Een deur in een deur
Door William Marrion Branham1 Dank u zeer, broeder, broeder Tony, en tot alle vrienden, pelgrimreizigers, vreemdelingen! Weet u, we beweren niet te zijn... Neem me niet kwalijk.
2 [Een broeder bij de preekstoel zegt: "Broeder Branham, ik zou graag iets willen vertellen wat ongeveer drie jaar geleden gebeurde. Misschien weet u hier niet van, maar ik wil het de samenkomst laten weten. Ongeveer drie jaar geleden was ik in een conventie in Tulsa, Oklahoma, en ik was gewoon aan het bidden en aan het vasten, en ik hunkerde er gewoon naar dat ik op de een of andere manier vele, vele zielen zou kunnen krijgen. Dus ik liep naar voren naar broeder Branham en zei: 'Broeder Branham, zou u willen bidden dat God mij dit jaar vele, vele, vele zielen zal geven?' En hij legde gewoon zijn hand op mij en hij bad – nu luister hiernaar – drie dagen later kwam er een man naar me toe en hij zei: 'Wat zou je er van vinden om naar Brazilië te gaan?' Hij betaalde mijn reis helemaal naar Brazilië en kocht een nieuwe evangelietent voor me, en ik bleef daar verscheidene maanden. En elke dag zaten we tot tien, tot vijftien, tot twintig meter buiten de tent. En God gaf ons gewoon vele, vele, vele zielen. Ik wil u gewoon bedanken, en God zegene u." – Vert]
3 God zegene u, broeder. ["Dank u. God zegene u." – Vert] Die verslagen hoor ik graag, dat zielen gered worden, weet u. Dat is de hoofdzaak. En we zijn blij hier te zijn en zoveel van onze vrienden bijeen te zien uit verschillende delen van het land. En deze broeder hier komt nu naar de stad; ik begrijp dat zijn uitrusting voor een... voor een grote opwekking vanmorgen al is uitgeladen. Zeker bid ik, broeder, dat Hij u een grote opwekking en vele zielen hier in de stad geven zal.
4 En ik ben vanmorgen blij veel van mijn bevriende voorgangers te zien. Broeder Outlaw daar van Phoenix; ik bemerkte hem zojuist toen ik opstond. En ik ben zeer verheugd u hier te zien, broeder, broeder Outlaw. U broeders die van Jericho omhoog komt, hier naar Jeruzalem, om ons te bezoeken. We zijn altijd verheugd om hen bij ons te hebben. Dat is waar, Tony.
5 En dus, ik maakte die opmerking daarginds dus bij broeder Williams, niet lang geleden, daarginds in Phoenix. Ik zei: "Weet u, ik woon hier nu in Tucson, weet u. Dus moet ik deze plaats een beetje hooghouden, ziet u, hierboven op de berg, en neerkijken op Jericho om onze broeders te zien. Wel, we zijn altijd..."
6 En broeder Carl sprak erover dat er hier zoveel zijn die wel honderd mijl afleggen vanuit Phoenix hier naartoe. Hoeveel zijn er hier uit Jeffersonville, Indiana? Ga staan. Overal hier in het rond. Dat is ongeveer eenentwintighonderd mijl [bijna vierendertighonderd kilometer – Vert]. O, Carl!
7 Ben zo blij hier te zijn om van deze wonderbare 'Zoonschijn' aan de binnenkant te genieten. Kijk, wij spreken erover dat dit de stad van de zon is. Dat is de buitenkant. Maar o, deze binnenkant-Zoon, my, daar geniet ik van! [In het Engels klinkt zon en zoon hetzelfde – Vert]
8 Ik heb van de week genoten van deze zegeningen en woonde hier de opwekking van broeder Bethany bij in de First Assemblies of God. En ik waardeer deze dappere soldaat van het kruis en zijn fijne predikingen zeer. Het heeft deze week voor mij zoveel betekend. Ik zei: "Broeder Bethany en ik hebben vele dingen gemeen, speciaal de manier waarop wij onze scheiding in ons haar hebben, broeder Bethany." Het zit zo, dat wij elkaar dan altijd kunnen herkennen waar we ook zijn.
9 Dus zijn we dankbaar voor deze gelegenheid hier bij broeder Tony te zijn. Ik kan die naam niet uitspreken en daarom noem ik hem "broeder Tony". Excuseert u mij. Zij noemden Petrus "Petrus", en Paulus "Paulus", dus is dit Tony. Ik vertel hun altijd: "Noem mij gewoon 'broeder Bill'." Die naam heb ik graag, "broeder Bill" of "broeder", in ieder geval om met u verbonden te zijn, een broeder te zijn.
10 Ik genoot van dat ontbijt! Het enige was dat er niet genoeg stroop was. Ik – ik had te weinig. En ik leende bij mijn zoon en bij hem raakte het op, en leende van hun broeder. Hij had een extra bord en nog steeds had ik niet genoeg stroop. Ik ben een Baptist, weet u. Ik geloof niet in sprenkelen. Ik houd ervan ze echt te dopen. Ik houd van veel, veel stroop. Ik kreeg de suikerpot en daarin is niet al teveel overgebleven. Ik moest er een beetje suiker bij doen, weet u.
11 Ik herinner mij daar beneden in het zuiden – ik geloof dat het Alabama was – ik was bij de mensen van de Zendingsbaptisten. Ik hield daar een opwekking. En ik verbleef buiten op een kleine, oude, afgeschermde veranda. En daar was een oude kleurling zuster. Ze zei... Weet u, ik had die avond flink gepredikt en kon de volgende morgen amper opstaan. En zij riep mij, en ik herinner mij dat ik net genoeg wakker werd om haar te horen zeggen: "Hé, dominee." Ze zei: "Lieverd, kom! Ik heb je appelflappen vanmorgen al vier keer gebakken." Vier keer bakte zij die appelflappen! Ik houd ervan. Gewoon een verhaaltje dat ik mij herinner. We zijn hier gewoon bij elkaar, weet u.
12 Oude broeder Bosworth, hoevelen hebben dr. Bosworth allemaal gekend? Hij was een zeer goede vriend van mij. Een keer zei hij tegen mij: "Broeder Branham, weet u wat kameraadschap is?"
Ik zei: "Ik denk van wel, doctor."
13 Hij zei: "Het zijn twee kameraden in één schip." Weet u, dat is gewoon hier, waar men... En dat is dus de manier. Dat is een dichte gemeenschap; dichte, niet gesloten; maar dichte gemeenschap met elkaar.
14 Ik herinner me een dag, denkend aan appelflappen. Wij noemen ze in het zuiden "flapjacks", broeder Bethany. Dus wij... Ik was op een kleine vistocht in noordelijk New Hampshire. Het is de verblijfplaats van deze scheermes- en vierkantstaartforellen. En ik had een kleine tent op mijn rug. En ik had met mijn rugzak ongeveer anderhalve dag gelopen waar al die weekhartige kerels niet konden komen. Dus was ik daar forel aan het vangen. O, wat een tijd had ik daar! En een klein kampeertentje. En de vorige dag had ik een klein watergat ontdekt waarin, o, prachtige grote forellen lagen, en ik was ze zo snel mogelijk aan het vangen. En als ik er één had gevangen... Als ik hem gedood had, nam ik hem en at ik hem op. Maar gewoonlijk zette ik hem terug, als het hem niet te veel beschadigd had.
15 En ik zat steeds vast met mijn vlieg in een groepje elandwilgen achter mij. En ik dacht: "Morgenochtend vroeg neem ik mijn bijl en ga erheen en hak die elandwilgen om", want ik bleef steeds met mijn coachmanvlieg in die elandwilg vastzitten. Dus stond ik vroeg op en dacht ik: "Goed, ik kan wel een stuk of twee forellen vangen voor ontbijt." En ik was alleen. En ik nam mijn kleine, oude bijl en ging erheen, hakte dit elandwilgje om, ving enkele vissen, en was op de terugweg.
16 En ik hoorde een geluid. Het was een oude moederbeer. De plaats daar was er vol van. Het was een zwarte beer. Zij had twee kleintjes. En zij was mijn tent ingegaan en ze hadden die afgebroken. Er was niets meer van over. Het is niet wat zij eten, het is wat ze vernielen. Als ze iets horen rammelen, springen ze er bovenop, weet u. En mijn oude kachelpijp was stukgeslagen en, wel, er zat niets anders op dan terug te gaan.
17 En toen die oude moederbeer mij zag aankomen, rende ze weg en riep haar jonkies, en één ervan kwam. De andere kwam niet. Wel, ik vroeg me af waarom hij niet ging. Tja, ik had een oude, roestige pistool daar in de tent liggen, maar de beer zat erop. Maar ik zou die oude beer toch niet willen doodschieten en twee weesjes in het bos achterlaten. Dus ik... En ik verzeker u... Als je een oude moeder met kleintjes pakt, zal ze je daadwerkelijk krabben, weet je. Ze raakt wel een beetje van streek, wanneer je van plan bent om die kleintjes lastig te vallen.
18 Dus dit kereltje zat daar, nog maar een klein beertje. Het leek erop dat hij ongeveer 20 pond woog; 15 of 20 pond. Het was vroeg, ze waren nog maar een poosje uit hun winterslaap. En de kleine makker had zijn rug naar mij toegekeerd, zo helemaal in elkaar gedoken. "Wel," dacht ik, "waar is dit ventje zo in geïnteresseerd?" En de oude moederbeer en het andere jong zaten daar verderop en ze bleef naar hem roepen, maar hij schonk geen enkele aandacht aan haar.
19 Ik dacht: "Wat is er met dat kereltje aan de hand?" Ik hield een boom in het oog waar ik in kon gaan als zij mij achterna zou komen. Dus ik dacht: "Ik moet erachter zien te komen waardoor dat ventje zo gefascineerd is." Gewoonlijk rennen ze weg. Dus ik bleef heen en weer lopen en hield haar in de gaten totdat ik naast de tent kwam. En je zou verbaasd zijn over wat er aan de hand was.
20 Dat kereltje had mijn strooppot gepakt, een emmertje van bijna twee liter, vol met stroop. En hij had het deksel eraf gehaald. En zij houden hoe dan ook van zoet, weet u. Hij wist niet hoe hij het moest drinken, dus stak hij gewoon zijn pootje erin en likte het zo, weet u, wanneer hij het omhoog trok. En hij kon niet... En ik schreeuwde naar hem. Ik zei: "Maak dat je weg komt!" En hij draaide zich om. Hij kon zijn ogen niet open krijgen, stroop in zijn ogen, weet u, terwijl hij keek, weet u. En hij had dat emmertje zo schoon uitgesopt als het maar kon.
21 En ik stond daar gewoon te lachen. En iedere keer heb je juist dan geen camera, weet u, om die foto te nemen. En daar zat hij. En toen, nadat hij het emmertje echt goed had uitgelikt, ging hij naar zijn oude moeder en broertje toe, en toen likten zij hem.
22 Dus ik dacht: "Dat is als een goede oude Pinkstersamenkomst, wanneer we met onze handen tot aan onze ellebogen in de honingpot geraken. Om daarna naar buiten te gaan en iemand anders erover te vertellen, om hen ons een poosje af te laten likken", weet u. Gewoon een samenkomst met goed aflikken, weet u. Ik dacht daaraan, dat die kleine beer dat had.
23 Nu was er voor hem geen veroordeling zolang hij stroop likte, weet u. Dus zo voelen wij ons in een goede, ouderwetse samenkomst. Daar is geen vormelijkheid. Het is niets anders dan eenvoudig zitten en likken. Dat is alles.
24 In de Bijbel droeg de herder een knapzak aan zijn zijde, weet u. En vaak droeg hij daar kleine hoeveelheden honing in. En als hij een schaap had dat ziek was, ging de herder naar een kalksteenrots en drukte daar wat honing op. En de schapen houden ook van zoetigheid, weet u. Dus zou hij (het schaap) er heengaan om aan die rots te gaan likken. Hij likte de honing op, maar al likkend kreeg hij het kalksteen binnen, en het kalksteen hielp hem te genezen.
25 Ik heb hier een hele knapzak vol met honing, en ik ga het op die Rots, Christus Jezus, aanbrengen en u schapen, begin nu maar gewoon te likken. Ik weet zeker dat het al onze mankementen zal genezen, als wij slechts zullen likken aan de Rots der eeuwen, en Hij zal zeker zorgdragen voor de rest. Hij is onze Geneesheer van lichamelijke en geestelijke ongemakken. Hij is de Lelie der valleien. En in de lelie vinden we opium, en opium brengt alles wat hindert tot rust. Het brengt u in een bedwelming, en zo komt de Heilige Geest. Het brengt u in een zorgeloze toestand waarin u er niet om geeft wie er bij u zit, of wat dan ook. Dan kunt u stoom afblazen. Dat is het.
26 Ik herinner me een keer dat een klein meisje vervuld werd met de Heilige Geest. Zij was ook een Methodist. En zij gaf een getuigenis. Ik zal nooit de platte uitdrukking vergeten, niet erger dan wat ik nu zeg. En ze zei: "Wel, ik wil de Here prijzen voor deze Heilige Geest." Ze zei: "Als het nog beter was, zou ik barsten."
27 Ik houd van deze Volle Evangelie Zakenlieden conventie en samenkomsten. En weet u, ik werd enkele jaren geleden, ongeveer vijfendertig jaar geleden, aangesteld in de Zendingsbaptistenkerk. En ik probeerde daar jarenlang een trouw dienaar van het Evangelie te zijn, en van alles wat ik wist dat juist was. En toen, nadat het grote visioen kwam...
28 En ik had nooit van zoiets als Pinksteren gehoord. Ik hoorde hen vertellen dat er een groep heilige rollers in de stad was, die snikkend op de vloer zaten, enzovoort. Wel, ik schonk er nooit enige aandacht aan. Maar toen God mij riep, kwam ik onder hen en ik heb gewoon... Bleek dat wat in mijn hart was, wat hunkerde naar iets, als een handschoen paste over een koude hand. Het is gewoon de juiste zaak, en ik heb er werkelijk van genoten.
29 Toen ik onder de broeders kwam, bemerkte ik dat het onder hen was zoals bij ons, Baptisten. Zij waren in zoveel verschillende organisaties uiteengevallen! My, het waren allemaal verschillende soorten. Sommigen bereden een kameel met één bult, en sommigen een met twee bulten, en sommigen een met drie, en sommigen hadden helemaal geen bult. Maar weet u, ik dacht: "Ik wil me niet bij een bepaalde groep aansluiten, omdat ik dan geïdentificeerd wordt met alleen die bepaalde groep. Daarom wil ik eenvoudig tussen hen in staan en zeggen: 'Wij zijn broeders.'"
30 Ik geloof dat het Jakob was [Dit betreft Izak, zie Genesis 26:19–22 – Vert] die een bron groef en de Filistijnen joegen hem ervan weg. Als ik me goed herinner noemde hij haar "Twist" of zoiets. Toen groef hij een andere en hij zei dat de Filistijnen hem ervan wegjoegen, dus die noemde hij "Strijd". Hij groef er nog een. Hij zei: "Daar is ruimte voor ons allemaal." En dat is wat ik geloof. Er is ruimte voor ons allemaal.
31 En het enige waarom ik mij heb aangesloten sinds ik in deze Volle Evangelie beweging ben, is omdat ik één van u ben. En ik denk dat het het dichtste bij de hemel is wat er is. Als er iets dichterbij is, zal ik proberen het te vinden. Maar dit is wat ik heb gevonden, en ik vind dit fijn. Ik blijf hierbij tot er iets komt wat beter is. En ik zie uit naar iets beters dat gaat komen. Zoals Petrus op de Pinksterdag zei: "Dit is dát." En als dit niet dát is, dan houd ik dit tot dát komt. Dus dan houd ik mij bij dit, omdat dit heel goed is.
32 En toen ontdekte ik dat deze Christelijke Zakenlieden, Volle Evangelie Zakenlieden, ongeveer op dezelfde manier in de bres stonden tussen de grote fijne organisaties van de kerken, trachtend iets te overbruggen, dat was gemeenschap brengen, strijdend, niet proberend een van hun organisaties af te breken of allen in één organisatie te brengen, maar enkel om gemeenschap te brengen. En daarom werkte ik samen. En dit is de enige organisatie waartoe ik behoor, deze Volle Evangelie Zakenlieden, omdat men tracht te doen wat naar mijn mening een grote dienst voor God en Zijn gemeente is, namelijk een gevoel onder ons te brengen dat wij niet afgescheiden zijn. Wij zijn broeders, en wij hebben allen dezelfde Heilige Geest ontvangen. Welnu, als God u de Heilige Geest geeft, geeft Hij de volgende de Heilige Geest.
33 Zoals het stel Branhams. Ik heb negen broers, en sommigen zijn dik en klein, lang en slank, en ik ben meneer Tussenin. Ze zijn dus verschillend; sommigen met blond haar, en sommigen met zwart haar, en sommigen met helemaal geen haar. En dus ben ik nog steeds meneer Tussenin. Maar ondertussen zijn we ook broeders. Gewoonlijk gingen wij de achtertuin in en vochten we daar met elkaar. Maar wanneer we in de voortuin waren en iemand sprong op een Branham... O, o! Het was gewoonweg te erg.
34 En ik denk dat dat de wijze is waarop wij ons allemaal zouden moeten voelen, ziet u. Soms doet God dingen die wij... in onze ogen wel niet helemaal goed lijken. Maar toch, als God het doet, laten we er dan maar "amen" op zeggen. God doet het hoe dan ook. Begrijpt u? En wij zien uit naar een tijd.
35 Ik zat vorige zondagavond in de dienst van broeder Bethany die predikte over het merkteken van het beest, en de man raakte daar een hoofdgedachte aan die mijn ziel deed trillen. Hij zei dat er iets verderop iets groters op ons wacht – of iets in die richting – iets wat God op het punt staat te doen. Dat geloof ik ook, om deze zaak te beëindigen en de gemeente de heerlijkheid in te zenden. Hoe verbazingwekkend! Laten wij nu niet zo traag zijn dat wij zullen...
36 Vergeet niet dat God Zijn wegen nooit verandert. Hij blijft erbij vanwege Zijn Woord. Hij is het Woord, en Zijn Woord kan niet falen. Hij is oneindig. Daarom, als God een besluit over iets neemt, moet het altijd zo blijven. Hij kan er niet op terugkomen en zeggen: "Ik was verkeerd." Zie? Ik kan dat wel; u kunt het. Maar God kan het niet, omdat Hij oneindig is. Zie? Zijn eerste beslissing is eeuwig.
37 Toen God de beste versterking die Hij voor de Zijnen zou kunnen hebben aan de mens gaf, om hem vast te houden en te verbergen, gaf God de mens Zijn Woord in de hof van Eden; Zijn Woord. En Eva maakte die onbezonnen, beslissende, grote... een van de hoogst onbezonnen dingen die ze ooit had gedaan, of ooit kon hebben gedaan, was te redeneren met Gods Woord. Wij redeneren niet, wij geloven het gewoon! Nu, God heeft nooit iets anders goedgekeurd dan Zijn Woord te geloven. Dat is juist. Zijn Woord, daar moeten wij achter blijven staan.
38 Even een klein ding hier tussendoor. U weet dat de Bijbel had voorzegd dat er op een dag een groot profeet zou komen die Israël bijeen zou vergaderen. En toen Hij kwam, weet u dat Hij te midden van de mensen liep en zij het niet wisten? En toen op een dag sprak Jezus tot Zijn discipelen en zei: "De Zoon des mensen zal naar Jeruzalem gaan", enzovoort.
39 Ze zeiden: "Waarom zeiden de schriftgeleerden..." Anders gezegd: de schrijvers van de Schriften. "Waarom hebben de schriftgeleerden gezegd dat Elia eerst moet komen om alle dingen te herstellen?"
40 Hij zei: "Ik zeg u dat Elia waarlijk eerst zal komen. Doch Ik zeg dat Elia reeds gekomen is en u wist het niet. Kijk, hij liep precies tussen hen door en ze wisten het niet. Evenzo met de Zoon des mensen." Zij begrepen dat Hij over Johannes de Doper sprak. Nu kijk, hij was maar een zonderling bij de rivier daar ergens, een verwilderde man die probeerde mensen te verdrinken in het water, enzovoort, een heel vreemde boodschap. Maar dat was Gods voorbode. "En het ging voorbij en zij wisten het zelfs niet." Jezus kwam... Ik denk dat een derde van de Joden nooit van Johannes heeft gehoord.
41 Ik vermoed dat toen Jezus op aarde was niet al teveel Joden, en een honderdste van de bevolking op aarde, ooit hebben geweten dat Hij hier was. Hij was gekomen en gegaan.
42 De kerk, u Katholieke mensen, hoezeer u ook een claim op Patricius probeert te leggen. Ieder die Patricius heeft gekend, weet dat hij ongeveer evenveel Katholiek, Rooms-katholiek was als ik. Dus, maar kijk, kijk naar Jeanne d'Arc, dat geheiligde meisje dat visioenen enzovoort zag. Wat deed u? U verbrandde haar als heks op de brandstapel. Zij was heengegaan nog voor u wist dat zij een heilige was. Zie? Weet u, zou dat niet afschuwelijk zijn?
43 En Jezus zei: "Zoals het was in de dagen van Noach, zo zal het zijn bij de komst van de Zoon des mensen, waarin acht zielen werden gered door water."
44 Wat als vandaag de opname kwam en Hij er twee uit Tucson nam en één uit Phoenix, en zo de wereld rond, zoals de universele opname zal zijn? En degenen die uit de dood opstaan, zullen Hem in de lucht ontmoeten en er heimelijk vandoor gaan; een mysterieuze zaak. En dan valt er een dezer dagen oordeel op de aarde. Dan zegt u: "Wel, zou er niet eerst een opname zijn?"
"Het is reeds gekomen, en u wist het niet."
45 Bedenk hoeveel mensen er vandaag in de wereld zullen verdwijnen, en er wordt zelfs geen woord over gerept. U zult er niets over weten. Als er vandaag vijfhonderd mensen in de wereld vermist worden, zult u er niets over weten.
46 Wij leven in een verschrikkelijke tijd. Laten we onze lampen getrimd hebben. Ik zeg niet dat het zo zal zijn. Ik zeg: wat als het zo was? Dan treft het oordeel en de opname is voorbij. Ziet u?
"Hij is reeds gekomen, en u wist het niet."
47 Dus wanneer we in deze samenkomsten bijeenkomen, laten we dan voor één doel samenkomen, en dat is om God te dienen. Laten we in ons leven zaken op orde zetten. Welk goed doet het ons om iets na te bootsen? Waarom zullen wij een vervangingsmiddel accepteren wanneer de hele hemel gevuld is met echte Pinksterkracht en zegeningen? Waarom zouden wij een vervangingsmiddel accepteren? Gods zegeningen zult u niet uitputten. Vraag overvloedig.
48 Zou u zich een visje van ongeveer anderhalve centimeter lang kunnen voorstellen, daar midden in de oceaan, dat zegt: "Ik kan maar beter spaarzaam van dit water drinken, anders kom ik misschien tekort"? Nu, dat klinkt dwaas. Wel, het is dwazer dan dat om te denken dat u Gods goedheid zou kunnen uitputten.
49 Ik keek een moment geleden, en het was een eer voor mij die bejaarde man, Carl Williams' vader, en zijn moeder te zien opstaan; de eerste keer, voor zover ik weet, dat ik het voorrecht had hen te zien. En bedenk, ongeveer tachtig jaar oud, iets in die richting, en hoe God dat oude echtpaar heeft gespaard. Ze zien er eerder uit als Carls broer, niet zijn vader. En Tony zei dat zijn moeder daar uit de auto stapte, de deur dichtsloeg, en er als een kleine soldaat langs liep. My, my! Zie? Wat is God goed voor ons geweest!
50 Nu, als u niet... als u geen lid van deze Volle Evangelie Zakenlieden bent, u mannen. Ik spreek tot u Baptisten als een Baptist. Voor een Methodist ben ik een Methodist.
51 Op een keer predikte ik in Arkansas en ik zou... Er was een oude man op krukken geweest en hij was genezen. Hij verkocht op straat potloden. En die avond stond hij op en nam gewoon de hele samenkomst over. Er waren daar ongeveer, o, ik vermoed vijf- of zesduizend mensen in het Robinson Memorial Auditorium in Little Rock. En hij zei: "Prijs God dat Hij mij heeft genezen." Je kon bijna niet prediken. En hij stond meteen op en zei: "Hé, broeder Branham, ik wil u iets zeggen."
52 Nu, hij vierde gewoon een gastronomisch feest helemaal voor zichzelf. Hij bezorgde zichzelf dus een goede tijd. Hij was genezen en dat betekende alles voor hem. En dus zei hij: "Weet u..." Toevallig was hij een Nazireeër. En hij zei: "Weet u, ik hoorde u spreken en ik was overtuigd dat u een Nazireeër was." Hij zei, toen zei hij: "Ik..." Hij zei: "Toen hoorde ik iemand zeggen dat u Baptist was." Hij zei: "En bijna al uw mensen hier zijn Pinkstermensen. Ik begrijp dit niet."
53 Ik zei: "O, dat is erg eenvoudig." Ik zei: "Ik ben een Pinkster Nazireeër Baptist." Zo is het. Dat is waar.
54 Wij zijn Christenen, geboren uit Zijn Geest, gewassen in Zijn bloed, en zien uit naar de komst van onze Heer. De Here zegene u.
55 Als u een zakenman bent, of wat anders, laat me u iets zeggen. Kom binnen. Kom, heb gemeenschap. Heb niets slechts gemeenschap met een groep mannen die u de hand kunt schudden; maar krijg wat zij hebben, de Heilige Geest. Dat brengt de echte gemeenschap.
56 U kunt niets fabriceren, weet u. U wordt niet gevraagd om iets te fabriceren. De gemeente wordt niet gevraagd vruchten te produceren of te fabriceren. U moet vruchten dragen. Zie? Je zou niet tegen een schaap kunnen zeggen: "Fabriceer wol." Laat hen maar een schaap worden, en hij zal wol dragen. Daar zit het probleem, wij proberen iets te fabriceren. Fabriceer het niet. Wees het, krijg de binnenkant in orde.
57 Zou u zich een zwarte vogel kunnen voorstellen die daarboven pauwenveren in zijn vleugels zit te steken, en zegt: "Kijk, ik ben een pauw"? Hij probeert er iets in te steken dat nooit vanuit de binnenkant groeide. En wij vinden teveel hiervan onder onze Pinkstergroepen. Laat ons echte, oorspronkelijke, wedergeboren Pinkstermensen zijn. Ik zeg nu dit, dat dit het enige is wat ik ooit heb gevonden – aan deze kant van de hemel – wat mij de verzekering geeft dat mijn zonden weggedaan zijn en ik geboren ben uit de Geest van God. Dan hebt u iets, een anker in u, dat vasthoudt.
58 Wel, ik was niet van plan zoveel van uw tijd te nemen. Ik weet dat u moet gaan. En ik ben hier een van die wat langdradige kerels. Het kost me ongeveer een uur om te starten, en dan predik ik ongeveer twee uur, vervolgens kost het me ongeveer drie uur om te stoppen. En dus... Vanmorgen zal ik het echter niet zo bont maken. Wij waarderen dus uw komst.
59 En ik woon hier nu in Tucson, hier in het goede oude Jeruzalem. En ik zal hier een keer of twee zijn, broeder Tony, zo de Here wil, om mee te helpen en al uw... ieders opwekkingen bij te wonen. Tot u, prediker broeders: ik ben hier nooit gekomen om een kerk te stichten. Ik kom hier om wat reeds gesticht is te helpen, om met al wat ik kan, mijn kracht erin te steken om u broeders te helpen zielen te winnen hier in Tucson. Niet om ooit ergens een samenkomst te beginnen, tenzij het een coöperatieve samenkomst is of zoiets, waarin wij bijeen zouden kunnen komen. Ik ben hier nooit gekomen om een kerk te starten. Nee. Wij hebben er meer dan genoeg. Wat wij nodig hebben is ze op te vullen met wedergeboren Christenen. Jazeker.
60 Dus ik ben hier om ook mijn schouders er onder te zetten, en op elke wijze die ik kan en overal waar ik kan, bij iedere deur die openstaat te helpen, om getuigenis te geven van de reddende genade van onze Here Jezus Christus, en de vervulling met Zijn Heilige Geest Die mij al deze jaren bewaard heeft. Nu, menigmaal...
61 Ik zag Tony een poosje geleden, die zei: "Ik moet opschrijven, broeder Branham, wat ik wilde zeggen." Ik eveneens. Weet u, wanneer je een beetje ouder wordt, denk je niet meer helemaal zoals je gewend was.
62 Iemand vroeg onlangs: "Broeder Branham, hoe oud bent u?"
"O," zei ik, "ik ben de vijfentwintig gepasseerd."
"Hoeveel?"
Ik zei: "Ik passeerde het voor de tweede keer."
63 Dus ben ik geen kind meer. Daarom maken we in het midden een scheiding in ons haar, broeder. Dat is waar. Zo is het.
64 Wel, heeft iedereen de Here lief? [Samenkomst zegt: "Amen." – Vert] O, wonderbaar! Laten we nu afleggen elke last en elke kleine zorg.
65 En zou ik u, als het nu niet te ongemakkelijk is, mogen vragen – daar wij al een lange tijd gezeten hebben – of we even een moment kunnen opstaan voor gebed.
66 En terwijl u nu staat, ga ik een hoofdstuk, of een vers uit de Bijbel lezen, terwijl u, als u wilt, aandachtig luistert. Ik ga lezen uit het boek van de Openbaring van Jezus Christus, te beginnen bij het veertiende vers van hoofdstuk 3.
En schrijf aan de engel van de gemeente der Laodicensen: Dit zegt de Amen, de trouwe, en waarachtige Getuige, het Begin der schepping Gods:
Ik weet uw werken, dat gij noch koud zijt, noch heet; och, of gij koud waart, of heet!
Zo dan, omdat gij lauw zijt, en noch koud noch heet, Ik zal u uit Mijn mond spuwen.
Want gij zegt: Ik ben rijk, en verrijkt geworden, en heb aan geen ding gebrek; en gij weet niet, dat gij zijt ellendig, en jammerlijk, en arm, en blind, en naakt.
Ik raad u dat gij van Mij koopt goud, beproefd komende uit het vuur, opdat gij rijk moogt worden; en witte klederen, opdat gij moogt bekleed worden, en de schande van uw naaktheid niet geopenbaard worde; en zalf uw ogen met ogenzalf, opdat gij zien moogt.
Zo wie Ik liefheb, die bestraf en kastijd Ik; wees dan ijverig, en bekeer u.
Zie, Ik sta aan de deur, en Ik klop; indien iemand Mijn stem zal horen, en de deur opendoen, Ik zal tot hem inkomen, en Ik zal met hem avondmaal houden, en hij met Mij.
Die overwint, Ik zal hem geven met Mij te zitten in Mijn troon, zoals Ik overwonnen heb, en ben gezeten met Mijn Vader in Zijn troon.
Die oren heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt. [Engels: "Die een oor heeft..." – Vert]
67 Laten we bidden, met onze hoofden en harten gebogen.
68 Here Jezus, wij danken U vanmorgen, onze genadige en edele God, Die de Here Jezus opnieuw uit de dood terugbracht en Hem vanmorgen aan ons heeft voorgesteld in de vorm van de Heilige Geest, Die over onze harten broedt voor een dichte wandel met Hem. Omdat, terwijl wij de dag ten einde zien lopen, dit tijdstip nu spoedig zal overgaan in eeuwigheid. Wij naderen de kust. We kunnen de branding horen. O God, dit is een gevaarlijk uur, zoals wij hier lezen, dit laatste gemeentetijdperk, Laodicéa, waarin wij de kust naderen. En de rijkdommen en dingen van deze wereld hebben de ogen van de mensen verblind. O, wij bidden, God, dat ons anker een houvast zal krijgen op de Rots der eeuwen, terwijl wij wachten op de dageraad. Schenk het, Heer.
69 Zegen deze beweging van God, de Volle Evangelie Zakenlieden afdeling genaamd. Wij bidden dat U deze bepaalde afdeling hier in Tucson wilt zegenen. Moge het groeien tot deze Ramada deze muren naar beneden zal moeten halen om zijn tent uit te spreiden, om de wedergeboren Christenen die binnen zullen komen te herbergen. Sta het toe.
70 Zegen de broeder die met de opwekking, met een tent naar de stad komt. Moge het een instrument zijn om te helpen zielen binnen te brengen naar deze kerken en naar het Koninkrijk van God.
71 Zegen broeder Bethany, daar in de First Assembly, als hij zijn belangrijk werk daar voortzet voor het Koninkrijk van God, Heer. Hoezeer bidden wij dat U zult doorgaan met hem, en met de kerken door het hele land.
72 Terwijl wij nu op U wachten, moge de Heilige Geest ons de inspiratie geven, en de samenhang van de tekst verhelderen, want wij vragen het in Jezus' Naam. Amen.
U mag gaan zitten.
73 Hebt u er ooit wel eens even bij stil gestaan dat dit de laatste keer zou kunnen zijn dat wij elkaar ooit nog ontmoeten? Weet u dat misschien sommigen van ons hier, als wij de volgende samenkomst weer terugkomen... dat sommigen van ons zouden kunnen ontbreken? Wij weten niet wat er zal gebeuren. En dan kan dit misschien de laatste keer op deze aarde zijn dat we in een groep als deze verenigd zijn en gezamenlijk eten.
74 Maar bedenk, er komt een tijd waarin wij elkaar weer ontmoeten, en niet bij een... niet bij een ontbijt, maar bij een avondmaal, o, waar het geweldige feestmaal van God is en het huwelijk van het Lam, waar de prachtige zetels staan uitgestrekt langs de hemelen, en de verlosten uit alle eeuwen tegenover elkaar aan de tafel zitten. Dat zal een glorieuze tijd zijn. Daar kijk ik naar uit.
75 Nu wil ik vanmorgen een tekst nemen om gedurende enkele minuten tot u te spreken. Ik wil u niet langer houden dan ik mogelijkerwijze kan. Ik wil spreken... Ik heb hier een paar Schriftgedeelten en aantekeningen opgeschreven waar ik graag enkele minuten over wil spreken, over het onderwerp: Een deur in een deur.
76 Nu, dit is een zeer ongebruikelijke situatie, die wij vanmorgen in onze Schriftlezing zien. Het is in vele opzichten ongebruikelijk. Daar het een van de meest bedroevende Schriftgedeelten is die in de Bijbel staan, dit Schriftgedeelte hier, want het spreekt over dit tijdperk waarin wij leven. Het spreekt over Jezus Christus, Die in dit tijdperk uit Zijn eigen gemeente is gezet, en aan de deur staat te kloppen om te proberen weer binnen te komen. En rijkdom en genoegens van de wereld hebben Hem van de gemeente verdreven, tot de gemeente gewoon lauw is geworden. Het is een zeer bedroevend beeld ten opzichte van alle andere gemeenten in de gemeentetijdperken.
77 Ik ben in mijn kerk pas klaar gekomen met deze door te nemen. En keer nu terug om op de zeventiende te beginnen met de zeven zegels.
78 En nu zien wij dat alle andere gemeenten in de gemeentetijdperken dit hadden aangenomen. Maar in het laatste gemeentetijdperk, dat van Laodicéa, was Christus van de mensen weggenomen. En zij hadden Hem buiten de gemeente gezet en Hij trachtte terug te keren, na eruit gezet te zijn, stond aan de deur te kloppen. Blind geworden...
79 Zeer ongewoon, maar weet u, soms zijn het ongewone dingen waarin God verschijnt. God verschijnt in het ongewone, omdat God ongewoon is. Hij doet ongewone dingen. Hij verschijnt op ongewone tijden. En Hij wordt gezien in ongewone tijden, op tijden waarin u het niet zou denken dat Hij er zou zijn, maar toch is Hij er. Zeer ongewoon. "Hij werkt op mysterieuze wijze," zei de Bijbel, "om Zijn wonderen te volvoeren." Dus dat maakt Hem ongewoon.
80 En dat is de manier. Wij komen in een gewone gang van zaken terecht, en we missen God. Menigmaal is het het ongewone wat God brengt, de ongewone dingen. Iets, wij worden zo verstrikt in een zekere geloofsleer, of iets dat wij proberen te dienen. En als dan niet alles op de manier komt waarop wij denken dat het moet zijn, dan wijzen we het af. "Het is niet... het is niet van God." Wij maken een kolossale fout.
81 God toont Zich, en verbergt Zich dan in hetzelfde als waarin Hij Zich toont. Ziet u? Hij zal Zich in iets tonen, trekt Zich dan terug en verbergt Zich.
82 Zoals het zaad, Hij toont Zich in een mooie bloem, dan laat Hij het rotten. Maar Hij verbergt Zich, om opnieuw voort te komen. En God doet het op die wijze. Hij is zeer ongewoon: ongewone tijden, ongewone wegen, en soms kleine dingen.
83 Wij – wij falen menigmaal God te vinden, daar wij denken dat het te gering is.
84 Ik dacht daar enige minuten geleden aan, toen wij spraken over de geringheid van de afdeling, of wat een kleine groep wij hadden. Nu is het mijn voorrecht geweest om tot enige grote menigten te spreken. Ik had in Bombay, India, vijfhonderd duizend in één samenkomst. In Afrika, Zuid-Afrika, misschien tweehonderdvijftig duizend in één samenkomst. Maar waar ik de meest lieflijke en gezegende van alle gevonden heb, was toen we gebedssamenkomsten hadden in kleine huizen. God is in de ongewone plaats en in de ongewone dingen.
85 Terwijl deze Canadees hier enkele ogenblikken geleden aan het spreken was, deed het mij denken aan mijn fijne vrienden van Canada. Enige tijd geleden had ik het voorrecht voor koning George te bidden, zoals u weet, die multiple sclerose had. De Here genas hem. En hij kwam naar Canada toen hij nog leed aan deze sclerose. En hij was een dappere man. En alle scholen gingen uit toen hij door Vancouver kwam, zodat zij naar buiten konden gaan om met hun... Hun werd een kleine, Britse vlag gegeven om mee te zwaaien en de koning, de kroon, te eren, als hij voorbijging.
86 En een goede vriend van mij, broeder Ern Baxter, we zaten naar de uitzending te luisteren die doorkwam waar hij en zijn beminnelijke koningin zich bevonden. En wij zaten in de kamer, en ik zal dit nooit vergeten. Ern werd zo overweldigd dat hij uit zijn stoel opsprong en zijn armen om mij heen sloeg en begon te huilen. Ik zei: "Waarom ben je zo opgewonden, broeder Baxter?"
Hij zei: "Broeder Branham, dat is mijn koning."
87 Ik dacht: "Als dat een Canadees zo bewogen kan maken, het besef dat zijn koning voorbijgaat, wat behoort het dan aan een wedergeboren gemeente te doen wanneer Jezus voorbijkomt?"
88 Daar, hoewel hij deze multiple sclerose had, zat hij toch rechtop in zijn rijtuig, zijn auto, hoewel hij zei dat hij vreselijk leed aan zweren en dat zijn rug hem erge last bezorgde.
89 En de onderwijzers lieten al de kleine kinderen uitgaan om met deze vlaggen te gaan zwaaien. En nadat de parade voorbij was, wel, werden de kinderen verondersteld naar school terug te gaan. En toen zij terugkeerden, kwam op een bepaalde school iedereen terug behalve één klein meisje. En de onderwijzeres werd ongerust toen zij de namen opnoemde en het meisje ontbrak. Dus zei ze: "Ik moet haar gaan zoeken", en ze nam de kinderen mee. En ze liepen door de straten naar dit bepaalde kind te zoeken. Na een poosje vond de juffrouw zelf de kleine meid. Zij stond aan de kant van een telegraafpaal hartstochtelijk te snikken.
90 En toen ze haar zo zag huilen, zei de juffrouw: "Wat is er lieverd? Heb je niet met je vlag naar de koning kunnen zwaaien?"
Ze zei: "Ja, ik zwaaide met mijn vlag naar de koning."
Ze zei: "Kon je de koning zien?"
"Ja, ik... ik... ik zag de koning."
"Wel," zei ze, "waarom huil je dan?"
91 Ze zei: "Weet u, ik ben zo klein. Ik zag de koning, maar hij zag mij niet."
92 Nu, dat mag zo zijn met koning George of enige andere koning, maar zo is het niet met Koning Jezus. Het maakt niet uit wat voor kleine gemeente Hij u gegeven heeft om voorganger van te zijn; hoe gering het werk schijnt te zijn, om gewoon te spreken tot de melkboer of de krantenjongen; Hij zal het zien. U kunt niets voor Jezus doen of Hij ziet het. U moet niet vergeten dat Hij elk klein ding dat u doet, weet, en Hij zal u al het vertrouwen geven, want u bent ervoor aangewezen om dat te doen. Het maakt niet uit hoe klein het is, doe het hoe dan ook. Als u met uw kleine vlag wilt zwaaien, zwaai ermee. Hij is in die ongewone zaak. Hij zou een ziel kunnen winnen.
93 Ik geloof dat het Dwight Moody was. Of vergis ik mij? Misschien is het niet zo. Een oude zuster had een last op haar hart om een ziel voor Christus te winnen. En zij was een wasvrouw. Het is, denk ik, honderdvijftig jaar geleden. En zij spaarde haar geld tot ze drie dollars had opgespaard. En zij huurde een oude stalhouderij voor een dollar per week. Ze ging erheen en maakte hem zelf schoon, en nam haar wasbankje en maakte een altaar en zette er een preekstoel op. En het zeepsop zat nog aan het oude wasbankje. En ze nam enkele traktaten en begon ze uit te delen. Dat was in de vroegere dagen hier in Amerika. En iedereen die het bekeek, gooide het weg. Zij was toevallig een Methodist en daarom gooiden zij het weg.
94 En de Methodisten van toen waren zoals de Pinkstermensen zijn geweest: een groep fanatiekelingen. Zij hadden zich in de schoolgebouwen gevestigd en vielen neer onder de kracht van God en men goot water over hun gezicht. En vertel me niets, ik ben echt in de samenkomsten geweest. Zie? En als ze hen gewoon met rust hadden gelaten in plaats van hen weer terug te brengen, hen gewoon had laten begaan, dan zouden zij Pinkstermensen zijn geworden. Ziet u?
95 Maar toen, deze arme oude vrouw deelde deze traktaten uit, en nee, iedereen gooide ze op straat. En daar was een... Ze stond daar te huilen omdat ze haar afwezen, terwijl ze zo hard had geprobeerd een prediker naar de stad te krijgen voor een opwekking. En de prediker zou die avond komen. Ze liep weg. En daar was een kleine arme jongen met zijn vaders... Ginds in het zuiden noemen wij het "galgen", weet u. Bretels aan, onverzorgd haar hing tot in z'n nek, liep naar haar toe en zei: "Hé dame, wat bent u aan het uitdelen?"
En ze zei: "Het is een traktaat, lieverd", zei ze.
"Wel," zei hij, "ik kan niet lezen. Wat staat er op?"
96 En ze zei: "Wel, we zullen vanavond een samenkomst hebben in de oude stalhouderij."
Hij zei: "Dank u wel. Kan ik er een krijgen?" zei hij.
"Ja." En hij stak het in zijn zak.
97 Toen de samenkomst die avond plaatsvond, weet u wie daar was? Uw ouwe trouwe voorganger en de dame. Dat is al wat in de samenkomst was. De dappere oude soldaat, of er één of duizend waren, hij nam zijn tekst, stond daar en predikte tot de dame net zo getrouw als wanneer hij tot tienduizend had moeten prediken. Wie wankelde ongeveer aan het begin van de prediking de deur binnen: die kleine arme ongekamde jongen. Die avond vond hij zichzelf bij het altaar. Als ik me niet vergis was dat kleine Dwight Moody, die een half miljoen zielen naar Christus zond! Zie? O my! Terwijl er ik weet niet hoeveel grote samenkomsten en bloemrijke dingen plaatsvonden! Zie?
98 God is in de ongewone dingen. God verschijnt ongewoon. Wilt u dat niet vergeten.
99 Nu kan ik me de kunstenaar niet herinneren die deze voorstelling van Jezus, Die op de deur klopt, schilderde. Het is een zekere Griekse kunstenaar. Ik kan op het moment niet op de naam van deze man komen. Maar hij heeft er bijna een mensenleven aan gespendeerd om dit schilderij te schilderen. En, ziet u, voordat het kan worden opgehangen in de hal van faam, moet het eerst door de hal van kritiek gaan. Dat moet met elk belangrijk schilderij. Het moet de kritiek doorstaan.
100 O, ik wou dat ik datgene had wat nodig is om dat deze morgen voor dit gehoor te berde te brengen. Beseft u, Pinkstermensen, terwijl wij aan het afkoelen zijn, dat God ons vandaag door de hal van kritiek brengt? De gemeente moet door de hal van kritiek gaan voordat zij in de hal van faam kan gaan, als een bruid. Jazeker. Kunt u dat doorstaan? Bent u gereed om met de Schrift te voorschijn te komen en fier stand te houden met uw getuigenis in de liefde van Christus? Deinst u terug, en gaat u terug naar de wereld? Zoals de Bijbel heeft gezegd: "Demos heeft mij verlaten uit liefde voor de tegenwoordige wereld." Daar staat de gemeente vandaag, gewogen in de weegschaal. Dat is de oorzaak dat het Laodicéa wordt.
101 Bij dit schilderij, zoals de artiest het schilderde, toen het door de hal van kritiek ging, konden zij niets verkeerds vinden. En tenslotte verscheen een beroemde criticus, en hij zei: "Er is één ding verkeerd op uw schilderij." Hij zei: "Het is waar dat Jezus 's nacht met de lantaarn in Zijn hand in de duisternis van zonde komt. Dat is een goede voorstelling. Zijn uitdrukking met de verwachtingen dat iemand naar de deur komt, terwijl Hij klopt; dat is prachtig. En de blik op Zijn gelaat, zoals Hij ernaar verlangt iets van binnenuit te horen. Maar meneer, er zit geen klink aan de deur. Als Hij gekomen is, hoe kan Jezus dan binnenkomen als er geen klink aan de deur zit?"
102 "O," zei de kunstenaar, "ik schilderde het zo, want de klink zit aan de binnenkant. Jezus kan niet zomaar naar Zijn eigen verlangen binnenkomen. Het moet uw verlangen zijn Hem binnen te laten."
103 "Zie, Ik sta aan de deur en klop. Als iemand naar Mijn stem wil horen en binnenkomen, Mij binnenlaten, zal Ik binnenkomen en maaltijd met hem houden, en hij met Mij."
104 Dat is het beeld waar wij nu naar kijken. Waarvoor klopt een mens op een deur? Wat noodzaakt een mens aan een deur te kloppen? Hij probeert ingang te krijgen. Hij probeert daar binnen te komen. Misschien is er iets waarover hij met u wil spreken, of misschien wil hij met u over een bepaalde zaak of zoiets spreken. Of misschien wil hij u iets geven. Er is een bepaalde reden, anders zou hij niet aan de deur kloppen. [Broeder Branham klopt op de preekstoel – Vert] Begrijpt u? Wij zouden alleen... Het menselijke fatsoen zou zijn om gewoon de deur open te doen en te zien wat de persoon verlangt. Dat is gewoon menselijk om te doen: de deur opendoen en de man vragen: "Wie bent u? Wat wenst u?"
105 Hij wil, misschien wil hij bij u op visite komen, gewoon gaan zitten, en zeggen: "Ik ben uw vriend. Ik zou graag vanmorgen een poosje met u willen praten." Ga dan zitten, als hij een vriend is, en praat met hem. Als het iemand is die iets van u wil, zou u het kunnen bespreken. Zie?
106 Door het leven heen hebben veel voorname mensen aan deuren geklopt. Welnu, het hangt er heel veel vanaf – nadat u naar de deur gaat – wie er klopt. U moet weten wie het is die klopt. Maar u zou op z'n minst naar de deur moeten gaan. Dat is het enige fatsoenlijke om te doen, om uit te vinden wie er aan de deur staat. Ga erheen als iemand klopt en zeg: "Wie is daar?" Open de deur. "Wie bent u? Wat wenst u?" O, vele, vele... het kon wel eens een heel voornaam persoon zijn. Wat als het een belangrijk persoon was? Het zou een grote eer voor u zijn als u de deur opendeed voor iemand die een beroemdheid was.
107 Wat denkt u wat er gebeurd zou zijn – een paar jaar geleden – toen Adolf Hitler de führer van Duitsland was? Wat denkt u van een kleine kerel die daar in een steeg woont, of ergens in een straat, als hij op een morgen een klop op de deur hoort, weet u. [Broeder Branham klopt op de preekstoel – Vert] En hij gaat naar de deur, en deze kleine Duitse infanterist staat daar, en daar staat Adolf Hitler aan de deur? Wel, eens was hij de grootste man in Duitsland. Zie? Zeker. Wel, hij was een voorname man.
108 Weet u wat die kleine infanterist zou hebben gedaan? Hij zou bijna flauwgevallen zijn. Hij zou gesalueerd hebben, zijn Duitse saluut aanslaan, en gezegd hebben: "Grote führer van Duitsland, treed binnen in mijn nederige woning. Alles wat u hier verlangt, alles wat uw dienaar kan doen, laat het me weten. Ik doe het graag." O, wat een eer!
109 Weet u wat? Elke krant in Duitsland zou dat artikel hebben opgenomen: de grote Adolf Hitler ging naar het huis van een gewone soldaat en klopte aan de deur om iets te vragen. Dat Hitler een infanterist om iets zou vragen, in zijn huis zou komen en zijn huis eer aandoen, wel, wat geweldig zou dat zijn geweest! Wat een...
110 Als u in de dagen van Mussolini in Italië was geweest... en Mussolini was de dictator van – van Rome, van Italië. Wat als een arm mens op zekere morgen daar in de straat een klop op de deur had gehoord? [Broeder Branham klopt op de preekstoel – Vert] En daar zou Mussolini aan de deur staan. O my! Hun harten zouden gebeefd hebben: "O, grote dictator, zeer geëerde heer, treed mijn huis binnen." Huiverend en bevend: "Wat, wat zou ik kunnen doen? Is er hier iets wat – wat u zou wensen? Is er iets wat uw dienaar voor u zou kunnen doen?" O, het zou voor elke Romein een grote eer zijn geweest Mussolini in zijn huis te hebben gehad.
111 Of wat als de koningin van Engeland vandaag hier in Tucson zou komen, en hier op een luchthaven zou landen, en hier naar een van onze huizen zou komen? Een van onze... Wij zijn maar gewone mensen. En als de koningin van Engeland heel de weg overzee uit Engeland zou komen, hier op de luchthaven zou landen, op de luchthaven, en per taxi werd vervoerd om aan uw deur te komen kloppen. [Broeder Branham klopt op de preekstoel – Vert] En u, een eerbare dame of heer, loopt naar de deur en zegt: "Hoe gaat het met u?" En daar stond zij net zoals een gewone vrouw. En u zou zeggen: "Hoe maakt u het? Wie bent u?"
112 "Ik ben de koningin van Engeland", en zij zou zichzelf bekend maken. O my, wat een eer! Wat een ontzag!
113 Elke krant in Tucson, door heel de Verenigde Staten, het zou op het nationale nieuws zijn, dat de beroemde koningin van Engeland helemaal naar Tucson, Arizona, kwam om u, een arm mens, te bezoeken. Het zou de waardigheid bij de koningin verhogen, om zich te vernederen en aan mijn of uw deur te komen. Wel, weet u wat zij zou zeggen? Hoewel zij niet... u niet onder haar domein valt, toch is zij een voornaam persoon. Zij is de voornaamste koningin ter wereld. Wanneer het op nationaliteit aankomt, is zij de grootste nationale koningin ter wereld. O, u zou gezegd hebben: "Eerwaarde koningin, betreed mijn huis. Als er hier iets is wat u wilt nemen, iets wat u graag wilt doen, doe gewoon of u thuis bent." O, beslist. En alle nieuwsbladen zouden het hebben opgenomen.
114 Of als zelfs vanmorgen onze president Kennedy naar uw deur zou komen. O, u zou het wel oneens met hem kunnen zijn, qua politiek, maar u zou hem toch binnenlaten. Waarom? Niet omdat hij misschien een gewone man is, maar vanwege wie hij is. Hij is de president van onze Verenigde Staten. Hoewel we het oneens met hem zouden kunnen zijn (ik zou het) over politiek. Maar toch zou u vereerd zijn als president Kennedy voor uw deur zou staan.
115 Wat als hij een speciaal uitstapje maakte om bij u aan de deur te komen? Wel, het zou overal in het nieuws zijn. "De nederige heer Kennedy, president van de Verenigde Staten, vloog naar Tucson, Arizona om bij John Doe langs te komen." Wat een geweldige eer zou het voor hem zijn, en wat een eer voor u. Wel, u zou hem geenszins afwijzen. Natuurlijk niet. U zou hem zeker ontvangen, daar hij een belangrijk man is.
116 Maar wie is groter dan Jezus? En Hij is bij meer deuren afgewezen dan al de dictators en koningen en potentaten van de wereld. Ja. "Ik sta aan de deur en klop; en als iemand Mijn stem zal horen en de deur opendoen, zal Ik binnenkomen en maaltijd met hem houden."
117 O, die klopjes die wij aan de deur krijgen. Menigmaal klopt Jezus aan de deur van ons hart. Daar bevindt zich nu de gemeente. Die tikjes, u voelt het nu ongetwijfeld. Wat is het? Het is Jezus Die tracht binnen te komen, om toegang te krijgen tot de deur van uw hart. Hij verlangt een poosje met u te spreken.
118 En als u de president zou eren, wat met Jezus? Als u de president geenszins zou afwijzen, hoe zou u Jezus dan kunnen wegsturen? De president is maar een mens, hij zal moeten sterven. Maar Jezus is uw God. Hij is uw Rechter. Dat niet alleen, maar Dezelfde Die uw Rechter is, is nu uw Redder.
119 Nu, de president zou u kunnen oproepen voor het leger. Hij kon u wel oproepen om iets te doen dat afschuwelijk was om te doen. Hij kon u wel dagvaarden, of iets van u wegnemen, uw kinderen of iets anders wegnemen om zijn dienaren te zijn, of iets dergelijks. Hij zou zoiets kunnen doen.
120 Maar dat wil Jezus niet. Hij wil u iets geven. Daarom klopt Hij. Hij heeft iets voor u. Er is niets dat groter zou kunnen zijn dan wat Hij u verlangt te geven: de Heilige Geest. Hij wil u eeuwig leven geven.
121 Wat als de president zei: "Ik zal maken... ik kom u halen, en ik bezit de autoriteit om u aan te stellen als de president van de Verenigde Staten"? Eens zult dat weer kwijtraken. Wat als de koningin u tot koningin van Engeland wil aanstellen en u de kroon laten dragen? Die zou u weer kwijtraken.
122 Maar Jezus geeft ons een levenskroon die wij nooit kwijtraken, de onvergankelijke kroon van Zijn heerlijkheid. En wij hoeven daar geen afstand van te doen. Hij geeft hem aan ons. Het is een zegen. Het is de Heilige Geest, waarmee Hij ons leven wil kronen.
123 Hoe kunnen wij zo onverschillig zijn om dat af te wijzen. Wat een onbezonnen dingen doet de kerk! Hoe roekeloos kunnen de mensen worden om zo'n vergissing te maken, om te weigeren aan die klop op de deur gehoor te geven. [Broeder Branham klopt op de preekstoel – Vert] Hoe – hoe krankzinnig zou het voor een man of vrouw zijn, die vanmorgen aanwezig is, om zich van die klop af te keren, eeuwig leven!
124 En wij kijken en zien de oordeelswolken zich vormen, en horen de wetenschap zeggen: "Het is drie minuten voor middernacht." En twee van die minuten zijn praktisch voorbij. Dat was enige jaren geleden.
125 En wij zien de kerk verstrooid. We zien van alles wat gaande is, hoe het is, en denominaties beginnen denominaties te worden, de afkoeling. En opwekkingsdagen lijken bijna voorbij te zijn. We kunnen de waarheid maar beter onder ogen zien. O, we hebben heel wat lawaai, zeker, op de piano slaan, op en neer springen. Vrouwen knippen hun haar af, maken hun ogen blauw, en gaan maar door, en mannen staan het hun toe! Dat is tegen de Schrift.
126 Zo'n walgelijke aanblik wat we vandaag zelfs op onze straten zien! Ik nam mijn kinderen gisteren mee; ze wilden de rodeoparade voorbij zien gaan; mijn kleine kinderen. Mijn vader was een ruiter en ik – ik heb wat aan paardrijden gedaan, en zij houden van paarden, het zit gewoon in hen. En zij wilden de paarden zien. En toen ik op straat stopte, werd ik innerlijk ziek en keerde mij om, om de mensen van vandaag te zien, hoe zij proberen in het verleden te leven, proberen te leven in wat voorbij is gegaan.
127 Wij leven in een veranderende wereld. Het verandert gedurig in mijn land. Ik ben een Kentuckiër van geboorte, weet u. Praktisch heel mijn familie woont daar. En zij hebben de Renfro Valley. Zij proberen de "hillbillies" na te bootsen, en branden petroleumlampen en koken op houtfornuizen en dragen kleding zoals de kolonisten uit de vorige eeuw droegen. Ze zijn – ze zijn in een veranderende wereld, en proberen te leven in een – in een... Je bent in een moderne tijd en probeert terug te keren naar het andere leven dat vroeger bestond. Wat laat een mens zo handelen? Omdat hij verondersteld wordt dat te doen.
128 Maar wanneer u probeert hun een Evangelie te brengen dat nooit verandert, dan willen zij dat niet. Zij willen iets moderns en up-to-date, iemand die hun een schouderklopje wil geven en hen laat begaan met alleen naar de kerk te gaan en ieder soort leven te leiden dat ze maar willen. Maar wanneer het erop aankomt werkelijk terug te keren naar het Evangelie, willen zij het niet. En dat zekere iets in hen dat hunkert terug te keren, is het Evangelie. En zij proberen het te bevredigen door de natuurlijke dingen terug te halen, en weigeren de geestelijke dingen. Ziet u hoe de duivel het Evangelie verdraait voor de mensen?
129 Niet met geringschatting voor mijn zusters, maar als een vrouw in vroegere dagen door de stad zou zijn gekomen zoals ik gisteren enigen zag, met een lange broek aan! Hoe de dame er ooit ingekomen is, het leek wel of de huid aan de buitenkant zat. Ik vraag me af hoe de vrouw haar voet erin kreeg. Lopend over straat! Terwijl de Bijbel zei: "Zij die een kledingstuk aantrekt dat een man toebehoort, is een gruwel in Gods ogen."
130 En met dat blauw helemaal over haar oogleden, als zij door een grensplaats was gelopen, zou de oude dokter haar in het ziekenhuis hebben gebracht, en de stad in quarantaine hebben afgezonderd vanwege een ziekte, omdat "een vrouw verkankerde voordat zij stierf". Jazeker. Zo'n ziekte!
131 En dan probeert u terug te gaan om iets na te leven, en weigert dan de klop van het ouderwetse Evangelie van de Heilige Geest, zoals het was op de Pinksterdag met dezelfde eigenschappen die het in zich had om ons te reinigen en ons tot nieuwe schepselen te maken. Wij leven in de schaduwen, en de kerk is in dat tijdperk van Laodicéa: "Rijk, heeft aan geen ding gebrek." Welnu, wij Pinkstermensen kunnen niet te hard schreeuwen naar de Baptisten en Methodisten, want de pot kan de ketel niet verwijten dat hij zwart ziet, weet u. Want wij hebben hetzelfde gedaan. Nu, dat is waar.
132 "En zie, Ik sta aan de deur en klop, en als iemand..." Bedenk nu, de Bijbel zei dat Hij in dit tijdperk buiten de kerk stond, proberend binnen te komen. U kunt Gods Woord nu niet betwisten. Zie? Hij trachtte binnen te komen, smeekte om binnen te komen. "Als iemand de deur wil opendoen, Mij binnenlaten, o, Ik zal binnenkomen en maaltijd met hem houden." Zie? Hij heeft iets waarover Hij verlangt met u te spreken, een zekere zaak, of een reddingsplan. Hij wil met u spreken. Maar misschien bent u zo star in geloofsbelijdenissen geworden, zo hard en onverschillig, dat u Hem niet wilt horen spreken. Zo is het. "Zie, Ik sta aan de..."
133 U zegt: "O, broeder Branham, nu wacht eens even. Ik heb Hem reeds binnengelaten." Ja, misschien deed u dat wel. Maar misschien is dat alles wat u deed, Hem alleen binnenlaten. Ziet u, veel mensen zijn niet... Ze zijn al bang om aan de hel te denken en zij weten dat zij zonder Christus daar heengaan. Zie? En zij zullen zeggen: "Wel, ik liet Hem binnen, jazeker, dertig jaar geleden, twintig jaar geleden." Maar dat was wellicht alles wat u deed.
134 Wat als ik naar uw huis kwam en aan de deur klopte, en u zei: "Stap binnen, broeder Branham"? Ik stap binnen. "Maar blijft u hier staan. Ga niet overal lopen rondsnuffelen in mijn huis." Zie?
135 Nu, weet u dat wij binnen de deur van het menselijk hart kleine geheime kamertjes hebben? O, wij willen het niet toegeven, maar het is de waarheid. We hebben beslist geheime kamertjes. Jazeker. We houden ervan te zeggen... We willen Hem in ons hart verwelkomen, maar we willen Hem geen Heer laten zijn. We willen niet naar de hel gaan, dus: "Jezus, stapt U de deur binnen, zodat ik niet naar de hel ga, maar U kunt niet mijn Heer zijn."
136 Welnu, Heer betekent "eigendomsrecht". Dat betekent, wanneer u Hem als Heer binnenlaat, dat Hij over alles de leiding heeft. Hij is thuis.
137 Wanneer ik naar uw huis kwam en aan de deur klopte, en u mij niet wenste en zei: "Ga weg van mijn deur", zou ik u meer waarderen dan als u mij de deur binnenliet en zei: "Ga nu niet overal rondsnuffelen. Blijf daar staan. Welnu, wat wilt u?" Zie? Zou ik me welkom voelen? Zou ik mijn bezoek aan u kunnen verklaren? Absoluut niet.
138 En zo is de kerk vandaag, vriend. Zo worden de mensen. "Kom binnen, Heer, maar nu, dat, dat is alles. Zeg mij wat U wenst." Zie? O nee. Dat is – dat is waar we in moeite geraken.
139 Wij moeten Hem verwelkomen. "Heer, kom in mijn huis. Als er ook maar iets is, als hier iets is wat U wilt, ga Uw gang. Ik ben de Uwe. U bent de mijne. U vereert mij. De grote Koning, de Schepper van hemelen en aarde, heeft aan mijn deur geklopt. En ik wil graag, Heer, dat U binnenkomt. Here, wees mijn Heer. Neem mij. Doet U met mij wat U maar wenst. Enig kwaad dat in mij is, ontdek elk geheim dat in mijn hart is. Ga elke deur binnen. Doorzoek mij, Here, kijk wat er verkeerd met mij is. En wat er ook verkeerd is, toon het mij, Here. Werp het de deur uit. Ik wil U hier binnen hebben. Ik heb U hierbinnen verwelkomd om mijn Heer te zijn. Ik heb die zegen niet, Heer. Reinig mij nu."
140 Als ik Hem niet mijn volledige Heer kan laten zijn, zal ik nooit de deur voor Hem opendoen, als Hij geen Heer mag zijn. Ik wil Hem niet slechts als Redder hebben, als Hij geen Heer mag zijn. Als Hij... Iedereen wil een Redder, maar zij willen geen Heer. Zij willen iets waardoor zij de hele verdoemenis van de hel kunnen ontlopen, en dat zij dan op elke manier kunnen leven die zij willen, doen wat zij maar willen.
141 Weet u, laten we even door het gebouw van het hart rondwandelen. Wilt u mij nog tien minuten verdragen? Kijk. Merk op. Laten we even door het hart heen wandelen.
142 Het eerste, wanneer u het menselijk hart binnenwandelt, aan de rechterkant terwijl u binnengaat, is daar een kleine deur, "mijn privé-leven" genaamd. Nu, u wilt daarin niemand laten rondlummelen. "Nu, als ik nu iets wil doen, is dat mijn zaak. Ik wil lid zijn van de kerk en ik ga daarheen. Maar, prediker, vertel me niet wat ik moet doen." O ja. Zie? "Nu, ik weet dat de Bijbel dit zegt, maar ik geloof het niet." O mensen! Ziet u? Denkt u dan dat Jezus ooit in zo'n hart zou willen blijven? Zeker niet. Hij komt binnen om Heer te zijn. Hij komt binnen bij hem die...
143 En dat privé-leven, o, dat is een belangrijk ding. Nu, wij willen ons eigen privé-leven hebben, weet u. "Als wij een sociaal drankje met onze buren willen, is dat onze zaak. Als wij, vrouwen, onze haren willen knippen, is dat... Dat is ons Amerikaans voorrecht. Als wij shorts willen dragen, is dat onze zaak." Wel, dat is waar. "Als wij mannen een sociaal drankje willen nemen, en als wij onze vrouw dat willen laten doen, heeft u geen enkel recht om ons er één woord over te zeggen."
144 Maar het Evangelie zegt: "Doe het niet." Welnu, wiens woord is juist? Zie? Gods Woord is juist.
145 Ze zeggen: "O zeker, wij willen – wij willen Jezus." Zeker. We denken dat wij Hem hebben, en al dergelijke.
146 Maar ik vraag me af of die opname voorbij zou kunnen komen, en wij op een dag achtergelaten zouden zijn, om ons dan af te vragen wat er aan de hand is, omdat het werkelijk in het geheim was gekomen, weet u. En zo zal het komen, als een dief in de nacht. Negenennegentig procent uit elke half miljoen, elke miljoen, zal nooit weten dat de opname plaatsvindt. Het zal voorbij zijn en zij zullen er zelfs niets over weten. Jezus zei dat. Dus dat maakt het waar. Zie? Beslist. Het zal komen als een dief in de nacht, en heimelijk weggenomen zijn.
147 Zoals dat boek dat ik eens las. Wie was die knaap? Romeo en Julia, of zoiets, zie, hij kwam haar 's nachts halen.
148 Zo doet Jezus het. Wanneer de wereld gewoon in slaap zakt, zoals de Bijbel zei, het tijdperk van Laodicéa, zal Hij binnenglippen en die bruid meenemen. Dan zullen al diegenen die opgewekt zijn – vanuit die tijdperken die er gedurende de tijdperken zijn geweest – die zullen allen in de bruid naar de hemel gaan.
149 Dan zullen de oordelen komen. De kerk zal zeggen: "O, wacht eens even. Ik dacht dat er een bruid zou zijn, een komst van de Here en de bruid."
150 "Het is al lang geleden gebeurd. Zie? U hebt er niets over geweten. Zie? Het kwam heimelijk."
151 Waarom? Wij zeggen: "O, ik hoor bij de kerk. Ik ben Methodist. Ik ben Baptist. Ik ben van Pinksteren." Dat betekent niets voor God.
152 Het betekent niet meer dan dat een dokter zegt: "U hebt kanker, het is in een gevorderd stadium." En dat heeft niets met de ziekte te maken. Dat is alleen iets benoemen. Het is een duivel, zie, "kanker". Als u zou zeggen: "Dat is een duif. Dat is een buizerd. Dat is een soort gier." Dat – dat heeft er niets mee te maken. En, kijk, dat geneest het niet. Dat doodt het niet. Het zegt gewoon wat het is.
153 U zegt gewoon: "Ik ben een Christen. Ik ben een..." Alleen als belijdenis misschien. Ziet u, ons leven spreekt zo luid dat onze getuigenis zelfs niet wordt gehoord; ons leven, onze handeling, ons zedelijk gedrag onder elkaar.
"Zij gaan hier een opwekking houden."
"Wie gaat het houden?"
"De Baptisten."
154 "O, daar zullen wij niets mee te maken hebben." En misschien heeft God daar een boodschap voor ons.
"Wie gaat het houden?"
155 "De First Assembly, de Second Assembly, of de Jezus' Naam groep, of de Church of God, of iets anders."
"O, wel, wij zijn niet van die groep."
156 Wij zijn broeders. Durft iemand het erfdeel van God af te scheiden? Zij kregen de Heilige Geest net zoals u, deden dezelfde dingen als die u deed toen u het kreeg. Jazeker.
157 Maar ziet u waarom ik van deze Volle Evangelie Zakenlieden houd? Het geeft mij een ingang om deze dingen uit te drukken, zie, en te zeggen: "Dit is het." Wij zijn broeders. "Wij zijn niet verdeeld. Allen zijn wij één lichaam", zie, zoals de dichter zei.
158 Welnu: "Dat deurtje van mijzelf, mijn eigen privé-leven, nu, dat is in orde. Ik zal lid van uw kerk zijn. Ik zal me bij de Volle Evangelie Zakenlieden voegen. Maar ga mij nu niet vertellen dat ik deze Heilige Geest moet ontvangen en me zo moet aanstellen." Zie? Dat is dit eigen privé-leven. Zie? Door dat te doen, zult u nooit het leiderschap van Jezus ontvangen. Hij zal Zich direct omdraaien en de deur uit lopen.
159 Wat zou u in zo'n geval doen, als iemand, als u naar een huis ging en ze zeiden: "Blijf hier bij de deur staan. Zet uw zaak uiteen"? Wel, u zou zeggen: "Dank u", en bij de deur omkeren. Dat zou Jezus doen. Beslist. Daarom is de kerk achtergelaten, zit daar koud, zie, precies zoals het is. Laat de Volle Evangelie Zakenlieden nooit in die toestand komen.
160 Wanneer u een Boodschap hoort, en een klop hoort [Broeder Branham klopt op de kansel – Vert], doe dan open en zeg: "Heer, wat betekent dit allemaal?" Wanneer u iemand ziet... Wij hebben heel wat nabootsers. Maar wanneer u een echte ziet!
161 Wat betekent een nabootser? Wat betekent een valse dollar, wanneer u een dollar oppakt die vals is? Het betekent dat het van een echte was nagemaakt. Er moet een echte zijn om die valse te maken.
162 Dus is er een echte Heilige Geest, een echte kracht van redding, een echte God van liefde. Ja. Neem niets minder. Nee meneer, doe het niet. In orde. Die privé-deur...
Ik zal mij moeten haasten door deze deuren.
163 Er is ook een deurtje van trots. O my! Dat is een slechte. Bij die deur blijven we maar liever niet te lang staan. Maar u wilt in deze eigen deur staan en zeggen: "Gaat u mij nu niets vertellen. Zie? Want ik heb mijn eigen trots." Zeker, maar u zou dat niet moeten doen.
164 Niet lang geleden predikte ik hier over Het lam en de duif. En het lam, ziet u, een lam, een schaap produceert maar één ding, en dat is wol. Dat is wat hij voortbrengt. En hij verbeurt zijn rechten. U kunt een schaap pakken en hem omgooien en z'n poot zo tegen hem aangedrukt houden, en hem helemaal afscheren. Hij ligt daar gewoon. Hij geeft zijn rechten op. Tenslotte liet hij de wol groeien. Het behoort aan hem, maar hij geeft het op.
165 Wanneer u iemand vertelt dat hij wederom geboren moet worden, dat hij gereinigd moet worden van een zondig leven, dat hij moet stoppen met zijn liegen, stelen, bedriegen en met zieltjes winnen en tekeer gaan. Tjonge, sommigen blazen zich op als een ballon; nu kijk, dat is een geit, zie, hij zal een storm verwekken. Maar een echt lam zal zijn recht opgeven.
166 Ik zei eens tegen onze dames, over... Niet dat ik tegen de dames ben, zij zijn onze zusters. Maar ik heb een ijver voor deze gemeente. Wanneer ik de wereldse gezindheid zoals Sodom zie binnenkomen, dan moet ik het ertegen uitroepen. Er is iets van binnen dat mijn hart doet bloeden, en ik roep het uit. Volg niet de mode van Marilyn Monroe na, of van enige van die vrouwen daar. Doe zoals Sara in de Bijbel. Zie? Probeer niet meneer Iets Bijzonders te zijn, of zoiets, door over het podium te rennen en tekeer te gaan, u helemaal uit te dossen en uit te sloven. Doe dat niet. We hebben teveel Hollywood vertoning in Pinksteren gekregen. Zo is het. Wij hebben de Heilige Geest nodig. Nu, u zou mij niet lief mogen hebben, misschien wilt u mij niet meer terug. Maar dit is een gelegenheid om de waarheid te spreken, en dit is waar. Onderzoek het en vind uit of het niet zo is.
Een zekere dame zei: "Het is mijn eigen Amerikaans voorrecht."
Ik zei: "Maar u hebt dat verbeurd."
167 Op een keer gingen mijn vrouw en ik naar de supermarkt in Indiana, en we zagen iets vreemds, een dame had een rok aan. Het was zeer vreemd. Ze zei: "Lieverd, zingen die mensen niet in koren?"
Ik zei: "Ja. Ja."
"Wel, waarom?"
168 Ik zei: "Wel, kijk schat, zij, ze zijn niet van ons Koninkrijk," zei ik, "van ons Koninkrijk." Ik zei: "Nee."
169 Ik ben menigmaal als zendeling de wereld rond geweest. Ik ga Duitsland binnen en bemerk een Duitse geest. Ik ga Finland binnen, daar is een andere geest. Ik kom in Australië, daar is een andere geest. Ik kom naar Amerika, daar is een andere geest. Het is een nationale geest, en die zijn allemaal van de duivel. Jezus zei het. De koninkrijken van deze wereld zijn van de duivel. Hij beheerst die allemaal. Nu, dat zei Jezus.
"Dus, zie je, het is die nationale geest."
"Wel," zei ze, "zijn wij geen Amerikanen?"
Ik zei: "Geenszins. Potentieel zijn we het."
170 Ze zei: "Wat ben je?" Ik zei... "Wel, zouden we niet als Amerikanen moeten doen?"
171 Ik zei: "Nee, niet als deze dronken, ruziemakende, schandelijke groep. Beslist niet. Wij zijn geboren uit een hemelse Geest. Wij komen van waar zuivere, echte heiligheid is, waar engelen en gerechtigheid bestaan voor God." Ik zei: "Wij leven hier als een natie, zeker. Dat is waar. Dit is ons land, waar wij proberen te zijn. Maar het onze is: 'Uw Koninkrijk kome, Uw wil geschiede op de aarde, zoals in de hemel.'"
172 Daarom, wanneer wij van boven geboren zijn, en al de zonde helemaal voorbij de scheidingslijn is weggegaan, dan is het de Geest van God, de Schepper, Die in ons hart binnenkomt, en Hij leidt ons karakter. Wij liegen, stelen en bedriegen niet. Eerlijk, eerbaar, wandelen wij als inwoners van de hemel, want dat zijn wij, indien wij uit de Geest van God geboren zijn.
173 En zo velen van ons worden in de war gebracht, en gebruiken theorietjes en sensaties en dergelijke, en noemen dat de Geest van God. Daarom zijn wij vandaag in zo'n verwarde toestand geraakt, heel het kerkelijk systeem. Het is verschrikkelijk. En ondanks dat alles staat Jezus nog steeds aan de deur, uitgeworpen.
174 Maar toch zou ik graag nog een deur opendoen, de deur van geloof, dan zal ik eindigen. Er zijn er nog ongeveer een dozijn die ik hier heb opgeschreven, maar die zal ik overslaan. De deur van geloof.
175 Je zegt: "Zou u naar de Volle Evangelie Zakenlieden willen komen?"
"De wat?"
"Het volle Evangelie."
"Dat is tegen mijn geloof."
176 Er bestaat slechts één geloof. Dat is juist. "Eén geloof, één Heer, één doop." Dat is waar.
"Wel, het is tegen mijn geloof."
177 Misschien wilt u niet dat Jezus in die deur van uw geloof staat. U hebt uw geloof gebaseerd op een geloofsbelijdenis van een kerk, een zekere denominatie. En daar wordt uw geloof in opgesloten, in een kamer, en u wilt Jezus niet laten komen Die het Woord is.
178 "In den beginne was het Woord", zei Johannes 1. "In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God. En het Woord werd vleesgemaakt en heeft onder ons gewoond." Hij is het eeuwige Woord.
179 En u, uw geloof, dat zegt: "De dagen van wonderen zijn voorbij. En er is niet zoiets als spreken in tongen en profeteren. En deze onzin waar de kerk of de Pinkstermensen vandaag mee bezig zijn, zoiets is er niet." Misschien laat u een of andere geloofsbelijdenis het in de deur van uw geloof tegenhouden.
180 Als u die deur zou opendoen en het Woord van God zou binnenlaten om uw Heer te zijn, zeg dan: "Ik geef er niet om wat de geloofsbelijdenis zegt. Als de Bijbel het zegt, bent U mijn Heer."
181 U moet wederom geboren worden. En wanneer u wedergeboren bent, dan moet u gevuld worden met de Heilige Geest. Het maakt niet uit welke geloofsbelijdenis, wat het is, niets daarvan.
182 U zegt: "Wel, ik geloof dat Jezus de Zoon van God is." De duivel gelooft hetzelfde.
183 U moet wedergeboren zijn. Iedereen is bang voor die nieuwe geboorte. O, ik weet dat u van uzelf zegt dat u de nieuwe geboorte hebt. Maar ik denk dat onze levens soms zo luid spreken dat ons getuigenis niet kan worden gehoord. Zie?
184 Een geboorte is een knoeiboel, het maakt me niet uit waar het is. Neem me deze uitdrukking niet kwalijk, maar als een geboorte in een varkensstal plaatsvindt, is het een knoeiboel. Als het in een koeienstal gebeurt, is het een knoeiboel. Als het in een ziekenzaal is, is het een knoeiboel. En als het bij het altaar is, is het een knoeiboel. Het laat uw eigen gedachten wegrotten. Het laat u elk ding weggooien dat... Dingen waar u eens met heel uw hart van hield, zult u opgeven om die kleine, zachte klop. Het maakt me niet uit of het een zendingspost op de hoek is.
185 Wij mensen hier geloven in grote dingen. Wij Amerikanen, wij willen hoge hoeden, en grote auto's, en grote denominaties, meer in de leer, en meer in de denominatie. Al wat wij verlangen zijn grote dingen; en God is in kleine, zachte stemmen. Heel wat herrie en lawaai, dat is wat wij verlangen.
186 Op een keer nam een boer een wagen en ging het land op. En toen hij reed, botste en rammelde hij en maakte een hoop lawaai. Toen hij terugkeerde, reed hij over dezelfde hobbels en bewoog zelfs niet. Hij was geladen met goede dingen.
187 Wij willen de geloofsbelijdenis. "Onze denominatie is de grootste. Wij hebben dit. Glorie voor God, wij winnen het van deze groep hier. Wij verslaan deze groep hier in geld betalen en sterren uitdelen, enzovoort, voor wie de meeste mensen naar de kerk brengt." Niets daartegen. Dat is goed. Maar hier is wat ik probeer te zeggen, dat is het nog niet. Dat is in orde, om mensen naar de kerk te brengen. Ja.
188 Maar Jezus zei: "Toen iemand uitging om bekeerlingen te maken en er één binnenbracht", zei, "wat was hij geworden? Een tweemaal meer kind van de hel dan hij was toen hij begon."
189 Wij luisteren naar de programma's van Billy Graham. Niet om iets te zeggen tegen deze grote evangelist. Absoluut niet. Hij is een man van God en God gebruikt hem. Maar waar bevindt hij zich? Daar in Sodom. Herinnert u zich het type? Er gingen twee engelen naar Sodom, een type waarvan Jezus sprak dat het bij Zijn komst hetzelfde zou wezen.
190 Maar Eén bleef bij Abraham, de uitverkoren gemeente, eruit geroepen. Kijk wat beide engelen deden, dan begrijpt u de Boodschap.
191 Is het niet eigenaardig, van die twee boodschappers? Precies wat God heeft gezegd over de laatste dagen. Er is daar buiten op dat gebied nooit een man geweest, in al de dagen van Moody, Sankey, Finney, Knox, Calvijn, door heel de tijd heen is er nooit één geweest die een naam had die eindigde op h-a-m, G-r-a-h-a-m, tot op deze dag. Zie, de boodschapper aan de formele kerk, zie, "vader van naties".
192 Welnu, de geestelijke gemeente was daar niet in, in het begin. Pinksteren in type, let op die boodschapper die naar die gemeente komt. Hij ging zitten en sprak tot Abraham. Hij zei: "Waar is uw vrouw, Sara?" En noemde hem "Abraham". Wiens naam eerst Abram was. "Waar is uw vrouw, Sara?" Haar naam was S-a-r-a-ï, nu is het S-a-r-a. Hij noemde haar S-a-r-a.
Zei: "Zij is in de tent, achter U. Achter U."
193 Hij zei: "Ik", persoonlijk voornaamwoord, "zal u gaan bezoeken overeenkomstig de tijd des levens." En Sara... Hij zei: "Waarom lachte Sara toen Ik dat zei?" Dat is Hem.
194 Waarom moest dat zo zijn? Wij zullen zo'n geest moeten hebben die de gemeente bezoekt, een geest van profetie, een geest van onderscheiding. En wanneer het binnenkomt, weigeren de mensen het. Waarom? Het is Laodicéa. We zijn zo geïndoctrineerd met leerstellingen en dergelijke, dat we het niet kunnen accepteren. Dat is waar. Ziet u? "Ik sta aan de deur en klop. Indien iemand Mijn stem hoort..."
195 "O, mijn geloof accepteert die dingen niet." Dan hebt u het verkeerde geloof.
196 Het geloof, weet u, het echte onvervalste geloof van God zal elke belofte van God bekrachtigen met een "amen", een echte Heilige Geest. Waarom? De Heilige Geest heeft de Bijbel geschreven. Dat staat er. "Mannen van ouds, gedreven door de Heilige Geest, schreven de Bijbel." Ziet u? Hoe zou de Heilige Geest in u kunnen zijn en het dan verloochenen? Dat kan Hij niet.
197 "Vormen van godzaligheid," zei de profeet, "en loochenen de kracht ervan", om mannen en vrouwen van zonde en dingen van de wereld te bevrijden. God wees ons genadig. O! Een of ander religieus geloof dat u hebt, dat het Woord van God loochent, wijk ervan! Laat Gods Woord waar zijn. Jazeker.
198 Merk op. Hij zei: "Wees... Weet gij niet dat gij naakt zijt, ellendig, arm, jammerlijk en blind? En weet het niet." Daar is het rampzalige deel. We gaan nu sluiten. Ik wil dat u dit vat: "Weet het niet."
199 Nu, als u een man op de hoofdweg ziet aankomen, de Steenstraat, of een van deze hoofdstraten, en die man was zo arm dat hij geen enkel kledingstuk had en hij was ellendig, jammerlijk en zonder kleding, naakt; of een vrouw, compleet bloot en blind en wist het niet. Welnu, als zij het wist, of hij het wist, zouden ze proberen ergens een plaats te vinden om binnen te gaan en wat kleding aan te trekken. Maar wanneer ze het niet weten, dan gaat u proberen het hun te vertellen, en dan zeggen ze: "Bemoei je met je eigen zaken."
200 Dat is precies wat Jezus zei hoe de Pinksterkerk in de laatste dagen zou zijn, "lauw", en ze zou "rijk" zijn. We zijn ongeveer net zo rijk als elk van hen. Gewoonlijk, toen wij daar bij de zendingspost waren, hadden we verlossing. Nu staan we in contact met de vooraanstaanden en dergelijke, met grotere aantallen en geweldig mooie dingen, en waar zijn wij beland? Precies eender als de rest van hen. En Jezus zei dat.
201 Maar te midden van dit alles gaat Hij door met kloppen. [Broeder Branham klopt op de preekstoel – Vert] "Indien iemand (individueel) Mijn stem zal horen, en de deur zal opendoen, zal Ik binnenkomen. En Ik zal maaltijd met hem houden, en hij met Mij."
202 Daar zijn wij beland: "Naakt, blind." Blind, werkelijk blind, geestelijk blind. Je zou ze niets kunnen vertellen.
203 Weet u, we zijn in Kentucky ontzettend arm groot gebracht. Mijn grootvader was jager, en een echt bekende jager. En hij was gewend op wasberen te jagen. En ik weet niet of u mensen hier... Er is niet genoeg water in Arizona om wasberen te hebben, denk ik. Maar zij... daar, daarginds hadden ze wasberen. Ze jaagden op wasberen.
204 Hoe velen weten wat een wasberenjager is? Wel, kijk eens hier naar de Kentuckiërs! My! In orde. Wel, ik voel me of ik mijn jas nu kan uittrekken om een poosje te prediken. Ik voelde me niet zo vrij, maar nu voel ik me aardig goed. My!
205 Hoe velen weten wat een strozak is? Mm! Mm! Wel, Tony, dank je. Ik voel me eindelijk weer thuis. Uh-huh. Uh-huh. Ja. Dat is fijn. My!
206 Maïsbrood, maïskorrels zonder kiem, grutjes, o my, zwartoog erwten, raapstelen! Hebt u ze wel eens gegeten? O my! Dat is, welnu, we voelen ons goed. Jazeker. Dat is goed.
207 En opa ving altijd wasberen en hij schraapte het vet eraf. En wat... Ze hadden een klein blik. Wij bewaarden altijd dat kleine blik van de bakpoeder.
208 Mama had er één waarmee ze koeken uitsneed, met een bakpoederblik. En zij maakte er van die grote koeken van. Je kon de bovenkant optillen en dan viel de bodem naar beneden en je deed er gierststroop op en een klont eigengemaakte boter. Het was echt goed. Het zou op dit moment goeddoen. En ik werd vanmorgen een beetje karig bedeeld met stroop. Dus, weet u, zoiets dergelijks zou werkelijk goeddoen.
209 En mama nam gewoonlijk dit wasberenvet, en het was het wondermiddel in ons huis, dát en prikkeldraad smeersel. En zij... Sneden wij ons, dan werd dat ouderwetse prikkeldraad smeersel op ons gegoten, met terpentine. En dan, wanneer er iets verkeerd met ons was, namen we wasberenvet.
210 En we hadden één kleine kamer, en er was een vliering. Wij moesten met een soort trap omhoog. De leuning was van twijgen gemaakt. En wij kinderen sliepen daar op een strozak. En bovenop de strozak lag een zak met veren, een verendekbed. En dan werd het daklatwerk opgezet in het licht van de maan, zodat er een kruipruimte werd gevormd. En de sneeuw blies er doorheen, dus legde zij een stuk canvas over ons heen om de sneeuw 's nachts uit ons gezicht te houden, van dit stelletje kleine Branhams. En wij lagen met twee aan het voeteneind, en twee aan het hoofdeinde, en twee in het midden. Wij hadden gewoon allerlei manier van slapen, wentelden daar als varkentjes rond en hielden elkaar warm.
211 Een enkele keer raakte dan een van ons onder dat canvas vandaan, terwijl de koude wind blies, en hadden we kou gevat, en het sloeg op onze ogen. En, weet u, dan krijg je dat plakkerige spul in je ogen. Mama noemde het "etter". Ze zei: "Etter in je ogen krijgen."
212 Welnu, op een morgen werd ik dan wakker. En mam riep altijd: "Billy, kom naar beneden! Tijd om naar school te gaan."
En ik zei: "Mam, ik heb etter in mijn ogen. Ik kan niet zien."
213 En Humpy, mijn broer, werd wakker. Edward was zijn naam en wij noemden hem Humpy, gewoon voor de grap. En hij zei: "Ik heb etter in mijn ogen."
214 Dan hoorde ik hoe het blik met wasberenvet op de kachel werd gezet. Ze liet het helemaal smelten. Dan kwam mama de trap op en zij wreef en masseerde die ogen. En geloof het of niet, de etter ging eruit. Het wasberenvet was een wondermiddel voor etterende ogen.
215 Maar ik vertel u dat er een koudeaanval over de kerk is gekomen, en wasberenvet zal nooit werken. Maar Jezus zei: "Ik raad u aan ogenzalf te kopen", de Heilige Geest. U bent zo blind aan het worden, de kerk, dat zij God niet meer kan zien. Zij ziet slechts haar organisatie. Zij ziet alleen wat ze vlak voor zich ziet. Ze kijkt helemaal niet uit naar de spoedige komst van de Heer. Wasberenvet zal daarvoor nooit enig goed doen.
216 Maar de zalf van de Heilige Geest zal uw ogen openen, en u kunt dat bespeuren, de tegenwoordigheid van Jezus Christus. En Hij is gisteren, heden, en voor eeuwig Dezelfde. Hij is God, en Hij kan uw ogen zalven met Zijn Heilige Geest. U zult vergeten of u een Methodist, Baptist of een Eenheid, of een Tweeheid of een Drieheid, of een Church of God, of een Nazarener, of een Pelgrimheiligheid was. U zult een Christen zijn, wedergeboren, van het Koninkrijk van God.
217 U bent iets geworden. U hoeft niet te proberen te zeggen: "Wel, ik moet dit doen." Er is iets in u wat u stuwt om het te doen. De drang in uw hart beweegt u om te bidden. Goddelijke liefde vloeit in uw diepste wezen, zodat u niet stil kunt blijven. Gebedssamenkomsten vloeien gewoon uit u, zoals het water uit een artesische bron.
218 Toen ik gedurende verscheidene jaren jachtopziener was, kwam ik altijd langs een grote oude bron. En hij zou zo opborrelen. Op een dag ging ik bij die bron zitten en ik zei: "Waar ben je zo blij om?" O, het water was heerlijk. En ik dronk dan wat water. Ik zei: "Waar ben je zo gelukkig om? Ben je blij omdat konijnen van je drinken?"
Als hij had kunnen spreken, zou hij gezegd hebben: "Nee."
"Omdat herten van jou drinken?"
"Nee."
"Omdat ik van jou drink?"
"Nee."
219 "Waarom ben je zo gelukkig? Wat laat jou op die wijze zo borrelen?"
220 Als hij had kunnen spreken, zou hij gezegd hebben: "Ik ben het niet die borrelt, broeder Branham. Het is iets achter mij dat mij stuwt, wat mij gedurig doet borrelen."
221 Wij stuwen onszelf om dingen te doen. Maar wanneer de Heilige Geest daarbinnen is, doen wij het door Goddelijke liefde. "Want het leven is mij Christus, en het sterven gewin", zei Paulus. Jazeker. Laat nu Zijn zalvende zalf in uw ogen komen.
222 Bij het eindigen; ik bedoel niet u hier allemaal te houden tot u zo vermoeid raakt. Het is mijn eerste of tweede keer bij u; vergeef mij als ik het te lang heb gemaakt. Laat mij dan eindigen met dit te vertellen.
223 Ginds in het zuiden hadden wij een oude Pinkster kleurlingbroeder die werkelijk een echte dienstknecht van God was. Er was een zekere oude negerzuster die naar de kerk kwam. En ze was gevuld met de Heilige Geest en had zo'n geweldig karakter. En ze had een echtgenoot; hij was een goede, beste kerel. Zijn naam was... Ze noemden hem Gabriël. En wij noemden hem gewoon Gabe, als afkorting.
224 En wij konden hem dus nooit naar de kerk krijgen. Hij... hij wilde gewoon niet naar de kerk komen. Dat zei hij. O, en de jongens bij het biljartlokaal waar hij uithing, zeiden: "Dat was een groep heilige rollers en niets voor hen." En het enige wat Gabe op zondagmorgen had te doen, was zijn biljartstok pakken en naar het biljartlokaal gaan, of zoiets, om met zijn vrienden op te trekken.
225 Maar zijn vrouw was een echte, toegewijde heilige. En zij ging geregeld naar de kerk, en ze bad, en ze liet de voorganger en allen voor Gabe bidden. Want diep in zijn hart was hij werkelijk een goede man. En hij had daar op de hoek een klein handeltje, een schoenpoetszaakje. Hij poetste schoenen en verdiende zo genoeg geld om te kunnen biljarten. Goed, hij ging biljarten. Hij wilde zich dus gewoon niet aansluiten bij het Evangelie. En de voorganger...
226 Beste Gabe hield veel van jagen. Dus, daar de voorganger ook een jager was, nam hij Gabe mee op jacht. Dus op een dag, nadat ze de hele dag door de wildernis en moerassen hadden rondgezworven, waren zij die middag op weg naar huis. En zij hadden zoveel wild dat ze het nauwelijks konden torsen. Ze hadden de konijnen en de vogels allemaal om zich heen gehangen terwijl ze voortgingen. En ze kwamen langs een oud welbekend pad terwijl ze omhoog gingen. Kwamen bovenop de heuvel, daalden toen af naar het stadje beneden. Het was op zaterdag en de zon was bezig onder te gaan.
227 En de voorganger keek even om. Hij had oude Gabe al een hele poos niets meer horen zeggen. En hij lette even op. En Gabe keek over z'n schouder naar de ondergaande zon, terwijl die aan de westelijke horizon daalde. En de voorganger keek om. Hij bemerkte dat Gabe helemaal niets zei en maar bleef omkijken terwijl hij liep. En zo liep de voorganger gedurende enige minuten verder.
228 Na een poosje lag een grote zwarte hand op zijn schouder. En toen hij zich verbaasd omdraaide, keek oude Gabe hem recht aan, tranen liepen langs zijn wangen en druppelden zo naar beneden. Hij zei: "Voorganger, morgenochtend gaat u mij daar direct bij de zondaarsbank vinden." Zei: "Dan kom ik daar vandaan direct terug, en neem plaats naast mijn trouwe vrouw. En dan ga ik in die kerk blijven tot God mij naar huis roept."
229 En de voorganger draaide zich natuurlijk verbaasd om. Hij zei: "Gabe, ik wenste, en wachtte, en verlangde, en bad hier jarenlang voor." Hij zei: "Gabe, ben je vastbesloten?"
230 Hij zei: "Ja voorganger, het is vastbesloten. Maar ik wil ook die Heilige Geest. En ik kom in de ochtend naar de zondaarsbank, en ik ga het krijgen of ik ga precies daar sterven."
231 Zei: "Gabe, ik waardeer dit. Maar ik wil je iets vragen, Gabe. Welke prediking heb ik gepredikt die jou inspireerde om dit te doen? Ik zou graag willen weten welke prediking ik hield, waarover ik sprak. Of welk lied zong het koor, wat jou bezielde deze grote beslissing te nemen, Gabe?"
232 En de oude neger keek de voorganger aan, en hij zei: "Voorganger," zei hij, "ik waardeer absoluut elke prediking die u hield." Hij zei: "Ik waardeer alles wat u gezegd hebt, voorganger." Hij zei: "En ik waardeer elk mooi lied dat het koor gezongen heeft. Maar, voorganger, dat was het niet." Hij zei: "Weet u, ik keek naar die zon die daar onder ging. Wist u dat mijn en uw zon ook bezig is onder te gaan, het licht van ons lichaam aan het weggaan is?" En dat is waar.
233 Het is hier vanmorgen de waarheid, mannen. De zon gaat onder, onder in uw leven en in het mijne. En zij gaat op tijd onder, in de beschaafde wereld. Het is afgelopen met haar. En Hij staat aan de deur, [Broeder Branham klopt op de preekstoel – Vert] kloppend, verlangend, wachtend. Dat klopje, iets diep in uw hart dat zegt: "Ik ben het. Doe nu open." Dat is Hem. Gabe had er naar geluisterd en hij keerde zich om.
234 Hij zei nog iets: "Voorganger, u weet dat ik een slechte schutter ben." Hij zei: "Ik kon niets raken. U weet dat ik het niet kon. En kijk hier eens naar het wild, genoeg voor mij en mijn vrouw voor heel de komende week." En hij zei: "Weet u, ik kan niets raken, maar," zei hij, "Hij gaf het mij." Hij zei: "Ik dacht er opeens aan: 'Hij moet mij wel liefhebben, anders zou Hij niet zo goed voor mij zijn.'" Hebt u dat wel eens beseft?
235 Ik weet dat vandaag in India de kinderen op de straat liggen, hun kleine buikje opgezwollen, hun tandvlees opgezwollen op die manier, stervend van de honger. De kleine moeder smeekt om deze mee te nemen, en zo zijn er nog duizenden. Op een middag komt men langs en worden ze meegenomen op de draagbaar, en dergelijke, om ze naar de houtkachel te brengen waar ze ingegooid worden. Daar is geen "Johannes 14". Ze eten van alles, gras van de grond, bast van de bomen, of alles wat zij maar tegenkomen.
236 Wij werpen genoeg weg in onze vuilnisbakken om hen te voeden. Wij zitten hier vanmorgen, betalen hier ongeveer anderhalve dollar voor een beetje voedsel. En we hebben goede kleding. We rijden in een mooie auto. We wonen in een mooi huis. U, zakenlieden hier, uw kantoren zijn luxueus, zoals ik u hoor getuigen. God is goed voor u. Kunt u dat niet beseffen?
237 Waarom, Hij heeft u lief. Weet u dat? En daarom komt dit geklop: "Ik sta aan de deur en klop. [Broeder Branham klopt op de preekstoel – Vert] En als iemand Mijn stem wil horen en de deur opendoet, zal Ik bij hem binnenkomen en maaltijd met hem houden, en hij met Mij."
238 Welnu, die stille, zachte stem die aan de deur van uw hart klopt, het kan wel zoveel keren kloppen dat het nu misschien heel zwak is. Maar laten we gewoon eerlijk zijn, gewoon eerlijk met God en onszelf voor een ogenblik. Dit klopje diep binnenin, dat zei: "Mijn gewoontes kan ik maar beter in bedwang houden. Ik kon maar beter anders worden. Ik kon maar beter in orde komen. Ik weet dat er dingen in mij zijn. Ik kijk hier, ik onderzoek mijn leven met dit Woord en ik zie dat ik in veel dingen verkeerd ben." Kijk rond, kijk hoe goed het is; het is Zijn goedheid die op de deur klopt.
239 Het geeft niet wat we gedaan hebben, hoeveel we gezondigd hebben, hoe vaak we het afgewezen hebben, hoe vaak we zeiden: "Later zullen we het doen", Hij is nog steeds te midden van dit alles aan het kloppen. [Broeder Branham klopt op de preekstoel – Vert] "En als een man of een vrouw zijn of haar hart zal openen, zal Ik binnenkomen en maaltijd houden."
240 Laten we zien wat Hij vanmorgen verlangt, wilt u, terwijl wij onze hoofden buigen?
[Leeg gedeelte op de band – Vert]
241 "O, mijn Jezus, ik heb U lief, ik heb U lief. O, het is genade U meer lief te hebben, Heer."
242 "Wat is dat zachte iets dat mij in mijn hart blijft vertellen dat ik wat dichter naar Jezus toe moet komen? Wat is dat?" Wilt u daar de deur voor opendoen vanmorgen?
243 Nu, met ieders hoofd gebogen, en elk oog gesloten, alstublieft. Wees diep in uw hart voor één moment echt eerlijk.
244 U hebt zo'n klopje op uw deur. Ik ga zo dadelijk voor u bidden. En u zou oprecht graag willen weten wat dat kleine mysterieuze iets in uw leven is, wat u zou willen laten binnenkomen. Zou u Hem binnen wensen, vanmorgen? Zeg dan: "Broeder Branham, bid dat ik het geloof en de genade zal hebben mijn hart te openen om Het binnen te laten. Ik wil weten wat dit is, dat op mijn deur klopt. Ik weet dat daar iets aan het kloppen is. Misschien is het een dichtere wandel. Misschien is het een andere bediening. Misschien is het om mij over te geven. Misschien is het om de Heilige Geest te ontvangen."
245 Zou u uw hand naar God willen opsteken en zeggen: "Hier ben ik, Heer." God zegene u. Dat is het. O, het is gewoon overal. "Ik heb een zacht geklop op de deur van mijn hart." Ik vermoed zestig of zeventig procent van de mensen.
Met onze hoofden gebogen.
246 Nu, onze hemelse Vader, "Er is een bron," zoals de dichter zei, "die met bloed gevuld is, onttrokken aan Immanuëls aderen, waar zondaars ondergedompeld in die vloed, al hun zondevlekken kwijtraken. Die stervende dief verheugde zich die vloed te zien in zijn dag, en daar mag ik, hoewel net zo verdorven als hij, al mijn zonden wegwassen."
247 Nu, Vader, wij zijn dankbaar voor deze mensen. En sommigen van hen mogen ongetwijfeld reeds lang christendom hebben beleden, maar zij hebben genoeg echte overtuiging gekregen om hun hand op te steken. Wat, Here, als zij zelfs de overtuiging niet hadden om hun handen op te steken? Dan zijn ze aan verlossing voorbij. Denk aan die plaats, dat een zwervende ziel buiten in de duisternis zou kunnen ronddolen, ellendig en blind, en het niet weet. En zij horen het kloppen van God en bedroeven het zoveel keren dat het tenslotte nooit meer klopt. En zij pikken ergens een leer of zoiets op, en leven daarmee de rest van hun dagen, om op die oordeelsdag teleurgesteld te worden bevonden.
248 Ik ben dankbaar, Heer, voor deze mensen die hun handen wilden opsteken om te zeggen: "Wees mij genadig, Heer. Kom in mijn hart, Here Jezus, en openbaart U Zich vandaag aan mij. Ik wil U mijn leven geven. Hier ben ik. Als er iets in mij is wat niet goed is, Heer... En ik kijk in mijn eigen leven en zie dat er heel wat verkeerd is, neem mij dan mee naar Uw geweldig kneedhuis en kneed mij en neem alles wat werelds en goddeloos is van mij weg. En ik dank U, Heer, dat ik niet tot het punt ben gekomen dat ik die grenslijn ben overgestoken; dat kan, waar je oversteekt en nooit meer kunt terugkeren; je de Geest van God voor de laatste keer bedroeft en dan is er totaal geen weg terug." Zoals Judas Iskariot en die anderen, die Zijn Heer verkocht voor dertig zilverlingen. En wij doen het vandaag voor populariteit, en de zorgen van de wereld, en religieuze organisaties en denominaties, en leerstellingen. Wij verkopen Hem gewoon voor van alles.
249 O Here, heb genade met oprechte harten. Ik pleit voor dezen, Heer. O, met alles wat in mij is, vraag ik om Goddelijke barmhartigheid. En hoor mij, Here, verhoor mij. En moge dit grote verlangen, met geloof, geschieden, wetende dat het God is Die tot hun harten sprak. Het is God Die deze dingen doet. En moge de deur van hun hart nu opengaan, en Jezus binnenwandelen en Heer van de situatie worden, om heel de wereld eruit te nemen en hen tot nieuwe schepselen in Christus Jezus te maken.
250 Genees degenen die ziek zijn, Heer. Daar ik bemerk dat er zoveel geleden wordt, bid ik voor hen, Vader, dat de grote Heelmeester nu ook hun lichamelijk wezen zal aanraken, en het tot Zijn thuis zal maken, Zijn woonplaats, waar Hij Zijn handen kan uitstrekken als men roept. Een kleine, zachte roep van het hart, en de grote Heelmeester is aan het werk. Schenk het, Here. Verhoor ons vandaag. Zegen allen die aanwezig zijn. In de Naam van de Here Jezus Christus vragen wij het. Amen.
251 Nu, met onze hoofden gebogen, laten we werkelijk nederig, zachtjes dit oude lied van de gemeente zingen: Ik heb Hem lief, ik heb Hem lief, omdat Hij mij eerst liefhad. En geloof nu wat u gevraagd hebt, dat dit stille klopje aan uw hart Jezus was, Die nu wil binnenkomen. Rustig, terwijl wij het zingen.
Ik heb Hem lief, ik heb Hem lief,
Omdat Hij mij eerst heeft liefgehad,
En mijn verlossing betaalde,
Op het kruis van Golgotha.
252 Nu, met onze hoofden gebogen. U die Hem in uw hart als Heer wilt aannemen: "Heer, neem nu alles weg. En vanaf dit uur doe ik aan deze tafel een gelofte aan U, Heer, opdat ik U weer zal ontmoeten aan dat grote bruiloftsmaal. Ik wijd vanmorgen mijn leven aan U, dus help mij, mijn Heer. Als ik de Heilige Geest nog niet heb ontvangen, ga ik ernaar zoeken totdat de echte Heilige Geest binnenkomt en mijn leven reinigt, mij een nieuw schepsel in Christus Jezus maakt. Ik beloof het U vandaag, Heer, terwijl ik mij aan deze tafel toewijd aan U. In de Naam van Christus, beloof ik het te doen, terwijl ik mijn handen ophef."
253 Nu, hef uw handen omhoog en zing nu met uw ogen gesloten. "Ik..." Wilt u zich nu toewijden?
Ik heb Hem lief,
Omdat Hij mij...
254 God, wees genadig, Vader, kijk naar deze handen, en sta het toe, in Jezus' Naam.
En betaalde mijn verlossing,
Op het kruishout van Golgotha.
255 Nu wil ik dat u over de tafel heen reikt om iemand een hand te geven. Zeg: "God zegene u, pelgrim. Blij om hier met u te zijn, vanmorgen." Dat is goed. Iedereen door elkaar, Methodist, Baptist, Katholiek, Presbyteriaan. "God zegene u. God zegene u." De boodschappen zijn soms snijdend en hard en wij – wij willen ons daar goed over voelen.
256 Nu, God zegene u, broeder. God zegene u. God zegene u, zuster. God zegene u, mijn broeder, God zij met u. God zegene u. Fijn. Gods zegen, broeder Tony.
257 Laten we nu even opstaan, met onze handen en harten naar God, onze Vader.
258 Alle – alle geloofsbelijders, allen – allen, geloof nu. Nu, als u hebt gebeden, vergeet dan niet dat Jezus zei: "Wanneer u bidt, geloof dat u ontvangt waarom u vraagt, en het zal u gegeven worden." Gelooft u dat? Zeg: "Amen." [Samenkomst zegt: "Amen." – Vert] "Ik geloof dat ik ontvang waarom ik gevraagd heb. Ik heb mijn leven aan Jezus Christus toegewijd. En vanaf deze dag, voortaan – ik meen het werkelijk, God – wil ik voor Uw aangezicht wandelen tot het zo'n werkelijkheid wordt, dat ik geheel en al ben geborgen in Christus Jezus."
259 Nu, is de zangleider hier? Laten we aanvangen met dat beminnelijke oude lied: Mijn geloof ziet op naar U, U Lam van Calvarie, Goddelijke Redder. Mag ik de zuster vragen op de piano dat akkoord aan te slaan? Hoe velen kennen het lied? Sta nu op, laat ons luid zingen: Mijn geloof ziet op naar U, U Lam van Calvarie.
Gezamenlijk nu:
Mijn geloof ziet op naar U,
U Lam van Calvarie,
O Goddelijke Redder.
Hoor mij nu, terwijl ik bid,
Neem al mijn zonden weg,
O, laat mij vanaf deze dag
Geheel de Uwe zijn.
Laten we nu ons hoofd buigen.
Terwijl ik de donk're doolhof van dit leven betreed,
En verdriet zich rondom mij verspreidt,
Vergeet niet dat u de wereld nu tegemoet gaat.
Wees Gij mijn Gids; (Luister.)
Vraag duisternis te veranderen in dag,
Was al mijn vreesachtigheid weg,
Laat mij nimmer
Van Uw zijde afdwalen.
260 Laten we het neuriën. [Broeder Branham en de samenkomst beginnen Mijn geloof ziet op naar U te neuriën – Vert]