken hun eigen keuze. Daar staan we vanavond ook voor, vrienden, voor dezelfde zaak. We kunnen Gods weg ter ontkoming nemen, óf Zijn oordelen ondergaan; één van de twee is aan ons. Bent u vanavond niet blij, dat u die ene weg ter ontkoming genomen hebt? Want allen die de weg ter ontkoming weigeren, zullen onder het oordeel moeten komen.

57 Dan is er nog een man waarover ik graag zou willen spreken. Er was eens een grote en machtige profeet, die Mozes heette. Het volk Israël had moeten begrijpen – door wat er in de Schrift stond – dat God hen zou bevrijden en hen uit Egypte zou uitleiden. Maar zodra God Zijn man gereed had en hem naar Egypte zond, hadden ze geen respect voor hem. Zij keerden zich van hem af en zeiden: "Wil je ons soms doden, zoals je ook bij de Egyptenaar deed?" Hetgeen veroorzaakte dat zij nog eens veertig jaar in slavernij moesten doorbrengen.

58 Zij bleven in slavernij omdat zij de bevrijder die hen kwam bevrijden, weigerden te respecteren. Dat bracht hen weer terug in slavernij; niet omdat God wilde dat zij daarin bleven – de tijd was precies juist – maar zij verbleven er veertig jaar langer omdat zij weigerden Gods toebereide weg ter ontkoming aan te nemen. Ik geloof beslist dat dat nu vanavond gaande is. Dezelfde zaak. Zie?

59 Omdat zij de uitweg weigerden, terwijl God daartoe besloten had en het aan Abraham en de zijnen in Zijn verbond had verteld (waarvan David zong, zoals wij vanavond gelezen hebben). Hij had hun beloofd dat Hij een bepaalde zaak zou gaan doen, en daarom zal God Zijn belofte houden. Hij zou hen er hoe dan ook uitbrengen, maar waarschijnlijk stierf er bijna nog een hele generatie uit. De oude generatie die Mozes uitlachte, enzovoort, en de boodschap niet wilde aannemen, die generatie (veertig jaar) stierf uit, en toen kwam Mozes in de volgende generatie. Ziet u wat ik bedoel? Als zij het niet accepteren, dan zal God die generatie laten uitsterven, en Hij zal een andere generatie laten opkomen om het te doen. Ze hadden het dus geweigerd. En dan ontdekken we, dat in de generatie die toen opkwam, toen Mozes daar heenging om zichzelf te betuigen...

60 Weet u, Mozes was bevreesd om daar weer heen te gaan. Mozes was nu tachtig jaar oud en hij was al veertig jaar weg. En toen hij tot God sprak bij de brandende braamstruik, zei hij: "Wie zal ik hun zeggen die mij gezonden heeft?" God had geen Naam. Hij zei: "Wie zal ik hun zeggen die mij gezonden heeft?" Zei: "Wanneer ik hun zeg: 'De God van uw vaderen is aan mij verschenen', dan zullen ze zeggen: 'Wie is de God van onze vaderen?' Wel, wat moet ik hun dan antwoorden?"

61 Hij zei: "Gij zult hun zeggen dat IK BEN DIE IK BEN. Vertel hun dat IK BEN DIE IK BEN." En Hij zei: "Wat hebt gij daar in uw hand, Mozes?"

62 Hij antwoordde: "Een staf." En hij wierp hem op de grond en hij werd een slang. En hij stak zijn hand in zijn boezem en hij werd melaats, deed hem er weer in en hij was genezen.

63 Hij zei: "Ga heen, en neem deze tekenen en toon ze aan de mensen, en het zal een betuiging zijn. Zij zullen aan deze tekenen zien dat Ik u gezonden heb voor hun bevrijding." O broeder, God doet dat altijd. God geeft altijd bovennatuurlijke tekenen. Zie?

64 En nu, toen hij terugkwam en de mensen bijeenriep en zijn tekenen voor hen verrichtte, geloofde heel Israël, elk van hen. En zij gingen toen rechtstreeks naar het paleis voor hun bevrijding. En toen de Farao besloot hen niet te laten gaan, oefende God oordeel uit over Farao. En we weten wat er in Egypte gebeurde.

65 Vreemd genoeg twijfelden ze aan God toen zij bij de Rode Zee waren gekomen, nadat ze al deze tekenen hadden zien gebeuren. Na al de tekenen die ze God hadden zien doen, twijfelden ze hier, bij de Rode Zee, nog aan God; in de allereerste plaats twijfelden ze eraan of Hij een weg ter ontkoming kon maken.

66 Nu, dat is waar wij onze vergissing maken. Wanneer een kleine ziekte ons treft; wanneer een ongelukje of een beetje moeite ons ergens overkomt, dan beginnen we terug te vallen.

67 Als iemand een pas bekeerde belachelijk maakt, en zegt: "Wel, jij bent niets anders dan een heilige roller."

     "O, ik haat het om een heilige roller te worden genoemd." Zie, ziet u?

68 Daar komt de twijfel op u af. Dat is de tijd om stand te houden. Dat is de tijd om de boodschapper te respecteren. Dat is de tijd om God de eer te geven.

69 En Mozes zei: "Ik heb nu al tien wonderen voor uw ogen gedaan. God heeft u tien wonderen getoond, en dan bent u bang bij de zee? Jazeker. Wat zal er nog meer moeten gebeuren voordat u gelooft?" Hij liep terug, nam zijn staf, hief hem omhoog voor de zee, en de stormwinden staken op en bliezen het water naar de kant en zij gingen erdoorheen. En zodra ze aan de andere kant waren, begonnen ze onmiddellijk te klagen dat ze geen brood hadden. Zie, weer precies hetzelfde. Toen liet God voor hen brood uit de hemel regenen. Toen klaagden ze erover dat ze geen water hadden. Zij hadden gewoon de ene klacht na de andere. En ik bemerk...

70 U zegt: "Wel, misschien waren ze wel onbekeerd." Wel, misschien waren ze dat ook wel. Er was een gemengde groep die met hen meetrok, dat is waar. Maar ik wil nog iets in uw herinnering brengen. Nadat God de boodschapper had gezonden en door de tekenen had betuigd dat hij de door God gezonden boodschapper was, was het aan hen om deze boodschapper te gehoorzamen. Precies. Zij moesten de boodschapper gehoorzamen en respect hebben voor die boodschapper.

71 Kijk naar Jozua en Kaleb; zij bleven pal aan zijn zijde staan. Beslist. Waar Mozes zich ook in bevond, daar waren zij ook in. Of Mozes het nu goed of verkeerd deed, zij bleven hoe dan ook precies bij hem (zie?), omdat zij wisten dat hij Gods boodschapper was.

72 En dan ontdekken we dat op zekere dag zelfs Mirjam, een profetes, en Aäron, de hogepriester, gekheid maakten over Mozes' vrouw, omdat ze een Ethiopische was, en dachten: "Waren er niet genoeg vrouwen in onze eigen groep waarmee hij had kunnen trouwen, in plaats van daar heen te gaan en die vrouw te trouwen?" Dat was niet Mozes' keuze; dat was Gods keuze voor Mozes. En toen zij er gekheid over maakten, mishaagde het God op zo'n wijze dat Hij Mirjam, de profetes, Mozes' eigen zuster, met totale melaatsheid sloeg. Wat zegt u daarvan? Zij, een profetes, maar wat was ze aan het doen? Ze was aan het spotten en deed oneerbiedig over Gods boodschapper, de boodschapper van het verbond van die dag. En zij was oneerbiedig. En ook Aäron, de hogepriester, de woordvoerder van Mozes (juist), spande met haar samen.

73 En toen Aäron zag dat zijn zuster met melaatsheid geslagen was, ging hij naar Mozes en zei: "Zou je je eigen zuster laten sterven?"

74 En Mozes ging de tabernakel binnen, viel neer voor de Here, en begon te wenen en het uit te roepen tot God om genade voor zijn zuster. En de Geest des Heren kwam neer, en zei: "Roep Aäron en Mirjam om hier te staan voor Mijn aangezicht." O my.

75 God vereist respect. God zendt Zijn boodschap; luistert u ernaar, eerbiedig het. Maak u niet druk dat men het een groep heilige rollers noemt, of hoe ze het ook noemen; laat de wereld doen wat zij wil, maar hebt u er respect voor.

76 Dus daar stond Mirjam. God zei: "Roep Mirjam en (roep Mozes... of) roep Aäron hier, uw broeder en zuster, om voor Mijn aangezicht te staan." En toen zij voor Gods aangezicht kwamen, sprak God: "Vreest gij God niet?" Sprak dat tot de hogepriester en tot Mirjam, de profetes.

77 Zei: "Indien onder u een mens is die geestelijk is of een profeet, dan maak Ik, de Here, Mij aan hem bekend; Ik zal in visioenen tot hem spreken en Mij in dromen aan hem openbaren, enzovoort, als hij geestelijk is of een profeet. Maar", zei Hij, "met Mijn knecht Mozes spreek Ik van lip tot oor." Zei: "Vreest gij God niet?" Met andere woorden: "Als gij over Mozes spreekt, spreekt gij over Mij. Als gij Mozes niet kunt respecteren, respecteert gij Mij niet." Hij zei: "Heb Ik niet onder u bewezen dat hij Mijn dienstknecht is? En gij hebt helemaal geen ontzag voor hem."

78 Wat zou dat een les voor de mensen van vandaag zijn: geen respect, geen eerbied.

79 "Nu," zei Hij, "en omdat u dat niet deed, bent u melaats geworden. Daarom zijn deze dingen gebeurd," zei Hij, "omdat u had moeten weten dat dit Mijn dienstknecht is. U weet het, daarom, wanneer u iets tegen hem zegt, zegt u het tegen Mij."

80 Toen bad Mozes dat haar leven gespaard zou worden, en God spaarde haar leven. Zij leefde daarna niet erg lang meer; zij stierf. Maar zij werd genezen van haar melaatsheid en moest zeven dagen buiten de legerplaats blijven, weet u, ter reiniging, om gereinigd te worden van haar melaatsheid. God genas haar.

81 Maar wat Hij hun duidelijk probeerde te maken, was dit: "Gij moet respecteren wat Ik doe."

82 En als dat de houding van God was in die tijd, en God kan niet veranderen, dan wil God dat wij respecteren wat Hij doet. Hij vereist dat. Zei: "U zult dat respecteren, of er zal wat anders gebeuren."

83 Onlangs vertelde een man mij iets; hij zei... Een arme man, die hier de markt schoonveegt om zijn brood te verdienen. Hij had een zenuwinzinking gehad en bevond zich in een zeer slechte toestand. Hij is een Lutheraan van geloof en zij hadden avondmaal gehad. Hij was niet in staat naar de kerk te lopen, daarom nam hij een taxi. Hij zei dat het hem tachtig cent heen, en tachtig cent terug had gekost. Zijn buurman, die zeer goddeloos was, zag hem op een morgen het "Onze Vader" bidden, en hij lachte hem uit, maakte hem belachelijk.

84 Hij zei tegen deze buurman; hij zei tegen deze man: "Waar ging u vanmorgen naartoe in die taxi?"

     Zei: "Er was avondmaal. Ik ben naar de kerk geweest."

     Hij zei: " Wat is avondmaal?"

     Zei: "Wij nemen dan het brood en de wijn."

     Hij zei: "Dat heb ik vanmorgen ook gedaan aan tafel, met een snee brood en een glas whisky." Zie?

85 Ik weet van drie jongens die eens spotten met het avondmaal in de kerk, waarvan ik weet. Ze gingen naar hun hotelkamer, namen wat sandwiches met ham en een fles whisky, en hielden daar hun avondmaal, en maakten gekheid over het avondmaal wat ze in een Pinkstergemeente hadden gehouden. Binnen drie maanden vanaf toen, waren ze alledrie... één van hen was dood, en de beide anderen zaten in een krankzinnigengesticht.

86 U kunt God niet minachten. U zult God moeten respecteren. Als u het niet gelooft, houd u dan stil, blijf er vanaf. Óf u doet dat, óf u komt met eerbied en respecteert het. Maak geen gekheid met mensen die in de Geest zijn. Spreek niet over mensen die aanbidden in de Geest van God. Laat hen met rust.

87 Enige jaren geleden stond ik daar als een jonge prediker op de hoek te prediken. En toen kwam er een vrouw langs; haar geloof was Katholiek; maar ik wist dat haar man Katholiek was, en dat zij nergens aan deed; een erg knap uitziende vrouw, ongeveer twintig of tweeëntwintig jaar oud. Ik kende haar als meisje hier uit de stad. En ze liep voorbij en bleef daar staan, en ze zei: "Ik zou zelfs mijn lievelingskoe niet die godsdienst willen laten hebben die William Branham heeft."

88 En de volgende avond, voordat ik bij haar kon komen, hoorde ik dat ze in het ziekenhuis op sterven lag en ik weet nog steeds niet waaraan zij stierf... Zij was stervende in het ziekenhuis en haar man kwam me halen. Hij zei... Hij was Katholiek. Hij kwam en zei: "Kom vlug en zeg een gebed op voor mijn vrouw; zij vraagt al de hele avond naar u, zij is stervende."

89 "Wel," zei ik, "ik zal gaan." En ik stapte in de auto, verliet de samenkomst, en ging op weg naar het ziekenhuis. Ik rende de trappen op; ik ontmoette de verpleegster en ze zei: "Zij is reeds gestorven." Maar hij zei: "Kom, zeg hoe dan ook een gebed voor haar."

     Ik zei: "Ze is dood."

     Hij zei: "Doe toch een gebed."

     "Dat baat nu helemaal niet meer."

     Hij zei: "Wel, kom naar haar kijken."

90 En ik ging erheen. Zij had van dat donkere roodachtige haar; ik geloof dat men het kastanjebruin noemt: een zeer knappe vrouw, een paar sproeten op haar gezicht, en grote bruine ogen. En die vrouw, deze verpleegster zei: "Billy, ze stierf in zo'n doodsangst, ze schreeuwde jouw naam uit, zo luid als ze maar kon, en zei: 'Zeg hem mij te vergeven', tot haar sproeten uitpuilden als wratten." En die grote ogen puilden uit, en haar oogleden waren half gesloten. Natuurlijk weet u wat er gebeurt als iemand sterft, zowel de beide nieren als de ingewanden gaan werken, en de stoom kwam van haar af; en ze stierf in zo'n doodsangst, niet omdat ze mij niet respecteerde, maar omdat zij het Evangelie minachtte dat ik predikte, hetgeen God betuigde met tekenen en wonderen.

91 Enige tijd geleden in New Albany stond ik daar met een zondaar te praten en leidde hem tot Christus; een grote, oude man in de garage, met grove knuisten. Een man die een vriend van mij was, zijn schoonzoon runde de garage ernaast. Ik stond daar te prediken tijdens een lunchpauze, terwijl ik een sandwich at en met hem sprak over God. Gedurende de dag zocht ik naar een plek waar ik een lunchpauze kon nemen om een ziel voor Christus te winnen.

92 Hij zei: "Meneer Branham." Ik was zelf nog maar een jongen als prediker. Hij zei: "Meneer Branham, mijn moeder had dat soort godsdienst, die hartgevoelde godsdienst." En de tranen liepen over z'n gezicht.

     Ik zei: "Hoelang geleden is ze heengegaan?"

     Hij zei: "Jaren geleden. Ze bad altijd voor mij."

93 Ik zei: "De God Die haar gebeden hoorde, probeert ze nu precies op dit ogenblik voor haar te beantwoorden."

94 En toen kwam die man binnenlopen, hij zei: "Hallo." Hij was dronken. Zei: "Hé, Billy, luister, als je ooit naar mijn garage wilt komen, dan kom je maar, maar", zei hij, "breng daar niet dat oude heilige roller-geloof van jou mee naartoe."

95 Ik draaide mij om, keek hem aan en zei: "Overal waar Christus niet welkom is, zal ik ook niet komen." Toen draaide hij zich om en zei: "Ach, kom tot jezelf, knul."

96 En toen hoorde ik in mijn hart een stem zeggen: "Je oogst wat je zaait. Het zou beter voor je zijn dat een molensteen om je hals werd gehangen, en dat je verzwolgen werd in de diepte der zee." En zijn eigen schoonzoon – diezelfde middag – reed over hem heen met een volgeladen twee ton Chevrolet vrachtwagen, en hij werd platgedrukt in de grond.

97 Kijk, u moet God respecteren. U zult dat moeten doen, u... God vraagt respect, en Hij vereist het.

98 En ook Mirjam had beter moeten weten. En Aäron had eveneens beter moeten weten, wetende dat Mozes door de Geest van God werd geleid in hetgeen hij ging doen.

99 Een Baptistenprediker hier vandaan schreef me enige dagen geleden een brief. O, wat haalde hij naar me uit; hij zei: "Wat een luie kerel bent u, met een bediening die gelijk zou zijn aan die van Elia, of van de profeten," zei hij, "om u dan thuis te zien rondhangen en niets doen..."

100 Toen schreef Billy, die op dit moment als secretaris werkzaam is, hem een brief terug. En toen dacht hij: "Wel, ik geloof dat ik hem maar zal beantwoorden", zei hij. Maar hij vond het beter mij eerst de brief te laten lezen voordat hij hem verstuurde. Hij had de brief zeer diplomatiek opgesteld. Hij zei: "Nu, deze brief is niet van mijn vader, maar van mij." Hij zei: "U schreef dat vader een bediening had zoals die van Elia." En hij zei: "U schreef dat hij daar ergens aan de oever van een riviertje zat te hengelen, of dat hij in de bergen met een geweer liep." Zei: "Wat zegt u dan wel niet van Elia, die daar drie jaar aan de kant van een beek zat?" Zei: "Weet u niet dat zij door de Geest van God geleid worden om de dingen te doen die ze doen?" Kijk, iedereen wil het op z'n eigen manier doen. Maar mensen moeten geleid worden door de Geest van God, en u moet dat respecteren. Dat is alles.

101 Gisteren ontmoette een dierbare ziel hier in de stad een andere broeder, die hem vroeg: "Waar is Bill naartoe?"

     Hij zei: "Hij is naar Canada gegaan."

     Hij zei: "Hij is zeker gaan jagen?"

     Hij zei: "Ja, hij is gaan jagen."

     Zei: "Ach, wat een onzin is dat!"

102 Goed, die man wist niet dat ik onder de kracht van de Heilige Geest door een visioen van ZO SPREEKT DE HERE was gegaan. Wat zult u doen op de dag des oordeels? Wat voor nut zou het hebben als ik naar het bed van die man zou gaan om voor hem te bidden? In de eerste plaats gelooft hij mij niet. En mensen, als ze komen en deze dingen zeggen, alsof ik niet weet dat zij het niet geloven? Hoewel ze je op de schouder slaan en je broeder noemen, weet je toch dat ze het niet geloven. Zie? Zij geloven het niet. En je kunt hebben... Je kunt niets voor hen doen; ze zullen je roepen om te bidden, maar het zal hun niet baten, omdat (ziet u?) zij het niet respecteren. U moet het geloven. Kijk naar degenen die het echt geloofd hebben, en let op wat er dan gebeurt. Zie, u moet het respecteren.

103 Izébel, in de dagen van Elia, wat een minachting had zij voor Elia, zij... In werkelijkheid was Elia haar herder. Zeker. O, dat wilde zij niet aanvaarden. Lieve help, nee! Zij was een atheïst, of een ongelovige, of een afgodenaanbidder. En zij had haar eigen heidense priesters. Maar toch was Elia haar voorganger. God had hem gezonden om daar voorganger te zijn. Hij was voorganger, ongeacht... Al foeterde hij haar uit en vertelde hij haar al haar zonden, toch was hij haar voorganger. Zij wilde daar niets mee van doen hebben, maar... en zij minachtte hem. Zij haatte hem. Dat deed zij zeker. En wat gebeurde er met haar? God liet haar op straat door de honden opeten. Dat is juist. Waarom? Zij minachtte de boodschap die Elia predikte.

104 God vereist respect. U moet dat hebben. Als u ooit iets van God wilt ontvangen, zult u God moeten respecteren. En u moet dat doen vanuit uw hart, vanuit de bodem van uw hart. Dat moet u doen.

105 Maar zij respecteerde God net zo min als zij Zijn profeet respecteerde. Nu, ze wist dat Elia een profeet was. Zij hadden in Israël niets waarmee Elia vergeleken kon worden. Waarom? Omdat zijn visioenen en dergelijke volmaakt waren voor God. En hij... maar hij veroordeelde hen. Ja, absoluut. Hij ging tekeer tegen elke denominatie en al het andere. En alles wat zondig was, veroordeelde hij van de laagste tot de hoogste, de koning inbegrepen; hij ontzag niemand. Maar zij hadden moeten weten dat hij een profeet was. Zij konden niet doen alsof ze dat niet wisten. Zo is het.

106 Zelfs Achab probeerde hem van de droogte te beschuldigen. En hij had God gebeden de droogte te zenden. Ja, dat deed hij. En hij zei: "Ik heb macht, en ik zal de hemel sluiten; het zal zelfs niet regenen en geen dauw zal er vallen tot ik er om roep."

107 Kunt u zich die kleine Izébel voorstellen, met haar opgemaakte gezicht, die stampvoetend over de vloer heen en weer liep: "Die oude huichelaar, die oude huichelaar, hij veroorzaakt dat al deze kleine kinderen hier buiten lijden", en al dergelijke. Elia probeerde hen weer tot God terug te brengen, probeerde een volk weer voor God te winnen. Zie? En het leek alsof... Ze kon tegen de mensen gezegd hebben: "Willen jullie mij vertellen dat je zo'n man als deze zou moeten geloven, die het land behandelt zoals dit, dat er zelfs geen regen of dauw meer valt? En met al zijn huichelachtigheid, of zijn toverij daar" – welke naam ze het ook wilde geven. "En hij is niets anders dan een tovenaar of een waarzegger of zoiets. Hij heeft de hemelen gesloten en nu regent het niet meer; maakt dat al deze mensen lijden. Wilt u soms beweren dat dat Gods wil is?" Het was Gods wil.

108 Ongeacht wat dan ook (zie?), u moet kijken naar wat... U moet God respecteren ongeacht wat Hij doet. Hij weet wat Hij doet. Het leek slecht: kinderen die leden, mensen die leden, vee dat stierf, schapen die stierven, nergens was water, de nachten waren heet en drukkend, de zon gloeide overdag als koper aan de hemel gedurende drie jaar en zes maanden. En Elia die op de berg zat, zei: "Zelfs geen dauw zal vallen, tot ik er om roep." Dat is juist. O, wat haatten zij hem.

109 En toen hij, Achab, hem vond, zei hij: "Zijt gij niet die beroerder van Israël?"

110 De oude Elia keek hem recht aan, en zei: "Nee, niet ik, maar gij zijt degene die Israël beroert." Dat is juist. Kijk, zelfs Achab had geen respect voor hem. Weet u wat Elia tegen Achab zei? "Omdat gij het onschuldige bloed van Naboth hebt vergoten, zullen de honden ook uw bloed van de straat likken." En dat deden ze. Omdat zij Gods boodschapper niet respecteerden. Dat is precies juist. Zij respecteerden het niet.

111 Nu, Mirjam respecteerde het niet. Aäron respecteerde het niet. Ongeacht wie u bent, Christen of geen Christen, u zult God toch moeten eerbiedigen en respecteren wat Hij doet, of de consequenties ondergaan. Het is óf het ontvangen óf het oordeel tegemoet gaan, wat u maar wilt.

112 Ik zou uren en uren kunnen getuigen van wat ik in mijn leven heb gezien, van wat ik heb gezien in andere landen en andere delen van de wereld, enzovoort, van dingen die plaats vonden. Ik zal dat weglaten; maar ik vertel u dit alleen zodat u begrip krijgt van wat ik u probeer te vertellen, namelijk dat u het moet respecteren. Ik heb jonge mensen in een samenkomst zien zitten die aan het lachen en spotten waren, en die binnen vierentwintig uur op straat overreden werden. Ik heb in een bepaalde plaats, in een bepaald jaar, jonge mensen in een samenkomst zien zitten, en vervolgens – misschien binnen zes maanden als ik naar diezelfde plaats terugging – was bijna iedereen van hen gestorven, of ze lagen ergens door verschillende ziekten getroffen, en dergelijke. Dat is juist. U moet het respecteren.

113 Ik herinner me een bepaald jong meisje op een avond in Tennessee, toen ik de deur uitliep waar ik had gepredikt in een grote Baptistenkerk. Ik liep de deur uit – ik had me die avond geleid gevoeld om haar te vragen tot Christus te komen. Wel, zij lachte me in mijn gezicht uit toen ik haar vroeg tot Christus te komen. Ze bleek een van de dochters van een diaken te zijn. Die avond stond zij mij bij de deur op te wachten. Ze zei: "Ik wil u nu direct iets vertellen, breng me nooit meer zo in verlegenheid."

114 Ik zei: "God riep je."

115 Ze zei: "Onzin. Ik ben jong, ik heb daar nog genoeg tijd voor." Zei: "Mijn vader heeft genoeg religie voor ons allen thuis."

116 Ik zei: "Niet genoeg voor jou, zuster, iedereen moet voor zichzelf geloven."

117 Ze zei: "Als ik daar met iemand over wil spreken, neem ik wel iemand die een beetje verstand heeft, maar niet iemand zoals u."

     Ik zei: "Ga maar, en zeg maar wat je wilt; mij hindert het niet, maar op een dag zul je er spijt van krijgen."

118 Niet lang daarna kwam ik door dezelfde stad. Daar kwam ze door de straat met haar onderjurk onder haar jurk uit, slonzig, met een sigaret in haar hand, en ze bood me een glas whisky aan. Hetzelfde... En hier is haar getuigenis, ze zei: "Herinnert u zich nog die avond toen u mij riep?" Zei: "Dat was de waarheid." Ze zei: "De Geest van God getuigde die avond tot mij en probeerde mij te laten komen." En ze zei: "Sindsdien zou ik de ziel van mijn moeder in de hel kunnen zien branden als een pannenkoek, en erom lachen." Dat is wat er gebeurde. Zie?

119 U moet God respecteren. Dat is alles. U moet het doen, broeder. Dat is alles. Izébel verachtte het.

120 En ik denk aan die keer dat er enkele oneerbiedige kinderen waren; ze waren ergens in een huis grootgebracht.

121 Na de dagen van Elia – natuurlijk haatten de mensen hem omdat hij die hongersnood over het land had uitgeroepen. Er waren mensen die hun kinderen leerden dat zo'n man als Elia, die was veranderd en in de hemel opgenomen, ergens was gedood, en dat ze hem gewoon hadden begraven en verborgen. Zij... zij geloofden het niet.

122 Toen nam Elisa zijn plaats in, en nu was hij de boodschapper van die dag, nadat Elia was opgenomen. Eens kwam hij door een bepaalde stad, en de kinderen, de kleine kinderen van die stad, renden op hem af, maakten gekheid over hem, en zeiden: "Zeg, oude kaalkop, waarom werd je niet opgenomen zoals Elia?" Kijk, zij geloofden niet dat Elia werd opgenomen. Zo is het. Het was niet omdat zij de man minachtten, maar ze minachtten zijn boodschap. Hij was de opvolger van Elisa...van Elia. Hij had de zalving; de geest van Elia was op hem. Toen hij daarheen was gegaan, had hij dezelfde dingen gedaan die Elia had gedaan. Halleluja.

123 Jezus zei: "Wie in Mij gelooft, de werken die Ik doe, zal hij ook doen." Ja. "Deze tekenen zullen hen volgen die geloven."

124 Zij respecteerden het niet. En zij minachtten Elia omdat hij in Elisa geloofde [omgekeerd – Vert] en omdat de Geest op hem was. En hij keerde terug en sloeg de Jordaan met zijn mantel, en opende de Jordaan, ging heen en deed dezelfde wonderen als die Elia had gedaan. En zelfs alle predikers van de profetenschool daar zeiden: "De geest van Elia rust op Elisa", en dit gerucht ging door het gehele land.

125 Ik wed dat de mensen zich er mee vermaakten, en zoiets zeiden als: "Hé, hé, kijk daar eens, dat stel heilige rollers, die fanatici, ze zeggen dat die man naar de hemel ging zonder te sterven, dat er paarden naar beneden kwamen. Wij hebben ze niet gezien."

126 Zeker hadden zij het niet gezien. Beslist niet; zij niet. "Wij hebben nergens paarden gezien. Wij hebben nergens wagens gehoord. Nonsens. Die oude kerel is gestorven en ze hebben hem begraven, en nu proberen ze er een hoop drukte over te maken."

     Precies zoals ze het vandaag zouden zeggen, hetzelfde als wat ze over Jezus gezegd hebben. Ze zeiden: "Wel, zij kwamen 's nachts en hebben Zijn lichaam gestolen." Ze hebben zelfs soldaten betaald om dat te vertellen. Maar Hij stond op uit de dood.

127 En Elia werd opgenomen in een vurige wagen met vurige paarden.

128 En toen deze jonge profeet daar door de stad liep... Hij had zijn haar als jonge man reeds verloren. Hij liep daar, en deze kleine kinderen renden achter hem aan en riepen: "Hé, waarom ben je niet gelijk met Elia omhoog gegaan, jij oude kaalkop?" Zie? En zij verachtten hem. En wat deed Elia toen? Hij draaide zich om in de kracht van de Geest en vervloekte deze kinderen. Wat gebeurde er toen? Twee berinnen kwamen uit het bos en doodden er tweeënveertig van hen. Juist. Gebrek aan eerbied, oneerbiedig, dat kun je niet doen. Je moet God respecteren. [Broeder Branham verwart de twee namen regelmatig – Vert]

129 Als die kinderen nu gevraagd zouden hebben – als hun vader en moeder gezegd zouden hebben: "Nu, luister, kinderen, ze zeggen dat Elia is opgenomen. Nu, wij weten er niets over, maar hoe het zij, ik weet niet of het waar is of niet, maar ik zeg jullie dat het het beste is om er gewoon niets over te zeggen. Ga gewoon door. En als hij langskomt... Wij hoorden dat hij vandaag door deze stad komt om een straatsamenkomst te houden. Als het zo is, als jullie kinderen hem vandaag op weg naar school tegenkomen, zeg dan alleen: 'Hoe gaat het met u, eerwaarde?' 'Hoe gaat het met u, meneer?' of iets dergelijks. Spreek hem aan."

130 Maar in plaats daarvan was er bij hen thuis ongetwijfeld over gepraat, o, zij hadden papa en mama beiden aan tafel horen lachen, zeggend: "Wat zeg jij ervan? Ze zeiden dat die oude heilige roller werd opgenomen. Geloof jij daar iets van? En ze zeiden dat deze kleine kaalhoofdige kerel – net zo kaal als een pompoen daar bovenop, terwijl hij nog geen vijfendertig jaar oud is – van plan is hierheen te komen om een straatsamenkomst te houden, en nu van ons verwacht dat wij zulke onzin zullen geloven. Wel, hij is niets anders dan een kleine... een schijnvertoning. Dat is alles, want hij wil niet naar onze kerken komen. Hij is precies eender als Elia, hij wil niet naar onze kerken komen. We zullen... hij zal... Waarschijnlijk is het een soort toverij, voodoo, houdt hij de boel voor de gek, net als Elia." Zij geloofden hem niet. Dus het werd de kleine kinderen thuis zo geleerd.

131 Als hun geleerd was eerbied en respect te betonen, zouden zij naar die profeet van God zijn gegaan en gevraagd hebben of hij voor hen wilde bidden.

132 Maar hun was geleerd om erom te lachen en te spotten en er grappen over te maken, zoals de kinderen van vandaag. Nee, er zijn er teveel vandaag die grappen zouden maken over een straatsamenkomst; ze zouden grappen maken over de prediking van het Evangelie.

133 Toen vervloekte Elia hen in de Naam van de Here. Niet vanwege de kinderen, maar omdat hun oneerbiedige ouders hen zo opgevoed hadden, om God te minachten. Er kwamen twee berinnen tevoorschijn die er tweeënveertig doodden. Nu, dat komt door oneerbiedigheid. God vereist respect! Toen zij Zijn profeet minachtten, minachtten zij Hem; ook al geloofden zij hem niet, toch moesten zij hun mond houden en ervan afblijven. Maar nee, zij wilden ook een duit in het zakje doen. Zij hadden er iets over te zeggen wat zij nooit hadden behoren te zeggen. En wat gebeurde er met hen?

134 Laten we enige mensen nemen die het wel respecteerden. Laten we de Sunamietische vrouw nemen, bij dezelfde profeet Elia. Zij was eigenlijk geen Israëlietische. Zij kwam uit Sunem, maar zij geloofde in God. En ze had deze man de stad zien doortrekken, en hem horen spreken; zij had de tekenen gezien die hij had gedaan.

135 De geschiedenis verhaalt – ik weet niet of het waar is of niet – dat op zekere dag een meute wilde honden een klein meisje probeerde te pakken. Nu, dit staat niet in de Schrift, het is alleen maar een verhaal dat ik las. En er werd gezegd, dat de Sunamietische vrouw op de hoek stond en zag dat deze honden dit kleine meisje zouden gaan doden. En deze heilige man kwam door de stad, en hij hief zijn staf op tot God, en riep om genade voor deze kleine kinderen, op die manier, en de honden keerden zich om en gingen bij hen vandaan. Of het zo is of niet, het klinkt alsof het waar kan zijn. Ik weet het niet.

136 Maar hoe dan ook, deze vrouw zei... De Bijbel zegt, dat "zij bemerkte dat hij een heilig man was." Zij had opgemerkt dat er iets gebeurd was. Zij had gezien wat hij was en bemerkt dat hij een heilige man Gods was. En in plaats van hem te verachten zoals Izébel deed, respecteerde zij hem. Ze zei tegen haar man: "We zijn goed in staat om dit te doen. Ik vraag je dringend: laten we hier ergens een huisje voor hem bouwen. Laten we hem een kleine plaats geven, want hij is vermoeid. Ik heb op hem gelet. Hij begint oud te worden, en ik bemerkte zijn grijze haar dat in zijn baard naar beneden hangt; die kleine oude staf; zag hem lopen met zijn dunne magere armen, met van die lubberige armen. En hier kwam hij aanlopen, een kruikje olie aan zijn zij, met een stuk schapenvacht om zich heen gewikkeld; in de hete zon, zijn lichaam zag er verbrand en rood uit. En ik smeek je, laten we hier een kleine rustplaats voor hem maken. Laten we de aannemer laten komen en een kleine ruimte voor hem bouwen om hem onderdak te verlenen, omdat ik bemerk dat zijn geest... aan zijn geest, dat hij een heilig man is. Hij is een man van God." O, o, wat een verschil.

137 Nu, haar man stemde toe, zij... Misschien zei hij: "Lieveling, ik heb die man ook opgemerkt. Ik heb naar hem geluisterd; ik heb op hem gelet; ik heb zijn werken gezien. Ik weet dat hij een heilige man Gods is. Daarom zullen we dat gewoon doen." Daarom riepen ze de aannemer en bouwden een fijne, kleine plaats voor hem, en plaatsten er een bed in voor hem om te rusten, zodat hij kon gaan liggen en uitrusten; zorgden voor een plek waar hij zijn voeten kon wassen; haalden wat water en dergelijke, en zetten het daarin klaar.

138 En toen de profeet langskwam, zegende het natuurlijk zijn ziel om te zien dat er iets voor hem gedaan was.

139 Hij zei tegen Gehazi: "Ga haar roepen, en vraag haar wat ik voor haar kan doen; kan ik tot de koning of de legeroverste spreken?" Hij...

     Ze zei: " Ik woon temidden van mijn volk, en er is niets wat ik nodig heb."

     Maar Gehazi zei: "Ze heeft geen kinderen. En haar man is al op leeftijd; hij is oud. Zij hebben geen kinderen."

140 Ik stel me zo voor dat, toen Elia daar op dat bed lag, waardoor zij hem zo gezegend had door het voor hem in orde te maken; en hij zijn voeten gewassen had en zijn baard helemaal uitgewassen had, en dergelijke, dat toen hij daar lag, hij ongetwijfeld een visioen van de Here heeft gezien. Omdat zij dat altijd hadden gedaan.

141 Hij zei: "Ga haar roepen, en zeg haar om hier bij mij te komen." O my. "Ga, roep haar, omdat zij God heeft gerespecteerd. Ga, vertel haar hier te komen."

142 Terwijl zij in de deuropening stond, zei hij: "ZO SPREEKT DE HERE. Volgend jaar, ongeveer op deze tijd, zult u een baby baren." En het volgende jaar omstreeks die tijd kreeg zij de baby.

143 Daarna kwam Satan. Toen de jongen ongeveer twaalf jaar oud was, was hij op een dag bij zijn vader in het veld, en Satan zei: "Ik zal me van dat kind ontdoen", dus gaf hij hem een zonnesteek. En hij stierf in zijn moeders armen.

144 Ontmoedigde haar dat? Beslist niet. Ze zei: "Zadel een muilezel. En ga voorwaarts; stop niet. Ga naar de berg Karmel, naar de berg, omdat hij hier pas kortgeleden langs is gekomen." O, o, o my. Dat is het. Dat is eerbied. Dat is respect.

145 En haar man zei: "Ga je naar de man Gods?" Zei: "Het is nog geen nieuwe maan of sabbat; hij zal daar nu niet zijn in zijn..."

146 Ze zei: "Alles zal goed komen; zadel alleen maar de muilezel en laat me gaan." En daar gingen ze.

147 En zij gingen de berg op. En toen oude Elia uitkeek uit zijn grot, kwam hij naar buiten, en keek hem aan en zei: "Het lijkt erop dat de Sunamietische vrouw eraan komt. Ze moet bedroefd zijn." Hij zei: "Ga haar tegemoet." En toen... Hij zei: "Ze is diep bedroefd in haar hart, maar God heeft me er niets over verteld."

148 Kijk, God hoeft u niet alles te vertellen (zie?), want Hij vertelt zelfs Zijn profeten niet alles. Hij doet gewoon wat Hij wenst te doen. Hij is God.

149 Dus nu zei Elia hier: "God..." Wat als Elia dit had gezegd: "Waarom hebt Gij mij niet verteld om welke reden zij komt? Waarom hebt Gij mij er niet alles over verteld?" Hij zou nooit iets te weten zijn gekomen. Maar het maakte Elia niet uit, wat het ook was.

150 En wat zou er gebeurd zijn, als zij naar boven was gekomen en gezegd zou hebben: "U zei dat u een dienstknecht van God was? U huichelaar. Ik geloof dat u niets anders bent dan een heilige roller"? Dan zou het nooit zijn gebeurd. Zie? Soms beproeft God ons om te zien wat we zullen doen.

151 Dus in plaats daarvan rende ze naar hem toe, viel voor zijn voeten en aanbad zoals ze God zou aanbidden. En ze zei... En ze maakte hem bekend wat er aan de hand was. En Elia zei: "Neem mijn staf en ga hem op het kind leggen."

152 En toen hij dat deed, zei de vrouw: "Zowaar de Here leeft en uw ziel nimmer sterft (o my), gij dienstknecht van God, ik ga niet bij u vandaan. Ik zal hier blijven totdat God u het visioen zendt." De oude Elia bleef daar nog even, toen omgordde hij zijn lendenen, nam zijn staf en daar ging hij op weg.

153 Hij ging de kamer binnen waar dat kindje lag, een dood kind. Liep zo een paar keer heen en weer. Vanwege een eerbiedige vrouw, een vrouw die hem respecteerde, een man die hem respecteerde, en die geloofden dat hij een man van God was, daarom liep hij op en neer en heen en weer totdat God antwoordde. Amen. Daarna ging hij bovenop het kind liggen en hij niesde zeven keer, toen nam hij hem op en gaf hem aan zijn moeder. Daarna liep hij naar buiten en ging terug naar de grot. Omdat ze de man van God respecteerde. Amen. God vereist respect.

154 Wat met Martha? Ze dacht er altijd aan hoe ze voor Jezus een goede maaltijd kon bereiden. Maria wilde graag het Woord van God horen, daarom ging ze bij Hem zitten en luisterde naar Hem. Zij maakte zich niet bezorgd of de kussenslopen waren verschoond, of de gordijnen waren uitgeklopt, of dat ze iets te eten hadden of niet; zij wilde alleen maar horen wat Jezus te zeggen had. Maar Martha wilde altijd een goede maaltijd voor Hem koken, en er zeker van zijn dat Zijn stoel gemakkelijk zat en op de goede plaats stond, en dat alles keurig opgeruimd was. Maar zij wilde iets voor Hem, voor Jezus, doen op haar manier, en Maria wilde het op haar manier doen. Maar op een dag toen Lazarus kwam te... Veel mensen spreken negatief over Martha, zeggen dat ze meer interesse had moeten tonen. O nee, wacht even. Kijk, er kwam een tijd voor Martha om de hare te tonen. En toen Jezus... Toen haar broer Lazarus stierf, stuurde zij iemand naar Hem toe opdat Hij zou komen om voor hem te bidden. Hij kwam niet. Hij negeerde de oproep; Hij ging ergens anders heen. Zij stuurde opnieuw iemand; en weer negeerde Hij de oproep.

155 Toen Hij dan tenslotte kwam, was het mogelijk geweest dat ze Hem tegemoet was gegaan en had gezegd: "Waarom kwam U niet? Waarom kwam U niet toen ik U riep? Mijn broer lag hier ziek. Wij hebben onze kerk verlaten, wij verlieten onze organisatie; wij hebben alles gedaan om Uw boodschap te volgen, omdat we geloofden dat U een Man van God was. Maar hoe kan een Man van God... En we zijn twee wezen, drie weeskinderen hier, drie wezen, die in hun levensonderhoud moesten voorzien door wandtapijten voor die tempel te maken... Wij waren daar lid van; onze moeder en vader waren daar lid van. Maar omdat U ons betoverde door hetgeen U ons probeert te onderwijzen, te laten geloven, namelijk dat U de Zoon van God bent en een door God gezonden Profeet, en dergelijke. Hoe kunnen we U ooit geloven, een Man Die zelfs niet naar me wil luisteren als ik Hem laat roepen? Toen ik in nood was en U nodig had, negeerde U mijn boodschap en ging gewoon verder. En ik stuurde weer iemand, en U negeerde het opnieuw. Waarom deed U zoiets?" Als zij dat gedaan had, zou het verhaal vanavond anders zijn geweest.

156 Maar wat deed zij? Ze rende rechtstreeks naar de plaats waar Hij was, viel aan Zijn voeten neer, en zei: "Here, indien Gij hier geweest waart, zou mijn broeder niet gestorven zijn." O, dat is het. Wat deed zij? Zij toonde respect. Ze was in de tegenwoordigheid van God, en ze respecteerde Hem. Zij noemde Hem haar Here. "Here, indien Gij hier geweest waart." (Niet: "Ik heb U laten roepen." Dat was allemaal vergeten.) "U bent nu hier." Zie? "Indien Gij hier geweest waart, zou mijn broeder niet gestorven zijn."

157 Hij zei: "Uw broeder zal weer opstaan."

     "O," zei ze, "ja, Here, ik weet dat hij zal opstaan ten jongste dage."

158 En Hij... Hij zei: "Maar Ik ben de Opstanding en het Leven. Wie in Mij gelooft – al ware hij gestorven – zal leven. Wie leeft, en in Mij gelooft, zal in der eeuwigheid niet sterven."

159 "Ik geloof, Here, dat Gij de Zoon van God zijt Die in de wereld komen zou. Zelfs nu, Here (o!), zelfs nu..." (Niet: "Here, U behoorde dit of dat gedaan te hebben.") "Maar zelfs nu, wat U God ook vraagt, dat zal God U geven." Hm, hm, hm. Dat is het.

160 Wat als wij dat vanavond tegen iemand konden zeggen: "O, mijn broeder, ik geloof dat al wat u van God begeert, God u geven zal"? Dan zouden dezelfde resultaten komen.

161 Maar ongeacht wat Hij ook was, al was Hij... En wij weten dat Hij de Zoon van God was. Als zij het niet gerespecteerd had, zou het nooit gewerkt hebben. Dat kwam uit haar hart. Ze zei: "Ook nu, Here, wat U God ook vraagt, dat zal God U geven." Dat is het. Dat is het. Zij geloofde het vanuit haar hart. Al zou Hij uit jagen of vissen zijn geweest, dat zou haar niets hebben uitgemaakt.

162 Nee, als Elia was vertrokken op een jachttocht, of ergens anders was heengegaan, dan had dat de Sunamietische vrouw niet uitgemaakt. Zij geloofde nog steeds dat hij een man van God was. Zeker. Ongeacht wat hij deed, hij was nog steeds een man van God voor haar, omdat zij God had zien werken in zijn leven.

163 En wat Martha aangaat, ongeacht wat er was gebeurd, zij had gezien wat God voor Hem deed. Ze zei: "Ook nu, Here, wat U God ook vraagt, God zal het U geven." Oei, daar bent u er.

164 Hij zei: "Uw broeder zal opstaan." Daarom vroeg Hij: "Waar hebt gij hem begraven?" En zij gingen naar het graf. En Hij riep Lazarus uit het graf, na vier dagen dood geweest te zijn. Waarom? Omdat Lazarus' zuster respecteerde wat Hij was.

165 Als u de man niet kunt respecteren, respecteer dan de bediening die hij heeft in God. Dat is helemaal juist (zie?); respecteer hem. Als een prediker, uw voorganger, gaat spreken, respecteer hem altijd. Ik heb gemeenten over hun voorganger horen praten; ze kletsten gewoon over hem, vernederden hem, maakten hem belachelijk. Hoe kan die voorganger ooit iets voor u doen? Hij kan het niet. U... doe niet... ga niet... Ik zeg dit niet over deze gemeente, maar ik bedoel gemeenten die ik heb gezien, dat als u... U moet uw voorganger liefhebben. U moet weten dat hij een menselijk wezen is, maar toch heeft God hem tot Zijn voorganger gemaakt. De Heilige Geest heeft hem tot opziener gemaakt; daarom moet u hem op die wijze respecteren. En ongeacht wat de voorganger heeft gedaan, wanneer u hem in uw hart respecteert als Gods dienstknecht, zal God u daarvoor respecteren.

166 "Wie Mij ontvangt, ontvangt Hem Die Mij gezonden heeft", zei Jezus. "Wie Mij niet ontvangt, kan Hem niet ontvangen." Zie, zij zeiden dat God hun Vader was. Hij zei: "Uw vader is de duivel."

167 Dus u ziet dat u het moet respecteren en geloven, geloven dat Hij het is. Ja, Martha geloofde het.

168 Vanmorgen tipte ik iets aan over die Syro-Fenicische vrouw, toen zij die keer op het toneel verscheen. Kijk eens hoe bitterlijk zij werd afgewezen. Daar was Hij, een Jood; zij was een heidense, en zij liep naar Hem toe. Ze wist niet hoe ze Hem moest benaderen, maar zij had een nood en ze wist dat Hij de Zoon van God was. Zij geloofde het. Zij... Als God Zijn gebeden voor anderen verhoorde, zou Hij ook haar gebed verhoren. En ze wist dat wat Hij zei het Woord van God was. Als het Gods Woord voor de Joden was, was het ook Gods Woord voor de heidenen, wat Hij ook zei. En Jezus beproefde haar. Ze zei: "Here, heb medelijden." Nu, let op. Nee, Hij zei... "Gij Zoon van David", omdat ze de Joden had horen zeggen: "Gij Zoon van David." Nu, Hij was voor haar niet de Zoon van David. Zie? En ze zei: "Gij Zoon van David..." Dat zou de wijze geweest zijn waarop een Jood Hem benaderd zou hebben, omdat zij dat van de anderen had gehoord. Zij probeerde te komen zoals zij, omdat ze een manier van respect wilde tonen. Ze probeerde haar respect te tonen. En ze deed het niet zogenaamd, omdat Jezus dat geweten zou hebben. Nee, Hij zou dat geweten hebben.

169 Dus toen ze er aankwam, zei ze: "Gij Zoon van David, heb medelijden met mijn dochter, want zij is deerlijk bezeten door een duivel."

170 Hij draaide zich om, en keek haar aan en zei: "Het past Mij niet het brood der kinderen te nemen en het de honden voor te werpen." Oei! Was dat niet iets? Dat was iets: niet alleen verwierp Hij haar verzoek, maar Hij noemde haar een hond. Dat is zo. En een hond is een van de laagste namen die de Bijbel heeft, weet u. Dus Hij zei: "Het past Mij niet om het brood der kinderen te nemen en het de honden voor te werpen."

171 Zij zei: "Dat is waar, Here." "Here", daar had zij het. Hij was niet de Zoon van David voor haar, maar Hij was Here. Zei: "Dat is waar, Here. Dat is juist, maar de kinderen eten de kruimels onder de..." Of, ik bedoel: "De honden eten de kruimels onder de tafel van hun meester." Dat deed het. Dat was het. Dat toonde haar respect.

     Jezus keerde Zich naar haar toe en zei: "Groot is uw geloof. Nu, ga naar huis; u zult uw dochter aantreffen zoals u geloofd hebt." Dat is het. Waarom? Door haar benadering.

172 Wat, als ze zich zou hebben omgedraaid en gezegd... Hij keerde Zich om en zei: "Het is niet passend voor Mij om te nemen..." Met andere woorden: "Het is niet betamelijk."

173 Laten we zeggen dat er een Katholiek aankomt, die zegt: "O, broeder Branham, ik weet dat God uw gebeden voor deze mensen hier verhoort. Wilt u voor mij bidden?"

174 En ik zou zeggen: "Wel, het is niet goed om mijn tijd van deze kinderen hier af te nemen. Ik ben hier om voor deze Pinkstermensen te bidden, maar niet voor jullie stel Katholieken." Zie? Wat zou zij gezegd hebben? O man, ik veronderstel dat u zich hier direct uit de voeten had gemaakt. Zie?

175 Maar ze draaide zich om en zei: "Dat is waar, Here. Dat is waar, Here. Maar we zijn gewillig om... De honden zijn gewillig om de kruimels te eten die van de tafel van de Meester vallen."

176 Kijk, dat maakte Hem snel attent. Hij keerde zich om en zei: "Groot is uw geloof." En dan is hier nog een ander geval... Kijk, het was haar benadering, haar respect. Zij respecteerde God doordat ze Hem respecteerde.

177 Zo zien we dat er eens een Romein was, en hij was een groot man, en hij hield van de Joden. En hij had een dienstknecht die ziek was. Hij voelde zich niet waardig om het zelf aan Jezus te gaan vragen.

178 Kijk, het is nodig dat u zich altijd een stuk kleiner voelt dan u bent. Wees nooit groot in uw eigen ogen. Zie? Nu, en als u groot bent, laat iemand anders dat van u zeggen. Zie? Maar nu als u... Deze vrouw, of...

179 Deze man, liever gezegd, was een Romeins hoofdman en hij had een zieke dienstknecht, daarom stuurde hij iemand, want hij wilde dat deze zieke dienstknecht genezen werd. En Jezus zei: "Ik zal komen om hem te genezen."

180 Dus toen Hij onderweg was, zag de Romein Hem aankomen. Ik stel me voor dat hij zei: "O my, daar komt deze Heilige aan. Hier komt die Heilige aan. Wel, ik ben een nietswaardige heiden. Ik ben... ik ben een Romeinse hoofdman; ik ben een generaal, of een officier. Ik... ik ben echt geen Jood; ik heb er geen enkel recht op dat deze heilige Man komt." Ziet u het respect? Zie? "Ik heb er geen recht op dat deze heilige Dienstknecht van God naar mijn huis komt."

181 Zag Hem naar de deur komen, en hij riep Hem en zei: "Here, ik ben niet waardig dat U onder mijn dak komt." Waarschijnlijk had hij een paleis of een groot huis, want hij was een hoofdman. Zei: "Ik ben niet waardig dat Gij onder mijn dak komt. En ik heb mijzelf zelfs niet waardig geacht om naar U toe te komen, daarom stuurde ik iemand van Uw eigen gezegende volk, de Joden. Maar ik heb hier een dienstknecht die erg ziek is." En hij zei: "Ik ben zelf een ondergeschikte. Ik zeg tot deze soldaat: 'Ga', en hij gaat, en tot een ander: 'Kom', en hij komt."

182 Wat zei hij daar? "Ik weet dat Gij alle macht hebt. Gij kunt tot deze ziekte zeggen: 'Ga', en hij gaat weg. En Gij kunt tot die zeggen: 'Kom', en hij zou komen." Ziet u, hij herkende het. En zoals hij autoriteit had over deze soldaten, zo had Jezus autoriteit over alle ziekten en kwalen. "U hoeft maar één ding te doen, Here, spreek slechts het Woord." Dat is het. "Spreek slechts het Woord, en mijn dienstknecht zal leven."

183 Jezus stopte, keerde zich om naar de Joden en zei: "Zelfs in Israël heb ik zo'n groot geloof niet gevonden." Hij zei: "Het is nu in orde met uw dienstknecht." Amen. Waarom? Omdat hij het respecteerde. Hij respecteerde Jezus Christus, Die de God des hemels was.

184 Nu, ik vermoed dat het al laat wordt. Ik wil nog slechts één ding zeggen, en dat is dit. Al dit grote respect, enzovoort, is tegenwoordig op de een of andere manier anders. God kan tegenwoordig iets doen, en dan lachen de mensen erom. Ik geloof dat we tegenwoordig anders zijn dan toen de Heilige Geest veertig jaar geleden voor het eerst begon neer te komen. Maar wat hebben de mensen gedaan? Zetten de predikers gevangen, noemden hen heilige rollers, gingen op de... wilden hen zelfs geen eten geven in de steden en al het andere. Zij moesten koren pletten op de spoorrails om in leven te blijven. Wat deden ze? De gemeente leed nog eens zo'n veertig jaar, en zij ging door van alles heen: twee oorlogen in die tussentijd (zie?), duizenden van hen werden gedood; terwijl ze misschien al naar huis had kunnen gaan.

185 Nu, wat had er kunnen plaatsvinden, toen God in de laatste dagen de Heilige Geest begon uit te storten op de gemeente? Wat had er vijfentwintig jaar geleden kunnen plaatsvinden, toen Hij Zijn tekenen en wonderen en wonderwerken begon uit te storten; wat had er kunnen gebeuren als de mensen zich er omheen hadden verzameld? Maar wat deden ze? Zij zeiden: "Het is toverij; het is hypnose; hij is een telepaat; hij is dit, dat, of wat anders." Wat zou er gebeurd zijn als het hele land zou zijn samengekomen en gezegd had: "Gezegend zij de Naam des Heren"? Wat als de Methodisten, en Baptisten, en Presbyterianen, en allen de handen ineen geslagen hadden en gezegd hadden: "God zij gedankt, hier hebben we naar uitgekeken. De Heilige Geest wordt uitgestort. Want hier zijn mensen die visioenen zien; hier zijn profeten onder ons; hier zijn al de grote gaven: sprekers met tongen; hier zijn mensen met Goddelijke genezing; hier wordt alles over ons uitgestort. God zij gedankt, het kwam door een nederige kleine groep, de Pinkstermensen genaamd. Laten we allen weer teruggaan naar de Bijbel. Laten we teruggaan, broeders, onze organisaties opbreken, en allen één broeder zijn"? Wat zou er gebeurd zijn als al de grote kerken bij elkaar gekomen waren? Broeder, er zou vandaag zelfs geen ziekenhuis in het land nodig zijn geweest. Dat is juist. Nee, er zouden zulke krachtige en grote gaven en wonderen onder de mensen gewerkt hebben; er zou zo'n respect geweest zijn, en misschien zou de gemeente reeds naar huis zijn gegaan en zou het duizendjarig rijk een aanvang genomen hebben.

186 Maar nee, zij minachtten het. Zij noemden hen heilige rollers. De kranten schreven elk lasterlijk, smerig iets wat ze maar konden vinden, en gebruikten elk vuil woord dat ze maar konden nemen, en dergelijke dingen. En de kerken schaterden erom en lachten erom, en maakten hen belachelijk, en stuurden hen weg, en trachtten hen uit de steden weg te houden, en al deze dingen, met minachting. Nu, ik zou daar veel over kunnen zeggen, maar het wordt al laat.

187 Laat me nu komen tot de Branham Tabernakel, alstublieft. God begint nu gaven over ons uit te storten. Wij zien het. Nu, wat is vandaag de gave van God? Het is de Heilige Geest. Het is de Heilige Geest Die in ons is. Wij moeten Die respecteren. Wij moeten het respecteren bij elke persoon waar Hij op komt. We moeten geven... aan de Goddelijke gaven van God. Wanneer Hij deze gaven zendt – ongeacht hoe werkelijk ze zijn – het zal ons nooit helpen tot we op een plaats komen dat we er respect voor kunnen hebben. Iemand zou een profetie kunnen geven; als u niet in die profetie gelooft, zal het u nooit enig goed doen. U moet eerbied hebben, en u moet het respecteren. U moet geloven dat het van God komt.

188 Geloof het, tot het bewezen is fout te zijn. Als het dan bewezen is fout te zijn, dan hebt u het recht om het niet te geloven; laat u er dan niet meer mee in. Maar zolang bewezen wordt dat het de waarheid is, geloof het dan.

189 Zoals de oude Samuël zei op die dag toen zij een koning verlangden. Hij zei: "Ik wil u één ding vragen. Heb ik ooit enig geld van u aangenomen? Heb ik u ooit om levensonderhoud gevraagd? Of heb ik u ooit iets gezegd in de Naam des Heren dan dat het kwam te geschieden?" Hij zei: "U hebt geen koning nodig, en uw koning zal u geen goed doen." En hij vertelde hun dat. Hij stelde hun een vraag en zei: "Heb ik u ooit iets verteld als ZO SPREEKT DE HERE dan dat het kwam te geschieden?"

190 Nu, toen toonde het volk Samuël geen respect. "O, dat weten we, Samuël. Dat is zo, we kunnen niet zeggen dat u ons ooit iets verteld hebt dat niet juist was, maar toch willen we het op deze manier doen." Zie? Dat moet u niet doen. U moet het op Gods wijze doen.

191 Wanneer we de Heilige Geest ontvangen, is dat niet de hand schudden van de voorganger. De Heilige Geest ontvangen, is Christus in u ontvangen, omdat Hij Gods Boodschapper voor de dag is. De Heilige Geest is Gods Boodschapper, en we moeten Hem respecteren. Als Hij komt, zeg dan niet: "Kijk, kijk, kijk. Zie die vrouw daar eens juichen en huilen, de tranen lopen over haar wangen. Moet je die man daar eens zien, zijn handen schudden, hij trilt en hij huilt. Weet je wat dat is? Dat is een hele hoop opgewerkte emotie." U lastert de Heilige Geest. U moet dat respecteren.

192 Ik herinner me dat ik enige tijd geleden in Oregon was, ongeveer twaalf jaar geleden. En er kwamen twee Katholieke verslaggeefsters naar me toe. Niet omdat ze Katholiek waren, dat heeft er niets mee te maken, want ik heb evenveel Protestanten gehad – en zelfs meer Protestanten dan Katholieken – die mij belachelijk maakten. En... en toen kwamen deze meisjes naar mij toe om een verslag te maken. En zodra ze binnenkwamen, ving ik de geest op, zodra ze binnenkwamen, en ik zei: "Goed, nu, wat voor kritiek heeft u in petto?" En dit meisje nam een sigaret en begon, en ik zei: "Steek dat ding niet aan terwijl u in mijn verblijfplaats bent. Laat dat achterwege."

193 Ze zat daar een tijdje en ze keek me aan alsof ze dwars door me heen kon kijken, en toen begon ze te spreken. Ze zei: "Wel, ik wil u enkele vragen stellen."

     Ik zei: "Ga uw gang."

194 Ze zei: "Hoe komt het dat u verbonden bent met dat stelletje heilige rollers hier?" Zei: "Bent u één van hen?"

     Ik zei: "Ik ben één van hen."

195 En ze zei: "Zo, wilt u mij vertellen dat daar iets vrooms aan zou zijn?"

     Ik zei: "Niet zoals een Katholiek zoals u het zou geloven."

     Ze zei: "Hoe weet u dat ik Katholiek ben?"

196 Ik zei: "Ik weet dat u Katholiek bent. Ik zal u zeggen hoe uw naam is (zie?) en wie u bent." Ze viel bijna achterover van verbazing.

197 Ze zei: "Wel, wilt u mij vertellen dat dat soort mensen, zoals ze zeggen, hier op aarde zullen leven en in de hemel zullen zijn?" Ze zei: "Ik zou niet graag in de hemel willen zijn met dat soort mensen."

198 Ik zei: "Maakt u zich daar niet al teveel zorgen over. Zolang u op deze wijze denkt, zult u daar zeker niet zijn. Zie?" Ik zei: "U hoeft zich daar helemaal geen zorgen over te maken."

199 Ik stond daar en keek haar recht in haar gezicht. En er zaten een paar broeders daar in het gebouw. Ik zei: "Ik wil u niet irriteren, maar ik wil u alleen laten weten waar u staat. Zie?" En ik zei: "U wilt gaan schrijven. U bent hierheen gekomen om wat nieuws te vergaren, maar u zult nooit schrijven wat ik u verteld heb. U zult er uw eigen verhaal over maken. Ga uw gang, doe dat, maar ik wil u één ding zeggen: u kunt elke laster schrijven die u maar wilt", en ik zei: "Voor u zult sterven, zal mijn stem opnieuw in uw oren klinken. Als dat niet gebeurt, dan weet u dat ik een valse profeet ben." Ik zei: "Nu, schrijf wat u maar wilt, dat is uw zaak. Ik geef u de vrijheid te schrijven wat u maar wilt. Maar voordat u sterft, zult u mijn stem in uw oren horen schallen. Het zal u geen goed doen. Nu, ga uw gang en schrijf wat u wilt."

200 Ze stond daar een poosje. Ze zei: "Wel, wat denkt u van dat stel idioten, die daar gisteravond aan het schreeuwen waren en tekeer gingen?"

     Ik zei: "Ze zijn allen Christenen."

     "Christenen?"

     Ik zei: "Zeker zijn het Christenen." Ik zei: "Ze zijn Christenen, vervuld met de Heilige Geest."

     En zij zei: "Dat is niet de Heilige Geest."

201 Ik zei: "Wat zou u dan de Heilige Geest noemen?" Om te zien wat zij erover te zeggen had. Ik zei: "Ik zou u graag iets willen vertellen."

202 Ze zei: "Wel, ik zou mezelf niet willen vereenzelvigen met zo'n stel als dat."

203 Ik zei: "Ik denk niet dat er veel gevaar voor u is dat u zich daar ooit mee zult vereenzelvigen." Ik zei: "Want als u zich ooit met God of met een van de heiligen zou vereenzelvigen, dan zou u zich op díe wijze vereenzelvigen."

     Ze zei: "De heiligen uit de Bijbel?"

204 Ik zei: "Ja." Ik zei: "Uw gezegende maagd Maria, zoals u haar noemt, die uw godin is, moest, voordat God haar in de hemel kon laten komen, tot de Pinksterdag komen en de Heilige Geest ontvangen, en waggelen als een dronken vrouw onder de kracht van God."

205 Ze zei: "Dat is een leugen."

206 Ik zei: "Blijf even rustig." Ik sloeg hier het Boek open, en zei: "Kijk hier," sloeg het open, "hier staat het duidelijk in het Boek." Ze draaide haar hoofd om. Ik zei: "U hebt zelfs niet de dapperheid om Gods Woord te lezen." Zie? Ik zei: "Zeker." Ziet u, oneerbiedig. Ik zei: "U kunt nu uw pakje sigaretten daar van de tafel nemen en gaan als u klaar bent." Maar ik zei: "Ik wil dat u één ding weet. U mag schrijven wat u maar wilt, maar denk aan de laatste woorden die ik zeg: 'In de Naam des Heren, u zult het zich herinneren voordat u sterft.'" Ze heeft nooit iets geschreven. Zo is het. Ze zag er vanaf.

207 Wat is het? Minachting, proberend er grappen over te maken; ze doen iets, maar ze weten niet wat ze doen. Dat is juist.

208 Maar hier in de Tabernakel willen we dat u allen hier deze dingen weet. Wanneer God de Heilige Geest op de mensen begint uit te storten, heb ik soms mensen meegemaakt die in het vlees gingen terwijl ze onder de zalving van de Heilige Geest waren. Ik heb hen met bepaalde dingen tot extreme dingen zien vervallen, maar zeg er niets over. Respecteer het; buig uw hoofd. Misschien begrijpt u het niet, en ik evenmin; maar ik wil het hoe dan ook respecteren. Nu, we moeten God eerbiedigen. En wanneer God de Heilige Geest uitstort, dan dank ik gewoon en zeg: "Dank U, hemelse Vader. U doet iets voor die arme, dierbare ziel, die evenals ik op een dag naar Uw huis wil komen."

209 En ik ontmoet mensen, zoals eens een broeder hier zei, die een bediening heeft, dat ik over hem gesproken had. En we haalden alle banden op en stuurden ze naar hem toe. Het was broeder A.A. Allen. Hij beweerde dat ik gekheid over hem had gemaakt toen ik sprak over het komen van bloed uit je handen, en om dat het uiteindelijke bewijs van de Heilige Geest te noemen, en ik geloof dat het bloed en olie was wat uit zijn handen en voorhoofd kwam, en dergelijke. Hij zei dat ik dat belachelijk had gemaakt en hem verteld had dat het van de duivel was. Ik reageerde erop; ik schreef hem een brief; ik zei: "Broeder Allen..." Hij schreef een stukje wat u hebt gehoord... gelezen: "Beste broeder Branham..." Zie? En toen verstuurde hij traktaten door het hele land, en in plaats ervan dat hij mij opzocht om er met mij over te spreken, deed hij dát.

210 Maar nu, hier is wat ik gezegd heb. Ik zei: "Ik zal de banden van al de zes avonden in Phoenix nemen en ze u toesturen en het u aantonen." Dat deden Leo en de anderen; ze hebben de banden naar hen toegezonden. Ik zei: "Slechts één keer werd uw naam genoemd. De mensen legden briefjes op mijn preekstoel waarop stond: 'Broeder Branham, broeder Allen is hier kort geleden in de stad geweest, en hij vertelde ons dat het uiteindelijke bewijs van de Heilige Geest het bloeden aan de handen was, en het bloeden in het gezicht, en olie die uit de handen stroomt; dat dat het uiteindelijke bewijs was."

211 Ik zei: "Ik ben het niet met broeder Allen eens dat dát het doorslaggevende bewijs is van de Heilige Geest, omdat er nergens in de Bijbel staat dat zij ooit bloedden uit hun handen, en dat er olie uit hun gezicht en handen kwam als bewijs dat zij de Heilige Geest hadden." Ik zei: "De Heilige Geest was de kracht van God in hun leven. En Jezus zei: 'Deze tekenen zullen hen volgen die geloven.' Zie? 'In Mijn Naam zullen zij duivelen uitwerpen', enzovoort." Maar ik zei: "Er is één ding is dat ik over broeder Allen zou willen zeggen, en dat is dat hij een groot man van God is. Als ik zo goed kon prediken als broeder Allen, zou ik nooit een genezingsdienst houden, dan zou ik alleen het Evangelie prediken."

212 Dat, zie, nadat hij dat schrijven had rondgestuurd en van alles, dat ik dat gedaan had, alleen maar omdat iemand anders wat gezegd had. Maar al ben ik het met de broeder niet eens over zijn theorie, toch zou ik de broeder zeker niet willen belasteren.

213 En toen stond ik daar die avond in Minnesota, in Mineapolis, Minnesota; dat was daar in die grote kathedraal, of tempel, bij Gordon Peterson. En daar was die man die dat boek tegen A.A. Allen geschreven had, en alles over hem had gezegd wat maar gezegd kon worden. Hij zei dat "hij zelfs de vermetelheid had gehad om dat boek over 'Bijtende duivels' te schrijven; over die vrouw die de afdrukken op haar handen kon tonen waar een duivel haar gebeten had, en dergelijke dingen." Nu, zeker ik... (Ik weet niet of dat waar kan zijn of niet, omdat de duivel een geest is, ziet u; maar deze vrouw beweerde stellig dat een grote harige duivel naar haar toekwam, en haar overal in haar handen en in haar gezicht gebeten had, en al dat soort dingen.) En hij zei dat A.A. Allen dat boek geschreven had. En de man die het boek geschreven had, had een vriendelijk artikel over mij geschreven, en hij zat precies die avond daar in de samenkomst (broeder Peterson en de anderen hadden mij verteld dat hij daar zat) en hij schepte over mij op, en kamde A.A. Allen af.

214 Ik dacht: "Dit is het moment dat ik het voor broeder Allen kan opnemen." Dus toen ik het podium opkwam, zei ik: "Ik las hier het artikel in de krant vandaag, dat deze bepaalde man in deze stad, niet..." Terwijl ik wist dat hij daar zat. Ik zei: "Hij sprak hierin over A.A. Allen, met al deze kritiek." Ik zei: "Hoewel ik waardeer dat de man mij het compliment gaf om te zeggen dat ik niet uit was op geld en dergelijke dingen, en dat ik de meest ordelijke samenkomst van hen allemaal had, enzovoort, en de fijne dingen die hij zei." Ik zei: "Dat waardeer ik. Maar als deze man die dit artikel hier in de krant schreef, ooit zijn notities beter had nagekeken, dan had hij niet gezegd dat A.A. Allen dit boek 'Bijtende duivels' schreef. A.A. Allen heeft dat boek helemaal niet geschreven. Ik ken de man die het schreef." Ik zei: "Hij heeft dat boek helemaal niet geschreven. En als deze man zijn artikel nooit nauwkeuriger heeft nagekeken dan zó, dan betwijfel ik of de rest van wat hij ooit over broeder Allen heeft geschreven de waarheid is." Ik nam het op voor broeder Allen. En ik zei: "Bovendien, als broeder Allen fout zou zijn, zou ik liever bij de oordeelstroon mijn plaats naast broeder Allen innemen in het verkeerde – terwijl hij probeert zielen voor Christus te winnen – dan te bekritiseren wat de man tracht te doen." Amen. Zo is het. Jazeker.

215 En ik sta voor eenieder die de Naam van Jezus Christus aanroept, of hij nu Protestant is, Katholiek, of wat hij ook is. Misschien ben ik het wat theologie betreft oneens met hem, maar ik wil hem respecteren als een dienstknecht van Christus, en als mijn broeder. Zie? En het maakt niet uit wat hij doet; we moeten respect hebben voor de Heilige Geest. Precies juist. Beslist. En wanneer we dat zullen doen, dan zal God Zijn zegeningen onder ons uitstorten. Al zijn we hier maar met een klein groepje van ongeveer vijftig of zestig, of misschien vijfenzeventig man, die hier vanavond binnen zitten, als wij ons gewoon allemaal aaneen zouden sluiten, en goddelijk respect zouden hebben voor God en voor de Heilige Geest voor wat Hij doet in deze dag; en als we elke gave en elke bediening die Hij in ons midden zendt, zouden respecteren, dan zal God gewoon doorgaan met Zijn Geest op ons uit te storten, en dan zullen we in aantal groeien en vermeerderen. Gelooft u dat niet? Zeker. We moeten God eerbiedigen.

216 Laten we een ogenblik onze hoofden buigen voor gebed. Voordat we in gebed gaan, zou ik graag willen weten of er hier iemand is die wil zeggen: "Broeder Branham, ik wil dat u voor mij bidt, dat ik groot respect voor God zal hebben, dat ik altijd in staat zal zijn mijn mond te houden tegen de dingen van God, ongeacht wat het zijn moge, en dat God in mijn hart respect zal plaatsen voor elke Goddelijke gave die Hij in de gemeente zendt." Wilt u dan even uw hand opsteken en zeggen: "Bid voor mij." God zegene u. Bijna elke hand in het gebouw, en ik heb de mijne ook omhoog.

217 God, help mij om een dienstknecht van U te zijn. Help mij mijn broeders te respecteren, help mij mijn zusters te respecteren. En iedere Geest van God die in de samenkomst komt, of het nu het spreken in tongen is, of dat het uitlegging van tongen is, of dat het profetie is, of dat het gaven van onderscheiding zijn, wat het ook is, daarvan zal ik zeggen: "O, Here Jezus, zend ze. Zend ze, o Here. Ik ben U dankbaar."

218 Nu, hemelse Vader, wij weten dat Gij een groot en vreselijk God zijt. We weten dat Uw toorn verschrikkelijk is. Want wanneer Uw toorn eenmaal ontstoken is, dan is het een verschrikkelijke iets. De toorn van God kan de wereld in een seconde vernietigen. Maar wanneer U neerziet op het bloed van de Here Jezus, dan wordt Uw toorn afgewend. O, verberg mij in de Rots der eeuwen! Here God, houd mijn ziel bedekt door het bloed van de Here Jezus; niet alleen de mijne, Here, maar ook die van degenen die hier vanavond zijn. We hebben U lief, Here. En elke gave die Gij ons gegeven hebt, hoewel ze ons alles mogen noemen wat ze maar willen, Here, dat zal toch niet... We willen daar niets mee te maken hebben, we respecteren U hoe dan ook: de Verhevene, de grote Heilige Geest. We hebben U lief, Vader.

219 Wij danken U voor gaven van genezing onder ons. We danken U voor de gave van profetie onder ons. Wij danken U voor de gave van tongen en de gave van uitlegging. En, o God, wij bidden dat U gaven onder ons blijft zenden, gaven van de grote Heilige Geest. Boven alle dingen, Here, hebben we de grootste waardering in onze harten voor die grote algenoegzame Gave van Jezus Christus. Wij danken U voor Zijn genade en Zijn barmhartigheid, Die al deze kleine dingen tot onze beschikking stelt door Zijn plaatsvervangend lijden en bloedstorting op Golgotha. Hij heiligt de gewone mensen die Hem gaarne horen.

220 En, Here, wij zijn zo blij dat U naar gewone mensen toekomt. In de Bijbel, in het Evangelie van Lukas, lezen we dat "het gewone volk Hem gaarne hoorde". Tegenwoordig zegt men: "O, dat is maar een gewone groep." Maar, Here, dat is de groep die U hoorde toen U hier in het vlees was. Het gewone volk hoorde U graag. De hooghartige mensen, de rijken, en velen van dezulken wilden U niet horen. De koningen, de machthebbers, de priesters van die dag, wilden U niet horen. Maar het gewone volk ontving U gaarne.

221 En, Vader, wij zijn vanavond gewone mensen, en wij ontvangen U gaarne. Wij zijn blij zoals zij, toen zij terugkwamen en zich verheugden en bedachten hoe wonderbaar het was, dat, toen zij hen smaadden, en hen voor van alles uitmaakten, hoe gelukkig ze waren dat zij de smaad van Zijn Naam konden dragen. En ze waren zo blij, omdat het voor hen een voorrecht was te lijden voor de Naam van Jezus Christus.

     Vader, God, we voegen ons bij die discipelen van die dag, en zeggen: "Wij zijn blij."

222 Ik sta vanavond zoals Paulus destijds, toen hij voor Agrippa stond en zei: "Naar de weg die zij ketterij (krankzinnigheid) noemen, dat is de wijze waarop ik de God onzer vaderen aanbid."

223 En toen Agrippa zei: "Paulus, uw vele studie heeft u in de war gebracht", zei hij: "Ik ben niet in de war, Agrippa."

224 En toen kwam hij uiteindelijk tot een plaats waar hij zei: "Gij overtuigt mij er bijna van om een Christen te worden."

225 Hij zei: "Ik zou willen dat u was zoals ik, echter zonder deze boeien en ketenen."

226 O God, wat een liefde had Paulus, dat hij zei vervloekt te willen zijn opdat zijn volk gered zou kunnen worden. O Vader, God, geef ons zulk een liefde voor elkaar. Geef ons die onsterfelijke liefde, die welvoeglijkheid, dat respect voor elkaar om genoeg Christen te zijn dat we over elkaars fouten kunnen heenkijken, heenkijken over... Omdat iemand die gezegend is door God een fout kan maken. O Vader, laat ons niet naar die fout kijken, wetend dat dat een dierbare broeder is die misschien door Satan in de val gelopen is. Maar als dat met hem gebeurde, dan bidden wij, Here, dat U hem of haar zult helpen daaruit vandaan te komen; dat we liefde in onze harten zullen hebben om achter de verloren schapen aan te gaan en hen naar de kudde terug te brengen. Sta het toe, Here. Vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren. Sta het toe, Here. Leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze. Want van U is het Koninkrijk, en de kracht, en de heerlijkheid, in der eeuwigheid. Amen.

227 [Broeder Neville spreekt een profetie uit: "Ja, Ik zeg tot u vanavond, Mijn volk, dat Ik uw aandacht heb gevestigd op deze speciale gelegenheid, om de dingen te begrijpen die Ik vanavond tot u heb gesproken met betrekking tot Mijn bediening. Ja, Ik zeg vanavond: gij hebt welgedaan dat gij naar Mijn stem geluisterd hebt; en acht hebt geslagen op Mijn dienstknecht, zoals hij tot u gesproken heeft. Want vanavond heb Ik opnieuw het ambt van zijn bediening betuigd, ja, van Mijn dienstknecht en Mijn profeet, doordat Ik hem in uw tegenwoordigheid heb gebracht, al deze twee keren vandaag. Ik zeg, laat uw hart vanavond gewoon in u versmelten, omdat Ik met genezing in deze avonddienst ben en tot op deze dag. Ik ben opnieuw aan u het ambt van Mijn profeet aan het openbaren in deze dag. Ja, Ik zeg: hoor hem in deze dingen die hij vanavond tot u heeft gebracht, want voorwaar Ik zal u belonen met vele dingen die in uw huis zullen komen. En ja, Ik zal voor u zorgen als een zorgzame Vader Die zorgt voor Zijn kinderen. En voorwaar, Mijn dienstkecht vanavond, ja, Ik heb u opnieuw verheven in de ogen van deze mensen die naar u hebben opgezien, en Ik zeg, Mijn dienstknecht, ja, Ik ben met u geweest, en ja, Ik zal doorgaan met met u te zijn, en op u zal Ik deze dingen doen neerdalen die de bediening van Mijn profeet volgen. Ja, Ik zeg dat Ik u zal zegenen in vele dingen en op vele plaatsen. Ik zeg dat Ik dit deze keer opnieuw zal bevestigen aan het hart van de mensen, dat, ja, dit de tijd is dat we deze zaken op orde behoren te zetten, zodat u zou zien, Mijn volk. Open uw ogen en ontvang het vanavond; want Ik zeg dat Ik onder u ben, om u overvloedig te zegenen. O, Ik snoei de ranken dagelijks, omdat sommigen niet hebben geloofd. Hoor Mij vanavond en keer uw hart naar Mij en naar het ambt van Mijn profeet. Zo spreekt de Here. Halleluja." – Vert]

     Amen. Dank U, Here. Dank U, Vader. Geprezen zijt Gij, o Heilige. Hoe glorierijk zijt Gij, Vader! Hoezeer danken wij U, Here. Wat een troost is het de tegenwoordigheid van de Heilige Geest te ervaren en Hem tot ons te horen spreken door menselijke lippen, bevestigend dat Hij nog altijd God blijft en in ons midden is. Wij danken U hiervoor, Vader. Ga met ons door, Here. Verdraag ons, opdat we Uw volk mogen zijn. Door Jezus Christus vragen we dat. Amen.

228 Is het niet wonderbaar om een Christen te zijn? Is het niet wonderbaar om God te kennen en ons bewust te zijn van Zijn tegenwoordigheid? Te bedenken dat Hij dit nu vandaag zelfs voor de tweede keer deed. Vandaag sprak Hij tot de zuster hier om in dat licht te komen zoals Hij gekomen was, en sprak Hij tot hen omdat zij de Boodschap geloofden. Hij is wonderbaar, is het niet? Hebt u Hem niet lief? Hoevelen hebben Hem lief met heel hun hart en met geheel hun ziel? Hij is wonderbaar. Laten we nu gaan staan terwijl we dat goede, oude lied zingen waar we allen van houden.

Ik heb Hem lief, ik heb Hem lief,
Omdat Hij mij eerst heeft liefgehad,
En mijn redding kocht
Aan het kruis van Golgotha.

     O, is Hij niet wonderbaar? Wonderbaar. Nu, denk aan de dienst van woensdagavond. En dan zal ik, zo de Here wil, volgende week zondag weer hier zijn, zo de Here wil. Bid voor ons gedurende de week. Terwijl we nu onze hoofden buigen in gebed, zal ik broeder Neville, onze voorganger, vragen hier te komen voor de laatste woorden die hij u wil meegeven.

Deze site maakt gebruik van functionele cookies.

Download
E-BookPrint
E-BookE-Book
ePub Download ePubePub is de meest gangbare formaat voor E-Book readers. Het heeft geen absolute paginaindeling. meer info...
pdf Download PDFPDF is het meest ondersteunde formaat met absolute pagina indeling. meer info...
xps Download XPSXPS is een relatief nieuw formaat dat vanaf Windows 7 gelezen kan worden zonder extra software te installeren. meer info...
printPrint
book Download PDFPDF ingedeeld als printbaar boekje (dubbelzijdig printen en in het midden vouwen en nieten). meer info...
xpsbook Download XPSXPS document ingedeeld als printbaar boekje (dubbelzijdig printen en in het midden vouwen en nieten). meer info...
English (Engels)