Zacheüs, de zakenman
Door William Marrion Branham1 Iedereen heeft getuigd vanavond en zulke geweldige ervaringen verteld. En ik geniet zeker van die dingen. En het leek alsof iedereen wat gevoel voor humor had in zijn getuigenis.
2 En ik kan dit aan het mijne toevoegen. Zoals de gekleurde dame niet lang geleden wilde getuigen, ze zei: "Oudste, zou ik kunnen getuigen?"
Ik zei: "Ga uw gang."
3 En ze zei: "Ik... ik... ik ben niet wat ik... wat ik behoor te zijn, en... en ik... en ik ben niet wat ik wil zijn," zei ze, "maar ik ben ook niet meer wat ik vroeger was."
4 Dat is dus ongeveer hoe ik me voel temidden van zo'n groep. Ik ben niet wat ik behoor te zijn, of wat ik wil zijn, maar ik weet één ding: ik ben niet wat ik vroeger was. En ik jaag naar het doelwit van de hoge roeping.
5 Zo goed om hier te zijn. We hebben deze afgelopen twee weken een van de fijnste tijden van gemeenschap gehad met onze broeders daar in de Maricopa Vallei. Ik ben tamelijk hees. En we hebben onze hemelse Vader grote dingen voor ons zien doen. En wij doen dit slechts om de mensen te bemoedigen om te bidden, om de grote climax te verwachten die zal komen tijdens deze conventie. Wanneer...
6 Ik hoorde dat ik het voorrecht had om naar deze afdeling te komen met mijn goede vriend, broeder Tony. En ik heb vanavond drie keer gevraagd hoe je die naam uitspreekt? En ik kan het gewoon niet onthouden. En daarom gewoon "Tony", als dat in orde is. Ik denk dat wij hier hoe dan ook niet zo formeel zijn, nietwaar? Weet u, dat is enigszins godzalig. U weet dat de Bijbel zegt: "God is zonder vorm." Daarom hebben wij geen enkele vorm.
7 Ziende de grote dingen die onze hemelse Vader deze week voor ons gedaan heeft, zijn wij blij om hier te komen om deze zegeningen met deze afdeling te delen en enkele broeders te kunnen ontmoeten, en u mensen hier uit dit deel van Arizona. Waarvan wij hier allemaal weten dat dit de hoofdstad is. Ik heb hun de hele week verteld dat Phoenix slechts een randgebied van Tucson is. Zie? Als ze dat niet willen geloven, dan zullen we hen in onze gemeenschap uitnodigen. Dit komt omdat wij veel hoger liggen. Zij moeten naar ons omhoog kijken, ziet u, hier in Tucson. En komt u allemaal mee, dan zullen we volgende week naar Phoenix gaan om ze te bezoeken, of eind deze week, voor deze tijd van gemeenschap daar.
8 Er gebeurde iets groots net voor ik vertrok op deze reis. Ik zou graag een paar ogenblikken tijd willen nemen omdat ik denk dat het de moeite waard is. Ik...
9 Gedurende al deze jaren van reizen en proberen om in de bres te staan tussen de verschillende organisaties en mensen, zijn de Christelijke Zakenlieden een soort kleine oase voor mij geweest, omdat ze geloven dat God alle naties uit één bloed heeft gemaakt. En ik geloof dat. Ik geloof dat Zijn mensen in alle kerken zijn. Als Hij überhaupt God is, is Hij God van het hele menselijk ras, God van de schepping. En Hij kan zeker... Kijk uit over de woestijnen en de bergen, dan kunt u zien wat Hij liefheeft, omdat Hij Zichzelf uitdrukt in Zijn schepping. En wij kunnen zien dat er een God is. En deze mensen, de Volle Evangelie Zakenlieden – wanneer ik naar hun afdelingen ga en voor hen spreek – dan geven ze mij een gelegenheid om tot al de verschillende groepen samen te kunnen spreken.
10 Ik werd opgeroepen om in te springen [In het Engels 'pinch-hit', het vervangen van de slagman bij honkbal – Vert] (zoals we dat met een wat wereldse uitdrukking zeggen) voor Demos Shakarian. U weet wat een hoop werk dat betekent. Maar ik was in Cincinnati enkele dagen geleden, en zuster Shakarian, als ik het goed begrijp, moest een operatie ondergaan. Broeder Miner Arganbright, een van de voorzitters, kwam langs en zei: "Rijd met mij mee naar Cincinnati."
11 Ik zei: "Ik heb hier honderden mensen liggen uit de hele wereld, die in deze ziekenhuizen en kamers liggen, en die erop wachten dat ik voor hen bid. Zij hebben gewacht op interviews, sommigen misschien wel twee of drie jaren, wachtend, en zij zijn eindelijk hier gekomen." [In Jeffersonville – Vert]
En hij zei: "Wel, kom gewoon enkele minuten met mij mee."
12 Ik zei: "Wel, hoe laat is het ontbijt?" Het is ongeveer honderdnegentig kilometer, schat ik, van waar ik woon.
En hij zei: "Wel, het begint rond acht uur."
13 Ik zei: "Wel, ik zeg u. Dan zullen wij daar ongeveer om vier uur naartoe gaan, en daar zijn voor het ontbijt. Ik zal me haasten om meteen terug te komen."
14 En toen ik daar kwam, was broeder Shakarian er niet. En ik stapte binnen; zei: "Precies wat we verwacht hebben!" En dus die nacht, op een bepaald ogenblik, is het mij gelukt om naar huis te komen.
15 Gedurende die tijd was er een Baptistenprediker geweest die aan Billy's nek (mijn zoon) had gehangen en gezegd had: "U begrijpt het niet, meneer." Hij zei: "Mijn vrouw is aan het sterven."
16 En hij zei: "Wel, meneer, wanneer vader terugkomt." Zei: "Wij zijn tegenover deze mensen verplicht om te komen."
17 Weet u, in de gebedsrij, dikwijls, als men er doorheen gaat, misschien wordt er een gebed uitgesproken. Maar u... En soms gaat een geval dieper dan dat. Kijk, God geneest op voorwaarde, en er kan iets in het leven van die persoon zijn. En het maakt me niet uit hoeveel medicatie de dokter hun zou geven, ze zouden nooit gezond kunnen worden totdat die zaak op orde is gebracht.
18 Als u een dokterspraktijk zou binnengaan en hem zou vertellen dat u ziek bent en hem over uw symptomen zou vertellen, en hij zou gehaast zijn, dan zou hij u waarschijnlijk een klein recept geven die een pijnstiller bevat of zoiets, iets als aspirine. De dokter probeert op dat moment alleen maar van u af te komen omdat hij geen tijd heeft. Een echte goede dokter zou, voordat hij u het medicijn geeft, een diagnose stellen van dat geval – grondig – totdat hij ontdekt heeft wat er verkeerd is, en u dan het medicijn geven.
19 En soms ontdekken wij mensen die door deze gebedsrijen gaan – in alle landen – en ze haasten zich hier naar boven en denken dat de Here hen dan onmiddellijk behoort te genezen. Maar misschien is daar iets aan de binnenkant, en wij wachten op de Here totdat Hij dat openbaart, wat het is. Er gaat iets... Er is een reden voor alles. En u moet eerst de reden vinden, en dan kunt u ontdekken waaraan gewerkt moet worden.
20 En deze jonge man bleef gewoon volhouden. En ik kwam de volgende ochtend rond twee uur thuis. En rond vijf uur belde mijn zoon mij op en hij zei: "Kent u een meisje dat Jean Dyer heet?"
Ik zei: "Jean Dyer, klinkt bekend."
Hij zei: "Ze zei dat ze vroeger piano voor u speelde."
21 "O," zei ik, "is dat niet dokter Dyer, de chirurg daar, een beroemde chirurg in Louisville?"
22 Zei: "Dat is het. Wel, zijn dochter Jean is stervend ginds in het Saint Edwards Hospital in... of het Saint Anthony Hospital, bedoel ik, in Louisville." En hij zei: "Haar man heeft de hele dag op de stoep gelegen."
"Wel," zei ik, "wel, ik zal proberen het er vandaag in te passen."
23 Zei: "Nu, zij weet niet dat zij kanker heeft. Vertel het haar niet."
24 Dus, uiteindelijk, die dag, kwam ik in de kamer; een fijne jongedame.
25 Zij had piano voor mij gespeeld in de... toen ik in de gehoorzaal was, waar vandaan ik hier vanavond de mensen van broeder Allen zie. Broeder Allen had net dezelfde gehoorzaal in Louisville verlaten. Dat is het Memorial Auditorium. En Jean Dyer was de pianiste in de Open Deur kerk, de oude synagoge. En daar had zij enige wonderbare dingen gezien die de Here God had gedaan. Zij vertelde het aan haar vader.
26 Hij zei slechts: "Dat is pure psychologie. De man leest alleen de gedachten van de mensen. Er is... Hij heeft er gewoon naar geraden."
27 Ze zei: "Papa, het kan niet elke keer raden zijn." Zie? Ze zei: "Dat kan gewoon niet."
"Wel," zei hij, "Jean, vergeet die onzin."
28 En zij was verloofd met een fijne jongen die in die tijd naar het Baptistenseminarie ging. Zij trouwde en verhuisde naar Rockford, Illinois, waar deze jongen woonde. En op een of andere manier probeerde zij aan haar getuigenis vast te houden. Maar de jongen begon werelds werk te doen, en na een tijd raakte hij bijna helemaal weg van de Here.
29 De jonge vrouw had een vrouwenkwaal. Ze ging naar huis naar haar vader. Hij wist dat zij een operatie nodig had. Hij ontdekte in haar wat wij noemen... En ik weet niet wat de medische term is, maar omdat ik weet dat er hier nu een paar dokters zitten... Het werd dus zoiets als de chocoladetumor genoemd. En het is een... Van binnen, toen hij het eruit haalde, moet hij er wat van gemorst hebben. En de cellen waren kwaadaardig. En zij hebben haar dichtgenaaid, gaven wat röntgenbestraling en therapie.
30 Maar toen zij thuis was, bleef zij pijn en moeite houden.
31 Een jaar later keerde zij terug voor een volledige baarmoederverwijdering. En toen zij de organen verwijderden, ontdekten ze dat de kanker naar boven in de dikke darm was gegaan en zich daar omheen had gestrengeld. Er kon niets meer worden gedaan. Zij probeerden opnieuw met bestralingen. Het werkte niet. Zij brachten haar weer naar het ziekenhuis en vertelden haar dat zij alleen een ernstige vrouwelijke aandoening had, en dat ze het probeerden te genezen. En de jonge vrouw was stervende.
32 Haar echtgenoot wist het. En toen hij naar haar toeging, had hij een paar van mijn boekjes gepakt die Jean had gelezen. En toen hij in het ziekenhuis was gekomen, las hij ze aan haar voor.
33 En toen wij binnenkwamen om voor haar te bidden, vertelde zij mij erover. Ik zei: "Jean, hij is een fijne jongen." En ik wilde niet laten weten... Ik bewaarde het geheim, omdat ik wist dat hij... Zij wist niet dat ze kanker had. En ze zou na twee dagen een stomaoperatie krijgen. Omdat ze dus...
34 Voordat zij de jonge vrouw meenamen, wel, lieten zij mij er naartoe gaan om met haar te bidden. Ik vond haar in een kamer. En zodra ik... Er was een ongelovige verpleegster die dienst deed; er waren drie verpleegsters in een ploegendienst van drie uren. En zodra wij van de verpleegster af konden komen en haar de kamer uit konden krijgen, zodat er een visioen zou kunnen komen... en wij baden daar een poosje met haar, en ik zag haar. Ze heeft donker haar. Ze is pas ongeveer zesendertig jaar oud, maar haar donkere haar was grijs geworden. Zij stond in het visioen.
35 Ik zei: "Jean, nu kijk. Ik ga heel eerlijk met jou zijn." Ik zei: "Jij bent lang genoeg in de samenkomsten geweest om te weten dat ik je niets in de Naam des Heren zou vertellen tenzij het zo was." Ik zei: "Nu, Jean, je hebt kanker."
Ze zei: "Ik vermoedde het, broeder Branham."
36 En ik zei: "Die operatie, overmorgen, is een stomaoperatie. Maar maak je geen zorgen. Ik heb gezien van de Here dat je gezond zult worden." En zij verheugde zich enorm. Daarna ging ik naar huis.
37 En de volgende dag gingen zij, de dag daarna, bedoel ik, zouden zij haar die morgen meenemen voor de stomaoperatie, en zij moesten... zij moesten enkele minuten wachten nadat zij haar hadden klaargemaakt, enzovoort, tot zij klaar was om te gaan. En er was... Zij kreeg dus het gewone gevoel dat menselijke wezens op dat tijdstip behoren te krijgen, en zij namen haar mee naar de badkamer, en zij kreeg een volledige normale ontlasting. De dokter was zo verbaasd. Hij controleerde haar opnieuw. De volgende ochtend... Zij lieten het gaan, annuleerden de operatie. Dokter Hume, een heel fijne specialist, chirurg, een vriend van mij, zou die operatie uitvoeren.
38 En de volgende ochtend kreeg zij opnieuw een volledig normale ontlasting. En haar vader, dokter Dyer, belde mij op. En al snikkend zei hij: "Broeder Branham, ik ben een criticus geweest van de dingen waarover u praat." Hij zei: "Maar ik ben nu een gelovige, dat de God van Abraham, Izak, en Jakob nog steeds leeft."
39 Als Hij ooit God was, blijft Hij God. En wij weten dat Hij hier in Tucson net zo groot is als waar dan ook, omdat Hij alomtegenwoordig, almachtig, en oneindig is, en wij weten dat Hij alle dingen kan doen.
40 Nu, om u niet al te lang te houden. Gewoonlijk, ik doe het zelden wanneer ik... Als ik zou prediken, o, dan zou ik u zeker binnen zes uur laten vertrekken. Dat is een korte prediking. Maar dat ga ik vanavond niet doen. Ik heb diensten morgenavond, de volgende avond, en meer. Wij zullen proberen...
Ik ben van plan om weer direct naar het buitenland te vertrekken, zo de Here wil.
41 Ik wil tegen al de mensen hier zeggen; vrienden, waarvan ik er sommigen al eerder heb ontmoet, en misschien zijn er hier velen die ik niet eerder heb ontmoet: "Ik groet u in de Naam van onze Here Jezus, de Zoon van God. Moge Zijn vrede altijd met u zijn."
42 En sprekend in deze afdelingen veroorzaakt soms dat mensen – zoals mijn predikerbroeders hier – dat zij zeggen...
43 Op een keer zei iemand tegen mij: "Billy, wel, waarom... waarom ga je de hele tijd om met dat stel zakenlieden?" Hij zei: "Ik dacht dat je een prediker was."
"O," zei ik, "ik... ik ben een zakenman."
Hij zei: "Een zakenman?"
Ik zei: "Zeker."
Zei: "Dat wist ik niet."
Ik zei: "Ja, ik ben een zakenman."
Zei: "In welk soort zaken ben je?"
44 Ik zei het snel, zodat hij... Ik zei: "Ik ben in de levenszekerheid."
Hij zei: "Wat?"
Ik zei: "De levenszekerheid."
Hij zei: "Wat bedoel je?"
Ik zei: "De eeuwig leven zekerheid."
45 Nu, als er mensen onder u zijn die met mij over een polis zouden willen spreken, zal ik blij zijn u direct na de dienst te zien. Ik ben hier voor de zaak.
46 Ik moet denken aan een vriend van mij, Snyder was zijn naam. We gingen samen naar school. En nu, verzekering, ik heb een vriend die in de verzekeringsbranche zit. Heb een broer in de verzekeringsbranche, maar ik heb werkelijk geen enkele verzekering. Dus deze Wilmer Snyder, een vriend van mij, een jeugdvriend, kwam niet lang geleden naar mij toe en hij zei: "Zeg, Billy," zei, "ik zou met je willen praten over een verzekering."
47 Ik zei: "Nu, Wilmer." Ik zei: "Ik wil jou iets voorstellen. Laten we praten over jagen."
Hij zei: "Nee. Ik wil over verzekering praten."
48 Wel, ik moest het voor hem ook snel zeggen. Ik zei: "Ik heb zekerheid." Niet verzekering; zekerheid, ziet u.
49 En mijn vrouw keek om naar mij, alsof ze wilde zeggen: "Wel, jij kleine fantast." Zij wist dat ik geen enkele verzekering had.
50 En hij zei: "O, excuseer mij, Billy." Hij zei: "Dat is waar. Je broer is een verzekeringsagent. Ik ken Jesse."
En ik zei: "Wel," zei ik, "het is niet precies bij hem."
Hij zei: "Wat voor soort verzekering heb je?"
En ik zei, ik zei: "Ik heb eeuwig leven."
Hij zei: "De wat?"
En ik zei: "Het eeuwige leven."
51 "Wel," zei hij, "ik geloof niet dat ik ooit van die maatschappij gehoord heb." Zei: "Nee. Vreemd."
52 En ik zei: "Hier is wat het is, Wilmer." Ik zei: "Het is gezegende zekerheid, Jezus is mijn. O, wat een voorsmaak van Goddelijke heerlijkheid! Ik ben een erfgenaam van redding, gekocht door God, geboren uit Zijn Geest, gewassen in Zijn bloed."
53 Hij zei: "Dat is geweldig mooi, Billy, maar dat zal je niet hier buiten op het kerkhof brengen."
54 Ik zei: "Maar het zal mij eruit halen. Ik ben niet zo bezorgd om erin te komen. Het is het eruit komen, dat is waaraan ik denk."
55 Nu, als u enigszins bezorgd bent, zal ik er met u over spreken. Gewoon als een klein... een klein gesprek vanuit de Schrift, ook al zijn het zakenlieden. Maar ik heb mijzelf als een zakenman met u geïdentificeerd.
56 En velen van mijn predikerbroeders die daar zitten, heb ik enkele minuten geleden zien opstaan. En dus misschien, zo de Here wil, zou ik graag eens bij de groep willen komen en een goede gezamenlijke bijeenkomst met de predikers van hier willen hebben. Ik ken één kleine broeder hier. Ik ontmoette hem. Whittle, geloof ik, was zijn naam. Wij waren een keer samen op stap. Nu, ik sprak dat ook verkeerd uit. Hij liet mij weten dat dat in orde was.
57 En mijn naam is dus Bran-ham, weet u. Iemand zei tegen mij: "Bent u... Broeder Bran-ham, bent u misschien verwant aan Abra-ham?"
Ik zei: "Zijn zoon."
58 "Vader van naties." "Dood zijnde in Christus, zijn wij Abrahams zaad, en met hem erfgenaam van de belofte." Dat is de Schrift.
59 Nu, ik heb de tijd niet om u hier te houden om te prediken, omdat de Ramada het u anders nooit meer zou verhuren.
60 Ik kan me herinneren toen ik voor het eerst onder de Pinkstermensen kwam, jaren geleden, dat ik in Mishawaka was. Het waren twee groepen. De ene werd 'P.A. van W.' genoemd; een andere was 'P.A. van J.C.', geloof ik. En zij hielden hun conventie in de noordelijke staten omdat er rassenscheiding was, zodat de gekleurde broeders de samenkomsten konden bijwonen. Ik sloeg hen de hele dag gade, hoe bijzonder het was, geen kerkmanieren meer. My! Ik zat daar, en wij Baptisten, weet u, wij proberen ons een beetje kerkelijk te gedragen in de kerk. Maar deze makkers hadden helemaal geen baptistenmanieren, of wat voor kerkmanieren dan ook. Ze renden rond, schreeuwden, werden blauw in hun gezicht. En ik dacht "My, my!" En zo begon ik erachter te komen hoe ze zich gedroegen.
61 En toen zei hij: "Alle predikers op het podium. Iedere prediker, ongeacht welke denominatie, kom naar boven op het podium voor deze avond." We zaten met ongeveer vijfhonderd op het podium. Toen zei hij: "Sta even op en zeg uw naam, en ga weer zitten." Toen was het mijn beurt. Ik zei mijn naam en ging weer zitten. Zo verder. Na een poosje hadden ze een man... Ze hadden enige fijne predikers gehad die dag. O, dat waren echte geleerden, en echte mannen. En ik besefte dat ik daar niet bij hoorde, met mijn 'zevende klas opleiding', om daar voor die mannen te staan als zij over theologie zouden gaan praten.
62 Maar ik dacht: "Wel, voor deze avonddienst zullen zij voor vanavond zeker hun allerbelangrijkste spreker hebben."
63 En toen zeiden ze na een tijdje dat een zekere oudste zou gaan spreken. Het was een oude gekleurde man die naar voren kwam. En hij zag eruit als ongeveer vijfentachtig jaar oud. En hij droeg een van die oude lange, wat wij vroeger in het zuiden predikersjassen noemden, weet u; een soort jacquet, weet u, met streepjes van boven naar beneden. Een klein randje van grijs haar rond zijn hoofd. En hij moest de oude makker naar voren begeleiden, zo oud was hij.
64 En hij kwam naar voren en nam een tekst uit Job. Hij zei: "Waar waart gij toen Ik de wereld grondde? Geef Mij te kennen waarop zij gegrondvest werd?" Zei: "Toen de morgensterren tezamen zongen en de kinderen Gods juichten," zei, "waar was u?" God Die tot Job sprak.
65 Wel, al de broeders die dag hadden over het leven van Christus gepredikt, en de komst van Johannes die de kloof overbrugde, enzovoort, zeer geleerd.
66 Maar deze oude man predikte over niets van hetgeen hier beneden op aarde gebeurde. Hij nam Hem helemaal mee terug naar ongeveer tien miljoen jaar voordat de wereld ooit werd gevormd. En bracht over Hem naar voren wat er in de hemel had plaatsgevonden, en kwam toen naar beneden langs de horizontale regenboog. Hij deed dat allemaal in ongeveer vijf minuten en in één adem, zo leek het. Toen hij klaar was, sprong hij ongeveer een meter de lucht in, zo zag het er voor mij uit, en klikte zijne hielen tegen elkaar. Sprong daar in het rond. En hij had twee keer zoveel ruimte als ik nu heb. Hij zei: "U heeft gewoon niet genoeg ruimte hier voor mij om te prediken", en hij ging zitten.
67 Ik dacht "Dat is wat ik nodig heb. Als het een oude man zich zo laat voelen, wat zou het dan wel niet bij mij doen als ik ooit die fontein van jeugd zou vinden?"
68 Een oude man, vijfentachtig jaar oud, die zich zo kon gedragen! Wel, my, toen hij daar naar voren kwam, moest hij zich vasthouden. Maar ik merkte dat toen die Geest hem trof, hij zijn jeugd vernieuwde zoals de arend, weet u.
69 Nu, in het boek van Lukas zou ik een vers of twee willen lezen, voor slechts enkele woorden hier, om samen te stemmen met iets wat gezegd is, en al het andere, en met de liederen die gezongen zijn. En moge de Here Zijn zegeningen toevoegen aan het lezen van Lukas 19:
En Jezus, ingekomen zijnde, ging door Jericho.
En zie, er was een man, met name geheten Zacheüs; en deze was een overste der tollenaars, en hij was rijk;
En zocht Jezus te zien, wie Hij was; en kon niet vanwege de schare, omdat hij klein van persoon was.
En vooruitlopende, klom hij op een wilde vijgeboom, opdat hij Hem mocht zien: want Hij zou door die weg voorbijgaan.
En toen Jezus aan die plaats kwam, opwaarts ziende, zag Hij hem, en zeide tot hem: Zacheüs! haast u, en kom af; want Ik moet heden in uw huis blijven.
70 Het moet een zeer slechte nacht geweest zijn. De kleine makker had helemaal niet geslapen. Hij had de hele nacht in zijn bed liggen woelen en draaien. Wij kennen allemaal dergelijke nachten; krijgen geen rust, kunnen niet in slaap vallen. En hij lag gewoon de hele nacht te woelen en te draaien.
71 Weet u, zijn vrouw Rebekka was een gelovige, en zij was geïnteresseerd in haar man die een zaak in Jericho had. En hij hoorde ongetwijfeld tot vele verenigingen van die tijd. En Rebekka had kennis gemaakt met een profeet, genaamd Jezus van Nazareth, van Wie beweerd werd dat Hij de Zoon van God was. En zij was erin geïnteresseerd dat haar man deze Man zou ontmoeten.
72 Want zij wist dat het Joodse volk geleerd was, dat, als een man een profeet was, het zou geschieden hetgeen hij gezegd had. Maar wanneer hetgeen hij had gezegd niet geschiedde, "luister dan niet naar hem". God had hun het Woord nagelaten door middel van Zijn profeten. Zo werd een profeet geïdentificeerd.
73 En de grote wetgever, Mozes, had ook het gebod nagelaten: "De Here Uw God zal een Profeet gelijk mij doen opstaan. Het zal komen te geschieden dat eenieder die deze Profeet niet zal horen, afgesneden zal worden van onder het volk."
74 En Rebekka was volledig overtuigd, nadat zij had gezien hoe Jezus van Nazareth daar kon staan en de personen de dingen die in hun hart waren kon vertellen, dingen kon voorspellen die zouden gebeuren die precies geschiedden zoals Hij het zei, en geen enkele keer faalden. En Hij was precies in lijn met het Woord van God. Zij geloofde het.
75 Maar Zacheüs, haar man, was verward geraakt. En, wel, de echte waarheid ervan was dat hij Jezus nog nooit had gezien.
76 En dat is waarlijk een slechte zaak, om te proberen een man te beoordelen voordat u hem hebt gehoord. Men zou dat nooit moeten doen. Daar zijn we dikwijls nog steeds schuldig aan, vandaag aan de dag. Wij horen over een man, en voor wij ooit met hem gesproken hebben, hebben wij toch... hebben we onze mening al over hem uitgesproken, door de mening van iemand anders. En dat is geen goede zaak. Wij behoorden het voor onszelf te gaan zien.
77 Zoals er eens werd gezegd: "Zou er enig goeds kunnen komen uit Nazareth?"
78 Toen Filippus was heengegaan om Nathanaël te ontmoeten en hem onder een boom vond, zei hij: "Kom, zie Wie wij gevonden hebben, Jezus van Nazareth, de Zoon van Jozef."
79 Hij zei: "Nu, zou er enig goeds uit Nazareth kunnen komen?"
80 Hij gaf hem een van de beste antwoorden die hij hem kon geven. "Kom en zie." Blijf niet thuis kritiseren. Kom het zelf zien.
81 En toen hij kwam, zag Jezus hem aankomen. Hij zei: "Zie, een Israëliet in wie geen bedrog is."
82 Hij zei: "Rabbi," wat leraar betekent, "van waar kent Gij mij?"
83 Hij zei: "Voordat Filippus u riep, toen u onder de boom was, zag Ik u."
84 Dat was genoeg. Zei: "Rabbi, Gij zijt de Zoon van God. Gij zijt de Koning van Israël", want hij zag precies het woord waarvan Mozes had gezegd dat dit zou geschieden. Zij hadden geen profeet gehad gedurende vierhonderd jaar, en hier was een Man precies overeenkomstig het Woord.
85 Hoe moet die kleine vrouw bij de bron van Samaria zich gevoeld hebben toen zij op een dag naar buiten kwam om water te halen, en daar zat een Man, een Jood. Hij moet er uitgezien hebben als rond de vijftig jaar oud, alhoewel Hij slechts dertig was. Zijn werk moet Hem gebroken hebben.
86 Toen zij het loofhuttenfeest hadden, verheugden zij zich allemaal. En Jezus riep, zoals het een poosje geleden werd geciteerd: "Kom tot Mij." En vanaf toen begon Hij Zijn belangrijke onderwijzingen te geven.
87 En de Joden zeiden tegen Hem: "Bedoelt U dat U Abraham hebt gezien? En U bent een Man van nog geen vijftig jaar en zegt dat U Abraham zag? Nu weten wij dat U krankzinnig bent." En het woord krankzinnig daar betekent 'gek'. "Wij weten dat U gek bent. U heeft een duivel."
88 Hij zei: "Voor Abraham was, ben Ik." Dat was IK BEN Die tot Mozes sprak in de brandende braamstruik.
89 En wij bemerken dat toen Hij daar zat... Hij moest door Samaria gaan. Want Israël had de boodschap gehoord, en Hij kwam nu tot de drie rassen: de Joden, de heidenen, en de Samaritanen; het volk van Cham, Sem en Jafeth. En Hij is... Het Evangelie moest aan hen voorgesteld worden. En Hij kwam bij de stad genaamd Sichar en zat daar bij de bron. Hij had Zijn discipelen de stad in gestuurd om eten te halen.
90 Een kleine vrouw kwam naar buiten. Wij zouden haar vandaag misschien zoiets als "het rode licht" noemen, een slechte naam. U weet wat ik bedoel. En toen zag zij Jezus... Ik bedoel, zij zag Jezus daar niet zitten maar gewoon een onopvallende Joodse Man die daar tegen de muur zat van de kleine bron aan het einde van de straat, van de... waar de mensen van de stad komen om hun water te halen. Deze kleine Man zat daar onopgemerkt. Zij kwam daar misschien rond elf uur op de dag om water te halen, het water voor het gezin voor die dag. En zij liet de emmer zakken om het te krijgen en voordat zij hem omhoog kon trekken, hoorde zij Iemand zeggen: "Breng Mij wat te drinken."
91 Zij keek om zich heen en zag dat het een Jood was. En ze zei misschien zoiets als dit: "Meneer, het is niet de gewoonte dat U zoiets zegt. Ik ben een Samaritaanse. U bent een Jood. En wij hebben geen... Er is een afscheiding hier. Wij hebben zulke omgang niet met elkaar."
92 En Hij begon te praten. De conversatie ging verder, of zij in Jeruzalem moest aanbidden. Hij zei: "Wij Joden weten wat wij aanbidden, want redding is uit de Joden." En de conversatie ging een poosje verder. En na een poosje zei Hij tegen haar: "Ga uw man halen en kom hier."
Ze zei: "Ik heb geen man."
93 Hij zei: "U hebt de waarheid gezegd, want u hebt vijf echtgenoten gehad, en degene met wie u nu leeft, is uw man niet."
94 Ze zei: "Meneer, ik bemerk dat U een profeet bent." Nu, kijk, zij hadden geen profeet gehad gedurende vierhonderd jaar, sinds Maleachi. Zei: "Ik bemerk dat U een profeet bent. Wij weten, dat wanneer de Messias komt, Hij ons deze dingen zal vertellen. Dat zou het teken van een profeet zijn. Wanneer de Messias komt, zal Hij ons deze dingen vertellen."
Jezus zei: "Ik ben Hem, Die met u spreek."
95 Ze rende de stad in en zei: "Kom en zie een Man Die mij de dingen vertelde die ik heb gedaan. Is dit niet de ware Messias?" Hoe dat licht als eerste te voorschijn kwam bij een kleine vrouw in die toestand!
96 Wat een berisping was dat voor die priesters van de tempel van die dag die Hem datzelfde zagen doen en Hem Beëlzebul noemden, een duivel, onreine geest, die deze werken deed! Terwijl de Schrift zo duidelijk aangetoond had dat het de Messias zou zijn. Nu, wij...
97 Rebekka had dit allemaal gezien, en zij verlangde ernaar dat haar echtgenoot eens zou zijn waar Jezus van Nazareth was. En zij begreep dat Hij die dag in Jericho, haar stad, zou zijn. En zij begon voor hem te bidden. Ik hoop dat er hier veel Rebekka's zijn vanavond, dat u voor uw man zult bidden dat Jezus eens zijn pad zal kruisen. En ze had de hele nacht gebeden, zoals we er een toneelscène van willen maken.
98 En u weet dat wanneer iemand voor u begint te bidden, op een oprechte manier, dat u geen rust krijgt. U kunt vertellen dat er iets plaatsvindt.
99 En dan tegen de ochtend, laten we zeggen... Zacheüs had de gewoonte om redelijk laat op te staan, omdat hij – we zullen zeggen dat hij misschien een restaurant had – en hij liet het... zijn management, enzovoort, voor deze zaak zorgen. Maar die ochtend stond hij heel vroeg op, verzorgde zich heel netjes, en deed zijn beste kleren aan. En Rebekka, die de hele nacht had gebeden, merkte dat hij heel onrustig was...
100 En luister, Rebekka, als u ziet dat uw Zacheüs een beetje onrustig wordt, bedenk dan dat God uw gebed aan het beantwoorden is, ziet u. Dat is hoe het gebeurt. Wanneer u ziet dat hij zo wordt dat hij u geen goed woord meer kan geven, onthoud dat gewoon, blijf aanhouden. Het zal niet lang meer duren voordat God bij hem zal langskomen.
101 Hij werd echt rusteloos. Toen hij was opgestaan, deed hij zijn beste kleren aan. En ik kan Rebekka zich zien omdraaien en zeggen: "Zacheüs, je bent heel vroeg op vanmorgen, lieverd."
102 "O, ja. Ik wilde gewoon... uh, uh, uh," weet u, "ik wilde gewoon even naar buiten gaan om wat frisse lucht te happen."
103 Maar hij had in zijn gedachten: "Ik kan die Kerel maar niet uit m'n gedachten krijgen. Weet je wat ik ga doen? Ik ga daarginds naar de poort waar Hij binnenkomt. En wanneer Hij die poort binnenkomt, ga ik Hem eens flink zeggen wat ik ervan vind, vanwege het feit dat Hij mijn vrouw naar deze samenkomsten trekt, en dat zij zich zo gedraagt. Ik ga tegen Hem zeggen wat ik van Hem denk." Weet u, gewoonlijk bouwen mensen zo'n soort complex op, weet u, alleen maar omdat ze iets hebben gehoord.
104 Dus, hij knapte zich op. Hij ging zachtjes naar beneden. Hij keek omhoog naar het huis om te zien of er iemand was die keek, en het leek alsof niemand keek. Maar Rebekka keek door een kier van het openstaande raam en zag wat hij deed. En in plaats van naar zijn restaurant te gaan, liep hij in de richting van de Rechte straat.
105 Weet u, u vindt Jezus gewoonlijk in de Rechte straat. Dat is juist. Recht in uw zaken! Als u Hem wilt vinden, wees dan eerlijk, wees oprecht, wees recht met God en met de mensen, wees recht met uw buren.
106 Dus loopt hij zachtjes de straat af, omdat hij wist dat Hij langs deze bepaalde poort moest binnenkomen. Hij liep een beetje vertraging op die ochtend, omdat twee blinde mannen genezing nodig hadden – zoals de Schrift het ons vertelt – en Hij had die genezen. En toen hij bij die poort kwam waar Jezus zou binnenkomen... U weet dat de Bijbel zegt: "Hij was tamelijk klein van gestalte." En toen hij daar aankwam, stonden daar enigen van die erg grote mensen en hij kon zelfs geen plaats krijgen om Hem van dichtbij te zien. Zij hingen aan de muren en overal.
107 Weet u, er is iets wanneer Jezus langskomt, het trekt altijd op een of andere manier de aandacht. Ze stonden daar klaar om te zingen: "Hosanna!" En zij...
108 Hij zei: "Nu, ik zal hier nooit opgemerkt worden. En ik zal Hem niet kunnen zien, want Hij zal misschien midden op straat lopen met een lijfwacht, waardoor ik deze Kerel niet zal kunnen zien. Maar ik geloof niet dat Hij een profeet is, omdat ik geleerd heb dat de dagen van profetie en de dagen van wonderen voorbij zijn." Weet u, de tijd is sindsdien niet zoveel veranderd.
109 Als God ooit God was, is Hij nog steeds God. Als Hij het niet is, dan was Hij nooit God. U kunt gewoon niet zeggen dat Hij de ene keer God is en de andere keer niet. Hij wordt niet ouder. Hij kan Zijn gedachten niet veranderen. Hij moet bij Zijn beslissingen blijven. Daarom kunt u verzekerd zijn dat Hij zal doen wat Hij heeft gezegd. Dat is wat...
110 "Abraham geloofde God, noemde dingen die tegengesteld waren alsof zij dat niet waren. Als de dingen die echt schenen – wat zijn ogen konden zien – tegengesteld waren aan het Woord van God, dan ver-... dan keek hij er zelfs niet naar. Hij noemde ze alsof zij er niet waren. Hij geloofde God." Hij hield niet slechts voor één dag vast. Hij blijf volhouden door het leven heen, vijfentwintig jaar, voordat Izak ooit geboren werd. En hij werd de hele tijd steeds sterker.
111 Wij beweren vandaag dat wij door genade en door de barmhartigheid en de adoptie door Christus, dat wij het zaad van Abraham zijn geworden, en wij kunnen God geen vierentwintig uur vertrouwen. Maar het echte zaad van Abraham neemt een houvast op Gods Woord en niets gaat hem ervan scheiden.
112 God vertelde aan Abraham, toen hij vijfenzeventig jaar oud was en Sara vijfenzestig, dat zij een baby zouden krijgen. Wel, zij gingen al de spelden en luiers halen en maakten zich daarvoor klaar. Dat is juist. Er was niets dat hen kon tegenhouden. Zij wisten het.
113 De eerste achtentwintig dagen gingen voorbij. Hij zei: "Hoe voel je je, Sara?"
"Geen verschil."
"Glorie aan God! Wij zullen hem hoe dan ook krijgen."
"Hoe weet je het?"
"God heeft het gezegd. Dat maakt het vast."
De volgende maand: "Hoe voel je je?"
"Er is geen verschil."
114 "Wel, het is nu een groter wonder dan ooit. Het is twee maanden te laat." Zie?
Vijfentwintig jaar: "Hoe voel je je, Sara?"
"Geen verschil."
"Glorie aan God! Wij zullen hem hoe dan ook krijgen. God heeft het gezegd."
115 En dan noemen wij onszelf het zaad van Abraham. Wat God ook zegt, God is in staat om dat te verrichten, om te doen wat Hij zei dat Hij zou doen. Ik kan mijn woord niet heel de tijd houden. U ook niet. Maar Hij moet het, om God te zijn.
116 We ontdekken dus dat deze man dat niet geloofde, deze kleine zakenman van de stad Jericho. Hij had een grote zaak. Hij dacht dat hij het goed deed. Hij had de gunst van de priesters en van de synagoge. Hij had de gunst van de kerken, en de Kiwani's, en van veel organisaties van die dag, zoals wij zouden zeggen. Nochtans betekent dat die van God nog niet.
117 Voorspoed betekent niet altijd God. Soms is het omgekeerd.
118 God zei: "Toen u in het veld zat," zei dat tegen Israël, "in haar eigen bloed, toen was zij bereid om Hem te dienen. Maar toen zij voldoende had, of dacht dat zij het had, toen wilde zij niets meer met Hem te maken hebben, en keerde ze Hem de rug toe."
119 Jesaja kreeg dat voorbeeld van koning Uzzia, want Uzzia was een groot man zolang hij nederig bleef voor God. Hij gooide het nooit op een akkoordje. Hij bleef bij God, en God zegende hem. Zijn koninkrijk evenaarde bijna dat van Salomo. Maar toen hij zelfzuchtig begon te worden!
120 Dat is het probleem met de mensen vandaag. Laat dat nooit gebeuren met deze zakenliedenorganisatie, of u zult tot stof vergaan, net als de rest. Wanneer een volk tot een plaats komt waar voorspoed hun ogen begint te verblinden voor het Woord van God, is het daar waar zij op de klippen lopen.
121 Uzzia was een groot man, maar hij probeerde op een dag de plaats van een prediker in te nemen, en ging binnen om wierook te branden. En de hogepriester, met een heleboel andere priesters, kwam en zei tegen hem: "U behoort dat niet te doen. U bent een leek."
122 En u, zakenlieden, gedenk dat ook. Wij predikers hebben het al moeilijk genoeg om deze zaak recht te houden. Het is niet voor leken. Leken hebben hun deel, maar de kansel is voor de prediker die verordineerd is. "God plaatst in de gemeente mannen voor deze dingen."
123 En dan komen we erachter dat hij het wierookvat nam en toch naar binnen ging. En God sloeg hem met melaatsheid, en hij stierf als een melaatse. Zie, wanneer wij ons verheffen!
124 Zacheüs was bijna in die toestand gekomen. Hij was voorspoedig. Hij stond in een goed blaadje bij de rabbi. Hij stond in een goed blaadje bij al de verenigingen. Hij dacht dus dat men achter hem zou staan als hij ergens in de problemen zou komen, dat het Sanhedrin hem zou steunen. Hij staat bij de poort. Hij gaat nu iets doen. Hij is van plan om naar voren te stappen en deze Kerel aan te spreken, en Hem recht in Zijn gezicht te zeggen: "U bent een valse profeet. U bent helemaal niets. U gebruikt gewoon telepathie om de mensen te misleiden." Kijk, hij had nooit tijd genomen om het Woord te lezen.
Dat is waar de fout vandaag wordt gemaakt.
125 Had Israël dat gedaan in plaats van te doen wat zij deden, dan waren ze vandaag beter af geweest. Maar zij moesten het op die manier doen. Het moest vervuld worden, hun ogen moesten verblind worden opdat wij een gelegenheid zouden hebben. Was dat niet zo geweest, waar zouden wij zijn? Merk het op.
126 Maar wanneer hij daar komt, ontdekt hij dat hij helemaal niets kan zien. Hij kan de straat niet zien, er staan overal zoveel mensen bijeen. Dus hij denkt: "Weet je wat? Hij gaat langs... Zij vertellen mij, Rebekka vertelde mij, dat Hij vandaag bij... bij Lavinski zou gaan eten." Ik hoop dat er hier geen Lavinski is. Maar, zijn restaurant, zijn concurrent. Uh-huh. "Dus gaat Hij misschien in zijn restaurant eten. Daarom weet ik, om daar te komen, dat we die kant op moeten gaan, van de Rechte straat afslaan langs de Halleluja laan"; zo zullen we het noemen.
127 Dit zijn ruwe namen, maar ik doe dat alleen om mijn toneel te maken. "En we moeten hier de hoek om, van de Rechte straat naar de Halleluja laan." Blijf gewoon lang genoeg op die straat en u zult in de Halleluja laan aankomen. Blijf rechtdoor gaan.
128 Dus hij gaat er snel naartoe. Hij zei: "Ik ben klein van gestalte." Had zijn kleine persoon verzorgd, zijn baard naar beneden getrokken; zag dat hij de juiste parfum had, zijn nagels helemaal opgepoetst. Stond op de hoek en zei: "Ik zal Hem zien wanneer Hij passeert, en ik zal Hem vertellen wat ik van Hem denk wanneer Hij langskomt." Hij staat dus op de hoek.
129 En hij begint te denken: "Weet je wat? Diezelfde groep zal Hem volgen. Zij zullen precies hier zijn, en zij zullen gewoon... ik ben zo klein, ik zal Hem nooit kunnen zien, dus het heeft niet veel zin dat ik hier sta. Ik zal hier niet beter af zijn dan toen ik daarginds was. En weet je wat ik geloof dat ik zal doen? Hier staat een wilde vijgenboom, dus ik denk dat ik gewoon in deze vijgenboom zal klimmen. En dan zal ik Hem kunnen zien, en Hem van dichtbij kunnen bekijken wanneer Hij passeert. Hij zal mij nooit zien daarboven in die boom. En er is een tak die daar uitsteekt; en ik ga gewoon op die tak zitten en Hem bekijken wanneer Hij in het zicht komt en wanneer Hij uit het zicht gaat. Ik ga deze Kerel goed bekijken."
130 En dan is het eerstvolgende, weet u, dat hij onderzoekt hoe hoog de eerste tak is, en het was een beetje buiten zijn bereik.
131 Weet u, in feite is de eerste stap gewoon een beetje buiten ons bereik. We moeten het door geloof aanvaarden. Ja. Het is een klein beetje meer dan het menselijk verstand kan verklaren. U kunt God niet verklaren. Als u dat doet, dan wordt Hij niet meer door geloof aanvaard. U moet Hem geloven. "Die tot God komt, moet geloven dat Hij is, en een Beloner is van degenen die Hem ijverig zoeken."
132 En zo zien wij deze opvallende kleine makker, een van de zakenmannen van de stad; hij zei: "Nu, hoe kom ik boven?" En misschien was de vuilnisman nog niet langs geweest die ochtend, en stonden er enige bakken in de hoek, vol met het afval van de stad. Want ze... Hij zei: "Als ik die bak kon pakken, dan zou ik omhoog kunnen reiken en die tak kunnen pakken."
133 Vreemd, hoe God mensen ertoe krijgt om belachelijke dingen te doen. Maar, weet u, als je vastbesloten bent dat je Jezus wilt zien, zul je belachelijke dingen doen, als je vastbesloten bent dat je het wilt; als je echt oprecht bent, je echt wilt weten waarover het gaat.
134 En daar ging het Zacheüs om. Hij wilde ontdekken waarover dit allemaal ging, wat hij gehoord had. Dan zegt hij: "Nu, er is niemand in de buurt, dus ik zal daar even heengaan en die vuilnisbak pakken en die daar wegtrekken en hier bij de boom neerzetten. En dan kan ik op de eerste tak klimmen en boven de straat komen wanneer Hij voorbijkomt." Maar toen hij aan de bak begon te trekken, was die te zwaar voor hem om te trekken. Hij was een ietwat kleine man, klein van gestalte. Het enige wat hij toen kon doen, was om hem op te tillen. Wel, hij had zijn goede kleren aan.
135 Ziet u hoe de duivel het doet? Hij probeert u van alles in de weg te leggen. Hij zal alles in beweging brengen, elke twijfel, elke fout die hij kan vinden, om u te weerhouden de Waarheid te zien. Hij is daar gewoon goed in.
136 "Nu heb ik nog wel mijn beste kleren aan", heeft hij misschien gezegd. "En hier, ik... als ik die vuilnisbak pak, zal ik vuil worden."
137 Weet u, sommige mensen denken dat het zitten in een samenkomst als deze je misschien een beetje vuil kan maken onder de hogere kringen en beroemdheden van de stad. Maar als u echt vastbesloten bent om Jezus te zien, zult u komen hoe dan ook. Dat is juist. U hoeft dus maar één ding te doen; als iemand vastbesloten is om Christus te zien, zal niets hem stoppen.
138 Dan strekt hij zich uit naar beneden en pakt deze vuilnisbak en hier komt hij. Net op het moment dat hij zijn armen er goed omheen slaat, komen zijn concurrenten de hoek om, twee of drie. Ze zeggen: "Wel, kijk naar Zacheüs. Hij is van baan veranderd. Hij werkt nu voor de stad." Ik veronderstel dat zijn kleine gezicht akelig rood werd.
139 Ik vraag mij vanavond af, als de baas hier naar binnen zou wandelen en enigen van u zakenlieden hier zou zien zitten in zo'n samenkomst als deze die "heilige rollers" wordt genoemd, ik vraag me af of uw gezicht... Wel, u bent al geïdentificeerd, dus u kunt nu net zo goed blijven zitten. Zacheüs had hem in zijn armen; hij was betrapt. En u bent hier binnengekomen, dus u kunt net zo goed stil blijven zitten en ermee doorgaan terwijl u daar zit.
140 Hij had zijn arm rond de vuilnisbak. Wat een ding voor een zakenman! Hier komt hij met een rood gezicht En ze zeggen: "Wel, wat krijgen we nou, Zacheüs?" Weet u, de concurrentie maakte het hem behoorlijk moeilijk, ontdekt hij nu. Ze zeggen: "Hier is hij. Nu werkt hij voor de stad. Ik weet het, ik weet dat het slecht gaat met zijn zaak, kijk wat voor een baan hij heeft!"
141 Hij was vastbesloten om Jezus te zien, ongeacht wat dan ook. Hij had ervan gehoord, en hij wilde het weten voor zichzelf.
142 Ik zou graag voor God willen dat iedereen die houding zou aannemen. Als u ooit over Hem gehoord hebt, onderzoek het. Hij is niet dood. Hij leeft net zoveel hier in deze plaats vanavond als toen Hij op de stranden van Galilea liep. "Zie, Ik ben altijd met u, zelfs tot het einde der wereld. De werken die Ik doe, zult u ook doen." Als dat niet zo is, dan was Hij een valse Messias, dan was Hij niet de Messias Die Hij verondersteld werd te zijn. Maar als Hij Zijn belofte handhaaft en houdt, dan is Hij nog steeds God Die Zich aan de mensen bekendmaakt. Hij zou dezelfde dingen moeten doen als die Hij gedaan heeft. Dat is Zijn manier van dingen doen. Hij zou Zich op de wijze moeten tonen waarop Hij het toen deed. Hebreeën 13:8 – Paulus die spreekt tot de Joden – hij zei: "Jezus Christus is Dezelfde gisteren, heden en voor eeuwig." Daarom moet Hij Dezelfde zijn in principe, Dezelfde in kracht, Dezelfde in alles wat Hij was. Hij moet Dezelfde zijn vandaag.
143 Soms zien we de werken van God terwijl ik weet dat er huichelachtigheid mee gemoeid is. Als u een valse dollar vindt, wat zegt dat tot u, u zakenlieden? Gaat u ophouden? Gaat u al uw geld van de bank halen en het in de rivier gooien omdat u een valse dollar heeft gevonden? Die valse dollar betekent alleen dat er een echte dollar is waarvan hij wordt nagemaakt. En Pinksteren zit vol vleselijke nabootsingen. Maar wat betekent het? Er is een echte daar ergens. Het is iemand die probeert iets na te bootsen hetgeen iemand anders echt heeft. Het is alleen maar broodwinning. Het komt alleen van Iets wat echt is, wat erachter zit, hetgeen iemand probeert na te bootsen.
144 Wij vinden dus dat Zacheüs zijn vuilnisbak haalt. En zijn concurrenten komen door de straat en lachen hem uit. Maar het maakte geen verschil. Hij was vastbesloten om Jezus te zien. Dan zou Hij een mening over Hem hebben.
145 Wij zouden gewoon dat gevoelen onder ons kunnen hebben als wij maar vastbesloten konden zijn dat wij het gaan uitzoeken waarover dit allemaal gaat, of het de Waarheid is. "Als God God is, dien Hem." Elia de profeet zei dat boven op de berg Karmel: "Als God God is, dien Hem. Als hij, Baäl, god is, dien hem." Als Jezus Christus Zichzelf niet kan verklaren als Dezelfde Die Hij altijd was, dan is Hij niet opgestaan uit de dood.
146 Als wij alleen proberen de mensen binnen te halen op grond van een psychologische oproep, als wij hen alleen kunnen doen veranderen van Methodist in Baptist, of van Baptist in Pinkstermensen, wat is het? Het is een hoop psychologie. Dat is juist.
147 Een levende God, Die hemel en aarde geschapen heeft, is nog steeds dezelfde Schepper. Hij is nog steeds, in principe, dezelfde God Die Hij ooit was. Ik ben blij dat ik God zag voordat de kerk mij in haar greep kreeg, om te weten dat er zo Iemand was.
148 Ik zie hun geharrewar, en de ruzies, en hun geklaag. Alles is altijd al zo geweest. Zij hadden datzelfde door de hele Schrift.
149 Maar deze kleine man wilde Jezus zien, en hij was vastbesloten om dat te doen. Hij was een zakenman, en hij wilde de zaken juist doen. Dus toen hij vastbesloten werd... Zijn vrouw was thuis aan het bidden, en het gebed van Rebekka volgde hem. En de kleine makker moest omhoog de boom in. Hij moest erin klauteren, in de...
150 Dat wilde ik niet zeggen. Dat is een zuidelijke uitdrukking, "erin klauteren". Hoevelen weten wat "een boom inklauteren" betekent? Wel, hoeveel van u hier zijn geen Kentuckiërs?
151 Hij moest de boom inklauteren, omhoog de boom ingaan. En daar is hij dan, zit daar nu boven in de boom het vuil van zijn nieuwe kleding af te vegen; de splinters uit zijn knieën en handen te trekken, omdat hij de boom in was geklommen. Maar ongeacht wat er ook gebeurde, hij was vastbesloten om Jezus te zien. En als u echt...
152 Hoor mij. Als u werkelijk vastbesloten bent om Hem te zien, maakt het u niet uit waar u doorheen moet gaan, hoeveel kritiek, wat andere mensen zeggen. U wilt Jezus zien, u zult alles doen om Hem te zien. U zult uw beurt afwachten. U zult alles doen wat u behoort te doen, als u Hem maar te zien krijgt.
153 Het probleem van vandaag is dat zij niet dorstig genoeg zijn. Er is niet genoeg dorst en honger bij de mensen. Ik geloof dat de gemeente een beetje meer zoutend zou moeten zijn dan zij is.
154 Zout schept dorst. Zout is de smaakmaker als het contact maakt. "Maar als het zout zijn smaak verloren heeft, is het nergens meer goed voor", maar wordt een organisatie. Dat is juist. Maar u moet de smaak erin hebben. De smaak is het zout, de kracht.
155 Als iemand Christus in u ziet leven, zal het hem dorstig maken om te zijn zoals u. Het zal hem Jezus doen zien in u, maken dat hij God ziet.
156 Hoe wisten zij dat Mozes van God was? [Leeg gedeelte op band – Vert] En zij wisten dat God met hem was.
157 Wij merken nu op, zoals Petrus op de Pinksterdag zei, over: "U mannen van Israël, hoe u..." Hij klaagde die generatie aan voor het kruisigen van de Zoon van God. Hij zei: "U... Jezus van Nazareth, een Man Die door God bewezen was onder u, betuigd door God, door tekenen en wonderen die God door Hem deed; u heeft de Vorst des levens met goddeloze handen genomen en gekruisigd."
158 Heeft Nicodémus al hun gevoelens niet goed uitgedrukt? Het was de sociale prestige van ergens bij te horen die hen weerhield om Jezus te zien. Hij zei tot Hem: "Rabbi, wij weten dat U een Leraar bent Die van God komt, want geen mens zou deze tekenen kunnen doen tenzij God met hem is." Zij herkenden het. Maar vanwege sociale prestige waren zij beschaamd om het toe te geven.
159 Zij hadden zoals de blinde man moeten zijn die Jezus had genezen.
Ze zeiden: "Deze Man is een zondaar."
160 Hij zei: "Het is een vreemd iets. U bent de leiders van de dag, en u weet niet waar deze Man vandaan komt?" Zei: "Of Hij een zondaar is of niet, weet ik niet. Maar dit ene weet ik: waar ik ooit blind was, kan ik nu zien." Dat is het. Dat is één ding dat hij echt wist.
161 Ik houd van het positieve getuigenis van mannen die midden tussen de mensen staan en zeggen: "Ik weet dat er iets is. Er is iets met mij gebeurd."
162 Zoals hetgeen ik probeerde te zeggen over de kleurlingzuster: "Ik ben niet wat ik wil zijn, of niet wat ik zou moeten zijn, maar toch weet ik dat ik niet ben wat ik vroeger was." Iets had een houvast op haar gekregen.
163 Wat een toestand was het voor Zacheüs terwijl hij daar boven zat. En u weet...
164 Luister naar mij. Mensen die in God geloven, komen hoe dan ook in allerlei toestanden terecht. Zij doen dingen die absoluut tegengesteld zijn aan de normale gang van zaken.
165 Luister naar Mozes. Eens was hij een schaapherder. Was een groot krijgsman in Egypte geweest om zijn volk te bevrijden, maar hij had gefaald. Toen werd hij een schaapherder gedurende veertig jaar. Een goede oude man die zich gevestigd had, fijne kerel, had een vrouw en een baby: Zippora en Gersom. Nu merken wij op, nadat God hem gevonden had en hij God in de brandende braamstruik had gezien, dat hij de volgende dag zijn vrouw op een muilezel liet zitten met een kind op haar heup. Zijn witte baard wapperde. Met een kromme stok in zijn hand leidde hij dit muildier; de wind die waaide. Met zijn kale hoofd glimmend in de hete zon was hij op weg naar Egypte.
Iemand zou zeggen: "Mozes, wat ben je aan het doen?"
166 "Ik ga naar Egypte om het over te nemen." Een eenmans-invasie, maar hij deed het. Waarom? God droeg hem op om het te doen. Dat is waarom. Kijk, het leek krankzinnig. Want de plaats waar de man van was weggevlucht, daar gaat hij nu weer naar terug.
167 Dat is de manier waarop mensen God vinden, als ze vastbesloten zijn om Hem te zien.
168 Hier zit hij. Na een poosje begint hij te denken: "Weet je, Rebekka vertelde mij dat deze Man een profeet is. Ik betwijfel dat ten zeerste. Ik geloof er niet in. Ik geloof niet dat er profeten zijn in deze dag. Zou het zo zijn, dan had mijn priester mij erover verteld. Mijn priester is een van Gods dienstknechten, dus had hij mij erover verteld." Dat is fijn.
169 Maar, kijk, nooit heeft de georganiseerde religie van de wereld een boodschapper van God aanvaard, in geen enkele tijd, nooit. Heeft Jezus niet tot hen gezegd: "U blinde Farizeeën, u versiert de graven der profeten, en u bent degenen die hen daarin brachten. Welke van de profeten heeft de Vader gezonden die u niet hebt gedood en in het graf gebracht, omdat hij de komst van de Rechtvaardige aankondigde?" Ziet u?
170 We ontdekken dus dat hij hierboven zit. Weet u wat? Ik hoop dat dit toneelstukje niet belachelijk klinkt, maar ik kan me voorstellen dat hij zei: "Nu, wacht eens even, stel je voor dat deze Kerel mij hier ziet zitten op deze tak!" En hij was gaan zitten waar twee takken elkaar kruisten. En daar zat hij na te denken.
171 Dat is een goede plaats om te zitten, waar uw wegen en Gods wegen elkaar ontmoeten. Dat is een goede plaats om na te denken. En ik hoop dat iedereen hier die Hem nog nooit heeft ontmoet, en die niet echt weet of hij is wedergeboren uit de Geest van God, dat u vanavond op die tak zit. Maar, u zakenlieden, ik hoop dat u zit waar wij proberen te zeggen dat Zacheüs zat, boven in de wilde vijgenboom, waar de takken van twee kanten bij elkaar komen: de uwe en die van God.
172 En hij zei: "Weet je wat ik geloof dat ik zal doen? Ik zal deze bladeren gewoon naar me toe trekken en mezelf camoufleren." Hij omwikkelde zich helemaal. Hij liet maar een klein spleetje over waardoor hij kon kijken, weet u, één blad dat hij naar beneden kon trekken, en hij zei: "Ik zal Hem zien wanneer Hij komt, maar Hij zal mij nooit zien. Hij zal nooit weten dat ik hierboven ben."
173 Dus, terwijl hij daar zat en erover nadacht, kwam er na een tijdje lawaai vlak om de hoek.
174 Het is vreemd, maar overal waar God is, lijkt het wel alsof er een hele hoop lawaai is. Dat is vreemd, maar het is zo.
175 Weet u, Jesaja was in de tempel na de dood van Uzzia. En hij hoorde een lawaai, en de hele tempel schudde. De deurposten werden van hun plaats bewogen. En er waren engelen, serafs, daar, wat cherubs zijn, verbranders van het offer, om de bekeerden de toegang tot het altaar te geven. Die geweldige wezens, boven engelen, met hun vleugels over hun aangezichten, en vleugels over hun voeten, en vliegend met twee vleugels, roepend: "Heilig, heilig, heilig, is de Here God almachtig."
176 Als een engel zijn heilige gezicht bedekt om God te ontmoeten, hoe zullen wij dan een geloofsbelijdenis nemen om het onze ermee te bedekken? Als wij het bloed van Jezus nemen om ons te bedekken, dan zijn wij zonen. Niet een mode van dit, of een mode van dat, maar het bloed. God heeft altijd... Zijn enige plaats om de mens te ontmoeten voor gemeenschap is onder het vergoten bloed, waar de levenskiem...
177 Bij het oude offer onder de wet van Mozes brachten zij een dier. En terwijl zij de bloedcel van dit dier verbraken – het lam – aanbad de aanbidder. Maar het leven dat in het dier was kon niet terugkomen op de aanbidder omdat het een dierenleven was zonder ziel. En het kon niet terugkomen op de aanbidder. Daarom was het slechts een verberging. Het was slechts een plaats die geldig was tot op een bepaalde tijd.
178 Maar toen Immanuëls aderen werden gebroken, was Jezus noch Jood noch heiden. Zie? Het mannelijke geslacht produceert de kiem door de hemoglobine, en de bloedcel komt van het mannelijke. Het vrouwelijke...
179 En u Katholieke mensen, niet om het met u oneens te zijn, maar om haar "Maria, moeder van God" te noemen, hoe zou God een moeder kunnen hebben? Zij was een broedmachine.
U zegt: "Wel, het eitje komt van de vrouw."
180 Maar het eitje kwam niet van Maria. Als het eitje van Maria was gekomen, had er een sensatie geweest moeten zijn. Kijk waar u God plaatst. God schiep zowel het eitje als de bloedcel.
181 Hij was noch Jood noch heiden. Hij was God, niets minder. Hij was God gemanifesteerd in vlees. Zei Hij niet – we lezen het in de Schrift – dat "God in Christus was, de wereld met Zichzelf verzoenend"? Hij was Immanuël. Hij zei: "Aangaande Mij, wie..."
182 Hij zei hier in de Schriften, liever gezegd: "Wie kan Mij van zonde beschuldigen? Waar heb Ik gefaald om precies te doen hetgeen over Mij geschreven werd? Onderzoek de Schriften. U denkt dat u eeuwig leven heeft door ze te onderzoeken, en die zijn het die van Mij getuigen. En als Ik niet de werken van Mijn Vader doe, geloof Mij dan niet. Maar als Ik de werken doe, ook al kunt u Mij niet geloven, geloof de werken die Ik doe, want die getuigen Wie Ik ben."
183 O, wat is de Christen vandaag kortzichtig voor het voorrecht dat God hem geeft, en voor de dingen in de Bijbel! Wat zou ik daar graag een tekst van willen nemen! De tijd zal het niet toelaten.
184 Hij hoorde het lawaai. Hij kwam omhoog. Hij zei: "Wel, dat moeten die heilige rollers zijn die eraan komen." Deed het blad naar beneden, wachtte een minuut. Na een poosje merkte hij op dat het de hoek om kwam.
185 Er moet een grote, stevige kerel voorop gelopen hebben. Ik kan hem zien, een tamelijk grote kerel, flink, rechte schouders, ongeveer vijfenzestig jaar oud, wandelend met een stok in zijn hand. Dat moet degene geweest zijn die wij... die Hij "Simon" noemde en hem de andere naam van Petrus gaf, hetgeen 'belijdenis' betekent, of 'kleine steen'.
186 Daarachter twaalf mannen om Hem heen. Mensen die kwamen aanrennen om de Rabbi aan te raken als Hij passeerde. Ik kan hen horen zeggen: "Raak de Rabbi niet aan. Hij is vermoeid. Hij heeft de hele nacht gepredikt. Kracht is van Hem uitgegaan. Hij is hees van het spreken. Raak onze Meester niet aan. Hij moet nu verdergaan. Hij moet Zijn lunch hebben. Het is tijd voor Hem om te eten. En alstublieft, raak Hem niet aan. Gelieve opzij te gaan, alstublieft, en laat de Rabbi door."
187 Hier staat Hij dan. En toen Zacheüs – onze kleine zakenman uit Jericho – toen hij zijn eerste blik op Jezus richtte, zag Hij er anders uit dan alle mannen die hij ooit had gezien.
188 Laten wij hier iets tussenplaatsen. Er kan een dame heengelopen zijn met een klein kind. Zacheüs kijkt er zo naar om te zien wie het is. "O, ik herinner me dat de dokter onlangs in het huis was. Ik stond daar toen de priester daar ook stond. De dokter zei: 'Het kind kan niet leven. Leg het in de kamer en sluit alle deuren. Laat geen lucht binnenkomen.' En hier heeft dat fanatieke gezin van deze valse Man gehoord Die Zichzelf een Profeet van Galilea noemt. Komen hierheen en brengen dat kind; wel, dit, de wet van de stad behoorde hem vast te zetten. Ik zal daarvoor zorgen wanneer wij, de raad, bijeenkomen. Wij zullen erachter komen of iemand die een fanaticus of iets dergelijks zou volgen, niet onderhanden genomen kan worden. Hij is geestelijk zijn verstand kwijt."
189 En ik zie de man naar voren rennen en zeggen: "Ik heb een stervend kind hier, meneer. Wilt u alstublieft toestaan dat de Profeet hem aanraakt? Ik geloof dat Hij de Profeet van God is. Ik heb Hem in andere samenkomsten gezien, en ik heb van Hem gehoord, en ik weet het."
"Nee. Het spijt me. Er zijn er zoveel."
190 Maar na een poosje komt de kleine vrouw naar buiten, het kind vasthoudend, en het kind is levenloos. "Laat Hem het gewoon aanraken. Dat is alles wat ik wil. Ik geloof Hem. Ik geloof, als Hij mijn baby zal aanraken!"
191 "Wij kunnen het gewoon niet doen, mevrouw." Hoewel Hij nog ver van hen vandaan is, maakt Hij pas op de plaats.
En dan kan ik Zacheüs zijn blad zien terugtrekken en opletten.
Hij zei: "Breng het kind hier."
192 Toen brachten zij het kind erheen, slechts een kokendheet lichaampje. Ze trokken de lakentjes weg. Hij plaatst Zijn vingers erop. De moeder stond daar met haar mooie Joodse ogen. De tranen baanden zich een weg langs haar wangen naar beneden. En de vader stond daar met zijn handen in de lucht, gelovend. En Hij legde Zijn vinger op het kind en de koorts ging weg. De kleine makker sprong uit de armen van zijn moeder vandaan en ging de straat op.
193 Zacheüs veranderde van gedachten. "Er moet iets echts zijn met deze Man. Maar ik kan maar beter voorzichtig zijn. Ik kan mijn blad maar beter naar beneden houden zodat Hij mij niet zal zien. Hij komt langs deze kant."
194 U kunt nooit een echte blik op Jezus Christus werpen en dan hetzelfde blijven. Er is iets met Hem wat verschillend is van alle andere mensen. Wanneer u Hem ooit hoort spreken, zult u zijn zoals de Romeinse soldaten: "Nooit sprak een man zoals dit."
195 De priesters spraken over iets. De mens heeft nog steeds dezelfde natuur. Wij hebben het vandaag. Mensen prijzen God altijd voor wat Hij heeft gedaan en zien uit naar wat Hij zal doen, en negeren wat Hij nu doet. Dat is gewoon de natuur van de mens. Het is altijd die natuur geweest.
196 Maar wanneer een mens eenmaal naar Jezus Christus kijkt, zal hij nooit meer hetzelfde zijn, als hij Hem gemanifesteerd kan zien.
197 Daarom, wanneer u bent verzegeld met de Heilige Geest, is het zegel aan beide kanten van het papier, zowel bij het komen als bij het gaan. Ze kunnen het wandelen, het spreken, het leven van Christus zien in Zijn volk. Dat was het doel van Zijn dood, opdat de gemeente Zijn werk zou mogen voortzetten. Maar wij zijn een opeenhoping geworden van van alles en nog wat.
198 Nu merken wij op, terwijl Hij weer verder begint te lopen op straat... Zacheüs tilt zijn blad wat hoger op, wil echt een goede blik op Hem slaan als Hij voorbijkomt. Nu is hij helemaal bedekt, echt goed gecamoufleerd. En na een poosje moet hij zo wat omhoog komen om te kijken. Jezus komt vlak onder hem door.
199 Net toen Hij voorbijkwam, stopte Jezus, keek omhoog en zei: "Zacheüs, maak voort. Kom naar beneden uit de boom. Ik ga met u mee naar huis voor de lunch vandaag." Wat een verschil! Hij wist dat dat een Profeet was Die de Here God had opgewekt. Niet alleen wist Hij dat hij in de boom was, maar Hij wist wat zijn naam was.
200 De Bijbel zegt: "Het Woord Gods is scherpsnijdender dan een tweesnijdend zwaard en gaat door tot de verdeling van de samenvoegselen, het merg van het bot, en is een Oordeler der gedachten en overleggingen des harten." "In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God." "En het Woord is vlees geworden en woonde onder hen. En wij zagen Hem, de Eniggeborene van de Vader."
201 Daar was Hij, het Woord van God, gemanifesteerd aan deze Zacheüs. Snel kwam hij uit de boom om zich te bekeren.
202 Zacheüs, zakenman hier vanavond, bedenk dat u zich niet verbergen kunt onder vijgenbladeren. Hij weet precies waar u zit. Hij kent u. Hij weet wie u bent. Hij kent uw naam. Hij weet waarom u hier bent. Hij weet er alles van. Dat is juist.
203 En wij die Hem ontmoet hebben en Hem kennen en Zijn discipelen geworden zijn, wij weten wat Hij is en wat Hij voor de mensen doet. Wij weten dat Hij Dezelfde blijft.
204 Zacheüs kwam naar beneden in een boetvaardige houding. Hij zei: "Als... Here, als ik enig mens bedrogen heb, zal ik het terugbetalen. Ik zal mijn geld nemen; ik zal het aan de armen geven." Kijk, hij had reeds die Parel van grote waarde gevonden. Hij had iets gevonden dat meer was dan zijn zaak. Hij had iets gevonden, dát Iets.
205 En alle mensen proberen iets te bereiken. Maar als u eeuwig leven verliest, wat heeft al uw succes dan voor u gedaan? De grootste schat die een mens kan vinden is om bevrijding te vinden.
206 Zoals ik zei, in het Oude Testament, als de bloedcel van het lam werd gebroken, dan kon deze niet terugkomen op de aanbidder; daarom ging hij naar buiten met hetzelfde verlangen om te zondigen. Maar in dit geval, wanneer wij door geloof onze handen leggen op de bloedcel die gebroken werd op Golgotha, niet Joods, evenmin was het de bloedcel van een heiden. Het was het bloed van God, en toen dat leven daaruit kwam, bracht het het leven van God tot ons, wat eeuwig leven is. Het Griekse woord dat hier gebruikt wordt, is Zoë, wat 'Gods eigen leven' betekent, precies het leven dat in Christus was, Die God was.
207 Het lichaam was natuurlijk een Man. Maar het is God, de Schepper, Die de eerste man maakte! Waar kwam hij vandaan als Hij hem niet maakte? God, de Schepper, zonder de hulp van iets, schiep Adam. God, de Schepper, maakte de Man Jezus Christus, Zijn Zoon, in de schoot van Maria. En Hij was Immanuël. En toen zonde...
208 Niet omdat Hij moest sterven; Hij legde het af. Maar omdat de zonde trof – de speer die Zijn hart brak – toen gebeurde er iets. Leven kwam terug op de aanbidder. En wat is het? "Dan hebben wij geen bewustzijn meer van zonde", zegt de schrijver van Hebreeën. "Het zondeverlangen is weg." Dan zijn wij nu vrij.
209 Zacheüs; toen men Jezus Golgotha zag beklimmen om gekruisigd te worden...
210 Er is geen twijfel aan dat de duivel Hem altijd betwijfeld heeft. De duivel betwijfelde Hem toen Hij Hem voor het eerst zag toen Hij de woestijn inging, nadat de Heilige Geest op Hem was gekomen. Hij zei: "Als Gij de Zoon van God zijt, toon ons een wonder. Verander deze stenen in brood." Die duivel is nog niet gestorven. "Toon mij een wonder."
Jezus zei: "Er staat geschreven: 'De mens zal niet van brood alleen leven.'"
211 Toen men Hem vastgreep daarginds in de hof, de groep van de duivel, die Romeinse soldaten, bonden zij Zijn handen achter Hem vast en sloegen Hem, sloegen Hem op Zijn rug met de rietstokken en de gesel met zeven riemen, om de profetie van de profeten te vervullen: "Want Hij werd verwond om onze overtredingen, verbrijzeld om onze ongerechtigheid, de straf van onze vrede was op Hem, en door Zijn striemen werden wij genezen." En terwijl Hij Zich voorover boog...
212 En de soldaten bonden een vod rondom Zijn hoofd en sloegen Hem op het hoofd met een rietstok. En gaven hem aan elkaar door en zeiden: "Als U een Profeet bent, vertel ons wie U geslagen heeft. Dan zullen wij U geloven." Die bespotting en het dronken spuug van de soldaten op Zijn gezicht!
213 De duivel zei: "Dat kan God niet zijn. Dat kan zelfs geen profeet zijn. Hij is een misleider." Niet wetende dat de Schriften moesten worden vervuld.
214 Als we Hem dan naar Golgotha zien gaan, kijk naar Hem. Ik wil dat dit gehoor een beeld van Hem krijgt. Laten wij een moment teruggaan, negentienhonderd jaar geleden, en geef mij uw aandacht. Het is donker boven Jeruzalem. Waarom? De offers worden geweigerd door Jehova. Er staat iets op het punt te gebeuren. Ook al wordt het bloed verbrand op het altaar, God weigert het. Het werkelijke Offer loopt op straat. Ik kan iets horen botsen. Kijk naar beneden, daar gaat dat oude ruwe kruis onder de Romeinse doodstraf van een Man die niets heeft gedaan.
215 En ik kan een kleine vrouw naar voren zien lopen die zegt: "Wat heeft Hij gedaan dan uw zieken genezen en de doden opwekken?"
216 Iemand slaat haar op het gezicht en zegt: "Zou u die vrouw eerder willen geloven dan dat u uw priester zou geloven? Weg met zo'n Man!"
217 Kijk naar Zijn mantel. Er zitten overal kleine rode vlekken op, op de rug. Terwijl Hij verder de heuvel opgaat, worden die vlekken groter en groter. Na een poosje lopen zij allemaal over in één. Er spat iets tegen Hem aan. Wat is het? Het is Zijn bloed. En het kruis maakt de voetafdrukken van de Drager langer.
218 Ik kan die bij des doods daar naartoe zien komen, rond Hem zoemend: "Ik zal Hem nu krijgen. Als Hij een profeet was, zou Hij... zou Hij daar beneden iets gedaan hebben toen men Hem in Zijn gelaat spuwde. Was Hij een profeet, dan had Hij niet kunnen doen wat Hij nu doet. Ik weet dat ik Hem zal krijgen."
219 U weet, elke bij, elk insect heeft een angel in zich, en die angel is een kwaad ding.
220 En de dood heeft een angel in zich. Maar God moest vlees worden. Hij kon een profeet steken en hem houden. Hij kon een rechtvaardig man steken en hem houden. Hij stak David en hield hem. Maar hier is God en hij weet het niet. Deze bij rijst op uit de hel, zoemt om Hem heen: "Ik zal Hem krijgen."
221 Maar wanneer een bij ooit zijn angel diep genoeg verankert, trekt hij zijn angel uit zich.
222 En wanneer die bij des doods zijn angel kon verankeren in een mens zoals u of ik, dan kon hij er mee wegkomen. Maar daar was een lichaam toebereid; maar toen hij die angel in Jehova verankerde, het vlees van God, geschapen, niet een seksueel verlangen, toen hij in dat vlees verankerde, verloor hij zijn angel. Toen had hij geen angel meer.
223 Geen wonder dat de grote Paulus kon staan, toen men daar een plaats bouwde om zijn hoofd af te hakken. Hij zei: "O dood, waar is uw angel? Graf, waar is uw overwinning? Maar Gode zij dank, Die ons de overwinning geeft door onze Here Jezus Christus." Ja.
224 O, wanneer een mens dat beeld eenmaal vat, komt al het andere op de tweede plaats. Uw zaak komt op de tweede plaats, al het andere. Nee, het doet er niet al te veel toe. U zult hier slechts gedurende een korte tijd blijven, maar dat komt eerst. "Wat zal het een mens baten als hij verliest – de hele wereld bezit – en zijn ziel verliest?"
225 Zacheüs! O, Zacheüs! Misschien is het niet Rebekka thuis die bidt, maar misschien een moeder die voorbij de voorhang is gegaan. Haar gebeden liggen nog steeds op het altaar van God. Als dat zo is, Zacheüs, kom vanavond van achter die wilde vijgenboombladeren vandaan: die kroon van die denominationele geloofsbelijdenis waaraan u vasthoudt, zonder de nieuwe geboorte, dat bepaalde iets waar u zich aan vasthoudt, terwijl u nog nooit enig bewijs hebt gehad dat God erin was. Hij weet precies waar u zit. Waarom doet u het niet?
Laten we onze hoofden een ogenblik buigen.
226 Almachtige God, de grote en verschrikkelijke Jehova Die brulde vanaf de berg Sinaï, tot zelfs het volk zei: "Laat Mozes spreken en niet God, anders sterven wij." Spreek vanavond, onze hemelse Vader, met barmhartigheid en vergeving in het hart van de mensen die U niet kennen. En laat hun weten dat dit de tijd is. Want misschien verbergen zij zich achter hun zaken. Er kunnen hier veel zakenlieden zijn, Vader, die U niet echt kennen. Misschien behoren ze wel tot een kerk, en we spreken geen enkel kwaad daartegen. Maar ze zijn nooit wederom geboren. Zij weten niet werkelijk wat het is.
227 En wij weten dat niet één tittel of jota op geen enkele manier van Uw Woord zal voorbijgaan. U zei: "Hemelen en aarde zullen voorbijgaan, maar Mijn Woord zal dat niet." En U zei: "Tenzij een mens wederom geboren wordt uit water en Geest, zal hij op geen enkele manier het Koninkrijk binnengaan." Ik bid, Vader, dat U tot de harten zult spreken vanavond, nu op deze tijd. Laat mannen en vrouwen ernstig nadenken, precies op dit ogenblik, en beseffen dat wij in de afsluitende uren leven.
228 Israël is in haar thuisland, de grote kalender van God. Ze is aan het terugkeren, kijkend: "Waar is de Messias?"
229 Wij weten dat toen Jozef zich bekend maakte aan zijn broeders, hij de heidenen van de hoven wegzond. Zijn vrouw en kinderen waren in het paleis. Er moet een wegnemen zijn van de heidenen zodat Israël er kennis van zal krijgen. Dan zal er een tijd komen van wenen en schreeuwen en roepen: "Waar kreeg U deze lidtekens?"
230 Hij zei: "In de handen van Mijn vriend. Van Mijn vrienden heb Ik deze littekens in Mijn hand gekregen", in het huis waar Hij werkelijk geaccepteerd had moeten worden, wanneer Hij Zichzelf opnieuw aan Israël bekendmaakt.
231 God, terwijl de heidenen een kans hebben, mogen zij zich snel bekeren en tot U komen.
232 Terwijl we onze hoofden gebogen hebben, Zacheüs, wil ik dat u even een ogenblik heel eerlijk bent, en de Rebekka's ook. In deze kleine opgebroken boodschap, als er iets tot uw hart gesproken heeft en u zegt: "Ik heb nog nooit die ervaring ontvangen van de Heilige Geest, het volle Evangelie, maar ik zou het graag willen hebben. Ik wil dat u mij gedenkt in gebed, broeder Branham. Ik ga mijn hand opsteken, niet tot u, maar tot God." En zeg: "Bid voor mij." En ik zal het gebed beëindigen, u gedenkend. God zegene u. God zegene u, u, u, u, tientallen handen.
233 U zegt: "Doet dat echt enig goed, broeder Branham?" Zeker. "Hoe komt dat?"
234 Ziet u, de wetenschap zegt dat u uw hand feitelijk niet kunt opheffen. Waarom niet? De zwaartekracht van de aarde zou uw hand naar beneden houden. Maar u hebt een geest van leven in u gekregen. En dat leven dat in u is, een ander leven kwam er naartoe en zei: "U bent verkeerd."
235 En u brak de wetten van de wetenschap en stak die hand omhoog naar de Schepper, en zei: "Gedenk mij." Hij zal het. Als u dat werkelijk meende, zal Hij u op uw woord nemen. God zegene u daar achteraan. Iemand anders nu voor wij afsluiten? Ik ga slechts een klein woord van gebed zeggen, ga bijna bidden. God zegene u, meneer. God zegene u. Iemand anders?
236 [Een zuster in de samenkomst citeert enkele Schriftplaatsen – Vert] Amen. Van barmhartigheden, deze kleine dienstmaagd stond op onder de Geest, een belofte uitsprekend.
237 Zou u... zou u uw hand willen opsteken als u het nog niet hebt gedaan? En zeggen: "Slechts..." Dat is al wat ik u zal vragen te doen. Steek slechts uw hand omhoog, erken dat u verkeerd bent, en dat u barmhartigheid wilt. Het huis is open. "Er is een bron in het huis van David geopend voor zonde en onreinheid." Wilt u het vanavond aanvaarden, iemand anders nu, voordat wij afsluiten? Er zijn veertig, vijftig handen geweest die omhoog gingen in het gebouw, van mannen en vrouwen – jong en oud – die hun handen omhoog staken. In orde. God zegene u, meneer. In orde.
Laten we bidden.
238 Here Jezus, ik geloof dat deze handen omhoog gestoken werden in de diepste oprechtheid. U kent hun bedoeling. U kent hun motief om dit te doen. En ik bid, hemelse Vader, dat Uw Goddelijke barmhartigheid op ieder van hen zal rusten. Mag het vanavond een tijd van verandering zijn. Mogen zij naar beneden glijden uit de boom van het farizeïsme van eigengerechtigheid. Mogen zij naar beneden glijden uit de boom tot voor Jezus Christus, en zeggen: "Here, als ik verkeerd heb gedaan, ben ik bereid om het in orde te maken." En vanuit deze kleine banketzaal vanavond, Vader, zult U ook met hen naar huis gaan en de maaltijd met hen houden, om altijd bij hen te blijven door het leven en tot in alle eeuwigheid. Wilt U het niet toestaan, als ik mijn gebed aan U aanbied ten behoeve van hen?
239 U hebt gezegd: "Niemand kan tot Mij komen tenzij Mijn Vader hem eerst trekt. En al wat de Vader Mij gegeven heeft, zal tot Mij komen." U beloofde dat.
240 En nu, Here God, dezen zijn gegeven als trofeeën van genade en liefde. Zij zijn in Uw handen, en geen mens kan hen eruit rukken. Met eerlijke oprechtheid in hun hart, met een eerlijke belijdenis die zij gedaan hebben, dat zij zich willen afwenden van de wegen van de wereld naar de wegen van God, voor hun leven.
241 Ontvang hen, o Here, vraag ik, als ik voor hen bemiddel, staande voor Uw grote witte troon. Door geloof staan wij daar, kijkend op de ivoren troon van God waar een bloedig Offer voor ligt, bemiddelingen makend op onze belijdenis. Help hen, Vader. Ik bied hen aan U aan als liefdegaven, in de Naam van Jezus Christus. Amen. Amen.
242 Nu, ieder van u die uw hand opgestoken had, ik wil u vragen iets voor mij te doen. Ik wil dat u enkele van deze predikers hier ontmoet en hun vertelt dat u Christus geaccepteerd hebt als uw Redder, en dat u gedoopt wilt worden, en dat u vervuld wilt worden met de Heilige Geest. En God zal u dat toestaan.
243 Nu, ik was aan iets anders aan het denken, maar wij zullen geen tijd hebben, omdat het ongeveer vijf minuten voor de tijd is dat wij de plaats moeten sluiten, maar wij waarderen uw geduld.
244 En al uw handen die omhoog gingen, nu, ik wist niet precies waar zij waren, gewoon overal. Maar toen u uw hand opstak, meende u dat zeker. U zou uw hand niet opsteken om het zomaar te doen. Als u dat deed, is dat huichelachtig. Steek uw hand op. Doe nooit en te nimmer iets als u het niet echt oprecht doet. En wanneer u die beslissing neemt, en diep in uw hart meent dat u het hebt gedaan, wandel er dan oprecht mee. God zal u eren.
245 Zeg, tussen haakjes, wist u ooit wat er gebeurde met Zacheüs? Zou u graag willen weten wat er met hem gebeurde? Hij werd lid van de Volle Evangelie Zakenlieden Vereniging van Jericho. Wilt u ook niet toetreden?