Meer dan Salomo is hier
Door William Marrion Branham1 Dank u zeer. Goedenavond, vrienden. Blij om hier te zijn vanavond, en mij gewoon te verheugen in een kleine handdruk en wat gemeenschap met mijn oude vriend, broeder G.H. Brown, die ik in jaren niet heb gezien. Hij is één van mijn eerste collega's, van Arkansas, toen we daar op 505 Victor Street waren.
2 Ik herinner me, broeder Brown, de nacht dat die dame in de kelder op haar rug kroop, met haar... Haar verstand verloren en in een zeer slechte toestand. Later vond ik haar ergens in de buurt van Jonesboro, bij haar volle verstand, met haar man, zo normaal als ze maar wezen kon.
3 Een broeder ontmoette mij hier net, ik schudde hem de hand. Hij sprak erover dat hij op een bepaalde plaats was, zijn vrouw had een kropgezwel, geloof ik, op haar keel. Ze werd genezen in de samenkomst. Ze is nog steeds genezen.
4 God is wonderbaar, nietwaar? [De samenkomst zegt: "Amen." – Vert] We zijn daar zo dankbaar voor. We zouden de gelukkigste mensen op de aarde moeten zijn en dat zijn we ook, Gods volk, vrij van zorg, in die zin dat we niet bevreesd zijn voor de dood. Weet u, Christus overwon alles, zelfs de dood, zelfs de vrees voor de dood. Ja. "O dood, waar is uw prikkel? Hel, waar is uw overwinning? Maar Gode zij dank, Die ons de overwinning geeft door onze Here Jezus Christus." Wat hebben we Hem daarom lief!
5 Deze kleine zuster uit Florida (geloof ik dat hij zei), of hier ergens vandaan, die dat lied 'Down From His Glory' zong. Dat is mijn lievelingslied, geschreven door onze vriend, broeder Booth-Clibborn. Ik denk dat het vandaag werkelijk Zijn opperste Godheid uitdrukt, in deze dag waarin de mensen Hem slechts een profeet of een of andere leider willen maken. En ik denk dat het uitdrukt wat Hij is, ik houd echt van dat lied.
6 Nu, weet u, dus het slechte deel van deze dingen, is dat deze samenkomsten niet lang genoeg zijn. We beginnen elkaar net te ontmoeten, en zeggen "hallo", en moeten vervolgens weer vertrekken. Maar ik heb er zeker naar uitgezien om langs te komen.
7 Ik zal u een klein ding vertellen. Ik zei dat de afgelopen avond niet als hint, over dat ik een emmer sorghum stroop had waar die kleine beer inging. Maar iemand zette het me vanavond betaald, ze stuurden mij een pot sorghum stroop. Dank u, en ik zal er op toezien dat de beer dat niet te pakken krijgt. Ik zal mijn vrouw een pan koekjes laten bakken, en er direct aan beginnen. Ja, meneer, ik houd zeker van sorghum.
8 Billy, mijn zoon, vertelde mij zojuist: "Papa, ze hebben een liefdeoffer voor u opgehaald."
9 Ik vertelde deze prediker dat ik dat niet wilde. Ziet u, ik kwam daar niet voor, mensen, ik kwam om te proberen u te helpen. Maar er is geen manier voor mij om het terug te geven. En als iemand hier iemand kent die er slecht aan toe is, iemand, weduwe of iets, dan krijgen zij het. Dus heel erg bedankt. Weet u, de Bijbel zegt: "In zoverre gij dit aan de minste gedaan hebt", dat ben ik, "van deze kleinen, zo hebt gij dat aan Mij gedaan." En ik bid dat God u daarvoor zal zegenen, en dat zal Hij. Dat zal Hij. Ik vertel u, als er geen enkel persoon die er slecht aan toe is het neemt, dan zal ik het in het zendingswerk voor de buitenlandse velden stoppen. Ik ga er zelf heen, zodat ik weet dat het goed gebruikt wordt.
10 En zo dus probeer ik deze wonderbare Boodschap van de genade van God die ons is gebracht in deze laatste dagen, de Boodschap, zo goed als ik weet te brengen, en het is dezelfde Boodschap als die ik vele jaren geleden predikte. Ik ben er geen centimeter van afgeweken, omdat je dat niet kunt doen. Als ik dat zou doen, dan zou ik buiten de Bijbel moeten gaan, ziet u? Dus het is uit de Bijbel. En ik geloof dat: "In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God. En het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond." En Hebreeën 13:8 zegt: "Hij is Dezelfde gisteren, vandaag en in der eeuwigheid." Ik geloof dat.
11 Nu, ik sprak vandaag tot u, in de middag, over een Evangelieboodschap. Ik was blij om broeder Tracy Boutliere hier te zien, en die broeder hier. En ik, weet u hoe ik me voel om hier te staan? Ik knijp er zo een beetje tussenuit om te prediken vanavond, wegens al deze fijne predikers die hier zijn. Dus ik ga gewoon een beetje over de Here Jezus spreken, over Zijn... de grote openbaring van Hem vandaag, en over Zijn kracht om de zieken te genezen.
12 En mijn zoon kwam een tijdje geleden langs en gaf enkele gebedskaarten uit. En wij willen vanavond voor de zieken bidden. En u hebt mannen hier die het Evangelie kunnen prediken; zij hebben die, deze hele week. En ik ben hier om te proberen mijn deel te doen, om mijn waardering te tonen voor uw loyaliteit aan Jezus Christus, door te bidden voor de zieken.
13 En nu, voor we het Boek openen, laten we tot de Auteur van het Boek spreken.
14 Enige tijd geleden, sprak er een man tegen mij. Ik sprak over een bepaald onderwerp in de Bijbel, en het was een heel diep onderwerp waar veel onenigheid over bestaat, en over de Logos, enzovoort. En hij keek naar mij, ik was met broeder Jack Moore, we gingen door Cross Lake, in Shreveport, Louisiana. En deze man keek naar mij, en hij zei: "U kent gewoon uw Bijbel niet."
15 Ik zei: "Maar ik ken de Auteur zeer goed. En ik ben er zeker van dat als ik Hem lief heb en Hem echt goed ken, Hij Zijn Woord aan mij zal openbaren."
16 Dus laten we nu tot de Auteur spreken, terwijl we onze hoofden buigen. Nu terwijl we stil worden. En herinner u, in onze harten nu, is er vanavond een verzoek onder ons waarvan u wilt dat God het gedenkt; u bidt voor deze bepaalde zaak, misschien een geliefde om tot Christus te komen, vanavond, misschien iemand voor genezing, of enig ander verzoek? Houd het in uw gedachte, steek uw handen op naar God en zeg: "Here, gedenk mijn verzoek." Het is allemaal, overal. Wat een behoeftige wereld is dit!
17 Here Jezus, we naderen U in die algenoegzame Naam, wetende dat ons is beloofd dat onze gebeden zullen worden gehoord. U zei: "Wat u vraagt in Mijn Naam, zal gegeven worden." En we brengen vanavond al deze verzoeken op, tot de grote parelwitte troon waar het bloedig Offer ligt, Die al onze zonden vergeeft, en al onze ziekten geneest. En we zijn U zeer dankbaar, vanavond, voor dit grote voorrecht dat we hebben, en met het Woord van God dat niet kan falen. Hoewel hemel en aarde voorbij gaan, het Woord kan nooit falen. En het Woord is God. En Hij heeft beloofd dat Hij onze verzoeken zou horen en beantwoorden. Nu zijn wij zeker dat we krijgen waarvoor we vragen. En mijn hand is ook omhoog, Heer. Beantwoord vanavond onze verzoeken.
18 Wij willen U danken voor wat U voor ons bent geweest, in deze conventie, terug door het leven heen. En we danken U ook voor wat U bent voor ons en zult zijn in de toekomst. En in het uur van onze dood, als u vertoeft, weten wij dat U dat oude schip van Sion zult zijn, U zult de glanzende vleugels zijn, U zult de Morgenster zijn die de vallei van de schaduw des doods oplicht, U zult Degene zijn Die ons over de rivier zal brengen, in dat geweldige beloofde land. We zijn daar tevreden mee, Heer.
19 Vanavond zitten er mannen in ons midden, grijs en gebukt door ouderdom, die vele jaren geleden toen ik een zondaar jongen was, op de hoeken van de straat stonden en de goede strijd des geloofs streden, voor deze zelfde Boodschap waar we vanavond voor proberen te strijden. Vader, God, we zijn dankbaar dat deze mannen nog steeds in leven zijn, als getuigenissen van dit geweldige geloof dat eenmaal de heiligen overgeleverd is. Mogen we er altijd voor strijden en trouw zijn aan onze post van plicht, totdat Jezus komt.
20 Nu vragen wij U de Woorden die wij lezen te zegenen, en hetgeen wij vanavond zullen spreken. Moge het in vruchtbare grond vallen die een dienst zal voortbrengen, dat er niet één zondaar in dit gebouw zal zijn, die hiervandaan vertrekt, die niet gered is. Moge iedere zieke worden genezen. Moge er geen enkele zwakke onder ons zijn aan het eind van de dienst. Ik weet dat het een grote berg is die voor ons staat. Maar U zei in Uw Evangelie, overeenkomstig Markus 11:22: "Als u zegt tot deze berg: word opgeheven, en niet twijfelt in uw hart, maar gelooft dat wat u zegt geschieden zal, dan zal u geworden wat u hebt gezegd." Nu, wij geloven dat.
21 U zei: "Wanneer u staat te bidden, geloof, vergeef." En wij bidden dat U ons onze overtredingen zult vergeven, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren, opdat er geen belemmering zal zijn voor onze gebeden om te worden beantwoord.
22 En, Heer, moge, als het zo gebeurt dat wij elkaar nooit meer op deze wijze in een andere samenkomst ontmoeten, misschien een jaar vanaf nu of wanneer het ook mag wezen, we weten dat er één grote ontmoeting zal plaatsvinden waar we allemaal zullen zijn en dat is het bruiloftsmaal. O God, moge er geen van ons ontbreken op die tijd. Houd ons tot die tijd gezond en gelukkig, om U te dienen. In Jezus Christus' Naam vragen wij het. Amen.
23 Nu, om voor de zieken te bidden, zal ik niet afdwalen naar het prediken. Zoals ik heb gezegd, is het een andere zalving; dezelfde Geest, gewoon een ander kanaal waar u doorheen reist.
24 En nu wil ik een bekende passage van de Schrift lezen, en enkele Schriftgedeelten hier waar ik naar zou willen verwijzen, net voordat we de gebedsrij oproepen. Ik weet dat het heet is, en ik wil u niet lang houden.
25 En ik weet dat dit de afsluiting van de samenkomst, van een geweldige week, is, en hoe u nu helemaal gevuld bent en naar huis gaat om een geweldige tijd te hebben. Wil niet naar huis gaan om gewoon een geweldige tijd te hebben om van de zegeningen van God te genieten, maar ga naar huis om te nemen wat u hebt geleerd en geef het aan een ander door. En mogen de kinderen van deze samenkomst, die wederom geboren werden in deze samenkomst, volgend jaar achter- achter- achterkleinkinderen met zich meebrengen; betekenend dat u iemand anders hebt gewonnen, en zij iemand anders hebben gewonnen, en zij iemand anders hebben gewonnen voor de Heer.
26 Nu laten we vanavond Markus het twaalfde hoofdstuk opslaan. En ik wil starten vanaf het achtendertigste vers van Markus 12, lezend tot en met het tweeënveertigste vers. En, gewoonlijk, zoals het vele malen de gewoonte is, staan wij wanneer we het Woord van God lezen, maar omdat u zo opeengepakt bent vanavond, zullen we dat achterwege laten, en gewoon eerbiedig zitten en luisteren naar het Woord. Als u een Bijbel heeft, volg mij dan wanneer ik lees. [Broeder Branham leest Matthéüs 12:38–42 – Vert]
Toen antwoordden sommigen der Schriftgeleerden en Farizeeën, zeggende: Meester! wij willen van U wel een teken zien.
Maar Hij antwoordde en zeide tot hen: Het boos en overspelig geslacht verzoekt een teken; en hun zal geen teken gegeven worden, dan het teken van Jona, de profeet.
Want gelijk Jona drie dagen en drie nachten was in de buik van de walvis, alzo zal de Zoon des mensen drie dagen en drie nachten wezen in het hart der aarde.
De mannen van Ninevé zullen opstaan in het oordeel met dit geslacht, en zullen het veroordelen; want zij hebben zich bekeerd op de prediking van Jona; en ziet, meer dan Jona is hier!
De koningin van het zuiden zal opstaan in het oordeel met dit geslacht, en het veroordelen; want zij is gekomen van het einde der aarde, om te horen de wijsheid van Salomo; en ziet, meer dan Salomo is hier!
27 Ik zou dit kunnen gebruiken als tekst: Meer dan Salomo is hier. [In het Engels staat: "Eén Die meer is dan Salomo is hier." – Vert] Wanneer we de voorliggende delen van het Schriftgedeelte lezen, hieraan voorafgaand, dan komen we erachter dat dit zo'n beetje aansluit op wat we gisteravond zeiden.
28 Toen Christus op aarde kwam, kwam Hij naar de Zijnen, en de Zijnen ontvingen Hem niet. En die Joden waren onderwezen in de Schriften, over wat voor een soort karakter de Messias zou zijn. En de Messias moest overeenkomstig hun wetten een profeet zijn. Mozes zei: "De Here uw God zal een Profeet verwekken, gelijk mij, en de mensen zullen Hem aanhangen; en indien zij Hem niet horen, dan zullen zij van het volk worden afgesneden."
29 Zie, de Schrift laat nooit een tijdperk zonder een scherp omlijnde identificatie, zodat wij mogen weten in welk uur wij leven.
30 Zelfs in Matthéüs 24, waar Jezus spreekt over de eindtijd, zei Hij: "Nu leer een gelijkenis van de vijgenboom."
31 En Hij zei wat het teken zou zijn van de drie vragen: "Wanneer zal er geen steen op de andere gelaten worden, van het gebouw? Wat is het teken van Uw komst, en de voleinding der wereld?" En Hij beantwoordde alle drie de vragen. Vele malen plaatsen mensen ze alle drie als één vraag, maar zij stelden Hem drie vragen. Hij antwoordde hun op drie vragen. Maar Hij gaf daarbij een teken, want de Joden zoeken naar tekenen. En waarom zoeken zij tekenen? Het is omdat ze werden bevolen dat te doen. De Joden hebben altijd in het bovennatuurlijke geloofd.
32 Zelfs onder de wet, als daar een dromer was, of een profeet, die een boodschap gaf waar een beetje misverstand over bestond, of ze waren er niet zeker van, dan hadden zij een manier om erachter te komen of de boodschap juist was of niet. Ze namen deze dromer, of de profeet, naar de tempel, waar de Urim en Tummim was, het was de borstplaat die hing, of die over Aärons borst was, die al de stammen van Israël vertegenwoordigde. En deze profeet profeteerde, of de dromer vertelde zijn droom.
33 En het maakte niet uit hoe echt het eruit zag, als die droom of die profetie niet een bovennatuurlijk licht terugkaatste, een soort van opeenhoping zoals een regenboog boven wat de Urim en Tummim werd genoemd, dan werd de boodschap afgewezen. Het natuurlijke moet beantwoord worden door het bovennatuurlijke, en het bovennatuurlijke moet worden beantwoord door het natuurlijke. Daarom was in het Oude Testament de Urim en Tummim de test, of de woorden juist waren of niet. Dat was onder het Levitische priesterschap.
34 Maar God liet ons nooit zonder een Urim en Tummim, want Zijn Woord vanavond is de Urim en Tummim. Het maakt niet uit hoe fijn de boodschap klinkt, of hoe goed de droom klinkt, toch, als het niet over de Urim en Tummim flitst, Gods Woord, is mijn advies, laat het met rust, want God betuigt het niet. Want dit Boek is de volledige openbaring van Jezus Christus.
35 Nu, Jezus was gekomen en had precies gedaan wat de Schriften zeiden dat Hij zou doen.
36 En toen de apostel Petrus, waarover wij gisteravond spraken, onderricht zijnde door zijn vader, door de leraren, dat er een oprijzen van de Messias zou plaatsvinden, en dat deze Messias een Profeet zou zijn... Nu, vierhonderd jaar lang, sinds Maleachi, hadden zij geen profeten gehad. En hier was een Man Die toen Hij aan kwam lopen, niet anders gekleed was, niet zoals enig goed bekendstaande priester of predikant, maar gewoon als een normale man. En hij zou deze Messias niet kennen door de wijze waarop Hij Zich kleedde, maar zij zouden Hem herkennen door het leven dat in Hem was. En toen Jezus hem aankeek en vertelde: "Uw naam is Simon en u bent de zoon van Jonas", toen was de apostel gereed zich over te geven, want hij wist dat Jezus Hem niet kende. Niet alleen kende Hij hem, maar Hij kende zijn vader ook, dus hij wist dat dat het teken van de Messias was.
37 Wij volgden ook Filippus, die Nathanaël ophaalde. Bracht hem, die een trouwe man was, goed onderwezen in de Schrift, binnen. We vinden uit dat Filippus hem onderweg daarheen wellicht informeerde over wat er had plaatsgevonden. Maar toen hij tot Hem kwam, riep Hij hem en zei: "Zie een Israëliet, in wie geen bedrog is." Hij zei: "Van waar kent Gij mij, Rabbi?"
38 Zei: "Eer Filippus je riep, toen je onder de boom was, zag ik je." Toen zei hij: "Rabbi, U bent de Zoon van God, de Koning van Israël."
39 En toen aan de natie van de Samaritaan, daar deze kleine vrouw bij Sichar. Hoe zij in haar toestand als slecht bekendstaande vrouw... Maar toen dat Evangelielicht haar pad doorkruiste, en Hij haar vertelde van haar zonde en wat ze gedaan had, toen zei ze: "Meneer, U bent, U moet een profeet zijn. En we zijn onderwezen, en we weten dat wanneer de Messias komt, Hij ons dingen zal vertellen." Dat was het teken van de Messias.
40 Toen leerden we dat Hij dat teken niet voor de heidenen deed, maar profeteerde dat het hier in de laatste dagen zou worden gedaan, door de Heilige Geest. En dát te lasteren, zou onvergeeflijk zijn.
41 Zoals Hij zei dat het zou zijn, zoals het was in de dagen van Sodom, waarvan we weten dat de vertegenwoordiging van God in een man was, een menselijk wezen, dat vlees van de koe at, of een kalf liever, en melk dronk van de koe, en brood at, en hij noemde hem Elohim, de grote God, de Schepper.
42 God werd vlees gemaakt in de vorm van Jezus Christus.
43 En vandaag is Hij in Zijn gemeente, in de vorm van de Heilige Geest, nog steeds God. En die Man in vlees, vertegenwoordigd in de eindtijd voordat de heidenwereld werd verbrand met vuur, die God zou in menselijk vlees zijn, en hetzelfde doen, om Zichzelf te betuigen aan de heidenen. En we zagen Hem, gisteravond, onder ons komen, en die zaak doen.
44 Jezus was dus nu deze mensen aan het berispen, deze avond, vanwege hun ongeloof, want zij zouden schriftuurlijk onderwezen moeten zijn. Maar de tradities van de dag hadden de mensen van de Bijbel, de Schrift, afgetrokken. Jezus zei: "U heeft met uw tradities de geboden van God krachteloos gemaakt."
45 En ik vraag mij vanavond af, als Hij zou staan op deze grond van de Verenigde Staten, of Hij vanavond niet hetzelfde tegen velen zou zeggen. Door de tradities van mensen, heeft u de geboden van God genomen en ze krachteloos gemaakt, door te prediken: "De dagen van wonderen zijn voorbij", enzovoort, zoals zij doen. "Hebbende de vorm van godzaligheid," zoals de profeet zei dat het zou zijn in de laatste dagen, "maar verloochenen de kracht daarvan."
46 We vinden hierin uit, dat Hij hen aan het berispen was, omdat zij gebonden waren om te kijken naar tekenen en tekenen te geloven. Noach gaf hun een teken. God handelde altijd in ieder tijdperk met mensen door tekenen, omdat Hij bovennatuurlijk is. En waar een bovennatuurlijke God is, daar zullen ook bovennatuurlijke dingen moeten plaatsvinden.
47 Dan vinden we uit, in de dagen van Noach, dat diegenen die zijn boodschap geloofden en binnenkwamen, gered werden, en die zijn boodschap verwierpen omkwamen. Hij gaf hun een teken door het bouwen van een ark.
48 In de dagen van Mozes, kon God, sprekend door menselijke lippen, roepen om vliegen, vlooien, kikkers, de hemelen sluiten, het donker maken, door een profeet die grondig betuigd was. Zij die geloofden en uit Egypte kwamen, voorbij de scheidslijn van de Rode Zee, werden gered. Zij die aan de andere zijde waren, kwamen om.
49 En Jezus vertelde het hun. Ze noemden hem: "Beëlzebul", bewerende dat Hij de mensen hun gedachten las. Of sommigen vandaag zouden hebben gezegd: "Het is telepathie." Maar ieder verstandig persoon die ook maar iets van telepathie afweet, weet dat de dingen die wij zien geen telepathie kunnen zijn.
50 Onlangs, in Tucson, was er een kleine Baptistenbroeder, en hij was uitgegaan om mijn kleine Rebekah van school thuis te brengen en haar boeken mee te nemen. En hij ging naar de samenkomst. Hij belde zijn vader, een zendeling in Mexico, een fijne man, een collega van Billy Graham, en hij zei: "Pappa, kom snel thuis, we hebben de kracht van de Here Jezus gemanifesteerd zien worden."
51 Hij zei: "Zoon, wat is er met je aan de hand?" Belde hem op lange afstand. En hij vertelde wat er gebeurde. Hij zei: "Dat kan in iedere goedkope kermis gezien worden."
52 En de jongeman zat daar een minuut. Hij zei: "Pappa, ik houd van u. U bent mijn vader geweest en u heeft geprobeerd mij goed op te voeden. Maar ik vraag me af of we de schakelaar zouden kunnen omschakelen, terug naar de tijd dat Jezus van Nazareth dezelfde dingen deed aan de kust van Galilea, of u dan gewillig zou zijn het een goedkope kermis te noemen?" De man verliet zijn post van plicht, en kwam en werd overtuigd.
53 Ziet u, Jezus probeerde hen te vertellen: "Als Ik de werken van Mijn Vader niet doe, geloof Mij dan niet. Wie van u kan Mij veroordelen van zonde, welke ongeloof is? Als Ik niet al de woorden die over Mij geschreven zijn vervuld heb, dan kunt u uw vinger naar Mij wijzen; maar Ik heb precies gedaan wat de Schrift zei dat Ik zou doen."
54 Oh, als de kerk slechts die positie vanavond in kon nemen, als een vertegenwoordiging van Jezus Christus, en zeggen: "Waar komen wij tekort? God, ik wil leven om de dag te zien dat de kerk van Jezus Christus één in voornemen en hart en lichaam kan zijn, staande in de volledig gezalfde kracht van de Heilige Geest, om op te treden en te werken zoals Jezus Christus deed, met God ook in hen."
55 Nu begint Hij terug te gaan en hen te berispen. Zij wisten dat God, in alle generaties, gaven zendt. En wanneer God een gave naar de aarde zendt, en het afgewezen wordt, dan komt die natie of die generatie in het oordeel. En wanneer God een gave zendt en het wordt aangenomen, dan wordt die generatie gezegend.
56 Ik dacht vanavond, terwijl ik hierheen kwam en hierover nadacht: "Hoe zou het zijn als geheel Amerika vanavond de gave van God geloofde die wij hebben ontvangen?"
57 Jezus refereert hier naar de tijd van Jonas, of, Jona is het in werkelijkheid. En vele mensen veroordelen Jona, en ze zeggen, Jona was een... U zegt: "Hij was een Jona. Hij deed dit en dat, omdat wij denken dat Jona uit de wil van de Heer ging."
58 Maar laat me dat vanavond proberen te verdedigen. De Bijbel zegt: "De voetstappen van de rechtvaardigen zijn verordineerd door de Here." Soms laat Hij ons dingen doen die zeer in strijd zijn met wat we denken; maar we zijn altijd, wanneer we de leiding van de Geest volgen, zijn we altijd in Zijn wil. God doet wat Hij wil. Hij richtte Farao op met hetzelfde doel; en riep, zei dat Hij Jakob liefhad en Ezau haatte, voordat ze ooit waren geboren. Nu, Gods voornemen moet vervuld worden. Kan de pottenbakker... Of het klei iets tegen de pottenbakker zeggen, zoals we vinden in Romeinen 8 en 9.
59 Let op, we vinden hier dat Jona door God werd bevolen om naar Ninevé te gaan, om te prediken, en te zeggen dat binnen veertig dagen die stad zou vergaan, omdat Ninevé een grote stad vol van zonde was, een heidens land. Ze aanbaden afgoden. Ze waren... Hun voornaamste beroep was het vissen, omdat ze naast de kust lagen. En hun bezigheid was het vissen. En Jona, in plaats van een schip te nemen... En wellicht ging het schip niet op tijd weg. Maar hij nam een schip naar Tarsis. En we vinden en begrijpen de moeite waar Jona in terecht kwam, daar op de zee. Ik geloof dat dat allemaal verordineerd was door God. De zee werd onrustig, en Jona zei: "Bind mijn handen en gooi me overboord." En God had een vis toebereid, die wij een walvis noemen, om de profeet op te slokken.
60 Enige jaren geleden was ik in Louisville, Kentucky, ze hadden een walvis, de beenderen van één, op een open goederenwagen geplaatst. En deze kleine Ricky stond daar, met zijn bril op zijn neus, en scheen meer opleiding te hebben dan dat zijn verstand aankon, hij probeerde uitleg te geven over deze walvis. Hij zei: "Weet u, de oude legende van de Bijbel, dat een walvis Jona opslokte." Hij zei: "Dat is gewoon een legende." Zei: "Omdat, ziet u, je zou haast geen bal door zijn keel kunnen gooien, het was zo klein, en hij zou nooit een man hebben kunnen inslikken."
61 Dat was gewoon meer dan ik kon verdragen. Ik zei hem, ik zei: "Meneer, ik wil dat corrigeren."
Hij zei: "Wat dan?"
62 En ik zei: "Ziet u, hij mocht... Die walvis mocht niet bij machte zijn geweest om hem in te slikken, maar de Bijbel zegt dat God een vis toebereidde. Het was een speciaal gebouwde. God maakte hem groot genoeg om hem in te slikken." Ziet u? Ik voelde gewoon dat ik een verrader zou zijn geweest van de Bijbel, als ik mijn getuigenis niet had gegeven. Toon uw kleuren, want mensen staan daar te lachen. Ik vertel u, het was een andere zaak toen dat werd gezegd, ziet u, het was niet zo grappig, toen ik zei: "U kent de Schriften niet. De Schrift zegt: 'God bereidde een vis toe.' Hij maakte deze ene bijzonder."
63 Zoals een klein meisje op een keer, uit de samenkomst komend, ze zei dat ze gelukkig was. Haar haartjes naar achteren gekamd, en ze had een geweldige tijd, God lof zingend. De ongelovige op de hoek zei: "Waar ben je zo blij om, kleine dame?"
Ze zei: "Ik werd net gered en ga naar de hemel."
64 Hij zei: "Wat heb je daar onder je arm, dat ding dat ze de Bijbel noemen?"
Ze zei: "Ja, meneer, dat klopt."
Zei: "Je gelooft dat toch niet?"
Zei: "Elk woord ervan."
65 Zei: "Wel, waarschijnlijk geloof je dan ook dat verhaal van de walvis die Jona opslokte?"
66 Ze zei: "Ja, meneer, ik geloof het. Als de Bijbel zou zeggen dat Jona de walvis opslokte, zou ik het geloven."
67 En hij zei: "Nu hoe ga je bewijzen dat die walvis Jona opslokte, op een andere manier dan door geloof?"
Ze zei: "Wanneer ik in de hemel aankom, zal ik het Jona vragen."
Hij zei: "Wat dan als Jona daar niet is?"
68 Zei: "Dan zult u het hem moeten vragen." Dus het toonde gewoon aan wat er stond te gebeuren, hij ging de andere kant op. En dat drukt het wel zo'n beetje uit.
69 Maar ik geloof dat de walvis Jona opslokte. Nu, met de handen gebonden, in de buik van de walvis, ver weg op de zee, ongeveer zeventig meter diep.
70 Nu, jullie vrouwen weten, door uw kleine goudvissen... Een vis zwerft rond door het water, om zijn voedsel te vinden. En nadat het zijn voedsel gevonden heeft, vult hij zijn kleine buik, gaat naar de bodem van de kom en laat zijn kleine vinnen daar rusten. Ziet u, hij is aan het rusten. Zijn vinnen houden hem omhoog. En nu is hij ontspannen, want hij is moe van het rondzwerven.
71 Laten we denken dat deze grote vis hetzelfde deed. Toen hij de profeet opgeslokt had, daalde hij neer naar de bodem, zijn enorm zware gewicht van vele tonnen, ligt nu onder op de bodem, met de profeet in zijn buik. En de profeet was nog in leven. Hij had hem opgeslokt. En Jona moet zijn omgedraaid, beneden in de buik van de walvis. En, weet u, overal waar hij keek, kon hij de buik van de walvis zien.
72 En ik heb vaak gedacht aan mensen, ze zeggen: "Er is gisteravond voor mij gebeden, maar mijn hand is niet verbeterd. Er werd voor mij gebeden, en ik hoor niets beter." Wel, u kijkt naar symptomen, zolang u daar naar kijkt. Als uw voorganger voor u bad, u zalfde met olie, of wat voor systeem dan ook dat hij gebruikt van Gods Bijbel, dan moet u het geloven. U moet het geloven.
73 Nu denk ik niet dat iemand van ons ooit zoveel symptomen als Jona heeft gehad, want waar hij ook keek, was de buik van de walvis. Maar weet u wat hij zei? Hij zei: "Het zijn leugenachtige ijdelheden." Hij ging dat niet geloven. Hij zei: "Eens te meer zal ik opzien naar Uw heilige tempel."
74 Nu, Jona wist dat toen Salomo die tempel inwijdde, God Zijn tegenwoordigheid bij de tempel betuigde, door binnen te komen als de Wolkkolom, en ging naar binnen en ging achter de heilige plaats, op de genadetroon en over de ark, en streek neer. En Salomo bad: "Heer, als Uw volk in moeite is, waar dan ook, en zal opzien naar deze heilige plaats, en bidt, hoort U hen dan vanuit de hemel."
75 Nu, als Jona onder die omstandigheden geloof kon hebben in het gebed van een man, een menselijk wezen, die later afvallig werd, en betreffende een tempel gebouwd door mensenhanden, waar God in kwam, en verlost werd van zulke symptomen als dat, hoeveel te meer behoren wij het vanavond te kunnen, onder onze kleine omstandigheid, regelrecht in het midden van de tegenwoordigheid van de grote God Zelf, waar we mensen genezen, gered en gevuld met de Heilige Geest zien worden! Zie niet uit naar een natuurlijke tempel, maar zie uit naar de tempel in de hemel, waar Christus zit aan de rechterhand van de Majesteit, en de kracht, met Zijn eigen bloed, om voorspraak te doen op onze belijdenis. We zouden ons moeten schamen voor onze zwakheid. Nu, bekritiseer Jona niet, totdat u beter geloof kunt hebben dan hij.
76 Merk op, dan vinden we uit dat God, onder dat gebed en dat geloof... Hij kan daar een zuurstoftent geplaatst hebben. Ik weet niet wat Hij deed. Maar hij bleef, overeenkomstig Christus' eigen Woord, drie dagen en nachten in de buik van de walvis. En laten we er dan over nadenken, het mag zo'n elf uur op de dag geweest zijn, al de vissers waren zo een beetje gereed om te beginnen aan hun middaglunch, en ze waren hun netten aan het ophalen. En deze heidenen aanbaden dieren, en de god van de zee was een walvis. En juist omstreeks het midden van de dag komt hier de zeegod eraan, de walvis, stak zijn tong uit, en de profeet liep regelrecht uit zijn bek. Geen wonder dat ze zich bekeerden, zeker, want de god spuugde de profeet uit. En hij ging door de straten, zeggende: "Binnen veertig dagen zal deze plaats verwoest worden." Zie, God weet hoe de dingen te doen.
77 Nu, ze vroegen Jezus om een teken, en Hij vertelde hun: "Een boos en overspelig geslacht zoekt tekenen." En, nu, ik weet dat er een uitleg is dat Hij hen bedoelde. Dat is waar. Maar ik zal het gewoon verder brengen, omdat het een dubbele betekenis heeft.
78 Wanneer hebben we ooit een bozer en overspeliger geslacht gehad dan precies nu? Een boos en overspelig geslacht! Ze zullen tot u zeggen, de straat op gaan en zeggen: "Bent u een goddelijke genezer?"
"Nee. Dat is Christus."
79 "Wel, als u een genezer bent, of u dat gelooft, u zegt een genezer te zijn; ik ken een kerel ginds die ziek is, kom hem genezen. Ik weet dat u zegt dat u de doden hebt opgewekt; een man stierf en u wekte hem op? We hebben daar een begraafplaats vol, bewijs het ons."
80 Gedenk, dat is diezelfde oude duivel die zei: "Indien Gij Gods Zoon zijt, gebied dat deze stenen broden worden."
81 Het is dezelfde oude duivel die een kleed over de ogen van onze Heer sloeg, in het paleis die morgen, waar ze Zijn ogen bedekten, en ze pakten een stok, die dronken ruziënde soldaten, en sloegen Hem daarmee op het hoofd, en gaven vervolgens de stok door, de één aan de ander, en zeiden: "We begrijpen dat U de geheimen van het hart kent. We begrijpen dat U een profeet bent. Indien U een profeet bent, profeteer en vertel ons wie U sloeg. We zullen het dan geloven." Zie, dat is diezelfde oude duivel. Zie? God speelt geen clown voor niemand.
82 Het is dezelfde oude duivel die zei: "Kom van het kruis af. Laat ons zien dat U een wonder volvoert." Die duivel leeft vandaag nog.
83 En Jezus zei: "Een boos, zwak, overspelig geslacht zou zoeken naar een teken, en ze zouden het krijgen. Want gelijk Jona in de buik van de walvis was, voor drie dagen en drie nachten, zo zal de Zoon des mensen wezen in het hart der aarde." Over wat voor soort teken sprak Hij dan? Een teken van de opstanding. En na tweeduizend jaar van evangelieprediking, tweeduizend jaar van kritiek, is de Bijbel door alles heen gegaan. En vanavond is Jezus Christus in ons midden, in de kracht van Zijn opstanding, dezelfde dingen doende als die Hij deed toen Hij hier op aarde was. Dit is dat zwak en overspelig geslacht.
84 In Johannes 14:12 zegt Jezus: "Die in Mij gelooft, de werken die Ik doe, zal hij ook doen." Zie? "Nog een kleine tijd en de wereld, de wereldorde, zal Mij niet meer zien, maar gij zult Mij zien. Dat is de ongelovige, de wereld, wereldorde, orde van de kerk, zal Mij niet meer zien. Maar gij zult mij zien, de gelovige, want Ik zal met u zijn, zelfs in u, tot de voleinding der wereld."
85 En dit boos en overspelig geslacht dat we op de aarde hebben, dat gekheid maakt over het oorspronkelijke Woord van God, gekheid maakt over de gemeente, ontvangt vanavond een teken van de opstanding. Want de dingen die Jezus Christus vandaag doet in de gemeente, er is geen persoon in de wereld die dat kan doen buiten Jezus Christus. En dat is een teken dat Hij levend is vanavond. Hij stond op uit de dood, tweeduizend jaar geleden, en is precies zo levend vanavond als toen Hij in Galilea wandelde. Amen. Het teken van de opstanding!
86 Dan bemerken wij verderop, dat Hij verwijst naar Salomo's tijd. Hij zei: "De mannen van Ninevé hebben zich bekeerd op de prediking van Jona, en meer dan Jona is hier." Hij zei: "En zoals in de dagen van Salomo, hoe de koningin van het Zuiden van de einden der aarde kwam om de wijsheid van Salomo te horen, en meer dan Salomo is hier."
87 Kijk, ze konden het niet begrijpen. Ze waren ondoordringbaar. Jesaja zei: "Ze hebben ogen en kunnen niet zien, oren en kunnen niet horen."
88 Ik ga dit met liefde zeggen. Pinksteren is bijna op dezelfde wijze geworden. Hetgeen God beloofde passeert recht over ons heen en we laten het gewoon gaan. Wat er aan de hand is met de Pinkstermensen is dat ze zoveel van God gezien hebben...
89 Het herinnert mij aan een oud spreekwoord, of een verhaal dat ik eens las van een auteur die over de zee had geschreven, en hij zei dat hij haar nog nooit had gezien. Zoals wij weten dat Stephen Foster, de geliefde volksschrijver, schreef over de "Swanee" rivier, terwijl hij de Suwannee rivier nooit gezien had. En deze schrijver had over de zee geschreven, en had de zee nooit gezien. Een keer ondernam hij een reis naar de zee. En op zijn reis ontmoette hij een oude zeeman, zeebonk, aankomend met grijze bakkebaarden op zijn gezicht, en zijn maïskolf pijp in zijn mond. Hij zei: "Waarheen gaat gij, mijn goede man?"
90 Hij zei: "Ik ga naar de zee." Hij zei: "Ik ben een dichter." Hij zei: "Ik wil het gewoon zien. Ik wil haar witte golven zien als de zilte golven opspringen vanuit de blauwe zee. Ik wil een weerkaatsing van de hemel in het blauwe water zien, en het zout in de lucht ruiken. Ik wil de meeuwen horen roepen en schreeuwen, terwijl ze heen en weer gaan boven het water."
91 De zeebonk haalde zijn maïskolf pijp uit zijn mond, en spoog. Hij zei: "Ik werd erop geboren, zestig jaar geleden. Ik zie er niets zo aantrekkelijks aan." Waarom? Hij had er zoveel van gezien, dat het gewoon was geworden voor hem.
92 En dat is er aan de hand met u Pinkstermensen. U ziet zoveel van de lof en zegeningen van God, dat het langs u heen glijdt. We moeten eerbiedig zijn met deze dingen, en alles wat God ons geeft respecteren.
93 Nu, de dagen van Salomo; zoals ieder theoloog, schriftuurlijk man, weet, was dat het gouden tijdperk voor de Hebreeër. Ze hadden geen oorlogen. Zij, het was haast als een duizendjarig rijk voor hen. Geweldige periode! Ze bouwden de tempel. Alle volken vreesden hen. Ze waren bevreesd om iets te doen, omdat ze wisten dat de mensen één van hart en eensgezind waren. God gaf hun een gave, en zij geloofden het. Ze accepteerden het, en werkten er één van hart en eensgezind aan mee.
94 Oh, als wij, de mensen van Amerika, vanavond, alle Presbyterianen en Methodisten, en Baptisten, en Pinkstermensen, uw tradities konden afbreken die uw denominaties rondom u hebben gebouwd, die broederschap scheiden, "schijnbaar het geloof niet bezittend". Als we uit die oude schulp waar we in zijn konden komen, samen konden komen en de gave van God konden accepteren, op de basis dat Hij het ons gaf, het zou de beste schuilkelder zijn waar ik van afweet. Ik zou liever daarachter staan, de beloften van God, dan alle schuilkelders die ze zouden kunnen bouwen. Welk een natie, wat een opwekking zou er zijn, hoezeer zouden de andere naties bevreesd zijn er iets aan te doen. God heeft ons een gave gegeven, maar we doen er licht over.
95 We proberen het in één kleine groep te brengen, en zeggen: "We hebben het, en u hebt er niets mee te maken, want u ziet niet door mijn bril." We moeten dat niet doen. Het is niet juist. Zolang de duivel ervoor kan zorgen dat u elkaar bevecht, hoeft hij niet te vechten.
96 Maar wanneer u het verenigen van de krachten van God ziet, Zijn gemeente samenbrengend van de vier winden der aarde, dan gaat u iets zien plaatsvinden.
97 We ontdekken dat in de dagen van Salomo, God hem een gave van onderscheiding gaf. Het was een grote gave, een gave om de gedachten te onderscheiden, enzovoorts, van wijsheid. En de mensen schaarden zich daaromheen. Ze maakten hem koning. En, weet u, hij werd het gespreksonderwerp van de wereld. Iedereen sprak over Israël. Nu, zij hadden toen geen telefoons en televisies en dergelijke, ze brachten het nieuws over van lip tot oor. En al het volk dat langskwam zou deze grote gave van God zien werken en de mensen zouden, wel, ze vertelden het iedereen. En zijn faam ging wereldwijd. En zij allen hadden geen oorlogen, geen moeite, omdat zij de gave die God aan hen gaf accepteerden.
98 Wij allen, vanavond, wij Presbyterianen, Methodisten, Baptisten, Pinksterafdelingen, als wij allen gewoon onze ideeën opzij konden zetten en terugkomen om te zien wat God erover zegt, en hoe Hij zegt dat het gegeven zou moeten worden. Hij kan het niet veranderen. De wijze waarop het op de Pinksterdag viel is dezelfde wijze als waarop het viel in het huis van Cornelius. En iedere keer dat het ooit viel, viel het op dezelfde manier, onder hetzelfde voorschrift dat Peter uitschreef, in Handelingen. En dat is nog steeds de manier waarop het staat. Het moet op die wijze blijven. Iedere andere manier... Er is geen andere plaats in de Bijbel dat zij het op een andere wijze ontvingen dan dat ze dat voorschrift van Handelingen 2 uitdroegen. Dat is precies juist. Dat is... en we ontvangen het vandaag, en dat is de wijze waarop het zal moeten komen.
99 Maar in oprechtheid accepteren mensen God en geloven Hem, maar als zij gewoon... Dan trekken ze zichzelf terug, en: "Dat? We hebben dit en dat is al wat nodig is." Dan scheiden ze zichzelf af. Dan willen ze geen nieuwe openbaring nemen. Zij organiseren het. "Dit is het. Dit is onze leer", eindigen met een punt. Als u een denominatie had die uw leer met een komma zou beëindigen, "Wij geloven dit, vermeerderd met hetgeen God ons wil tonen", dan is dat in orde, voor die ga ik; maar nooit met een punt. Want God is God, en tijd beweegt verder.
100 We proberen altijd terug te kijken om te zien wat Moody zei, wat Sankey zei, wat Finney zei, wat Wesley zei, wat Luther zei. Zij waren mannen van die dag.
101 Wetenschap ziet niet terug op wat wetenschap heeft gezegd. Wel, driehonderd jaar geleden, bewees een Franse wetenschapper dat als iemand ooit de verschrikkelijke snelheid van vijftig kilometer per uur zou bereiken, de zwaartekracht hem van de aarde zou nemen. Zou u zich kunnen voorstellen dat de moderne wetenschap dat zou zeggen? Vandaag gaat hij ongeveer drieduizend kilometer per uur, trachtend iets te vinden dat het smelten van staal weerhoudt, zodat hij zesduizend kilometer per uur kan gaan. Ze kijken niet terug om naar hem te verwijzen. Ze kijken vooruit.
102 Maar de kerk kijkt altijd achteruit. Laten we omhoog kijken! Want hun krachten zijn beperkt. En wij hebben onbeperkte kracht, want "alles is mogelijk voor hen die in God geloven". Echt onvervalst geloof zal ieder Woord dat God geeft bevestigen met een "amen". Niet: "Wel, het was voor een andere generatie." Hij is Dezelfde gisteren, vandaag, en voor immer!
103 Nu gaan wij Salomo na, het nieuws verspreidde zich zozeer, dat het helemaal in Scheba terecht kwam. En ze hadden daar een koningin, ze moet een fijne kleine dame geweest zijn. Ze zou over haar volk gaan regeren. En, weet u, ze begonnen haar te vertellen dat er daar in Israël een grote God was, en dat Hij een menselijk wezen gezalfd had met een gave van onderscheiding die zo bovenmenselijk was, dat geen mens zulk soort wijsheid kon bezitten. Het moest van een god komen. En, weet u: "Geloof komt door het horen, horen van het Woord." En het trof haar hart, net als hoe het de kleine immorele vrouw bij de bron trof gisteravond. Het trof haar hart en ze begon te verlangen er meer over te weten te komen.
104 Ik denk dat we dat allemaal behoren te doen, wanneer we erachter komen waar eeuwig leven ligt, want we proberen te leven.
105 Wel, waarschijnlijk stopte ze iedere karavaan die langs kwam en bracht ze hen in het paleis. "Bent u door Palestina gekomen?"
106 "Ja, we hebben enige zalven, en enkele sieraden en dingen van daar."
"Wel, is het waar van die grote gave van hun God?"
107 "Het is de waarheid. Ik zag het in werking." Ziet u, geloof komt door het horen.
108 En toen begon ze te dorsten. Ze wilde het zelf zien.
109 Nu, ze had veel moeite waar zij doorheen moest breken. Ten eerste was ze een heidense. Bovendien was ze de koningin. En ongetwijfeld, om dit te doen, zou ze naar haar eigen priester moeten gaan, om toestemming te krijgen daarheen te gaan en dit te horen. Dus ik kan me voorstellen... Als ik heiligschennend klink, zo bedoel ik het nu niet. Ik ga hier gewoon een klein drama schetsen. Ik kan me voorstellen dat ze naar de priester ging, en zei: "Heilige vader?"
"Ja, mijn dochter", zei de priester.
110 "Ik heb het nieuws gehoord dat ze daar in Israël een God hebben, Die een man heeft gezalfd met Zijn eigen onderscheiding en macht."
111 "Nu luister, dochter. Indien, de grote goden ooit zouden bewegen, dan zou dat onder ons gebeuren." Weet u, ze hoeven niet allemaal heidenpriesters te zijn, om dat te geloven. Ziet u? "Als ze ooit zouden bewegen, dan zouden ze iets in onze organisatie doen. Ze zouden niet bij die anderen zijn, ziet u. Per slot van rekening, zijn het een stelletje heilige rollers." Wel, ik wilde dat niet zeggen, ziet u, maar u weet het. "Zij, ze zijn niet erg bijzonder. Dat is gewoon een stel fanatiekelingen. Ze vertellen allerlei verhalen over het oversteken van de Rode Zee, wat niets anders dan legendes zijn. Dus je kunt dat stelletje daar niet geloven, want ze zijn gewoon een stel radicalen. Nu, als er enige macht is, dan is het in de grote god, Dagon, of enige van deze hier."
112 Ik kan deze kleine vrouw een moment horen spreken, ze zei: "Maar, weet u, ze vertellen mij dat deze God die ze daar hebben een echte God is."
"Waarom," zei hij, "dochter, dat is een echte god."
"Maar, zij, ze zeggen mij dat deze God daarginds leven heeft."
113 Ziet u, wanneer iets werkelijk het hart aangrijpt, zal God met u spreken als u gewoon blijft praten. Ziet u: "Neem geen gedachte van wat u zult gaan spreken; het zal u in die ure gegeven worden."
114 Zei toen: "Zij zeggen dat deze God daar een God is Die Zijn volk liefheeft, dan komt Hij neer en maakt Zichzelf bekend door Zijn volk."
"Ach, dat stelt niets voor. Luister."
Oh, wat zegt u? "Nu even een ogenblik. Ik ga erheen."
115 "Als u gaat, u, wel, u zult schande brengen. Bezoek die opwekking niet. Want we werken niet samen, weet u, dus u moet dat niet doen." Ziet u?
116 "En weet u," zei ze, ze zei: "Mijn overgrootmoeder diende die afgod, dat beeld, ook mijn grootmoeder en mijn moeder, geheel mijn volk diende die afgodsbeelden, en er is er geen één die ook maar een tikkeltje leven heeft getoond. Ze zijn gewoon... Het kan me niet schelen hoeveel rollen u kunt lezen, en wat ook meer, ze hebben geen tikkeltje leven getoond. En zij zeggen: 'Dit is leven.' En dit is... Ik ben er bezorgd over."
117 Wel, ik kan hem horen zeggen: "Nu, kijk, als u daarheen gaat, dan zal ik u moeten excommuniceren. Ik zal uw... U bent een erelid hier, weet u. En als ik... En u hebt enige waardigheid, en u zult uw aanzien verliezen als u zich onder zo'n groep begeeft." Ziet u?
"Wel, aanzien of geen aanzien!"
118 Weet u, wanneer God iemands hart begint aan te grijpen, is er niets wat hen in de weg kan staan. Ze gaan daar aankomen, hoe dan ook, God zal daar op toezien; het maakt mij niet uit of het nu man, vrouw, kind, prediker of voorganger is, wie het ook is, wanneer er een honger naar God komt.
119 Nu vinden we de kleine dame; toen ze gereed was, zei ze: "Wel, ik ga, hoe dan ook."
120 "Maar we zullen u gaan excommuniceren. Uw naam zal hier niet meer opstaan."
"Wel, neemt u hem er maar gewoon af, want ik ga."
121 Dus nu moest zij een prijs betalen. Zovelen van ons willen de prijs niet betalen. We houden liever vast aan een of andere geloofsbelijdenis.
122 Nu had de vrouw ongetwijfeld de rollen van deze religie bestudeerd. Ze had gezien dat dat de natuur van God was; en dat God, de alwetende God, een man begiftigd had, dat God Zelf Zich uitdrukte, niet door een of ander stom beeld, maar door een man.
123 Hoezeer is heidendom een perfect type, of een anti-type, van christendom, hoe de heidense aanbidder voor een afgod zal vallen en zichzelf zal verootmoedigen, op zo'n wijze, dat hij gelooft dat die afgod terugspreekt.
124 Zoals de Navajo indiaan. Ze hadden de schildpad als regengod, met de modder op zijn rug, en ze maakten dat een afgod. En maakten een leeg schild, en ze zouden het uitroepen, en ze konden hun eigen stem horen echoën, en ze dachten dat dat de regengod was die terugsprak.
125 Wat een verschil is het echter met christendom. Wij verootmoedigen ons voor een bovennatuurlijke God Die geen afgod is, en we zijn gevuld met Hem en worden Zijn afgodsbeeld, Zijn levende beeld van Hem, werkend, wandelend op de aarde als een levende vertegenwoordiging van de God Die wij dienen. God in een menselijk wezen! Het is tegenovergesteld aan heidendom; zij vallen voor een Maria of een Jozef, of een heilige, of iets anders zoals dat, dat al jaren dood is. Maar ziet u, de Heilige Geest komt in het levende wezen, niet in een dood afgodsbeeld; maar in een levend wezen, en werkt door dat levende wezen, niet door een afgod. "Gij zijt de tempels van God." Ziet u?
126 Dus we zien dat God niet verandert, Hij doet vanavond hetzelfde als in de dagen van Salomo. Hij gaf Salomo deze gave.
127 En we ontdekken dat die kleine vrouw zich nu gereed moest maken. Nu, ze werd met vele dingen geconfronteerd. Ze had een heleboel omstandigheden en veel belemmeringen, maar haar geloof niet, haar geloof had er geen.
128 Nu dacht ze dit: "Ik ga daarheen. En wanneer ik ga, en als de zaak juist is, zal ik het steunen. Als het niet juist is, kan ik mijn gaven mee terug naar huis nemen."
129 Weet u, ze zou met wat Pinkstermensen moeten praten. Zo is het. Uh-huh. Dat is juist. U gaat naar buiten en noemt uzelf Pinksteren, en steunt radioprogramma's die gekheid maken over datgene waar u in gelooft? Het behoort onder uw eigen mensen, om te helpen het programma van God te ondersteunen. Ziet u?
130 Nu, maar zij nam het geld, goud en wierook, enzovoorts, en ze belaadde een aantal kamelen.
131 Nu, nog iets, ze had een gevaarlijke reis. Bedenk, de kinderen van Ismaël waren in de woestijn, en ze waren rovers. En hoe makkelijk voor dat stelletje rovers om binnen te vallen bij deze kleine koningin, met een paar eunuchen bij zich als bewakers, en die te doden en al deze schatten te nemen.
132 Maar, weet u, wanneer u hongert en dorst naar God, dan ziet u geen gevaar, u ziet helemaal niets. U probeert tot God te komen, en God ziet er altijd op toe dat u daar aankomt.
133 Ze wilde daar aankomen. Dat is haar hartsverlangen, dus God zou er op toezien dat ze daar aankwam. Nu, ze dacht nooit aan het gevaar.
134 U denkt niet aan het gevaar. U denkt niet aan de kritiek. Het kan u niet schelen wat iemand anders zegt. Als uw hart zo hongert naar God, is het enige doel dat u hebt bij Hem te komen. Het maakt geen verschil hoe u daar moet komen. Kom er gewoon! Nu, zij had datzelfde doel.
135 En nu, ongetwijfeld, had ze al de rollen en was ze aan het lezen, terwijl ze voortging. Ze moeten in de nacht hebben gereisd, want die Sahara woestijn, die directe stralen van de warmte zijn zeer, zeer heet.
136 Nu bedenk gewoon, hoe grote afstand zij te gaan had, om de wijsheid van Salomo te zien. Als u het uitmeet op uw landkaart, het is een lange weg daarheen, ongeveer vijfhonderd kilometer. En weet u hoelang het haar kostte? Nu, ze ging niet in een Cadillac met airconditioning, maar ze ging op de rug van een kameel. En het kostte haar negentig dagen, drie maanden, om daar te komen.
137 Geen wonder dat Jezus zei: "Zij zal met deze generatie opstaan en haar veroordelen." Sommige mensen wonen aan de overkant van de straat, en zullen niet eens aan de deur verschijnen waar hetzelfde plaatsvindt. Dat klopt. Amen. Geen wonder dat zij in het oordeel zal staan met de generatie van nu, en het zal veroordelen. Nee, terwijl wij Cadillacs met airconditioning hebben, en treinen en vliegtuigen, en allerlei manieren, God plaatst het gewoon regelrecht in uw handen en nog willen we het niet doen. En zij kwam die hele afstand om de wijsheid van Salomo aan te horen, en meer dan Salomo is hier, de Here God Zelf! Let op!
138 Dan ontdekken wij dat zij aan de overkant van de woestijn begon, die rollen lezend, uiteindelijk drukte ze door totdat ze daar aankwam.
139 Waarschijnlijk kwam ze aan in de hof, de paleistuin of wat het ook was, en zette haar tenten op, wat gebruikelijk was in die dagen, met haar kleine dienstmeisjes en haar eunuchen, opgesteld.
140 En laten we ons dan gewoon indenken, de volgende ochtend, de klok luidde en alle trompetten klonken, het zingen was aan de gang, en ze kwam binnen en vond zich een zitplaats helemaal achterin. Ze kwam om uit te vinden wat het was, waarheid of niet. Ze wilde het voor zichzelf uitvinden. Ze was niet gewillig om daar ver weg te blijven. Als ze dit grote ding hoorde, zou ze niet aanvaarden wat iemand anders erover zei. Ze wilde het voor zichzelf uitvinden.
141 Zoals Filippus Nathanaël vertelde, in onze les van gisteravond: "Zou er iets goeds uit Nazareth kunnen komen?" Of vanuit... Ik denk een ogenblik aan de plaats, waar hij vandaan kwam. Zei: "Kan er iets goeds komen uit Nazareth?"
142 Zei: "Kom en zie. Blijf daar niet bekritiseren. Kom, vind het uit voor je zelf."
143 Als we vanavond slechts hetzelfde konden doen. Kom en zie! Neem uw Bijbel, ga na wat u ziet gebeuren. "Onderzoek de Schrift," zei Jezus, "want die zijn het die van Mij getuigen." Hij is het Woord. En de Schrift zelf is het Woord, dus het getuigt van Hem wanneer de Schrift levend voor u wordt, wanneer het in u geopenbaard is.
144 Nu ontdekken wij dat zij de rollen had gelezen, en ze kende de natuur van hoe Jehova was: geheel wijsheid. En toen ze haar kleine tenten opzette, verschool ze haar geschenken achter in de hoek, om erachter te komen of het juist was of niet. Als het juist is, is het alles waard wat ze heeft. Als het niet juist is, neemt ze het terug.
145 En ik denk hetzelfde vanavond. Als het plan van verlossing waar wij voor strijden juist is, dan zijn we alles wat we hebben verschuldigd, ons leven, onze tijd, en al het overige. Als het niet juist is, vind dan uit wat juist is; want u hebt slechts dit ene leven, en het zal spoedig voorbij zijn. Onderzoek eerst de Schriften, en zie of het overeenstemt met de Schrift.
146 Dan vinden we dat deze kleine vrouw zichzelf een zitplaats verschaft helemaal achterin, zoals alle nieuwkomers wel eens proberen te doen. En nadat de trompet schetterde, kwam voorganger Salomo binnen, en ging zitten. De samenkomst begon. De gebedskaarten werden opgeroepen. Dat klinkt slecht, maar ik probeer een punt te maken. En nu kwam zij er achter. Ze zei: "Ik zal zien waar deze wijsheid is." Dus toen de eerste patiënt, of hoe het ook ging, of wat de vraag ook was, voor Salomo kwam, openbaarde hij het. Ze zei: "Zeg, dat is juist."
147 Nu, ze wilde niet zeggen: "Weet u, die man heeft geloof ik telepathie." Haar hart begon te hongeren. Ze begon te geloven, dag aan dag.
148 Uiteindelijk brak haar tijd aan om voor hem te staan. Ze had ook enkele geheimen. En toen ze voor Salomo opkwam, zegt de Bijbel: "Er was niets in haar hart verborgen voor Salomo." Hij openbaarde elk geheim in haar hart.
149 En toen het bij haar gedaan was, stond zij als een heidense voor de mensen, en ze zei: "Al wat ik gehoord heb is waar, en meer." Ze zei: "Gezegend zijn de mannen hier die deze zaak iedere dag zien gebeuren." Amen. Oh, de adem werd haar bijna ontnomen, toen zij zag dat het bij anderen verricht was, en dat het bij haar verricht was, en zij geloofde God.
150 Geen wonder, geen wonder dat Jezus zei dat: "Zij zal staan met deze generatie." Terwijl Hij daar stond, precies hetzelfde doende, alleen meer ervan, en nog krachtigere tekenen; en zij stonden daar: "Toon", zeggende: "Toon ons een teken vanuit de hemel." Oh, hoe blind kunnen mensen zijn! Hij zei: "Zij zal staan in het oordeel, met deze generatie, en haar veroordelen."
151 En dan na tweeduizend jaar van Evangelie prediken, en de uitstorting van de Heilige Geest in deze laatste dagen, op de mensen, de gaven van de Heilige Geest, en de belofte dat deze grote onderscheiding weer terug zou komen in de gemeente; wat zou zij doen met deze generatie, als zij daar staat, na haar tijd plus tweeduizend jaar van Evangelie prediken, om in de laatste dagen gaven te zien, niet gave, maar gaven van de Heilige Geest? Zij gaf haar leven over aan Christus. Waarom?
152 Ik moet gaan sluiten, want ik wil niet... Ik wil voor u bidden. Vrienden, zie, zij zeiden: "Toon ons een teken. Wij willen..."
153 Dat is wat er aan de hand is met de Pinkstermensen. U kijkt uit naar iets, en een dezer dagen zal het te ver zijn. Het ging u regelrecht voorbij, en u wist het niet.
Herinner u, in de dagen van Elia kenden ze hem niet.
154 In de dagen van Johannes de Doper kenden ze hem niet. En er was van hem gesproken in de Schrift, dat hij er zou zijn: "Ik zend Mijn engel voor Mijn aangezicht, om de weg te bereiden."
155 En zelfs de discipelen kwamen tot Hem en zeiden: "Waarom moet Elia komen?"
Hij zei: "Hij is reeds gekomen, en u wist het niet."
156 Zij wisten niet dat Jezus de Christus was, totdat Hij dood en begraven was. Zij wisten niet dat Irenaeüs behoorde...
157 Ik zal dit zeggen, opdat alle mensen het zullen weten. Zij wisten niet dat Jeanne d'Arc een heilige van God was, totdat ze haar gedood hadden. De Katholieke kerk verbrandde Jeanne d'Arc als een heks, omdat zij visioenen zag en voor de zieken bad, de doden terug tot leven bracht. En de Katholieke kerk noemde haar een heks en verbrandde die vrouw op de brandstapel. En ongeveer tweehonderd jaar later ontwaakten zij en kwamen erachter dat ze een heilige was. Natuurlijk, zij deden grote boetedoening, zij groeven de lichamen van die priesters op en gooiden ze in de rivier. Nonsens!
158 Maar kijk uit, het zou met ons kunnen gebeuren, dat de zaak zich zou voordoen en duidelijk geïdentificeerd zou worden door God in de Schrift, en door wetenschap en al het andere, en het zou ons voorbij gaan en we zouden het niet weten. Sta dan in de laatste dag, duidelijk geïdentificeerd.
159 De mens is nog steeds hetzelfde. De mens prijst God altijd voor wat Hij heeft gedaan, en ze spreken over wat Hij zal gaan doen, en negeren wat Hij doet. Dat is de natuur van de mens.
160 Laten we eens naar Hem kijken, wat Hij nu doet. Hij is Jezus Christus, Dezelfde, gisteren, vandaag en voor immer, dezelfde Jehova God Die in Hem gemanifesteerd was. "Op die dag zult u weten dat Ik in de Vader was, en de Vader in Mij; Ik in u, en u in Mij." God Die neerdaalde van een Vuurkolom, tot een Man; en van het geofferde leven van die Man, het bloed dat ons reinigde, neerkwam in ons, om weer gemeenschap te hebben, om er een kerk uit te trekken voor een Eden opnieuw.
161 Waarom? Wees nu even een ogenblik rustig. Wat deed dit voor die vrouw? Ze was ogenschijnlijk een erg religieus persoon, maar haar hart was hongerend om iets echts te zien. Ze wilde iets werkelijks.
162 Als u hongert om iets echts te zien, zal God het u tonen. U zult altijd vinden waar u naar zoekt.
163 Het herinnert mij, zoals u allemaal weet dat ik... Ik sprak een poosje geleden hierachter met mijn vriend, broeder Brown. Ik herinner me dat hij zei dat zuster Brown hier ergens is. God zegene haar. Wat leefde ik daar met die mensen in de eerste dagen van mijn bediening! En broeder Brown is zo'n beetje een door de wol geverfde broeder voor mij, omdat hij van jagen houdt. Zuster Brown kocht voor hem een nieuw automatisch Browning geweer. Ik vroeg hem of hij die nog steeds had. Hij zei: "Ja." Ik ga hem een dezer dagen bekeren tot een jachtgeweer, weg met dat oude sputter ding.
164 Merk nu op. Maar als ik ging jagen, was ik gewend om naar boven te gaan om in de noordelijke wouden te jagen op herten, ver naar het noorden, New Hampshire en Maine, en het is het gebied van de witstaartherten. En ik had daar een maat, waar ik mee joeg. En hij was een goede jager, ongeveer een kwartbloed Indiaan. En je hoefde je geen zorgen te maken over hem; je zou hem niet kwijtraken, hij wist waar te gaan. En hij was een goede jager. We zouden uiteen gaan, en hadden plaatsen verspreid over die witte bergen en grote jungles om elkaar te ontmoeten, maar we zouden elkaar vinden. En we waren geen parcours wandelaars; we joegen. Ik hield ervan om met Bert te jagen.
165 Hij was een fijne jager, maar de gemeenste man die ik ooit heb gezien. Die man had een hart als steen in zich. Hij was wreed. Hij had ogen als een hagedis, en hij... hij was gewoon gemeen, gewoon gemeen. En hij hield ervan reekalfjes te schieten, dat is het kleine baby-hert, gewoon om mij me slecht te laten voelen. Hij zou deze kleine reekalfjes doden, en ik zou zeggen: "Bert, schaam je je niet om dat te doen?"
166 En dan zou hij zeggen: "Zo is dat gewoon met jullie predikers, jullie zijn te kleinhartig."
Ik zei: "Bert, dat is niet kleinhartig. Dat is gewoon wreed."
167 Nu, het is in orde, het geslacht van het hert of de grootte. Als de wet zegt dat je een reekalf mag doden, ga je gang en dood het. Wel, Abraham doodde een kalf en gaf het aan God. Er was niets mis met het baby-hert.
168 Maar om ze gewoon te doden en ze daar te laten liggen, gewoon om gemeen te zijn, dat is moord. En ik houd daar niet van, en dat vertelde ik hem. Ik zou zeggen: "Bert, je bent mijn vriend, en ik mag je, en je bent een goede jager. Je kunt goed schieten, je bent een goede schutter, een scherpschutter." Ik zei: "Ik houd van je, maar je bent wreed."
169 En hij zou zeggen: "Oh, Billy, als je geen prediker was, dan zou je een goede jager zijn."
170 En ik zei: "Luister, Bert, je kunt hier menselijk over zijn." Ik zei: "Dat is verkeerd."
171 Hij zei: "Jij..." Ik was jaren een jachtopziener, weet u. En hij zei: "Jij, je bent te lang in beschermd gebied geweest."
Ik zei: "Nee, helemaal niet."
172 En dus op een dag ging ik daarheen om te jagen. Het was een beetje laat in het seizoen. Ik had enige diensten gehouden. En de sneeuw was al gekomen, ongeveer vijftien centimeter, goede opspoorsneeuw. En ik ontmoette Bert, en hij zei: "Zeg, Billy, ik heb iets nieuws voor je."
En ik zei: "Wat?"
173 Hij haalde een klein fluitje uit zijn hemd, en hij blies op dat kleine fluitje. En het klonk als het kleine baby-hert dat riep om haar moeder, weet u, gewoon een klein reekalf, dat kleine blatende geluid dat ze maken.
174 En ik zei: "Bert, je wilt me toch niet vertellen dat je dat zou doen?"
Hij zei: "Oh, kom tot jezelf, prediker."
175 Dus de volgende dag gingen we jagen. En gewoonlijk nemen we een boterham, en nemen een kleine fles met warme chocolademelk, want daar zit suiker in, weet u, en dat hield ons warm. Ja, het wordt verschrikkelijk koud daarboven, tegen die tijd van het jaar. Dus we...
176 Het was het jaagseizoen. En wanneer je een paar schoten lost, u praat over Houdini, dat hij een ontsnappingsartiest was, hij was een amateur in vergelijking met die herten. Want, ze zouden nu zo verdwijnen, onder een stapel takken kruipen of iets, en dan eten in de nacht als de maan scheen. Dan, als ze dat niet deden, verhongerden ze voordat ze eruit kwamen, want ze wisten dat het de dood was om daar uit te gaan. En dus was het het jaagseizoen, mensen hadden al een paar weken gejaagd.
177 En we liepen de hele ochtend lang, en zagen zelfs niet één spoor. Tegen het middaguur, liep hij voor mij uit. We gingen omhoog naar het hoogste punt van de bergpas, en zouden dan uiteen gaan en langs twee verschillende wegen terugkomen, en die avond in het kamp komen, misschien zo tegen negen, tien uur. Als we een hert hadden gedood, dan zouden we die ophangen, dan zouden wij beiden de volgende dag terug gaan en elkaar helpen het binnen te krijgen. Dus we gingen omhoog, om uiteen te gaan, en we waren nog niet boven de boomgrens gekomen.
178 En tegen halftwaalf of twaalf uur, boog Bert zich zo'n beetje neer. De sneeuw begon aardig diep te worden, daar hoog op de berg. En hij bukte zich zo'n beetje neer en ik dacht dat hij naar achteren greep... Hij zei niet zoveel. En hij greep naar achteren, ik dacht dat hij zijn lunch pakte; en ik begon mijn lunch te pakken. Ik dacht: "Wel, we zullen eten. Hier is waar we uit elkaar gaan, en hij zal deze kant opgaan, en ik zal de andere kant opgaan."
179 En hij ging zitten. Het was een kleine open plek, ongeveer tweemaal de grootte van dit gebouw, gewoon een klein, wat we noemen, een klein parkachtig stuk gras. We hadden de hele ochtend geen enkel spoor gezien. En hij ging aan de kant hiervan zitten, onder, bij wat bomen, soort van kleine sneeuwbank; greep zo achter zich, alsof hij zijn thermosfles of zijn boterham ging pakken, begon het eruit te halen. En ik greep naar de mijne. En hij trok dit kleine fluitje eruit. En hij keek naar mij, met deze hagedis ogen.
180 En hij blies op dit fluitje. En toen hij op dit fluitje blies, hij kon het echt doen werken, klonk het net als een klein reekalfje. En toen hij dat deed, stond er, tot mijn verbazing, recht tegenover die open plek, een groot moederhert op. Dat is de hinde, het vrouwtje; prachtig dier, grote bruine ogen, met die omhoog gestoken oren. En hij keek naar mij op, zoals dat, met zo'n domme grijns. Keek zo naar mij op, en stopte zijn fluitje terug. Ik dacht: "Bert, dat zul je toch niet doen."
181 Hij zei: "Sst." En ik zag het... Hij blies het opnieuw, echt licht, zacht.
182 En, nu, dat is ongewoon voor dat hert. Tegen die tijd van de dag, elf uur overdag, verschijnen? Nee, wat was het? Haar baby was in moeite. Ze stond op. Ik lette op haar, van achter deze struik.
183 En hij blies het opnieuw. Ze deed twee of drie stappen vooruit, regelrecht komend in het open veld.
184 Dat is helemaal ongewoon. Ja, meneer, ze zou dat niet doen. Nee, meneer. Maar wat was het? Haar baby was in moeite.
185 En ze liep een paar stappen verder, met die grote oren, ze draaide zich zijwaarts. En de oude Bert keek naar mij op. En ik dacht: "Uh-oh." Ik zag hem die patroon in de loop van dat dertig-punt-zes kaliber geweer doen, en de hendel naar beneden halen.
186 Stond op, en het richtkruis van dat vizier kwam precies op haar hart. En toen hij zijn geweer ophief, zag het hert de jager. Ze draaide zich om.
En hij blies opnieuw op dat fluitje.
187 Weet u, gewoonlijk zou dat hert weg zijn. Maar zij niet. Waarom? Ze was een moeder. Ze voerde niet iets op. Aan de binnenkant was ze een geboren moeder. Haar baby was in moeite. Hoewel ze wist dat het haar leven zou kosten, kon het haar niet schelen. Ze was een moeder. Ze voerde niet een of andere show op. Het was echt, haar leven. Ze was moeder.
188 En ik zag de jager zijn geweer trekken; en hij miste nooit. En ik draaide mijn hoofd. Ik kon er niet naar kijken. Ik dacht: "Hoe kan die wreed-gezinde man het hart van dit dierbaar trouw hart dat klopt voor haar baby er loodrecht uitschieten? Hoe kan hij haar hart eruit blazen?" En ik wist dat die grote uiteenspattende 180-korrel kogel haar hart er van die afstand compleet uit zou slaan. Ik dacht: "Hoe kan hij het doen?" En ik draaide mijn rug, om er niet naar te kijken.
189 En ik begon te bidden. Ik zei: "Hemelse Vader, hoe kan die man zo wreed zijn? Die dierbare moeder, ze kan het niet helpen. Ze voert geen show op. Ze is echt. En zij is een moeder, en ze is geroepen, proberend haar baby te vinden. Al kost het haar het leven, haar baby is in moeite." En ik bad, in mijzelf, luisterend om ieder moment de haan te horen vuren, vallen, en dat geweer schieten. En ik stond daar gewoon mezelf op deze wijze vast te houden, biddend.
190 Ik wachtte, wachtte. Het geweer ging niet af. Ik wachtte gewoon nog een moment. En ik draaide me om om te kijken, en hij ging zoals dit. Hij kon het geweer niet stilhouden. Ik keek naar hem.
191 Hij keek op naar mij. Zijn uitdrukking was veranderd. Die hagedis ogen waren neergeslagen voor iets anders. Tranen drupten van zijn wangen. Hij gooide het geweer op de grond. Hij zei: "Billy, ik heb er genoeg van. Leid mij naar die Jezus waar je over spreekt."
192 Daar op die sneeuwbank, die middag, leidde ik die wreed-gezinde man naar Jezus Christus. Waarom? Omdat hij iets echts zag, iets dat niet opgevoerd was, iets dat oorspronkelijk was.
193 Oh, deze hongerende wereld ziet uit naar iets echts, iets wat niet opgevoerd is, iets dat oorspronkelijk is, dat uit God geboren is, dat afkomstig is van de Bijbel. Zou u niet, deze middag, moeder, broeder; zou u niet, Christen, Jezus Christus zo in uw hart willen hebben, zoveel van de Geest van God in uw hart, dat het u zou drijven zulke trouwe dingen te doen als dat hert voor haar baby deed? Zou u niet zo'n soort Christen willen zijn? Zou u dat type van redding willen hebben, dat zou... u... dood of niets anders, en enkel de liefde van God in uw hart, zoals zij liefde had voor haar baby?
194 Nu de enige wijze waarop het kan zijn. U kunt het niet doen door bij een kerk toe te treden. U kunt het niet doen door uw naam in een boek te zetten. Het moet echt zijn. Het moet oorspronkelijk zijn. Het moet een geboorte zijn. Het moet u veranderen, van gewoon een schijngelovige, tot een echte Christen.
195 U zegt: "Denkt u dat de liefde zo groot kan zijn? Denkt u dat Hij mij lief kan hebben?"
196 Hij zei: "Een moeder kan haar zuigeling vergeten, maar Ik kan u nooit vergeten. Uw namen zijn gegraveerd in de palm van Mijn hand."
197 God kwam naar de aarde, in de vorm van een Mens, en ontvouwde Zichzelf, strekte Zijn tent uit; om vanuit Jehova God te zijn tot Mens te worden, om de schande en vloek te doorstaan. Kleine Jehova God in een kribbe, onder een stapel mest, daar huilend in een voerbak; God, de Schepper van hemel en aarde, Die daar stond in menselijk vlees, om de dood van uw zonden op Zich te nemen, zodat Hij u mocht vrijzetten om nog meer een Christen te zijn dan dat hert een moeder was. Hoe kunt u zulke onvergelijkelijke liefde afwijzen? Dan, daarnaast, schreef Hij Zijn Woord. Dat is genoeg. U zou mijn woord niet kunnen nemen, u moet... het zou prima mogen zijn, maar niet Hem. Hij voer op in de Hoge en gaf gaven terug aan de mens. Hij kwam terug in de vorm van de Heilige Geest, dezelfde God, om uw hart te openen, door het verzoenende bloed.
198 "Weest gij dan volmaakt, gelijk uw Vader, Die in de hemelen is, volmaakt is." Niemand van ons kan dat zijn. Ik kijk niet naar wat ik ben. Ik, ik ben niet waardig. U bent niet waardig. Wie is waardig? Ik kijk niet naar wat ik ben; ik kijk naar wat Hij is. Hij is Degene waar naar gekeken werd. Hij is mijn Offer. Ik ben niet waardig hier te staan als een prediker. Als ik naar mijn waardigheid zou kijken, zou ik in de hel zijn, u ook. Maar we kijken niet naar wat wij zijn.
199 U zegt: "Ik zou dat niet kunnen doen. Ik zou niet kunnen roepen. Ik zou Gods kleed niet kunnen aanraken. Ik zou dit niet kunnen doen."
200 Oh, u kunt het wel! Ziet u wat er gebeurde? Hij stierf, opdat u het zou kunnen, dat u gered kon worden. Dat is waarachtig. Zou u op die wijze willen zijn, en gedacht willen worden in gebed? Steek uw hand omhoog en zeg: "Dat wil ik, broeder Branham." Laat ons onze hoofden buigen.
201 Met onze hoofden gebogen, kom liefelijk, nederig nu. We hebben hier geen plaats voor een altaaroproep. Er is zelfs geen altaar. Maar de Bijbel zei: "Zovelen als er geloofden, werden gedoopt." Altaaroproepen kwamen in de dagen van de Methodisten, wat goed is. Maar in de tijd van onze Here en de apostelen "geloofden zij tot leven". U werd "gered door geloof, uit genade". Als u vanavond die ervaring niet heeft, broeder, zuster!
202 Vrouwen, als u vanavond niet genoeg genade in uw hart heeft, om te weten dat de Bijbel leert dat u moet stoppen met het afknippen van uw haar, dragen van korte broeken en make-up! Als u nog niet genoeg genade in uw hart heeft, vanavond! En u weet dat de Bijbel leert dat u dat zou moeten. Hij kan niet veranderen. U zegt: "Ik draag geen korte broeken. Ik draag lange broeken." Dat is nog erger.
203 God zei: "Een vrouw die een kledingstuk draagt dat aan een man toebehoort, is een gruwel voor God."
204 En u mannen die niet kunt stoppen met staren en kijken naar immoreel geklede vrouwen, de afgoden van vandaag! U mannen die niet genoeg ware genade in uw hart heeft om uw vrouw en kinderen te laten stoppen zoiets als dat te doen, de liefde van God is niet in uw hart geankerd; word niet een zoon van God genoemd. U bent nog steeds in Sodom, een man die zijn eigen huis niet kan besturen; God verordineerde hem dat te doen.
205 En u diakenen die twee of drie keer getrouwd zijn! En u mannen die uw vrouwen verlaten, en proberen jullie belijdenis te behouden! U vrouwen die de andere kant opgingen! U mensen die schuilen achter de mantel van de kerk! Uw denominatie wil niets te maken hebben met de volgende kerel, laat hem Christen zijn of niet; als hij niet tot uw kliek behoort, wilt u niets met hem te maken hebben. Schaam u!
206 Moge God Zich vanavond werkelijk aan u tonen. Moge u tot Hem komen, lieflijk nu, en zeg: "Heer, vergeef mij mijn zonden. Vanaf deze avond, van nu af aan, zal ik U dienen."
207 U die van televisieprogramma's houdt, zodat u thuis blijft om naar een of andere immorele filmster te kijken, zoals We Love Susie of wat van sommige andere dingen die ze hebben, blijven op woensdagavond thuis om televisie te kijken in plaats van naar de gebedsruimte te komen, de liefde van God is uit uw hart gegaan. U doet dat, en nog steeds houdt u uw lidmaatschap? De liefde van God zou u daar van wegdrijven, en u naar uw gemeente voeren, naar uw broeder en zuster; om samen te komen, zittend in hemelse gewesten en luisterend naar het prediken van uw voorganger. En de opwekking, of de aantrekkingskracht, komt nu tot een einde. Als dat nog steeds in uw hart blijft, laat ons dan samen bidden dat God het zal verwijderen.
208 Here Jezus, we komen met nederig schuldbesef, we komen met berouwvolle harten, Heer. We zijn allen schuldig. We hebben gezondigd tegen Uw geboden. We hebben de wetten overtreden van Uw liefde die ons redde. De kerk zelf is weggegaan met woedeaanvallen en bouwprogramma's, en allerlei spul; en heeft de gebedssamenkomst en de Heilige Geest gelaten voor iets van één of twee keer per week, terwijl het constant in onze harten en gedachten behoorde te zijn. Vergeef ons, Heer.
209 Vergeef onze predikers, Heer, die in de preekstoel zullen staan en beschaamd zijn om het volle Evangelie van Christus te verkondigen. Hoe dat velen van hen vandaag... De hele wereld is uitgegroeid tot een Sodom. Vele predikers zitten daar in hun gemeente, vanavond en morgen, of in hun studeervertrek, proberend om woorden te vinden; en nemen het Woord van God door, en zien de zonden, maar zijn bang om er iets over te zeggen, omdat ze dan geëxcommuniceerd zouden worden. De diakenraad zal hen op laten komen, en ze zullen worden overgeleverd aan het hoofdkantoor en eruit gezet worden, wanneer zij weten dat ze tegen zonde moeten prediken. Het is wederom een Lot: "De zonde van Sodom kwelden zijn rechtvaardige ziel." Maar mensen hebben de moed niet. Net zoals Lot, hij had de moed niet om ertegen op te staan.
210 Ik bid, God, dat U ons vergeeft voor zulk soort dingen. Mogen we zijn zoals Paulus van ouds: "Ik heb niet achtergehouden u de gehele raad van God te verkondigen." Vergeef ons allen, Vader.
211 Zoals dit eenvoudige verhaaltje, van die koude novemberdag, daar bovenop die berg; hoe die man vanavond een diaken daar in de gemeente is, een trouwe Christen, omdat een moederhert naar voren kwam en iets echts toonde. U zei: "Als zij zwijgen, dan zullen de rotsen het uitroepen."
212 Ik bid, Vader, dat U ons zoiets zult geven dat zo echt is, vanavond, dat onze aandacht zal richten op Christus, om ons te laten weten dat Hij in ons midden is, vanavond.
213 Berouwvolle handen gingen omhoog, honderden. Vergeef hen, Heer. Nu, ik herinner U eraan, Heer, aan het Schriftgedeelte waar U zei: "Niemand kan tot Mij komen, tenzij Mijn Vader hem eerst trekt." Hoe konden zij hun handen opheffen tenzij U hen trok? Wanneer zij hun handen opheffen breken ze iedere wetenschappelijke wet. Zwaartekracht houdt hun handen naar beneden. Maar er was een geest in hen, en de Geest bij hen, die zei: "Je bent verkeerd. Hef je handen omhoog." En het trotseerde de wetten van de zwaartekracht, en zij hieven hun handen omhoog naar de Schepper: "Heb genade met mij, God."
214 En U zei: "Allen die Mij de Vader gegeven heeft, zullen tot Mij komen. Ik zal hen geenszins uitwerpen. Ik zal hen eeuwig leven geven en hen opwekken ten uiterste dage." U zei: "Die Mijn woorden hoort en Hem gelooft Die Mij gezonden heeft, heeft eeuwig leven, en komt nooit in het oordeel, maar is reeds uit de dood overgegaan in het leven."
215 [Leeg gedeelte op de band – Vert] ... tot het Koninkrijk van God, om trouwe leden van het lichaam van Christus te maken. En hun gemeenten, van deze predikers, mogen zij groeien en groeien met leden, wedergeboren, in het Koninkrijk van God. Zegen mijn broeders, dat voor wie zij ook bidden genezen zal worden; dat het Evangelie dat zij prediken, niet op harde rotsachtige grond valt, maar op tedere harten.
216 Sta het toe, Heer, dat het Koninkrijk van God spoedig gevestigd zal worden op de aarde. U komt voor Uw afgevaardigden. Op een dag zal het Lam het heiligdom verlaten en voortkomen om het boek te nemen uit de hand van Hem Die de Bezitter van de eigendomsakte is. Toen de mens zondigde, en het boek des levens terugging naar zijn oorspronkelijke Eigenaar... De mens, al het leven was verloren, en er was geen mens, in hemel of op aarde, die waardig was. Maar een Lam kwam voort, een bloedig Lam dat geslacht was sinds de grondlegging der wereld; dat kwam en nam het boek der verlossing en opende het. God, moge mijn naam daar zijn. Moge iedere naam hier daarin geschreven staan, Heer, die verlost zijn in dit grote plan van verlossing. Sta het toe, Vader.
217 En nu geven wij hen aan U. Ik draag ze aan U op. En als er hier enigen zijn die nooit gedoopt zijn in de christelijke doop, mogen zij naar voren komen, door de handeling van geloof, en belijden dat zij fout zijn, en gedoopt worden in de Naam van Jezus Christus voor de vergeving van hun zonden, en gevuld worden met de Heilige Geest. Sta het toe, Vader.
218 Wilt U ons aanhoren, Vader, op dit gebed, terwijl wij het nederig aan U voorleggen, in de Naam, de algenoegzame Naam waarnaar de hele hemel en aarde genoemd is, Jezus Christus. Amen.
Er is een Bron, gevuld met Bloed,
Vloeid' uit Immanëls zij.
En zondaars worden in die vloed,
Van zonde-smetten vrij;
Van zonde-smetten vrij;
Van zonde-smetten vrij;
En zondaars worden in die vloed,
Van zonde-smetten vrij.
219 Houdt u niet van die oude liederen? Ga door. Zijn ze niet wonderbaar? Opgeschreven door de Heilige Geest. Ik houd gewoon van ze. Ik vind jubelliederen fijn, maar ik houd van deze oude liederen van het bloed, liederen van het geloof. Laten wij het zingen, nog een vers, de ouderwetse, plattelandse manier, de wijze waarop we het jaren geleden op de heuvels zongen.
De stervende dief, verheugde te zien (zijn laatste kans)
Die Bron in zijn dag;
Daar mag ik, zo vuil als hij;
Al mijn zonden wegwassen.
220 Laten we onze ogen sluiten en lieflijk Christus toezingen.
De stervende dief, verheugde te zien
Die Bron in zijn dag;
En daar mag ik, zo vuil als hij;
Al mijn zonden wegwassen.
Al mijn zonden wegwassen,
Al mijn zonden wegwassen;
En daar mag ik, zo vuil als hij;
Al mijn zonden wegwassen.
221 Oh, geeft het u niet het gevoel helemaal schoongeboend te zijn van binnen, gewoon het gevoel van de lieflijkheid van de tegenwoordigheid van God? "Nu zijt gij de zonen Gods. Nu zijn wij opgeheven in hemelse gewesten in Christus Jezus", met alle autoriteit, hemel en aarde zijn ons gegeven. Hebt u daar weleens over nagedacht?
Iemand zegt: "Heeft u enige kracht?"
"Nee, maar ik heb autoriteit."
222 Het is zoals de kleine politieagent die daarbuiten op straat staat. Die kleine makker met de pet over zijn oren getrokken, weegt ongeveer vijftig kilo, en draagt een badge. En hier komt een stel auto's de weg afrijden, met een snelheid van honderdzestig kilometer per uur; elk met vier- of vijfhonderd paardenkracht. Hij zou er geen één kunnen stoppen. Maar laat hem die hand omhooghouden. Uh-huh. Hij heeft autoriteit. Dat is wat de remmen doet piepen. Het is zijn kracht niet. Het is zijn autoriteit.
223 En wij hebben autoriteit, door Jezus Christus. Dat is de reden dat duivelen schreeuwen. Ziet u? Niet omdat wij kracht hebben, maar we hebben autoriteit. De Heilige Geest is hier, Gods autoriteit. "De werken die Ik doe, zult gij ook doen." "Jezus Christus, Dezelfde gisteren, vandaag en voor immer." Ik geloof Hem.
224 Nu zitten we in hemelse gewesten, in de tegenwoordigheid van Christus, opgeheven boven de zorgen van de wereld, in een sfeer van geloof. Wat zou hier vanavond kunnen gebeuren? Er zou nog een Pinksteren kunnen zijn. Zoiets zou hier precies kunnen plaatsvinden, vanavond, zoals het was in Handelingen 2. Dat is juist.
225 Christus is hier. Als we de hardheid van onze harten slechts weg konden krijgen! Is Hij met ons? Is het waar? Is Christus in ons midden? Hij beloofde het te zijn. Hoe zou u Hem kennen? Niet aan de manier waarop Hij eruit zag, maar aan de werken die Hij deed. Dat is wat Hij beloofde, en Hij zei het te zullen doen.
226 God, help ons vanavond, dat wanneer wij hier vertrekken, mijn gebed is... En ik zal het gewoon zeggen met mijn ogen open, tegen u mensen. Ik bid dat u vanavond iets zo werkelijks zult zien, dat God zo iets werkelijks zal doen, vanavond, dat u zult zeggen zoals diegenen die van Emmaüs kwamen, wanneer u naar uw huizen gaat: "Was ons hart niet brandende in ons?" Ziet u, zij waren...
227 Jezus was gekruisigd, en dood, begraven, een gerucht was opgegaan dat Hij was opgestaan, en Hij wandelde de hele dag met hen en zij kenden Hem niet. Hij heeft met vele mensen gewandeld, zij wisten het niet. Dat is Degene die hem voor dat ongeval behoedde op de weg hiernaartoe; dat is wat uw baby geneest; Christus, en misschien herkende u het niet.
228 Maar op een nacht kreeg Hij hen bij Emmaüs, Kleopas en zijn vriend, en zij sloten de deuren, toen deed Hij iets net zoals voor Zijn kruisiging. Zij wisten dat Hij het was, in Zijn opstanding. Snel gingen zij het anderen vertellen.
229 Moge Hij iets doen vanavond, zoals Hij deed voor Zijn kruisiging, voor ons; zodat wij, wanneer we komen van Emmaüs, dat wij de anderen mogen vertellen: "Onze harten brandden in ons." Mogen wij iets werkelijks zien, niet zozeer een nieuwe leerstelling of iets; maar de leer, die wij kennen, gemanifesteerd door de kracht van God.
230 Gisteravond riep ik een gebedsrij, die naar voren kwam, een kreupele dame enzovoorts, genezen. Getuigenissen! Gewoon ongeoefend; we waren hier gewoon net een poosje, haast niet lang genoeg om u te kennen. Daarbinnen kon ik gevoelens van mensen opvangen, die zeiden: "Hij leest hun gedachten." Ik probeerde mijn rug naar de mensen te keren om u te tonen dat het geen gedachtelezen was.
231 Velen van u oudgedienden hier in Arkansas herinneren zich, toen ik gewoon was iemands hand vast te pakken, hoe Hij mij vertelde: "Het zal dan geschieden, dat indien u oprecht bent, u zelfs het geheim van hun hart zult kennen." Herinnert u zich dat, u allen? [De samenkomst zegt: "Amen." – Vert] En de dingen die Hij gedaan heeft, wereldwijd, overal!
232 Vergeet nu niet het blad Life van de afgelopen maand. Om te zien wat Hij voorspelde dat zou gebeuren, en er staan hier getuigen vanavond die daar waren. Zelfs de wetenschap weet er niets van af. Ze vragen zich af hoe het mogelijk is; maar het is zo.
233 Nu, kijk, ik ga een nieuw Schriftgedeelte nemen vanavond. De Bijbel zei, dat, "Jezus Christus de Hogepriester is Die kan worden aangeraakt door het voelen van onze zwakheden." Is dat juist, broeders? [De predikers zeggen: "Dat is juist. Amen." – Vert] Dat is de Schrift. Nu, als Hij de Hogepriester is Die kan worden aangeraakt door het voelen van onze zwakheden, als u Hem nu aanraakte, zou Hij handelen, als Hij dezelfde is Die Hij was, dan zou Hij handelen zoals Hij toen deed. Want u kunt niet... Dat is de enige wijze waarop u Hem ooit zou kennen, is door Zijn handeling. Ziet u?
234 Elke huichelaar kan littekens in zijn hand zetten, en bloed of wat ook meer, maar een leven is wat het vertelt. Ziet u? Ik zou een boom kunnen nemen en er bladeren aan vastbinden, hierbuiten, van een andere boom, maar wat voor vrucht brengt het voort? Ziet u?
235 Nu, als het leven van Christus in u leeft, dan, wanneer dat eerste leven, dat voortkwam uit die rank... Nu, Hij heeft geen andere handen dan de uwe en de mijne. Hij heeft geen stem dan de mijne en de uwe. Ziet u, de wijnstok draagt geen vrucht. De rank draagt vrucht. En wanneer de rank die vrucht droeg aan de eerste tak die uit die wijnstok kwam... Zoals ik zei, schreven zij daarna een boek Handelingen. Als het ooit een andere oorspronkelijke tak voortbrengt, zult u daarna nog een boek Handelingen schrijven. Het zal dezelfde Geest zijn, omdat het hetzelfde leven is in de gehele wijnstok. Elke rank die vrucht draagt zal daar zijn.
236 Nu ik wil dat u iets opmerkt, terwijl we hier zitten. Hoevelen van u geloven dat Christus hier is? [De samenkomst zegt: "Amen." – Vert] Hoevelen van u zijn ziek, steek uw hand omhoog. Hoevelen van u geloven genoeg geloof te hebben, opdat wanneer u Zijn kleed zou aanraken, Hij op dezelfde manier zou handelen?
237 Ik ga geen gebedsrij oproepen, maar het gewoon uitroepen; laat het gewoon hiervandaan komen. Dat is nogal een uitdaging. Maar u hebt veel geloof en ik geloof dat God het zal eren.
238 Nu ik zal over het gehoor kijken, en ik wil zien of er iemand in het gehoor is die ik ken. Ik ken broeder Tracy Boutliere die daar zit. Deze broeder hier, ik ben niet bekend met deze predikers hier voor. Eén prediker daarachter aan de achterkant die ik ken. Buiten diegenen, op de autoriteit van mijn Bijbel, en die over mijn hart... Ik zweer niet, want de Bijbel zei het niet te doen; maar met mijn Bijbel over mijn hart, ik lieg niet. Ik zie niet één persoon meer die ik ken, buiten Jim Maguire.
239 En als ik het niet fout heb, is dat een broeder die ik onlangs in de Tabernakel ontmoette. Ik kwam hem daarnet tegen. Ik ben zijn naam vergeten. Hij werkt in de Tabernakel te Jeffersonville. Klopt dat? Nu, dat is de enige persoon die ik ken, voor zover ik kan zien die ik ken.
240 Nu, als Jezus hier was, en u wilde genezen worden, en u zou Hem vragen: "Heer, wilt U mij genezen?"
241 Hier is hoe het zit. Als Hij hier stond met dit pak aan dat Hij me gaf, zou Hij u niet kunnen genezen. Hij heeft het reeds gedaan. Ziet u, het was voleindigd op Calvarie. En de hele wereld werd gered, de hele wereld werd vergeven, alles gebeurde op Calvarie. Ziet u, "Hij werd verwond voor onze overtredingen, door Zijn striemen is ons genezing geworden", verleden tijd. Ziet u?
242 Nu het enige wat u hoeft te doen. Het zal u nooit enig goed doen, tenzij u het gelooft; niet het voelen. Jezus zei nooit: "Voelde u het?" Hij zei: "Geloofde u het?"
243 Ik heb mensen hun hand zien opsteken en zeggen: "Voel het! Voel het! Voel het!" Hij heeft dat nooit gezegd.
Hij zei: "Geloofde u het?" Geloof, ziet u.
244 Merk nu op. Als Hij diezelfde Hogepriester is, dan zou Hij op dezelfde wijze moeten handelen. Het maakt niet uit hoezeer Hij mij zou zalven, Hij moet ook u zalven.
245 Zeg, ik zie wel een man die ik ken. Daar is meneer Way, de man die onlangs dood neerviel in de gemeente, die God weer tot leven bracht, die daar precies zit. En een prediker zit naast hem, die ik ken, zit daar precies naast hem. Maar verder, deze... Ja, ik geloof dat ik deze broeder zag, dit is zijn broer die ik vandaag daar bij de familie Blackwell ontmoette, toen ik bad in het huis.
246 Maar u mensen die Hem gelooft, en gelooft dat u Hem kunt aanraken, ik ga u iets vragen. Nu, ik ben uw broeder, gewoon een man, net zoals uw man, of uw broeder, of uw voorganger, gewoon een man. En nu, daar, het is niet daarbuiten in een of andere donkere ruimte, als de een of andere duivel. En de duivel doet dat hoe dan ook niet. Hebt u ooit een duivel het Evangelie horen prediken, zielen reddend en genezend? "Als Satan Satan uit kan werpen, dan is zijn koninkrijk tegen zichzelf verdeeld", zei Jezus. Nee.
247 Maar precies hier, kijk en geloof dat Jezus nog steeds diezelfde Hogepriester is die Hij was, en zeg: "Here Jezus, ik ben ziek. Of, ik heb een zieke moeder die hier zit, of een broer in een huis. Heer, ik kan mijn schuld niet betalen. Help mij. Ik zal al mijn zonden belijden. Ik ben een zondaar; ik wil in orde komen met God." Het een of ander, vraag het Hem. Raak Hem aan, als de Hogepriester, en vind uit of Hij vandaag niet handelt zoals Hij toen deed. Dat toont dat Hij met ons is.
248 Nu, ik geloof dat Hij het zal doen. Ik... Hij heeft mij nog nooit in de steek gelaten, in al deze jaren. Ik geloof Hem. Maar u kunt begrijpen wat een uitdaging dat is. Maar het is niet...
Iemand vroeg: "Bent u niet bevreesd?" Nee, meneer.
249 Hoe kan ik bevreesd zijn, terwijl ik Hem hier precies bij mij heb? Hij, het is Zijn Woord; het is niet het mijne. Ik zeg slechts wat Hij zei, dat is mijn belijdenis. Belijden betekent "hetzelfde zeggen". De Schrift, welke God is, God in lettervorm. "Het Woord werd vleesgemaakt en woonde onder ons." En het Woord is nog steeds God. En het Woord zei: "Hij is Dezelfde gisteren, vandaag, en voor immer." Het is aan Hem om het te bevestigen. Het is aan mij het te geloven. Nu moet u het geloven.
250 Nu ik wil dat ieder van u dan, rustig, stil, God een gebed aanbiedt en zegt: "Here God, help mij. Ik weet dat die kleine oude man met neerhangende schouders die daar staat niets van mij afweet, maar U kent mij. En als U het gewoon wilt doen, en een Schriftgedeelte voor mij wil herhalen vanavond."
251 Zoals de vrouw die Zijn kleed aanraakte. In werkelijkheid voelde Hij de aanraking van de hand niet, omdat, zoals ik u vertelde, het Palestijnse kleed los is; onderkleding, dik. Grote zware gewaden, Hij voelde het niet. En Hij zei: "Wie raakte Mij aan?"
252 En Petrus berispte Hem, zeggende: "Here!" Waarom, hij nam Hem en berispte Hem ervoor. Met andere woorden: "Het klinkt krankzinnig dat U dat zegt. Iedereen heeft hun armen om u heen, klopte U op de rug. 'Wie raakte Mij aan?'"
253 Hij zei: "Maar deugd ging uit van Mij. Iemand raakte Mij aan met een andere aanraking."
Kunt u vanavond zo'n aanraking voortbrengen?
254 Ik geef mezelf over. Nu herinner u, ik ben geheel stom voor deze dingen, buiten het Koninkrijk van God. Het is net als deze microfoon. Deze microfoon kan niet spreken; het kan alleen spreken wanneer iemand er doorheen spreekt. En wij zijn net zoals die microfoon, wat dit betreft. Ik ken u niet, maar er is iets voor nodig om hier doorheen te spreken.
255 En u moet het geloven, en geloof hebben in God, en God zal het toestaan. Gelooft u het? [De samenkomst zegt: "Amen." – Vert] Nu geloof slechts. Heb geloof, en twijfel niet. Geloof in de Here God. Nu bid gewoon, wees echt eerbiedig, en let op.
256 Nu, hemelse Vader, ik heb lang gesproken. Er zitten hier mensen die voor de eeuwigheid bestemde mensen zijn, ieder van ons. Onze hoofden zijn gebogen naar het stof, waar U ons uit nam; en als U vertoeft, zullen wij terugkeren tot dat stof. Deze geesten en zielen die in ons zijn, moeten tot U terugkeren voor het oordeel.
257 Nu, hemelse Vader, wij bidden dat U Uw Woord zult eren vanavond. Ik heb van U gesproken, spreek nu dat ik de waarheid heb verteld, Heer. Ik ben Uw dienstknecht. Ik draag mijzelf aan U op. En als er hier iemand zou zijn, Heer, die dat soort geloof heeft, dat zou de manifestatie van Jezus Christus kunnen voortbrengen; om te tonen dat het teken dat Hij beloofde, het laatste teken voor de heidengemeente, dat het zou plaatsvinden; de uitverkoren gemeente, zoals Abrahams groep, eruit geroepen. We zien Billy Graham en die mannen daar in Sodom, hen eruit roepen; maar wij herinneren ons dat Degene Die bij Abraham bleef hun een ander teken gaf, dat de komende zoon ophanden was. Here, laat ons dat teken zien, vanavond, zoals de Man Zijn rug naar de tent had gedraaid en zei: "Waarom lachte Sara?" Jezus zei dat het zich zou herhalen, net voor de komst van de Zoon des mensen; God gemanifesteerd in het vlees, in menselijk vlees, door de kracht van de Heilige Geest en het bloed van Jezus Christus. Sta het toe, Heer. Ik draag dit, mijzelf, aan U op voor Uw dienst. Spreek, Heer. Uw dienstknechten luisteren.
258 Nu, in de Naam van Jezus Christus van Nazareth, neem ik iedere geest hier onder mijn controle, omwille van het Koninkrijk van God, voor de werken daarvan.
259 [Iemand begint in een andere taal te spreken. Leeg gedeelte op de band – Vert] ...?...
260 Laat nu de Heilige Geest handelen. Nu, zijn de dingen die ik heb gezegd juist, of zijn zij niet juist? Blijft Hij nog steeds Christus? Hield Hij Zijn belofte, van, "Waar twee of drie vergaderd zijn, zal Ik in hun midden zijn"? [De samenkomst zegt: "Amen." – Vert] "Een kleine tijd, en de wereld daarbuiten zal Mij niet meer zien, maar gij zult Mij zien, want Ik" (het persoonlijk voornaamwoord) "zal met u zijn, zelfs in u. De werken die Ik doe, zult gij ook doen; meerder dan deze, want Ik ga naar de Vader." Is dat waar? ["Amen."]
261 Ik zie dat Licht hangen boven dat kleine, gekleurde meisje daar. Ze is herstellende. Onthoud gewoon, zij zal gezond worden. U komt van een eind hiervandaan. U moet offeren om hier iedere avond te komen, maar vrees niet om het kind. U hebt genade gevonden bij God. Ze werd op een vorige avond geroepen. Geloof gewoon.
262 Hier, heeft iemand ooit dat Licht gezien? Steek uw hand omhoog als u het heeft. U hebt er een foto van gezien. Ziet u het niet? Kijk hier. Kijk hier. Dat Licht, smaragdkleurig, dat hier precies staat. Ziet u dat niet? Bewegend, precies hier.
263 Het is boven een vrouw. Ze lijdt aan diabetes. Ze heeft gebeden. Ze gelooft. God, laat het haar niet verlaten. Ze gaat het missen, zo zeker... Mevrouw Davis, geloof met geheel uw hart. Goed zo.
264 Ik heb de vrouw nog nooit in mijn leven gezien. Hier zijn mijn handen voor God. Vraag haar of deze dingen... Is dat waar, dame? Zwaai met uw handen, op deze manier, als dat waar is. Nu wie raakte zij aan? Niet mij, zij is twintig meter van mij vandaan. Maar zij raakte de Hogepriester aan, Jezus Christus. Heb gewoon geloof. Twijfel niet. Gelooft u?
265 Hier, kijk hier opnieuw, precies hier. Een vrouw is in gebed. Ze lijdt aan maagklachten, iets verkeerds met haar benen. O God! Mevrouw Cotton, geloof met geheel uw hart. Ontvang uw genezing, Jezus Christus maakt u gezond.
266 God in de hemel weet dat ik de vrouw nog nooit in mijn leven heb gezien. Wat raakte zij aan? Is dat niet dezelfde Hogepriester? Waarom bent u wantrouwend? Twijfel niet. Heb geloof in God.
267 Iemand achter in dit gedeelte. U bidt. Geloof. Hij is God, overal.
268 Er zit hier een dame te bidden. Ze bidt niet voor zichzelf. Ze bidt voor haar zoon. Hij heeft maagklachten. Hij is niet hier. Hij is in een andere staat. Hij is van een stad genaamd Pontiac, Michigan. [De zuster schreeuwt het uit: "Oh!" – Vert] Vrees niet. Hij had een maagzweer, van een nerveuze aandoening. Het heeft hem verlaten. Amen. Uw geloof raakte Hem aan.
269 Opdat u mag weten. Hier zit een man hier, degene die deze gitaar speelt, wat het hier ook is, ook lijdend aan een maagkwaal. De duivel dacht dat hij daarmee wegkwam, maar dat deed hij niet. U bent genezen, meneer. Jezus Christus maakt u gezond.
270 Gelooft u met geheel uw hart? "Indien u kunt geloven, zijn alle dingen mogelijk."
Gelooft u het? [De samenkomst zegt: "Amen." – Vert]
271 Jonge kerel zit hier, biddend voor zijn vrouw, met zijn handen omhoog. Zij lijdt aan een astmatische aandoening. Als u gelooft dat God haar zal genezen, broeder, dan zal zij genezen worden. Amen.
272 "Jezus Christus Dezelfde gisteren, vandaag, en voor immer." Vraag die mensen, ik heb ze nog nooit gezien.
273 Daar ver achterin zit een andere vrouw. Ze heeft een tumor op haar borst. Oh, laat zij het niet missen. Mevrouw Patterson, aanvaard uw genezing. Sta op uw voeten, geef God de glorie. In orde. Ik heb de vrouw nog nooit in mijn leven gezien; God in de hemel weet dat.
274 Hoe zit het met hen daar op die brancards? Hoe zit het met de vrouw daar? Houd uw hoofd omlaag, de vrouw. Er zit een vrouw daar, ze is op een hospitaalbed. Gelooft u dat ik Zijn profeet ben, Zijn dienstknecht? Er hangt een Licht boven die dame. Ze lijdt aan een hartkwaal. Als u daar blijft liggen, zult u sterven. Sta op, in de Naam van Jezus Christus. Neem uw bed op en ga naar huis, en u zult uw hartkwaal te boven komen.
275 Gelooft u God? Hoevelen van u geloven Hem? [De samenkomst verheugt zich – Vert] Luister, mijn vriend. Meer dan Salomo is hier, de Hogepriester Die kan worden aangeraakt door het voelen van onze zwakheden. Gelooft u Hem? ["Amen."] Als dat niet het werk is waarmee Jezus Christus bewees dat Hij de Messias was! Is dat wat de Schrift zegt? Zeg dan "amen". ["Amen."]
276 En tussen twee haakjes, u, u staat voor een zenuwinstorting. Gaat erbij vandaan. Vlucht voor uw leven. Ren snel. Laat de dingen van het verleden in het verleden, en zie op naar God. U bent een prediker van het Evangelie. U, ik sprak met u deze morgen. U wist niet wat het was, en ik wist niet wat het was, maar ik zie het nu. U staat op instorten. De duivel plaatst van alles in uw gedachten, en trachtend u zich ertegen te laten wenden, zelfs tegen mij. Dat klopt. Dat is ZO SPREEKT DE HERE. Vergeet het. Vertel hem dat hij een leugenaar is. Aanvaard het nu en het zal u verlaten, en het zal nooit meer terug komen. U zult een vrije man zijn.
277 Ik daag u uit deze dingen te geloven. De man kwam deze morgen naar mij toe, met vragen. Ik wist het niet, maar ik zie het. Hier is het voor hem, kijk naar die donkere schaduw die zich gewoon naar binnen en naar buiten beweegt. Maar nu heeft het hem verlaten. Dat is juist. Halleluja. "Jezus Christus Dezelfde gisteren, vandaag, en voor immer."
278 Terwijl de Heilige Geest hier is, hier zijn zakdoeken. Laten we bidden, terwijl u in gebed blijft.
279 Hemelse Vader, we zijn onderwezen in de Bijbel, dat ze van het lichaam van Paulus zakdoeken en schorten namen, onreine geesten gingen uit de mensen, en ze werden genezen. En terwijl wij bewust zijn van Uw tegenwoordigheid hier, beseffen we dat wij geen Paulus zijn, maar U bent nog steeds Jezus. En hij was het niet, in den beginne, U was het; het geloof in de mensen, toen ze hem zagen profeteren en wisten dat God met hem was. Heer, U eert de gebeden van de mensen vandaag opnieuw, met dezelfde middelen.
280 Een schrijver zei: "Toen Israël op weg was naar het beloofde land, sneed de Rode Zee hen af, recht in hun pad van plicht, naar het beloofde land. En God keek neer door die Vuurkolom met toornige ogen; de Rode Zee werd bevreesd, ging achteruit, en Israël ging verder naar het beloofde land."
281 God, vanavond willen de mensen die belofte: "Voor alle dingen wens Ik, dat gij welvaart in goede gezondheid." En ziekte heeft hen afgesneden. Moge U vanavond neerkijken door het bloed van Jezus Christus, terwijl deze zakdoeken op de zieken worden gelegd, gedenkend aan deze grote zalving van de Heilige Geest, van Christus Die Zich hier zonder enige twijfel manifesteert, dezelfde Jezus Die ons toont dat Hij nog steeds leeft en opstond uit de dood. Moge de ziekte bevreesd raken terwijl deze tekenen op de zieken worden gelegd, moge hij wegrennen en heengaan, en mogen de mensen genezen zijn, door Jezus Christus' Naam.
282 Rustig. De Bijbel is juist. En als Jezus zo gewillig is om hier te komen en dit zo aan u te manifesteren, zo volmaakt, voorbij iedere sfeer van psychologie, voorbij iedere sfeer van emotie, een volmaakt wonder! Een wonder is iets dat niet verklaard kan worden. Ik zou kunnen begrijpen wanneer een man een beetje mank aan zijn voet zou zijn en op kan springen onder een emotie. Juist. Maar wie zou hem kunnen vertellen wat hij heeft gedaan, en waar hij vandaan komt, en wat er gebeurd is en wat er zal gebeuren? Ik daag u uit; het heeft nog nooit gefaald, in de tienduizenden maal duizenden keren, rond de wereld. Niet een...
283 We hebben veel nabootsingen, dat weet ik. Die moeten komen, vleselijke nabootsingen. Maar dat doet niet... Dat laat gewoon de echte zaak nog beter schijnen; dat maakt Jezus Christus werkelijk.
284 Hier is Hij vanavond! Hij is in ons midden, dezelfde Heilige Geest Die u ontving, en Hij laat u met tongen spreken en de dingen doen die u hebt gedaan. Diezelfde Heilige Geest geeft u dat Sodom teken, om uit dat soort rommel te komen, het uur van verbranding van deze wereld is ophanden. Een bom ligt daarginds met een nummer erop. Vlucht snel naar Christus.
285 Hij zei ook, in de Schrift, de laatste woorden die van Zijn lippen vielen: "Deze tekenen zullen hen volgen die geloven. Op zieken zullen zij de handen leggen en zij zullen gezond worden." Gelooft u dat? [De samenkomst zegt: "Amen." – Vert]
286 Ik zal gaan zien of u het gelooft. Ik vraag me af of we hier een goede, ouderwetse, Arkansas snellijn kunnen laten lopen, voor een minuut. Zou u het geloven? Zou u dat graag willen zien, handen op u gelegd? Zou u dat graag willen? [De samenkomst zegt: "Amen." – Vert]
287 Ik weet niet hoe we het zullen leiden. Ik betwijfel of wij het kunnen. Betwijfelt u het? Denkt u dat we het kunnen? [Broeder Samuel Johnson zegt: "Ik geloof dat we het kunnen. Amen." – Vert] Ik weet niet hoe we het zullen. Maar we kunnen het proberen, als u eerbiedig zult zijn.
288 Laten zij die daar zijn... Wat? Sectie voor sectie. Prima, laten degenen die daar achterin zijn, die die gebedskaarten vasthouden, regelrecht naar voren treden in die rij daar. Rechter sectie.
289 Nu, ik wil dat u weet, mijn broeders, zusters, dat u niet hoeft te wachten tot een of andere bijzondere evangelist langs komt. Nee, nee. Uw voorganger heeft hetzelfde. Nu, hij mocht niet in staat zijn die profetische gave te bezitten; die komt eens in een generatie. Maar, kijk, hij heeft dezelfde rechten om voor u te bidden als ik. Die onderscheiding geneest u niet; het maakt u enkel bewust van God, dat u in de tegenwoordigheid van God bent.
290 Maar een evangelist gaat de stad in, doet al het bidden, al het dopen; dan zullen de mensen, wanneer hij vertrekt; de voorganger is... Wel, de mensen denken dat hun voorganger niets is. Uw voorganger is een man van God. Hij heeft u tot zover veilig geleid; hij kan u verder brengen. Hij is een geïnstrueerde man van God.
291 En ik wil dat u, een ieder van u, als u door deze gebedsrij komt en u dit niet gelooft, blijf erbuiten; u zult verslechteren. Maar als u het werkelijk gelooft, wanneer u onder gezalfde handen van God doorkomt, wil ik dat u naar huis gaat en getuigt van de kracht van God; dat u hier weggaat, roepend en God prijzend, dat het allemaal voorbij is. Ik wil dat u dat doet.
292 Ik wil dat deze voorgangers mij helpen. O, broeder Moore, en broeder Hooper, en velen van deze broeders hier die ik ken, en dit stel fijne voorgangers hier, ga gewoon staan en vorm gewoon een kleine rij hier voor mij langs. Dit is de wijze waarop wij het deden. Ik heb dit in jaren niet gedaan. Maar terwijl de Heilige Geest nog steeds op mij is (ik zag zojuist gewoon wat gebeuren), terwijl Hij nog steeds hier is, en zolang ik kan, en zolang... Zij hebben dezelfde zalving en dezelfde autoriteit. Dat is alles. We gaan handen op de zieken leggen. En de Bijbel zei: "Zij leggen handen op de zieken, zij zullen genezen." De Bijbel zei het. Dat is Gods Woord. Kom hierheen, broeders, kom hierheen en vorm een rij hierlangs. Ik ga bij deze broeders staan.
293 Nu, wanneer u hierheen komt, u mensen in deze plaats, wanneer u naar buiten gaat, ga dan regelrecht om het gebouw, en kom weer regelrecht naar binnen. En nu ga ik iemand vragen om hier te staan, misschien die kleine broeder hier, die kleine... Kom hier, en controleert u deze rijen, als u wilt, of een andere broeder die hier kan staan en hen per sectie roept.
294 Laat de predikers nu, de predikers, gezalfde dienstknechten van Jezus Christus, gewoon hierlangs staan. [Iemand zegt: "Broeder Jackson en broeder Ruddell." – Vert]
295 Ik heb hier een paar broeders die van Jeffersonville zijn, sommigen met wie wij verbonden zijn van kleine zustergemeenten van de Tabernakel. Broeder Don Ruddell, groot succes in het bidden voor de zieken. Don, ben je hier? Broeder Junior Jackson, een Methodistenprediker die ik pas doopte in de Naam van Jezus Christus. Hij ontving de Heilige Geest. Deze andere was een Church of God prediker. Ik wil dat u, broeders, die bidt voor de zieken, in de omgeving van de Tabernakel, komt en in deze rij staat met deze broeders.
296 Dat is in orde, is het niet, broeder? Dat is oké, is het niet? Zeker. [De broeder zegt: "Zeker!" – Vert] Ja. Prima, kom, sta eromheen.
297 Waar is broeder Wilbur Collins? Nog een prediker, Methodistenprediker, ontving pas de Heilige Geest, en gedoopt. Ik zou graag willen dat hij komt.
298 Zijn kleine jongen was onlangs stervende aan een reumatische koorts, en de dokter zei dat hij zelfs zijn hoofd niet hoog genoeg mocht optillen om een rietje in zijn mond te plaatsen. Ik kwam van Tucson, om De zeven zegels te prediken. En toen hij dat deed, pakte hij die baby op uit het bed en bracht hem daarheen. En was nog niet binnen of de Heilige Geest zei: "ZO SPREEKT DE HERE. Neem de baby naar huis, hij is genezen. Hij zal met mijn kleine jongen spelen." Hier staat de broeder, precies hier nu. Zijn vrouw is hier.
299 Ik veronderstel dat Mike hier zelf zit. Juist. Waar ben je, Mikey, waar ben je? En de doctoren... Daar is hij; een mysterie. De dokter zei breng... De gezondheidszorg instanties haalden dat kind binnen. De dokter onderzocht hem; hij krabde op zijn hoofd en zei: "Er is geen spoor meer van in hem."
300 Wat is het? Jezus Christus Dezelfde gisteren, vandaag, en voor immer!
301 Vrienden, de reden dat ik deze mannen riep. Zij zijn predikers. Zij zijn voorgangers. Zij zijn mannen die geroepen zijn om te bidden voor de zieken, net als ik of enig ander man. En ik wil dat u weet dat uw voorganger autoriteit heeft dit te doen. U hoeft niet te wachten op Oral Roberts, of Jack Jones, of mij, of iemand anders. Jezus Christus is alomtegenwoordig; geloof Hem. Uw voorganger is geroepen om dat te doen. Als u nooit gedoopt bent; na deze samenkomst, raadpleeg uw voorganger, kom in orde met God. Als u de Heilige Geest niet heeft ontvangen; ga naar zijn gemeente, hij zal u instrueren over wat te doen.
302 Nu terwijl u passeert, bid. En ik wil ieder persoon hierbinnen, ieder individu, ik wil dat u bidt. Ik wil dat u gewoon door de lijn marcheert. Ik ga precies hier staan bij dit stel mannen, handen leggend op deze mensen. Deze voorganger gaat hier staan en de rijen roepen. En wanneer u langskomt, en deze gezalfde handen... Ik ga nu voor u bidden, en zij gaan voor u bidden.
303 En wanneer zij hun handen op u leggen, herinner u, het is, u bent net zo genezen als u gered zou zijn. De Bijbel, er staat: "Bekeert u, en wordt gedoopt in de Naam van Jezus Christus tot vergeving van zonden, en u zult de gave van de Heilige Geest ontvangen." Dat is Gods belofte. Hij zal het doen als u het zult geloven. Maar als u het niet gelooft, zal het niet werken. En Hij zei: "Deze tekenen zullen hen volgen die geloven; als zij hun handen op de zieken leggen, zullen zij genezen." Het is afgelopen, wanneer zij hun handen op u leggen, als u het gelooft.
304 Gelooft u het? [De samenkomst zegt: "Amen." – Vert] Gelooft u, vanavond, dat u net zoveel werkelijkheid heeft gezien als dat moederhert kon voortbrengen, om Jezus Christus Zichzelf onder ons te zien manifesteren? Als u gelooft dat Hij hier is, zeg, "Amen." ["Amen."] Dan is Hij hier.
305 Laten we nu onze hoofden buigen. Nu hier is mijn gebed voor u, met geheel mijn hart.
306 Hemelse Vader, ik houd van U. U bent mijn leven. U bent mijn hoop, mijn God, mijn Koning, mijn Genezer, mijn Behouder. Niet alleen dat, maar ik druk de gevoelens van iedere gelovige Christen hierbinnen uit, dat is wat U bent.
307 Hier staan mannen, sommigen staan hier zelf ziek. Ik weet dat ze het zijn. Ik zag Uw Geest over hen hangen, een paar ogenblikken geleden. Die zieke predikers kennend, maar hun harten gaan uit naar hun gemeente, de mensen; hun eigen plaats afstaand, om hier in de gebedsrij te staan, om te bidden voor hun schapen. God, zegen die man, zegen een ieder van hen.
308 Terwijl wij hier staan als Uw vertegenwoordigers, vanavond, van deze Waarheid, Bijbelwaarheid, moge een ieder van deze mannen zo gezalfd zijn, en de Heilige Geest zal... Wanneer zij hun handen op de mensen leggen, dat er zo'n geloof die persoon zal treffen dat zij de door God gegeven gave van genezing die U hun beloofde zullen aanvaarden, Heer. En moge een ieder die langs komt, zo opgeladen zijn met verwachting, dat zij zullen weten dat zij onder de schaduw van het kruis passeren, waar het bloed van Jezus Christus verzoening maakt voor hun belijdenis, en Zijn grote verheven tegenwoordigheid hier nu met ons, die bewijst dat Hij niet dood is, Hij stond op uit de dood, en leeft onder ons. Dan zullen onze harten branden wanneer we naar onze verschillende huizen gaan, vanavond, zeggende: "Waren onze harten niet brandende in ons, terwijl Hij tot ons sprak langs de weg?" Ik vraag dat Uw kracht zoveel geloof zal geven in de volgende paar minuten, aan deze zieke mensen, dat er geen enkel zwak persoon meer in ons midden zal zijn.
309 Ik daag iedere duivel uit die deze mensen gebonden heeft, op de autoriteit van Gods Woord, en de tegenwoordigheid van Jezus Christus Die Zijn bloed vergoot, om elk Woord een realiteit te maken voor ieder persoon die zou geloven. Satan, je bent verslagen, je tijd is ophanden, verlaat deze mensen, in de Naam van Jezus Christus. Kom uit van hen! We voeren de handeling van God uit, door handen op de zieken te leggen, en zij zullen genezen.
310 Samuel, zing Geloven alleen. Start de gebedsrij. [Broeder Samuel Johnson begint Geloven alleen te zingen – Vert] Iedereen in gebed nu. Iedereen, in gebed.
311 [Broeder Branham en de predikers bidden en plaatsen hun handen op de mensen terwijl zij door de gebedsrij lopen, terwijl broeder Johnson doorgaat met het leiden van de gemeente in het, vele malen, zingen van Geloven alleen. Leeg gedeelte op de band – Vert]
Onze harten in Christelijke liefde;
De gemeenschap van gelijkgestemde geest,
Is als die van boven.
Wanneer wij uiteen gaan,
Geeft het ons innerlijke pijn;
Maar wij zullen steeds in hart verbonden zijn,
En hopen weder te ontmoeten.
312 Hemelse Vader, in de Naam van de Here Jezus, moge dit, dit contact met elkaars handen, predikende broeders, die het Woord van God... Sta toe dat de kracht die Christus opwekte uit de dood, en Hem deze tweeduizend jaren met ons hield, moge het binden... [Leeg gedeelte op de band – Vert] ... zielen voor eeuwig, en moge het de ziekte in ons midden genezen, en moge de Naam van Jezus Christus...?...
Deze zakdoeken en deze omslagdoeken, moge de kracht van God erop rusten, door Jezus Christus' Naam. Amen.
313 Laat nu de volledige samenkomst, die met geheel uw hart gelooft, dat Jezus Christus heeft... Zijn Woord zal houden... Als Hij Zijn Woord tweeduizend jaar hield, en zei dat dit in de eindtijd zou gebeuren, en het hier is gebeurd, dan zal Hij Zijn Woord houden dat zegt: "Als zij hun handen op de zieken leggen, zullen zij genezen." Gelooft u het? Aanvaardt u het? Laten we dan gezamenlijk onze handen opheffen en God prijzen. [Broeder Branham en de gemeente prijzen God – Vert]