Volharding
Door William Marrion Branham1 Dank u. Dank u, broeder Joseph. "Nu, geloof ik."
Nu geloof ik, nu geloof ik.
Alle dingen zijn mogelijk, nu ik geloof.
Nu ik geloof, nu ik geloof.
Alle dingen zijn mogelijk, nu ik geloof.
2 Laten wij nu onze harten buigen in Zijn tegenwoordigheid. Onze hemelse Vader, wij zijn U opnieuw dankbaar vanavond omdat U de hele dag met ons geweest zijt en onze schreden geleid hebt. En wij zijn vanavond weer vergaderd in de Naam van de lieflijke Here Jezus. En wij zijn hier in grote verwachting. Wij kijken nu uit naar de tijd dat U ons de climax van dit te zamen komen wilt geven, wanneer U de zieken zult genezen, al de aangevochten mensen vanavond. Moge er vanavond geen zwak persoon onder ons overgebleven zijn. Moge hun geloof omhoog komen, Heer, vanaf... en laten zij niet meer kijken op hun kwalen, maar op Degene Die de remedie is, of het geneesmiddel, voor hun kwalen. En God, wij bidden dat U het Brood des levens van Uw Woord vers voor ons wilt breken, wat ons zal bemoedigen. "Want geloof komt door het horen en dat van het Woord van God." En wij zullen U prijzen want wij vragen het in Jezus' Naam. Amen.
3 U kunt gaan zitten. Ik ben zo blij hier vanavond weer te zijn. Ik liep net enkele ogenblikken geleden de uitgang voorbij en er was een grote menigte die rondliep, de straten op en neer wandelde. En de buschauffeur zei dat... excuseert u mij, de taxichauffeur zei: "Die mensen komen niet naar de kerk, is het wel?" Ik zei: "Jawel meneer. Zij kunnen er niet in komen." De mensen hebben beweerd dat mensen er niet van houden naar de kerk te gaan. Ziet u? Maar zij... ik geloof toch dat het Evangelie de grootste aantrekkingskracht is die er op aarde is, doch in zijn eenvoud.
4 Ik had deze morgen een geweldige tijd bij het ontbijt van de Volle Evangelie Zakenlieden. De Here zegende ons. Hij ontmoette ons daar op een geweldige wijze. Zij hadden, geloof ik dat zij zeiden, zeventienhonderd kaartjes verkocht en zij lieten er nog driehonderd meer in en toen konden zij er niet één meer binnen laten en men stond in de gangpaden en langs de deuren. En toen wij de altaaroproep deden, gaf de Here ons velen die opstonden om eeuwig leven te ontvangen. Wij zijn daar dus erg dankbaar voor.
5 En dan wil ik een broeder bedanken. Hij kon daarbuiten niet binnenkomen, ik denk van niet. Een poosje geleden gaf hij Billy een doos van .22 kogels voor mij. En ik kreeg ze hier weer. Ik zal mij er zeker mee verheugen. Ik dank u zeer als u buiten bent en het kunt horen, wie het ook is. Ik...
6 Dat is soms een grote zegening voor mij geweest, doelschieten. En nu, men moet iets hebben om zo'n beetje stoom af te blazen. En dit is dus de wijze dat ik het doe, wanneer ik soms een kans krijg en kan, wel, dan ren ik naar de schietbaan en schiet een beetje, zuiver en alleen om stoom af te blazen. U... ik geloof dat Jezus zei: "Laten wij ons een poosje afzonderen in de wildernis."
7 Nu, wij hebben u zo zeer lief! En morgen is het zondag en iedereen wil 's zondags naar de kerk gaan. En ik weet of ben er erg zeker van dat u allen weet waar (ik probeer steenkerk te zeggen) de Rotskerk is. Dat is de gemeente die deze samenkomst ondersteunt, denk ik, en anderen komen hier op bezoek. En u, vreemden, die van buiten de stad bent, en naar de samenkomst bent gekomen, als u niet... Nu, als u een plaats van plicht hebt, ga daarheen. Dat is wat u verondersteld wordt te doen. Sta altijd op uw plaats van plicht. Dat is uw plicht tegenover God en tegenover uw voorganger, tegenover de rest van de samenkomst. Maar als u geen enkele plaats hebt om te gaan, ben ik er zeker van dat u stellig welkom bent bij de Rotsgemeente, want ik denk dat zij de diensten aangekondigd hebben.
8 En u mensen die in deze samenkomsten gered worden, wij weten het niet. Nu, wij doen gewoonlijk een altaaroproep, wat wij een altaaroproep noemen, ziet u, en dat is in orde. Ik heb daar niets tegen. Dat is goed. Maar ik geloof, als u zich de Schrift herinnert, dat men geen altaaroproep had. "Zovelen als er geloofden, ziet u, werden aan de gemeente toegevoegd." Gelovigen!
9 En als u geen gemeente hebt, wel, ik ben er zeker van dat broeder Vick u in zijn gemeente zou verwelkomen of iemand van deze andere mannen hier in de buurt. Als u nog geen christelijke doop gehad hebt, raadpleeg hen. En stop niet. Blijf gewoon voortgaan, blijf vast voorwaarts gaan.
10 Wij weten nooit, weten zelfs nooit hoevelen genezen worden. En u, voorgangers, broeders, bedenk gewoon, wanneer de samenkomst voorbij is, na weken misschien, komt er iemand naar u toe, zoals een kleine dame die zegt: "Weet u, vroeger had ik een vrouwenkwaal. Het is er niet meer." Iemand anders: "Weet u, plotseling wilde ik geen sigaretten meer. Het verliet mij gewoon allemaal." Ziet u? Zij zijn genezen, zo velen, u kunt ze niet opnoemen. Ziet u, het is gewoon overal. En ik heb nog nooit een samenkomst gehad dan dat de resultaten nadien waren, waar de Here de mensen genas en dat men zich er toen niet direct van bewust was, maar zij kwamen in orde. En het eerste, weet u, was dat zij gewoon opstonden en weggingen en dat het allemaal voorbij was. Maar misschien begrijpen zij het dan niet direct, maar, spoedig daarop is het voorbij.
11 Ik herinner mij in Finland, lang geleden. Ik denk dat er hier Finse mensen zijn. Er was een kleine jongen die uit de dood werd opgewekt. U hebt waarschijnlijk het boek ervan gelezen. Het nieuws kwam helemaal Rusland binnen. Maar ik zag het in een visioen voor het gebeurde, twee jaren ervoor, en vertelde het door heel het land.
12 Ik herinner mij dat kleine Finse meisje, dat die avond daarbuiten in de hal stond en zij had een been dat ongeveer 15 centimeter korter was dan het andere. Zij had een grote hoge schoen met een beugel om haar heen, en een in haar teen, een kleine haak. En zij had de gordel over haar schouder en die kwam op deze manier weer naar beneden in de teen van haar schoen. Zij had twee krukken en was een arm klein schamel uitziend kind. En telkens als zij wilde gaan bewegen, moest zij die voet opheffen met haar schouder, die riem; en dan het zo wegduwen en het neerzetten en dan de kruk neerzetten. En wij moesten...
13 Wij waren in (de Finse broeder, zuster nu, hier, ik spreek het niet juist uit) wat men Messuhalli noemt en men gaat daar over de hele zaak. En zij zouden er ongeveer twintig duizend laten binnenkomen of wat het ook was; en lieten hen dan buiten gaan en lieten mij dan tot een andere groep van twintig duizend spreken.
14 En het jongetje dat gedood werd door een auto werd uit de dood opgewekt te Kuopio. En, o my! Zij zenden daar geen rock‑'n‑roll en zo uit, het is alleen nieuws en dergelijke; dit kwam dus op het nieuws. En men kwam helemaal vanuit Rusland, daar binnen.
15 En ik zag het die avond. Dat was net na de oorlog, ongeveer vijf jaar, denk ik, na de oorlog. En ik zag Russische en Finse soldaten, met hun armen om elkaar heen, elkaar liefhebbend, elkaar op de rug kloppend. Iets wat een Rus een Fin op de rug zal doen kloppen, oorlogen zal doen beëindigen, daar is de liefde van Jezus Christus voor nodig om dat de doen.
16 Maar die grote communistische soldaten die daar stonden! Wij passeerden een groep kleine Finse soldaten, kleine makkers die zich nog nooit geschoren hadden, gewoon gladde gezichten, met die grote laarzen aan, die de straat afliepen, de mensen in het oog houdend. Men was gewoon opeengepakt aan beide zijden, stadsblokken ver. En die soldaten stonden daar op te letten; de tranen liepen over hun wangen. Zij zeiden: "Wij willen een God ontvangen die de doden kan opwekken." Ziet u! Het zijn menselijke wezens zoals wij zijn.
17 Maar wat is het? Hetgeen christendom beweert te zijn en geen resultaten voortbrengt, leggen zij terzijde. Zij willen een realiteit. Ziet u, dit is de reden dat het communisme is opgekomen, wegens de achteruitgang van de kerk. De kerk is schuldig aan communisme omdat zij degene was die in de kou liet staan. En bedenk nu gewoon dat slechts één procent van Rusland nu communistisch is, één procent. Negenennegentig procent van de mensen zijn nog steeds christen. Wat zij nodig hebben is een echt Vuur, een profeet met ZO SPREEKT DE HERE. Dat, ziet u, zou de communistische macht in zee drijven. Wat wij nodig hebben is wat zij nodig hebben: het echte christendom.
18 En deze Russische soldaten stonden daar die avond. Ik kwam in een kleine vestibule en een kleine hal. En dit kleine meisje, ik zal haar nooit vergeten, met een beetje pluizig haar en een haveloos jurkje. En zij was uit de damestoilet afdeling gekomen. En men was verteld mij niet te storen.
19 Ik zou buiten de straat opgaan en snoep kopen. Ik heb zelf kinderen en ik houd van kinderen. Ik denk dat er iets verkeerds is met een ieder die niet van kinderen houdt. En dus met deze kleine makkers zou ik een sliert achter mij aan hebben van wel een half blok lang. Ik zou hun snoep geven. Men gaf mij wat van dat geld daar, het zou hier niets waard zijn, heel grote biljetten zoals dat, en ik kocht snoep. Ik weet niet wat ik kocht, maar ik gaf het hun. En toen vroeg men hen op de straten, weet u, als ik dan rondwandelde liepen zij gewoon door en negeerden mij, en kreeg ik dus een klein lesje, denk ik.
20 En toen ik dan die avond binnenkwam, dacht dat kleine meisje dat zij iets verkeerd gedaan had en ik weet dat zij haar kleine hoofd boog. En zij keek op uit haar kleine blauwe ogen en zij keek om te zien wat ik zou gaan zeggen.
21 En de twee soldaten voor mij waren doorgegaan naar de deur. En men zong: Geloven alleen. Nog twee stonden er achter mij. En ik beduidde hen te stoppen.
22 Ik wilde zien wat dat kind zou doen. Zij was, denk ik, ongeveer acht à tien jaar oud. Ik vernam later dat zij een Fins oorlogsweesje was. Haar vader en moeder waren gedood in de Russische oorlog. En ik keek dus naar de kleine meid en zij had deze krukken. En zij dacht dat zij iets verkeerd had gedaan, weet u.
23 En ik keek naar haar. Ik zei: "Wilde jij mij spreken?" En natuurlijk kon zij geen Engels verstaan. En ik gebaarde met mijn vinger naar haar hierheen te komen. En zij richtte haar hoofd op en zag er wat kinderlijk uit. Zij stak deze kleine krukken uit en hief haar kleine ledemaat op, een beetje op deze manier. En hier kwam zij, naar mij toe wandelen.
24 Ik dacht; "Ik zal gewoon zien wat het kind doet." En ik stond daar gewoon zo. En zij kwam echt dicht bij mij en zij keek naar mij; en keek op deze manier op en weer neer. Ik dacht: "Ik zal gewoon zien wat zij doet." En zij pakte mijn jas op, keek er naar in haar hand en kuste mijn jaszak en deed haar hand naar beneden.
25 Ik wilde tegen haar "mijn kleine zuster" zeggen; ik wist niet wat te zeggen. En ik keek voor mij uit; ik zag haar de straat afrennen, even normaal als enig ander kind. En ik zei nu; ik kon niet tegen haar spreken, ik zei: "Lieveling, Jezus Christus maakt je gezond."
26 En zij spreidde haar jurkje uit, wat typisch Fins is en zei: "Kiitos", dat betekent 'dank u', ziet u, voor het kussen van de jaszak. Ik geloof dat als ik de grootste huichelaar ter wereld zou zijn geweest, God het geloof van dat kind zou geëerd hebben.
27 En dus dacht ik: "Wel, zij zal het na een poosje ontdekken, hoe dan ook. Ziet u, het zal voortgaan, zij zal in orde zijn, omdat ik haar in het visioen gezien heb." Het moet zo zijn! Wat ik vertel, het moet gewoon zo zijn.
28 Die avond, waren er zo vele dingen die de Here gedaan had en ik was net ongeveer klaar om te vertrekken. En ik zei: "Wel, roep er gewoon een paar meer."
29 En mijn broeder zei: "Nee, u bent..." En broeder Baxter zei: "U bent nu uitgeput, broeder Branham. Nu, stop gewoon, kom, omdat wij ergens anders heen moeten gaan. U..."
30 Ik zei: "Wel, ik voel gewoon om er misschien nog vier of vijf te nemen; er zijn er zoveel hier."
31 En de volgende in de gebedsrij was dus dat kleine meisje. De Here weet gewoon hoe de dingen precies goed uit te werken. Ik zei dus: "Mevrouw Isaacson..." Zij kan misschien nu hier zijn. Zij was mijn stem van Finland. En ik zei dus: "Zegt u nu enkel de woorden die ik spreek." Zij zei: "Goed."
32 En ik zei: "Lieveling, de Here Jezus genas je, beloonde je daarbuiten voor wat je deed. Nu, ga daarheen en neem enkele mensen om die draagbeugels af te nemen. Let gewoon op wat er gebeurt." En zij hobbelde over het podium. En ik ging door met de rest van hen.
33 Binnen enkele ogenblikken kwam zij met de schoenen terug, draagbeugels boven haar hoofd; gewoon even normaal, beide ledematen zo goed als het maar kon zijn en rende de trap op en af. Ziet u, geloof, geloof, liefde vindt haar plaats. Dat is juist.
34 Ik had een kleine ervaring vandaag en toon u slechts wat gemeenschap betekent. De laatste keer dat ik hier in New York was of ik was ginds bij broeder Hudson, denk ik, in... Die ene, ik denk niet dat het New York was. Dat komt omdat ik niet weet wat New York is rondom hier. En het lijkt gewoon allemaal New York voor mij te zijn, heel de weg van Tucson hier.
35 Vroeger kwam ik hier dus met zuster Brown en broeder Berg. Ik ben er zeker van dat velen van u hen kennen. En ik heb geprobeerd deze dierbare oude heilige te pakken te krijgen, gedurende de laatste twee dagen. En er was niemand in de gemeente en vandaag kreeg ik haar dan aan de telefoon. Ik kreeg de portier te pakken. En wel, ik dacht dat ik sprak tegen een zestienjarig meisje, zoveel lente had zij in haar stem. Ik zei: "Zuster Brown, u zou in een maand van zondagen nooit raden wie dit is."
En zij zei: "Lieve hemel, ik zou het zeker niet kunnen."
36 En gewoon zo gelukkig als zij kon zijn. Ik zei: "Broeder Branham", en zij begon gewoon te schreeuwen; toch zo'n lieflijk oudje.
37 En zij is drieëntachtig jaar oud en predikt tweemaal per week. En denk eens in dat zij in de bediening kwam voor ik geboren werd. En ik stond bijna op het punt om op te geven omdat ik zo oud werd. Ik vatte nieuwe moed.
38 En ik vertelde haar dat ik hier bij broeder Vick was. En de fijne dingen die zij zei over broeder Vick! Ik kan u zeggen dat... maakt... Dat is echt christendom. Die beide grote gemeenten, precies hier in New York, geen concurrentie onder hen, ziet u, gewoon echt broeders en zusters in Christus. Ik zal u zeggen, dat betekent heel wat voor de voorganger, weet u. Zij beiden hier, oude gemeenten, gevestigd zoals deze en nog steeds gewoon broeder en zuster, die hand in hand werken. Dat is de wijze waarop u het zou moeten doen. Dat is erg fijn. Ik denk dat dit complimenteus is voor broeder Vick, voor zijn geweldige werk hier voor de Heer en zijn diepe gevoelens voor anderen, en beiden van hen. De Here late hen nog een lange, lange tijd leven.
39 En broeder Vick, ik dacht dat wij tamelijk oud werden, maar wij zijn nog kinderen, ziet u. Wij zijn maar kinderen.
40 Ik herinner mij broeder Bosworth toen hij stierf, hij was vierentachtig. Ik zei dat ik graag mijn oude wagen op zou willen branden, om daarheen te komen om hem te zien. Toen zag ik hem oprijzen, zijn kleine kale hoofd; hij strekte op die manier zijn armen uit. Ik viel gewoon in zijn armen en schreeuwde: "Mijn vader, mijn vader, de wagens van Israël en de ruiters daarvan!" En ik zei: "Broeder Bosworth, ik wil u vragen", ik zei: "bent u ziek?"
Hij zei: "Nee."
Ik zei: "Wel, wat is er aan de hand?"
41 Hij zei: "Ik ga alleen maar naar Huis." Ja, u kent zijn gevoel voor humor.
42 En ik zei: "Wel, broeder Bosworth; ik zou u graag iets willen vragen. Wanneer was het uw fijnste tijd?"
Hij zei: "Nú."
En ik zei: "Toch weet u dat u sterft?"
43 Hij zei: "Ik kan niet sterven. Ik stierf ongeveer zeventig jaar geleden." Hij zei: "Ik ben een nieuw schepsel in Christus. Broeder Branham, alles waarvoor ik geleefd heb, gedurende de afgelopen zestig jaar, is de Here Jezus geweest. En elk moment kijk ik uit naar Hem dat Hij de deur binnen komt wandelen om met Hem mee te gaan voor de eeuwigheid." Ik dacht na.
44 Ik herinner mij Paul Rader. Hoevelen kunnen zich herinneren? Velen kunnen zich Paul herinneren toen hij daar stierf. En zij telefoneerden, zij hadden het Moody Bible Institute, geloof ik, en die zonden een klein kwartet om voor hem te zingen. En zij zongen 'Nader, mijn God, tot U', weet u. En hij zei... Hij had een gevoel voor humor, weet u. Hij zei: "Wie sterft er, ik of jullie? Haal die gordijnen omhoog en zing een goed pittig Evangelielied voor mij."
45 En zij begonnen te zingen: "Daar aan het kruis waar mijn Redder stierf, daar riep ik om reiniging van zonde!"
46 Hij zei: "Dat klinkt beter. Waar is mijn broer Luke?"
47 "Wel, Luke wilde zijn broer niet zien sterven; hij was dus in de kamer ernaast."
Hij zei: "Ga hem halen."
48 En Luke en Paul reizen samen zoals Billy Paul, mijn zoon, en ik samen reizen.
49 En Luke kwam binnen, probeerde zichzelf te vermannen en nam Pauls hand vast. Paul kwam overeind en vatte hem en zei: "Luke, wij zijn een lange tijd samen gegaan, nietwaar broer?"
Hij zei: "Ja."
50 Hij zei: "Maar denk eens in! Binnen vijf minuten van nu zal ik in de tegenwoordigheid van Jezus Christus staan, gekleed in Zijn gerechtigheid." O my! Dat is het.
51 Laat mij zo gaan. Dat is het, gekleed in Zijn gerechtigheid! Gedurende vijf minuten van de tijd hield hij de handen van zijn broer vast. "Ik zal staan in de tegenwoordigheid van Jezus Christus, gekleed in Zijn gerechtigheid." Hij drukte de handen van zijn broer tegen zich aan en ging heen om Hem te ontmoeten. O my, wat een dag zal dat zijn, die dappere soldaten!
52 Ziet u, ik sta hier en spreek tot u en heel mijn tijd is verdwenen en ik denk dat dit de wijze is waarop het gaat. Negen uur, maar ik zal mij haasten, vanavond, vast en zeker. Ik heb gewoon een paar kleine Schriftplaatsen.
53 Ik schrijf Schriftplaatsen op en weet dan naar het daaropvolgende te verwijzen. Soms schrijf ik een naam uit en vraag dan broeder Vayle wat het betekent voor ik binnen kom, weet u. Ik kan het misschien hier uit de Bijbel halen en hij zegt mij hoe het uit te spreken. En ik heb dus heel wat gebrek aan opleiding.
54 Maar ik beloofde vanavond voor de zieken te bidden. En nu, mijn hoofddoel is, mijn samenkomsten, de reden is dat ik niet te veel gelegenheden heb; eenmaal of tweemaal gedurende een campagne misschien, zal ik de mensen naar boven brengen zoals ik vanavond ga doen, zonder de onderscheiding omdat ik de zieken alleen de handen wil opleggen. Veel mensen geloven dat. Nu, dat is goed. Dat is de Schrift. Ziet u? Maar u herinnert zich dat dit een beetje de Joodse traditie was. Ziet u, Jaïrus zei: "Kom, leg Uw handen op mijn dochter en zij zal leven."
55 Maar de Romein zei: "Ik ben niet waard dat U onder mijn dak komt. Spreek slechts het Woord!" Let op wat hij getuigde. Hij zei: "Ik ben een man onder autoriteit." Hij was een hoofd over honderd man. "En ik zeg tegen deze man, 'ga' en hij gaat. En tot die 'kom', en hij komt." Wat getuigde hij? Dat gewoon het Woord van Jezus genoeg was om zijn knecht te genezen; Hij had macht over alle ziekte. "Spreek slechts het Woord, mijn knecht zal leven."
56 Hij draaide Zich om en zei: "Ik heb in Israël nooit zo'n geloof gevonden." Ziet u?
Nu, daartoe probeer ik de mensen te krijgen om dat te geloven.
57 U weet dat vele mensen zeggen: "O, glorie voor God, broeder Zus-en-zo legde mij de handen op, halleluja; ik werd gezond!" Dat lijkt een beetje alsof de broeder er iets mee te maken had. Ziet u?
58 Nu, als u slechts de tegenwoordigheid van Jezus Christus kunt herkennen, ziet u en... Het zijn Zijn handen die tellen, ziet u. En accepteer Hem gewoon, dan heeft niemand zijn handen op u gelegd dan Christus. Ziet u? U raakte Hem aan en Zijn handen raakten u aan, ziet u? En geen mens krijgt ergens lofprijs. Het is alle lof... Omdat, dit alles is wat maar gedaan kan worden. Als wij enige eer aannemen, beroven wij God ervan omdat God Degene is Die de genezing doet.
59 En bedenk, er is niet zoiets als een mens, hetzij dokter of prediker, die een genezer is. "Ik ben de Here, uw God, Die al uw kwalen geneest", ziet u, "alle"! Geen medicament geneest. Er is geen dokter die beweert dat medicijnen genezen. Nee, nee. Medicijn houdt alleen schoon terwijl God geneest. Medicijn kan geen weefsel opbouwen, kan geen been herstellen. Ziet u? Men kan de appendix uitsnijden, maar wie zal de plaats genezen waar het uitkomt, ziet u? Men kan een kies trekken, maar wie zal de plaats genezen waar hij uitkomt, ziet u? God is de Genezer, Hij is de enige Genezer. De Schriften liegen niet, zij zijn perfect juist, Hij is dus de Genezer.
60 Ik ben zeer dankbaar voor al de dingen die wij kregen, zoals medicamenten, wat men maar kan bedenken, die kiemen zal doden. Niets ertegen. Ik bid daar geregeld voor. Maar wij komen tot een plaats waar wij geen geneesmiddel bezitten om de zaak te verhelpen. En dan nog iets, soms zal een medicijn dat voor de één helpt, de ander doden. Ziet u?
61 Maar ik ken een tegengif dat absoluut geen hulpmiddel is, maar een geneesmiddel en dat is het bloed van Jezus Christus. Geloof in dat bloed!
62 Vanavond nu, oh, wij... ik vergat het Billy te vragen. Ik liep gewoon binnen. Gaf hij gebedskaarten uit of niet? [Iemand zegt: "Ja, hij gaf ze uit." – Vert] Als hij het niet gedaan had, zou ik het hem nu laten doen. Wij zullen gewoon een klein beetje spreken over geloof en dan gelijk voortgaan en deze gebedsrij oproepen en bidden voor de zieken door de handen op te leggen, terwijl wij proberen ieder persoon in het gebouw te bereiken, die wij kunnen. Nu, heb geloof nu.
63 Ik wil dat u mij gedurende enkele ogenblikken uw onverdeelde aandacht geeft, als ik dit Woord lees. En nu wil ik lezen uit het Evangelie van Mattheüs, het vijftiende vers... het vijftiende hoofdstuk, bedoel ik, beginnend bij het eenentwintigste vers. En dit is niet te veel Schrift om te lezen, ziet u, het is een wat kleine tekst. Maar weet u, het is niet de hoeveelheid, het is de kwaliteit. Niet de kwantiteit, de kwaliteit! Ziet u, daar staat genoeg in om de wereld te redden, in die paar verzen daar. Zeker. Ziet u, het is niet de grootte ervan, het is wat het is.
64 Zoals ik hier enige tijd geleden vertelde over een kleine jongen – ik geloof dat het in deze staat was – die een oud zolderkamertje hier en daar doorzocht en hij vond een oude postzegel. En hij kende een postzegelverzamelaar; dus bracht hij hem erheen om uit te vissen hoeveel hij waard was. En de postzegelverzamelaar zei... O, natuurlijk had de kleine jongen een ijsje in zijn gedachte, weet u. Hij zei: "Ik zal je er een dollar voor geven." Wel, dat was het; de koop werd onmiddellijk gesloten. Ik denk dat hij hem voor ongeveer vijfhonderd dollar verkocht; en het liep op tot de laatste keer dat wij ervan hoorden, ik ben vergeten hoeveel honderden het waard was. Ziet u, de kleine oude postzegel, het papier was de zaak niet, het was gewoon een oud stukje papier, zelfs niet waard om het op te rapen. Maar het was wat er op stond wat telde.
65 En zo gaat het hiermee. Dit is gewoon een stuk papier, maar wat er op staat, is het Woord van de Here en dat is wat het zo waardevol maakt. In orde, het eenentwintigste vers.
En Jezus van daar gaande, vertrok naar de delen van Tyrus en Sidon.
En ziet, een Kananese vrouw, uit dat gebied komende, riep tot Hem, zeggende: Heere! Gij Zoon van David, ontferm U mijner! mijn dochter is deerlijk door de duivel bezeten.
Doch Hij antwoordde haar niet één woord. En Zijn discipelen tot Hem komende, baden Hem, zeggende: Laat haar van u; want zij roept ons na.
Maar Hij, antwoordende, zeide: Ik ben niet gezonden, dan tot de verloren schapen van het huis Israëls.
En zij kwam en aanbad Hem, zeggende: Heere, help mij!
Doch Hij antwoordde en zeide: het is niet betamelijk het brood der kinderen te nemen en de hondjes voor te werpen.
En zij zeide: Ja, Heere! doch de hondjes eten ook van de brokjes die er vallen van de tafel van hun heren.
Toen antwoordde Jezus, en zeide tot haar: O vrouw! groot is uw geloof; u geschiede, gelijk gij wilt. En haar dochter werd gezond van diezelfde ure.
66 Nu, voor enkele ogenblikken slechts om dit op te bouwen, wil ik een tekst nemen om te zeggen wat ik hier over deze Schriftplaatsen heb neergeschreven. Ik wil het woord 'Volharding' nemen, gewoon één woord.
67 Volharden, nu, wij kennen het woord, ik denk dat het betekent 'vasthoudend zijn', en vasthoudend in iets wat u doet. Om een doel of iets te bereiken moet u vasthoudend zijn.
68 En door alle tijdperken heen moesten mensen, die geloof hadden in wat zij probeerden te bereiken, vasthoudend zijn, in het bijzonder als men probeert iets goed te doen. Omdat u tegenstand zult ontmoeten.
69 U mensen, vanavond, waarvoor gebeden zal worden, ik zeg dit voor uw glorie, voor uw begrip. Als u niet gereed bent om in de gebedsrij te komen, kom niet. Omdat u moet bedenken dat dit de tijd is dat God u op uw woord zal nemen en u Hem op Zijn Woord moet nemen. En het doet er niet toe wat iemand anders zegt of hoe u zich voelt. Uw gevoel heeft er niets mee te maken. Jezus zei nooit: "Voelde u het?" Hij zei: "Geloofde u het?" Ziet u, u moet het geloven. En uw genezing is reeds verzekerd, Jezus Christus heeft u op Golgotha genezen. En het maakt niet uit wat uw moeite is, u moet het aannemen. En vóór u het kunt aannemen moet u het eerst geloven. Omdat geloof gebaseerd is, of, genezing is gebaseerd op geloof en geloof is gebaseerd op het Woord.
70 Nu, u kunt niet zeggen: "Als ik deze microfoon aanraak, zal ik genezen worden." Daar is geen basis voor, ziet u. Dat is in uw verstand.
71 Maar wanneer het ZO SPREEKT DE HERE is, dan kunt u weten dat het waar is omdat "alle hemelen en aarde zullen voorbijgaan, maar Zijn Woord zal nooit veranderd worden". Het is dus waar.
72 Nu, u moet volhardend zijn. Het doet er niet toe hoe vaak de duivel u probeert te vertellen: "Wel, u voelt u gewoon even slecht." Geloof er geen woord van!
73 Enige tijd geleden hier, werd ik bij een ziekbed geroepen, uit een samenkomst genomen en naar een bed geroepen waar een jonge jongen stervende was. En de oude vader kwam naar mij toe, het is ongeveer vijftien jaar geleden denk ik, en hij zei: "Zou u naar mijn zoon willen komen? Hij is stervende aan een vreselijk ding." Het was een ziekte van het hart... ik geloof dat het een soort hartkwaal genoemd wordt. Ik vergeet nu wat de naam er van is, maar het was erg, erg slecht.
En dus zei ik: "Ja."
74 O, excuseer mij, het ging verder naar zijn hart, maar het was polio dat in zijn lichaam was. Het was polio. En dat was vóór wij het Salk vaccin hadden. En de jongen dan was erg slecht. En toen ik er dus heenging om te bidden, wilde de dokter mij niet binnen laten. En hij zei: "Ik kan u niet binnenlaten."
75 En ik zei: "Wel, ik ben..." Ik was ongeveer veertig jaar oud en ik zei: "Wel, ik ben veertig jaar oud. Mijn geloof zegt mij dat het voor mij in orde is om voor de jongen van deze man te gaan bidden, omdat hij wil dat ik voor hem bid."
76 Hij zei: "Maar kijk, u bent een gehuwd man. U hebt zelf een kind. U zult die polio naar de jongen overbrengen."
En ik zei: "Wel, laat mij binnengaan." Hij wilde het niet toestaan.
77 En de man zelf, de dokter, was, naar ik begreep, Katholiek. Ik zei: "Ik wil u iets vragen. Als ik een priester was en deze man Katholiek en deze jongen was stervende, zou u mij binnenlaten om hem de laatste sacramenten te bedienen?"
Hij zei: "Dat is anders. Dat is een priester."
78 Ik zei: "Nee, ik beteken net zoveel voor hen als een priester zou betekenen voor de man die Katholiek was."
En tenslotte zei hij: "Als u dan op deze manier dit papier zult ondertekenen."
79 Ik zei: "Ik wil alles tekenen, ziet u." En dus kleedde hij mij als een Ku-Klux-Klan en kwam ik daarbinnen. Ik bedoelde dat zo niet te zeggen; vergeef mij, ziet u, maar, in ieder geval, wit, en over heel mijn gezicht.
80 En ik ging daar binnen en de jongen was zo zwak tot hij gewoon nauwelijks ademde. En hij was al ongeveer twee dagen buiten bewustzijn. En ik heb geen verstand van medicijnen en de grote wetenschappelijke onderzoeken die God de mens heeft toegestaan te doen, dokters voor zieke mensen enzovoort, maar er is een soort cardiogram, iets, dat genomen was. Zijn hart was zo zwak. Ik vergeet gewoon wat de hartslag was. Het was ongeveer bijna weg. En de moeder stond daar dus en ik sprak tot haar. Ik kwam dus aan de andere kant van het bed. En de kleine verpleegster, o, een aardige kleine dame, ik schat dat zij voor in de twintig was, misschien eenentwintig, tweeëntwintig jaar oud, was de verpleegster die voor de patiënt moest zorgen.
81 En ik ging dus naar de andere kant van het bed en knielde neer en... een klein eenvoudig gebed en legde handen op de jongen. Ik zei: "Here Jezus, deze vader en moeder hebben mij hier gebracht om voor hun zoon te bidden en hij is stervende. En alleen U, Heer, kunt hem helpen. En ik weet dat U zei: "Deze tekenen zullen diegenen volgen die geloven; als zij zieken de handen opleggen zullen zij herstellen." Ik smeek U die belofte af, Here Jezus, terwille van het leven van deze jongen." Er kwam helemaal geen verandering. Ik zei: "Ik dank U, Here."
82 En de oude vader stond op en zei: "Here, ik ben zo dankbaar jegens U, eeuwig dankbaar voor het genezen van mijn zoon." En hij reikte rond en de moeder viel in zijn armen en zij zei: "Paps, denk eens in, hij zal nu gezond worden." En ik stond op en keek en zij waren gelukkig en verheugden zich en weenden. De jongen was net zo zwak als hij maar kon zijn. Zij zeiden: "O, het is wonderbaar!"
83 En de kleine verpleegster keek rond; zij keek mij aan. Zij zei: "Ik geloof dat u de orders van de dokter verkeerd begrijpt. Ik geloof dat u het verkeerd begrijpt. De jongen is stervende."
84 "O", zei de oude man, "nee, hij is niet stervende. Hij zal leven."
85 En dus zei zij: "Kijk meneer, ik waardeer ieder die zo'n geloof heeft, maar", zei zij, "hoe kunt u lachen en zo voortgaan en u ziet dat er geen verschil in de jongen is? De jongen zal sterven. Hij kan niet leven. Wel, wij begrijpen niet hoe hij zo lang geleefd heeft." Zij zei: "Men heeft onder de zieke mensen, of wetenschap liever, nog nooit gezien dat een persoon met zo'n lage hartslag als deze," een soort cardiogram of zoiets, "ooit eruit teruggekeerd is."
86 En ik zal nooit die oude man vergeten. Hij legde zijn handen op haar schouder, net zoals een vader bij een dochter en hij zei: "Kijk, mijn lieve kind, dat cardiogram, daar kijk jij naar. Daar ben jij op getraind om naar te kijken. En al wat jij erover weet, is dat cardiogram. Maar ik kijk naar een Goddelijke belofte." Ziet u?
87 De jongen is gehuwd en heeft nu drie kinderen. Het hangt ervan af waar u naar kijkt. Het ging gedurende twee of drie dagen niets beter met hem. Maar na een poosje, weet u wat er gebeurde, hier komt hij regelrecht uit die toestand en keerde naar huis. Hij is nu een zendeling in Zuid-Afrika, met drie kinderen.
88 Nu, ziet u, het laat gewoon zien dat u volhardend moet zijn. Dat heeft die oude man nooit gehinderd. Dat maakte het vast.
89 Net als toen die vrouw het kleed van Jezus Christus aanraakte, dat maakt het vast. Dat was alles. Zij hield hardnekkig vol tot zij daar aankwam, maar dat maakte het vast.
90 U moet op dezelfde wijze zijn. U moet volhardend zijn. En iemand die ooit iets gekregen heeft, en ooit in staat is geweest iets te bereiken, is volhardend geweest.
91 George Washington was volhardend te Valley Forge. Alle overmacht was tegen hem en de vijand was aan de overzijde van de rivier. Maar na een hele nacht van gebed, en de Amerikaanse soldaten zonder schoenen aan hun voeten – ongeveer een derde van hen had schoenen – staken zij de rivier over bij Valley Forge, door het ijs. En drie musketkogels gingen door zijn jas. Maar hij had een antwoord van God en er was geen noodzaak voor hem om terug te krabbelen. Niets zou hem toen kunnen stoppen. Hij stak over omdat hij volhardend was. Hij had van God vernomen.
92 En dat is de wijze waarop wij moeten zijn. Als God het dus zegt, dat maakt het vast.
93 Noach was zeer volhardend nadat hij van God gehoord had. Toen hij het Woord van God tot hem hoorde zeggen een ark te bouwen, bouwde hij hem. Ongeacht wat een ander erover zei en hoe iemand anders erover dacht, hield Noach hardnekkig vol. Zij hebben misschien gezegd: "Wel, die oude man, dat regenverhaal", enzovoort, "de oude kerel heeft daarboven gewoon te lang in de zon gestaan. Er is iets verkeerd met hem." Dat stopte hem helemaal niet. Hij hoorde er geen woord van. Hij hoorde alleen maar dat God zei: "Het zal gaan regenen, bouw een ark", en hij was volhardend in het doen ervan.
94 Nu, Mozes was zeer volhardend; eerst een vluchtende lafaard. Hij was opgeleid en o, hij kon zelfs de Egyptenaren wijsheid onderwijzen. Hij was zo knap en toch faalde hij in de taak. Er waren veertig jaren voor nodig om de opleiding in hem te leggen die Farao hem gaf; God had er veertig jaar voor nodig om het uit hem te krijgen, voor Hij hem kon gebruiken, buiten in de woestijn. En soms moeten wij leeg gemaakt worden voor men gevuld kan worden. En nu was hij een mislukking geworden. En hij was weggevlucht en had dit mooie Ethiopische meisje getrouwd en had zich een positie veroverd en had een zoon, Gersom, en zou erfgenaam worden van Jethro's schapen en alles. Hij was het gevoel van het volk al lang vergeten.
95 Maar op een dag, terwijl hij achter in de woestijn was en langs een oud bekend pad reisde, zag hij een brandende struik. Nu, hij probeerde nooit de struik te onderzoeken en te zeggen: "Ik geloof dat ik er naar toe zal gaan en enkele bladeren zal wegnemen en ze naar het laboratorium brengen en zien wat er aan de hand is dat zij niet opbranden. En het had daar een uur gebrand, maar zij, noch de boom, leken verteerd te worden." Als hij dat gedacht zou hebben, zou Het nooit tot hem gesproken hebben. Maar hij trok er naar toe met dit in zijn hart dat hij het zou gaan uitzoeken. En een stem zei: "Doe uw schoenen uit, want u bent op heilige grond."
96 Ik wil dat u opmerkzaam bent. De ene dag is hij een vluchtende lafaard en de andere dag is hij een radicaal, de andere dag. Toen hij Egypte verlaten had, toen hij het gehele leger in zijn handen had, om het volk te bevrijden. En weet u, wanneer u de stem van God hoort, laat het u raar handelen, vreemde dingen doen, gek en eigenaardig. Denk nu eens in, hij is nu tachtig jaar oud, waarschijnlijk een baard die neerhing tot zijn middel, misschien glom zijn kale hoofd en haar in zijn nek. En hier is hij op weg naar Egypte, met zijn vrouw die schrijlings op een muilezeltje zat en de baby op haar heup; een kromme stok in zijn hand, ogen omhoog, gewoon God prijzend. Wat een vreemd uitziend gezicht!
"Waar gaat u heen, Mozes?"
"Wij gaan naar Egypte om het over te nemen."
97 Een eenmansinvasie! U kon hem niet stoppen. Hij was volhardend. Waarom? Hij had de stem van God gehoord; dat was genoeg om hem volhardend te maken. Een oude man, tachtig jaar oud, zou de natie gaan overnemen en hij deed het. Hij had de stem van God gehoord. Hoe zal hij gaan overnemen met die stok in zijn hand? Een getraind leger, een miljoen mensen die daar staan, meer dan een miljoen mannen, had de wereld in die dag veroverd. En hier gaat een oude man, tachtig jaar oud, de vrouw zittend op een muilezel, en een stok in zijn hand, gaat er heen om de natie over te nemen. Wel, mensen zouden gedacht hebben dat hij gek was.
98 Weet u, wanneer u de stem van God hoort en het Woord van God hoort, bent u een soort krankzinnig voor de wereld. Slechts als u de stem hoort en weet wat u doet.
99 En niets zal Mozes dan gaan tegenhouden, hij was op weg! Hij was zeer vasthoudend. Zelfs bij Farao; hij stond voor hem en wierp de stok neer en het veranderde in een slang en magiërs kwamen en konden hetzelfde doen, maar Mozes liep niet als een lafaard weg. Hij stond daar. Hij wist dat God hem zond, ongeacht hoeveel vleselijke nabootsers de duivel naar voren zou kunnen brengen. Hij bleef op zijn post van plicht omdat hij de stem van God gehoord had. Hij bleef daar gewoon en hield de kruipende slangen in het oog en na een poos kwam zijn slang er aan en at de rest van hen op. Wat gebeurde er met die stokken die de slang at, waar gingen zij heen? Verklaar dat maar eens. In orde.
100 David, nadat hij God vertrouwd had en zag dat de Here God met hem was, wat hem hielp een beer te doden met de blote hand en ook een leeuw. En toen kreeg hij een bemoediging dat God met hem was. Hij wist dat God met hem was omdat God iets voor hem had gedaan.
101 God heeft iets voor u gedaan. Hij redde u, dat is het grootste wonder dat er bestaat.
102 Nu zei Hij dat Hij iets anders zou doen. En de tijd kwam dat Goliath zijn grootspraak deed. Wel, David zei: "U bedoelt te zeggen dat u die onbesneden Filistijn zult toestaan daar te staan om de legers van de levende God uit te dagen? Wat is er met u makkers aan de hand?"
103 Wel, Saul was de bekwaamste man onder hen, met hoofd en schouders boven zijn leger uit. En deze David was net een klein uilskuiken, een wat kleine makker, rossig uitziend, wat jongensachtig, wat voorover gebogen schouders, kleine schaapherder. En dus zei Saul: "Ik bewonder je moed, zoon, maar bedenk dat die man een krijgsman is vanaf zijn jeugd en jij bent nog maar een jeugdig persoon."
104 Hij zei: "Maar uw knecht hoedde eens de schapen van uw knecht en een beer kwam en nam er een. Ik ging achter hem aan en de Here gaf hem in mijn handen. Een leeuw kwam en ik sloeg hem neer met mijn slinger. En toen hij opstond om tegen mij te brullen, nam ik mijn mes en vatte hem bij de baard en doodde hem. Hoeveel te meer zal de Here God die onbesneden Filistijn in mijn hand uitleveren!" Amen.
105 En als God uw ziel redde van een leven van zonde, hoeveel te meer kan Hij die kanker nemen!
106 Merk kleine ouwe David op. Saul zei: "Ik bewonder je moed, maar je bent geen vechter, maar als je wilt gaan, zal ik je aankleden"; hij deed zijn harnas dus uit en deed het hem aan.
107 Wel, de kleine ouwe David met heel dat gedoe van doctor in de filosofie en doctor in de Godgeleerdheid aan hem, wel, hij ontdekte dat Sauls kerkelijke gewaad een man van God niet paste. Hij zei dus: "Ik heb dit spul nooit beproefd, neem het van mij weg. Laat mij gaan op de manier waarop ik wil gaan waarvan ik weet dat het goed is." O my! En hier gaat hij. En hij hield vol dat hij Goliath zou krijgen en hij kreeg hem. En hij sloeg Goliath dood.
108 Ik denk aan zijn schapen. Daar was David, zo'n getrouwe man op zijn post van plicht. En deze leeuw, die hem gemakkelijk gedood zou kunnen hebben, kwam binnen en nam één van zijn vaders schapen en ging weg. En hij had werkelijk niets om de leeuw mee te bevechten dan een kleine slinger.
109 U, jongens, weet het. Hoe vele keren moest ik betalen voor een raam! En een stukje leer, met een koord, weet u, en dit steentje rond rammelen en weg slingeren. En vroeger sloegen wij deze oude libellen van het hek af, en dergelijke, en wierpen ernaar met deze slingers.
110 Dit is al wat David had; zou nauwelijks een konijn doden. Maar wij ontdekken dat David, wat hij ook in zijn hand had, het was niet veel, maar hij had moed. En hij wist dat dit zijn vaders schapen waren. En hij was door de vader uitgezonden om voor deze schapen zorg te dragen. Hij was verantwoordelijk voor ze. En nu nam hij wat hij ook had in zijn hand en trok er op uit om dat schaap te krijgen, hardnekkig volhoudend dat hij het van die leeuw zou wegnemen.
111 Hebt u ooit een leeuw gezien, hoe hij er uitziet? U hebt ze in een kooi gezien; wel, dat zijn poesjes. U zou er een in de jungle moeten horen. Deze makkers hier in de buurt, ze zijn in een kooi en in gevangenschap geweest; als u een van hen hoort brullen, klinkt het slecht. U zou er een buiten in het oerwoud moeten horen, terwijl u op hem jaagt en weet dat hij ook op u jaagt. Dan, o my, hij is een grote makker! Wanneer hij brult, stoppen de kevers, apen, bavianen en jakhalzen en alles. Hij is een koning en zij geven hem ruimte.
112 Maar hier gaat David met deze kleine slinger om dat schaap terug te brengen en hij deed het.
113 O my, hoe zou ik gedurende enkele minuten een tekst daarover kunnen nemen. Jazeker. U bent ook Gods schapen. Ziekte heeft vat op u gekregen. Ik heb niet veel, zelfs geen slinger, maar ik heb het Woord. Ik kom vanavond achter u aan om u terug te brengen. Ik kom om u te bevrijden met het Woord van de Here. Ik weet niets over medicijnen en het hanteren van messen en dergelijke, maar Dit heb ik beproefd. Ik weet dat dit juist is, dus kom ik achter u aan, schaap, om u weer terug te brengen naar de schaduwrijke groene weiden van Gods liefde. God, help mij met deze kleine slinger.
114 David had hem in zijn vingers gewikkeld en hij had vijf stenen in zijn hand. Wat is dat? F-a-i-t-h (geloof) in J-e-z-u-s. En hier komt hij en hij bracht het schaap terug.
115 Nu, zo doen wij vanavond, terwijl wij geloof hebben in Jezus en volhardend zullen staan op Zijn onaantastbaar Woord. En wij geloven dat God Zijn Woord zal houden. Als Hij het niet doet, zijn wij allen verloren. Elk Woord van God wordt bekrachtigd met een 'amen' voor de gelovige. Dat is juist. Ja, hij was volhardend.
116 En Simson ook toen hij die Filistijnen ontmoette. Hebt u er ooit aan gedacht? Wel, Simson, men heeft hem geschilderd als een man die schouders heeft als schuurdeuren. Wel, het zou niet geheim blijven een dergelijk man te vinden die een leeuw zou kunnen opnemen en hem in tweeën scheuren. Maar Simson was een... Vergeef mij voor deze uitdrukking, ik zal het maken alsof hij een kleine garnaal was met krulhaar op zijn hoofd, gewoon een moedersjongetje, met zeven meisjesachtige krullen die naar beneden hingen. Zie? Wat... en denk eraan dat hij een zwakkeling was tot de Geest des Heren op hem kwam; dan pakte hij de leeuw en scheurde hem aan stukken. Dat is juist. Allereerst, de Geest des Heren op hem, dan wist hij waar hij stond.
117 En als de gemeente slechts gezalfd kan worden, gezalfd met echt geloof. Toen die leeuw brulde, denk ik dat Simson beefde. Maar de Geest des Heren kwam op hem. Hij was vasthoudend en zei: "Ik ben gereed om je te ontmoeten", greep die leeuw, trok hem uiteen en wierp hem aan de kant en wandelde verder.
118 Op een avond sloten zij hem in. En hij pakte de poorten van Gaza op, zette die op zijn schouders en wandelde ermee naar de top van de heuvel. My, o my, wat een man, een garnaaltje zoals dat. Maar het geval was dat de Geest des Heren op hem was. Hij was het. Dat maakte het verschil.
119 Toen op een dag werd hij omringd door duizend Filistijnen. En daar was hij, hij had niets, dus pakte hij het kaakbeen van een muilezel op, waarschijnlijk al sinds veertig jaar of meer dood, en het was werkelijk een uitgedroogd been. En die Filistijnen hadden helmen op en jassen die men maliënkolders noemt, die bestaan uit enorme platen van staal of koper en een helm van een inch dik ongeveer. En hij raapte dat kaakbeen op van die muilezel en doodde duizend Filistijnen.
120 Heeft u er ooit bij nagedacht? Neem dat oude droge kaakbeen daar uit de woestijn en raak één van die helmen, wel, dat kaakbeen zou in duizend stukken uiteenvallen. Maar hij stond daar, en door die stalen helmen met die speren, sloeg hen gewoon links en rechts tot hij er duizend had neergeslagen. De rest van hen vluchtte de rotsen in.
121 Wat was het? Zolang als hij daar achter zich kon reiken en die zeven lokken voelen, dat was Gods verbond. Er was niets wat hem zou hinderen zolang hij die verbondsbelofte had.
122 En niets kan de gemeente van de levende God hinderen zolang wij die Heilige Geest kunnen voelen, het verbond van Gods Woord in onze harten, de Pinksterzegening. "Want de werken die Ik doe, zult gij ook doen. Het leven dat in Mij is, zal in u zijn. Zoals de Vader Mij zond, zo zend Ik u." De Vader Die Hem gezonden heeft, kwam in Hem. De Jezus Die de man zendt, gaat in de man. Het is de mens niet, het is Jezus. Het was Jezus niet; het was God. "Zoals de Vader Mij zond, zo zend Ik u. Zie Ik ben altijd met u, zelfs tot de voleinding. Ik zal met u zijn tot het einde van de wereld. En de werken die Ik doe, zult gij ook doen. Een kleine tijd en de wereld zal Mij niet meer zien; maar gij zult Mij zien, de gelovige, want Ik zal met u zijn, zelfs in u, tot het einde van de wereld", Jezus Christus. Zolang ik die Geest van God rondom kan voelen, zal er iets gebeuren. Ik kan mensen zien die het zullen geloven, die de lof en de glorie van God zullen reflecteren.
123 Elke keer wanneer u naar de maan kijkt is het niet de maan die schijnt, het is de zon die op de maan schijnt. Als ik kon zeggen: "Maan, wat doet u schijnen?", zou ze zeggen: "Ik ben het niet die schijnt. Het is iets dat op mij schijnt. Ik word verondersteld het licht gaande te houden, in afwezigheid van de zon."
124 En de gemeente is een type van de maan. Wij worden verondersteld het licht te reflecteren in de afwezigheid van de Zoon van God, omdat wij zonen en dochters zijn van God, het mindere licht, en zolang wij kunnen zien dat de maan hetzelfde soort licht reflecteert dat de zon geeft... O, het zijn niet de mensen, het is God in de mensen.
125 Vroeger ben ik gedurende verscheidene jaren jachtopziener geweest. Ik houd van dieren en ik houd ervan voor ze te zorgen. Ik was dus gedurende zeven jaar milieubeschermingsagent. Ik passeerde dan een oude bron. Dat was de beste bron waaruit ik ooit gedronken heb. En ik hield er altijd van omdat hij zo opgewekt was, altijd opborrelend, gewoon borrelen, bruisen en sprankelen. En ik dacht: "My!" Ik ga liggen en drinken. Op een dag dacht ik: "Kleine bron, wat maakt je zo gelukkig? Is het omdat die konijnen van je drinken?"
126 Als hij kon spreken zou hij zeggen: "Nee, dat is niet wat mij doet borrelen."
127 En ik zou zeggen: "Misschien een hert dat af en toe van je drinkt."
"Nee, dat is niet wat mij doet bruisen."
128 "Wel", zeg ik, "kleine bron, misschien is het omdat ik ongeveer eens per maand van je drink."
129 Hij zou zeggen.: "Nee, dat is het niet."
Ik zou zeggen: "Wel, wat laat je heel de tijd zo borrelen?"
130 Als hij kon spreken, zou hij willen zeggen: "Ik ben het niet die borrelt. Het is iets achter mij dat mij laat borrelen. Het borrelt op."
131 En dat is de wijze waarop de Heilige Geest voor de gelovige is. Er is iets achter u. U kunt het niet duwen, niet trekken. Het draagt zorg voor u. Het is Degene Die de borreling doet. Iets in u, zoals Jezus de vrouw bij de bron vertelde: "Een bron van water, die opbruist tot in eeuwig leven", regelmatige geysers die de vreugde van God door uw ziel omhoog spuiten, heel de tijd. En zolang de gemeente dat om zich heen zou kunnen voelen, waar bent u bevreesd voor, ziet u?
132 Simson vreesde niet. Hij hield vol. Alles wat hij had was een kaakbeen van een muilezel, maar hij was volhardend omdat hij wist dat zijn lokken daar nog steeds hingen.
133 De dokter kan u misschien gezegd hebben. "Er is voor u geen kans om gezond te worden. U bent stervende. U hebt kanker." Maar zo lang als u hier kunt zitten en de glorieuze opstanding van Jezus Christus voelt, wat voor verschil maakt het wat de dokter ook zegt? Ziet u, u bent volhardend. Hij zou u waarderen als hij een goede dokter is; hij zou u zeggen dat hij wil dat u gezond raakt. Zo wil hij dat u doet. En u moet het doen: geloof hebben, u moet volhardend zijn.
134 Johannes was zo zeker dat hij het juiste teken zou zien! Hij wist dat God hem gezegd had dat hij zou weten Wie de Messias was. Hij was zo vasthoudend!
135 En iemand kan wel gezegd hebben: "Wel, denkt u niet dat dit Hem is?"
136 Hij zei: "Ik zal Hem kennen wanneer Hij komt." Hij was zo zeker dat hij zei: "Dit is het Lam van God dat de zonde der wereld wegneemt." Hij wist dat het zo was. Hij getuigde ervan. "Ik zag de Geest van God van de hemel op Hem nederdalen als een duif, en ik weet dat dit de Zoon van God is." Volhardend! O, wij zouden steeds voort kunnen gaan met karakters.
137 Deze kleine vrouw was een Griekse van het land Syrofenicië en wij ontdekken dat zij moet gehoord hebben over de lofprijzingen en glorie van de Here Jezus. "Geloof komt door het horen, het horen van het Woord van God." Zij hoorde en toen zij hoorde...
138 U weet dat geloof bronnen vindt die anderen niet zien. Nu, als u geen geloof hebt, wel, dan heeft het geen zin om te proberen het u te tonen. Omdat geloof het kan zien: "Geloof is een vaste grond der dingen die men hoopt, en een bewijs der zaken die men niet ziet." Geloof ziet wat de blinde mensen niet zien. Geloof is het zesde zintuig. Vijf zintuigen zijn fijn zolang zij het niet oneens zijn met het zesde. Maar het zesde zintuig is geloof, "het is de substantie der dingen die men hoopt", u ziet niet, smaakt niet, voelt niet, ruikt niet of hoort niet, maar toch weet u het. Geloof zegt het u dus. En het is zo zeker dat het echt is, dat het voor u tot een substantie wordt. Niet slechts inbeelding. Het is iets wat u hebt.
139 Ik zie mensen op het podium komen, die zeggen: "Broeder Branham, ik heb alle geloof!"
"Wel, wat doet u hier dan boven?" Zie? Zie? Zie?
140 "Ik heb het niet." En, maar daar wanneer u het hebt gekregen, wanneer iets...
141 U hebt dingen gehad die gebeurden waarvan u gewoon wist dat ze gingen gebeuren. Toch wist u niet hoe het zou zijn, maar het zou gebeuren. Dat, dat is geloof. Dat is echt geloof. Het gaat dan gebeuren wanneer u weet dat het zal zijn. Nu, geloof vindt een bron die anderen niet zien.
142 Zijn Woord is een zwaard. De Bijbel zegt het in Hebreeën 4:12 dat het een zwaard is. Maar er is een arm van geloof nodig om dat zwaard te hanteren. Alleen geloof kan het doen, het zwaard vasthouden.
143 Zij had vele hinderpalen, deze kleine vrouw. Nu, zij had een dochter die epilepsie had en zij was er zeer, zeer slecht aan toe. En zij had gehoord dat Jezus epilepsie genas. Nu, "geloof komt door het horen" en dat was haar kind, dus was zij vastbesloten ergens heen te gaan en Jezus te horen. En nu had zij vele hinderpalen, gewoon vele, vele hindernissen, maar haar geloof had geen beletsel.
144 Mensen hebben vanavond tal van hindernissen. Als u... Uw verstand heeft heel wat hinderpalen. Maar uw geloof, niets kan het in de weg staan. Geloof kent geen hinderpalen.
145 Laten wij gewoon aan enkele van de dingen denken die misschien bij deze kleine vrouw kunnen gebeurd zijn. Men kan misschien tot haar gezegd hebben: "Je bent een Griekse." Met andere woorden: "Jouw denominatie ondersteunt die samenkomst daarginds niet. Je hebt geen enkel recht om daarheen te gaan." Wel, als dat in haar geest geweest zou zijn, zou zij er in ieder geval niet erg lang gezeten hebben. De kruik zou gevuld zijn en zij zou zijn vertrokken. Maar wij ontdekken dat dit haar niet deed stoppen. Of zij nu een Griekse was of niet, zij had geloof. Dat was alles wat zij nodig had: geloof.
146 Nu, iemand kan misschien naar haar toegekomen zijn en gezegd hebben: "Wel, de dagen van wonderen zijn voorbij. Zoiets bestaat niet. Die mensen zijn gewoon een troep fanatici." Maar zij was nog steeds vasthoudend. Zij was toch van plan te gaan.
147 Laten wij een andere bedenken. Iemand van hen kan gezegd hebben: "Wel, weet u wat, je man is een vooraanstaand persoon hier in de stad en als je daarginds met die groep aangetroffen zou worden, wel, je man zal je werkelijk verlaten." Maar zij was nog steeds volhardend. Zij had geloof en had een noodzaak om het te gebruiken.
148 Iemand van hen kan gezegd hebben: "Wel, als je naar dat kaartspel toe zou gaan of wat voor soort ontspanning je ook heen gaat, de mensen zullen om je lachen." Zij was nog steeds volhardend.
149 En dan kon die oude geschiedenis tot haar gekomen zijn: "Weet je, de voorganger zal je uit de kerk zetten als je er heen gaat en in zoiets gemengd wordt." Maar dat stopte haar niet. Zij hield nog steeds vol. Zij ging hoe dan ook. Waarom? Zij had geloof getroffen. Geloof zal het doen. Het kan mij niet schelen wat anderen denken; geloof doet het.
150 Uiteindelijk baande zij haar weg door al deze hindernissen en kwam zij bij Jezus. Schijnbaar was nu al haar moeite over, zij kwam bij Jezus aan; maar, het was niet zo, het begon slechts.
151 Vele mensen zouden zeggen: "Wel, als ik weet dat Jezus..." Ja, wij zien dat elke avond. Ziet u, Hij komt vlak bij ons, elke avond, bewijst dat Hij hier is, maar toch komen wij de volgende avond met al onze moeilijkheden weer terug, ziet u. Ziet u? Is dat waar? Nu, dat is zo.
152 Zij kwam bij Jezus aan. Wellicht zal zij misschien... Als zij dat soort geloof niet had gehad, zou zij opgestoven zijn en teruggegaan zijn bij de eerste ontmoediging na het vinden van Jezus. Maar ziet u, geloof zal dat niet doen. Geloof zal het niet loslaten. Geloof is volhardend. Het houdt gewoon vast. Nu, let op, zij had al haar vertrouwen en geloof in deze Man. Nu, als zij gewoon gespot had of gewoon gezegd had: "Ik zal er heengaan om het eens te proberen. Ik zal eens zien wat Hij heeft te zeggen. Als Hij iets zegt in tegenstelling met onze geloofsbelijdenissen, gaan wij gewoon weg. Dat is alles." Maar zij kwam om iets te verkrijgen en zij was vastbesloten daar te blijven tot zij het kreeg. Daar bent u er; dat is de persoon; zoals de koningin van het Zuiden, waarover wij onlangs 's avonds predikten.
153 Let op toen zij bij Jezus kwam. In plaats van een verwelkoming te krijgen, kreeg zij een afwijzing. Nu, wanneer u... Wat zou u denken van de mensen vandaag die tot die plaats zouden komen en zo zouden behandeld worden? Jezus zei het haar onmiddellijk. Nadat zij door al deze barrières gekomen was en tenslotte... [Leeg gedeelte op de band – Vert] Zij zei...
154 Zij kwam tot Hem. En zij liep naar Hem toe om Hem te aanbidden en zei: "Gij, Zoon van David, heb genade met mij, mijn dochter wordt menigmaal gekweld door een duivel. En ik heb geweten dat U de grote Genezer bent en ik kom U vragen mij te helpen." Hij negeerde haar gewoon. Keek naar haar, wandelde voort. O my! Zij was wat meer dan onze moderne pinkstermensen; o, zij zouden hun neus opgetrokken hebben en teruggegaan zijn en gezegd hebben: "Ik hoef dat niet te doen." Maar niet die vrouw. Zij had geloof. Zij bleef daar.
155 Nu ging zij weer achter Hem aan. "Heer, kan ik het niet gewoon krijgen?" En zij dacht niet na over wat zij had doorgemaakt. Zij dacht niet na over waar zij doorheen zou moeten gaan. Het enige wat zij wist was, dat als zij Hem ertoe kon krijgen het te zeggen, zij geloofde! Dat is al wat zij nodig had om te weten, of Hij het zou zeggen! Zij wist dat het bij anderen werkte, waarom zou het niet bij haar werken?
156 U bevecht elke centimeter van de weg. God, ginds in Egypte, gaf Palestina aan de Joden, maar zij bevochten elke centimeter van de weg! God vertelde Jozua: "Overal waar de zolen van uw voeten op rusten, dat heb Ik u gegeven." Voetstappen betekenden overwinning, bezit, en net zo ver als u kunt klimmen in het Koninkrijk van God. Als u slechts een klein stuk wilt klimmen en zegt: "Wel, ik geloof dat ik niet naar de hel hoef te gaan, maar ik geloof dat ik aan het eind gered zal zijn, wanneer ik toetreed tot de gemeente", u hebt nog niet veel grond om op te staan. Maar elke belofte in de Bijbel is de uwe, maar u zult elke duivelwacht er vandaan moeten slaan met een tweesnijdend zwaard en het voor uzelf opeisen. Wees volhardend, wandel er gewoon op in.
157 Nu kwam zij regelrecht tot God Zelf. En Hij negeerde haar. En zij liep achter Hem aan, roepend. Zij was vasthoudend. "Heer, help mij", zei zij. Zij aanbad Hem en zei: "Help mij!"
Luister naar die berisping: "Ik ben niet tot uw ras gezonden." O my!
158 Toen zouden velen van hen opgestaan zijn en gezegd hebben: "Wel, ik denk dat Hij niet tot ons gezonden was. Deze opwekking niet. Ik denk dat ik weg ga."
Ziet u, Jezus wist dat zij dat soort geloof had. Ziet u?
159 En een ander ding dat Hij zei was: "Uw ras is alleen een troep honden." Oei! My!
160 Spreek niet zo tegen de moderne Pinkstermensen. O! U zegt dat en zij zeggen: "Wel, ik zal gewoon deze troep verlaten en tot de Assemblies toetreden. En als de Assemblies het tegen mij zeggen, zal ik naar de anderen gaan en de anderen... en de anderen... ziet u?"
Maar die vrouw niet, zij had geloof.
161 Hij zei: "Ik werd niet tot u gezonden. Ik werd niet tot uw ras gezonden. En bovendien zijn jullie niets dan een stel honden. Het is niet passend voor Mij om hier het brood van de kinderen te nemen en het jullie stel honden voor te werpen." O my!
162 Dat stopt geloof niet. Geloof is nog steeds daar. Het is gewoon even fris als het ooit was. Wat geeft geloof toe? De waarheid. Zij zei: "Dat is de waarheid, Heer." O my! [Broeder Branham klapt driemaal in zijn handen – Vert] Kijk hoe klein u kunt worden, niet hoe groot u kunt geraken. Geloof maakt u klein. Merk op dat zij nog steeds volhardend was.
163 Toch wilde Hij geen aandacht aan haar besteden. Hij negeerde haar. En tenslotte kwam zij op Zijn weg en Hij kon niet om haar heen komen en toen vertelde Hij haar: "Ik ben niet tot u gezonden... tot uw ras. En uw ras is niets dan een troep honden. Ik ben niet van plan het brood van de kinderen te nemen. Het is niet goed dat Ik het brood van de kinderen zou nemen, genezing voor deze groep en het aan jullie honden zou geven."
En zij zei: "Dat is de waarheid, Here."
164 Geloof zal altijd toegeven dat het Woord de Waarheid is. Amen. Ziet u? Als u echt geloof hebt en de Bijbel vertelt u dat u verkeerd doet, zult u toegeven dat u verkeerd bent. U zult niet zeggen: "Nu, wacht hier eventjes, ik behoor tot..." Nee, nee, dat is geen geloof. Wanneer het Woord het zegt, dat u... Daar is het waar u goed of verkeerd bent, namelijk door het Woord. Dat is juist.
165 Nu zei zij: "Nee, meneer, dat..." Zij kon gewoon niet geloven dat zij daarbij kon stoppen, dus daar gaat zij. En zij zei: "Dat is de Waarheid, Heer, wij zijn niets dan honden, maar ik vraag slechts of ik enkele van de kruimels zou kunnen krijgen die van de Meesters tafel vallen." Zij zocht naar kruimels. Denk daar slechts aan.
166 Vandaag halen wij ofwel het hele brood of wij willen helemaal niets nemen. Ziet u? Wij moeten alles ervan zijn of wij zullen niets nemen.
167 Nog steeds was zij volhardend. Zij ging recht door. Zij was geen kasplant die moest vertroeteld en besproeid worden om de termieten weg te houden. Nee, meneer. Zij was niet een van deze hybriden zoals de moderne oogst van vandaag, die zichzelf christenen noemen. Toen het Woord van God het zei, en zij het geloofde en het betuigd zag, was zij gereed om er achteraan te gaan ongeacht wat iemand anders zei: Zelfs Christus Zelf kon haar niet stoppen. Dat doet geloof. O, dat geeft toe dat het Woord juist is. Zij zocht naar kruimels.
168 Bedenk dat zij nooit een wonder gezien had. Zij kwam uit een denominatie die niet in wonderen geloofde. Zij, die geloofde, moest wel uit een denominatie komen die zei: "Er bestaat niet zoiets als wonderen." Zij was een heidense. Zij had nooit een wonder in haar leven gezien. Maar toch, wanneer geloof een houvast krijgt, is God daar. Ziet u? Zij had het nooit gezien. Maar toch, wanneer geloof een houvast grijpt, is God daar. Ziet u? Zij had het nooit gezien, maar zij had erover gehoord.
169 Als u niet gelooft dat er wonderen bestaan, lees de Bijbel en zijn beloften voor ons vandaag. Geloof greep een houvast.
170 Zij was zoiets als de hoer Rachab. Toen zij hoorde door middel van de spionnen, wilde zij Jozua niet zien en de wijze waarop hij gekleed was en wat soort krijgsman hij was. Zij zei: "Ik heb gehoord dat God met u is. Ik heb gehoord wat God deed." En zij wilde redding en zij kreeg het; precies, omdat zij ook volhardend was. Zij zei: "Ik zal u verbergen, ik wil alles doen. Maar ik wil dat u mij één ding zweert en dat is dat ik gedurende die tijd gered zal zijn." O my, dat is de gedachte.
171 En met deze arme vrouw was het eender. Zij wilde, zij wist dat zij het zou verkrijgen. Er was geen twijfel. Ongeacht waar zij doorheen moest klimmen, zij zou het hoe dan ook verkrijgen. Dus kon Jezus haar zelfs niet terug laten keren met haar van het verkeerde ras te noemen, haar een hond te noemen; "Het was niet juist om het brood van de kinderen te nemen en het de honden te voeren", enzovoort op die manier. Maar toch ging zij er dadelijk achter aan, hoe dan ook, omdat zij volhardend was. Zij had een nood: haar dochter was stervende. Anderen waren genezen, dus waarom zou haar dochter niet genezen kunnen worden? En dat was de God der schepping.
172 Jezus zei: "Om die uitspraak heeft de duivel uw dochter verlaten." O my! Zij had de juiste benadering tot Gods gave.
173 Weet u dat God soms dingen doet gewoon op een andere manier en alleen om te ontdekken wat de mensen zullen doen? Het is nu boven uw hoofd; u hebt het niet gezien en hebt het niet opgemerkt, maar ik heb net iets gedaan om nu iets te doen. En dat heeft mij zo geholpen. En ik lette er op dat het werkte. Ziet u, je zegt dingen, je verandert je houding, je verandert je stem, je verandert soms je preek; terwijl je oplet en bepaalde dingen ziet; let dan op en zie hoe het werkt. Omdat de gebedsrij op het punt staat naar voren te komen, zou het daarvoor beter zijn dat niet onder u te hebben. Ziet u? Gewoon om het te zien gebeuren ziet u, dan verandert het je en gaat ergens opnieuw terug. Ziet u? God deed ditzelfde ding. Hij doet het nog steeds, opmerken.
174 Zij had de juiste benadering tot Gods gave. En bedenk dat zij de eerste heiden was waaraan God ooit een wonder deed. Zij was de eerste heiden.
175 Geloof geeft toe dat het Woord de Waarheid is. En het is eerbiedig, zeer eerbiedig en zo is het, en volhardend, en daar gaat het om.
176 Martha, toen zij heenging om Jezus te ontmoeten. Nu, als er iemand is die een recht had om te veroordelen zou het Martha geweest zijn omdat zij Jezus had laten halen om voor haar broer te komen bidden toen hij in een ernstige toestand was, stervende, en Jezus... Zij hadden de kerk verlaten, zij waren uit die koude dode beweging, waarin zij waren, getreden en hadden de Here Jezus gevolgd, gelovend dat Hij de gezalfde Messias was. En dan Zijn echte vriend Lazarus, waarmee Hij sprak... En zij waren van hun kerk geëxcommuniceerd en van de gemeenschap. En Zijn echte vriend waarmee hij optrok, lag ziek, op het randje van de dood. De dokter kon hem geen goed doen.
177 En zij liet Jezus halen en Jezus negeerde gewoon eenvoudig haar verzoek. En Hij ging naar een andere stad en Hij deed daar hetzelfde. Men zond opnieuw en Hij negeerde het gewoon en ging voort.
178 En dan nadat Lazarus dood was en al vier dagen begraven lag... Zijn gezicht was reeds ingevallen, tegen die tijd in dat hete land. En de neus valt eerst in zoals mij gezegd is en waarschijnlijk was zijn vlees reeds ingevallen omdat na tweeënzeventig uur, zo ontdekken wij, bederf in het lichaam inzet.
179 Ik moet over enkele dagen, woensdag, een man begraven. En hij stierf verleden woensdag en zij deden de kist gewoon dicht en wachten daar gewoon op mij om op zijn begrafenis te prediken. Waarschijnlijk konden zij hem niet langer houden, omdat zijn gezicht zou invallen. Ziet u?
180 En zo gebeurde dat met Lazarus. Hij was reeds dood.
181 En nadat hij toen dood was en het allemaal voorbij was, toen kwam Jezus hier de stad binnenglippen. Dus wisten zij toen dat zij bekritiseerd zouden worden, wellicht reeds bekritiseerd waren.
182 Maar Martha was erg talmend geweest, schijnbaar; in verband met het klaarmaken van een plaats voor Jezus om te slapen, een plaats voor Hem om te eten enzovoort. Vroeg Jezus zelfs een keer er voor te zorgen dat haar zuster haar kwam helpen. Maar diep in haar hart, trof geloof. Terwijl Maria stil zat, huilend en er niets aan deed en opgaf, glipte Martha het huis uit, en ging de stad door. Zonder twijfel ontmoette zij iemand op straat, die zei: "Waar is die Goddelijke Genezer die je hier in de buurt had? Wat nu met Lazarus?" Zij passeerde hen gewoon.
183 Zij kwam tot waar Hij was. Let op hoe zij was. Zij liep op Hem toe. Zij had recht om Hem te verwijten, zij had recht Hem te vertellen, om te zeggen: "Nu, waarom kwam U niet toen ik U riep?" Als dat een pinkstergelovige van vandaag zou geweest zijn of een Baptist of een Presbyteriaan, zij zouden snel van kerk veranderd zijn. Ziet u? Zeker. "Waarom kwam U niet toen wij U riepen?" Zij had er ogenschijnlijk een recht toe. Maar zij had er geen recht toe.
184 Zoals ik gisteravond zei, u hebt geen gedachte. Het is Zijn gedachte, ziet u, wat Hij doet. "Uw wil geschiede", bid aldus. Hij is geen loopjongen. Hij is God. Merk op: "Uw Koninkrijk kome, Uw wil geschiede."
185 En toen zij tot Hem kwam, benaderde zij Hem op de juiste manier. Zij zei (gaf Hem de juiste titel): "Heer!" Niet Hem verwijten, maar: "Heer, als U hier zou geweest zijn, zou mijn broer niet gestorven zijn." O my! Ik kan Hem Zijn kleine vermoeide lichaam zien samentrekken. En Hij zei... "Als U hier zou geweest zijn, zou mijn broer niet gestorven zijn. Maar zelfs nu, wat U God ook vraagt, God zal het U geven." Ziet u, zij wist wat de God der schepping was. Zij wist dat Hij de gezalfde Messias was. Zij benaderde Hem juist, op haar knieën, en zei: "Heer, als U hier zou geweest zijn, zou mijn broer niet gestorven zijn. Maar zelfs nu, wat U God ook vraagt, God zal het U geven." O, als wij slechts daaraan konden denken! "Zelfs nu, Heer, wat U God ook vraagt, God zal het U geven."
186 Hij zei: "Ik ben de Opstanding en het Leven." Geen ander mens kon dat ooit zeggen. "Ik ben de Opstanding en het Leven. Hij die in Mij gelooft zal, ofschoon hij dood was, toch leven. Wie ook leeft en in Mij gelooft zal nooit sterven. Gelooft gij dit?"
187 Zij zei: "Ja, Heer. Ik geloof dat Gij de Zoon van God zijt, Die in de wereld moest komen."
Hij zei: "Waar heb je hem begraven?"
188 Niet lang geleden sprak ik tegen een vrouw en zij zei tegen mij: "Ik houd ervan u te horen spreken, broeder Branham, maar er is slechts één fout die u hebt."
Ik zei: "Dank u", slechts één fout. Ik zei: "Wat is dat?"
Zij zei: "U schept teveel op over Jezus, dat Hij Goddelijk is."
Ik zei: "Ik hoop dat dit de enige is die Hij in mij kan vinden."
189 "U schept teveel op over Jezus, dat Hij Goddelijk is. Hij was niet Goddelijk."
Ik zei: "O ja, Hij was Goddelijk."
Zij zei: "Wel, u maakt Hem God."
190 Ik zei: "Hij was of God of de grootste misleider die de wereld ooit gehad heeft." Ziet u? En ik zei: "Hij was God."
Zij zei: "Hij was slechts een mens. Hij zou God niet geweest kunnen zijn."
Ik zei: "Hij was het. Hij was God en mens, samen."
En zij zei: "U zei dat u de Bijbel gelooft."
Ik zei: "Ja, mevrouw, ik doe dat."
191 En zij zei: "Als ik u bewijs, met uw eigen Bijbel, dat Hij niet Goddelijk was, zou u het aannemen?"
192 Ik zei: "Zeker, als de Bijbel zei dat Hij het niet was. Maar ik geloof niet dat het in de Bijbel staat."
193 Zij zei: "In Johannes, het elfde hoofdstuk, zegt de Bijbel: 'Toen Jezus heenging naar het graf van Lazarus, weende Hij', zegt de Bijbel." En zei: "Als Hij weende... Hij kon niet Goddelijk zijn en wenen."
194 Ik zei: "Wel, dame, dat zal geen standhouden. Dat wil ik u vertellen. Dit is dunner dan de soep die gemaakt is van de schaduw van een kip die de hongerdood stierf, omdat het niet ondersteund zal worden door de Bijbel." Ik zei: "Kijk, Hij gaat heen naar het graf, zie, en Hij stond voor het graf, richtte Zijn kleine lichaam op en zei: 'Lazarus, kom naar buiten!'"
195 Hij mag een mens geweest zijn, die huilde; maar toen Hij die man uit het graf riep, die al vier dagen dood was en zijn ziel een vierdaagse reis ergens...! Ik weet niet waar die was, u evenmin. Dus in ieder geval, riep Hij hem terug. Bederf kende zijn Meester. De ziel kende zijn Schepper. En een man, die dood was geweest, stond op zijn voeten en leefde weer, na vier dagen dood te zijn geweest. Dat was meer dan een mens. Dat was God!
196 Het was een mens toen Hij die avond de berg afkwam en honger had en een vijgeboom helemaal doorzocht om iets te eten te vinden. Hij was een mens toen Hij honger had. Maar toen Hij vijf broodjes nam en twee vissen en vijfduizend mensen voedde, dat was meer dan een mens.
197 Hij was een mens toen Hij daar achterin die boot lag, die avond, waar tienduizend duivels van de zee zwoeren dat zij Hem zouden verdrinken. En die kleine oude boot in die storm, die daar ginds ergens als een flessenkurk zo op en neer dobberde. Hij was een mens toen Hij sliep; Hij was vermoeid, kracht was van Hem uitgegaan. Maar toen Hij Zijn voet op het geitouw van de boot zette en opkeek en zei: "Vrede, wees stil", en de wind en de golven gehoorzaamden Hem, dat was meer dan een mens. Dat was God in Christus, de wereld met Zichzelf verzoenend!
198 Hij was een mens toen Hij stierf aan het kruis, roepend om genade. Dat is juist. Maar Hij was God op paasmorgen, toen Hij het zegel brak, in het graf was, opstond en ten hemel opsteeg (ja meneer) en voor altijd leeft om bemiddelingen te doen. Elke man en vrouw die ooit enig inzicht heeft gekregen, geloofde dat. Ja meneer.
199 Hij is Dezelfde gisteren, vandaag en voor immer! "Gelooft gij dit?" [Samenkomst zegt: "Amen." – Vert] Ja meneer. Hij is gewoon precies even groot hier onder ons vanavond, als Hij toen was. Gelooft u dit? ["Amen."] Hij is dezelfde Geneesheer vanavond als die Hij toen was. Gelooft u dit? ["Amen."] Zeker. Hij kan niet falen. Wees volhardend. Houd uw positie in Christus vast, uw belijdenis. Houd uw belijdenis in Christus vast.
200 Zij was volhardend en zij kreeg de opstanding van haar broeder.
201 De Sunamietische vrouw was volhardend in de tegenwoordigheid van Elia. Elia kwam langs en zegende haar en zei haar dat zij een zoon zou hebben. De zoon werd ongeveer twaalf jaar oud. Buiten op het veld moest hij een zonnesteek gehad hebben. Deze vrouw was zeer vriendelijk voor Elia geweest. Zij was een Sunamietische vrouw en zij kwam van het land van Sunam. En zij ontdekte... Zij zei tegen haar man, die een rijk man was: "Ik bemerk dat deze man die hier langs komt een heilig man is. Laten wij hem wat vriendelijkheid betuigen. Laten wij een kamertje voor hem bouwen hier aan onze kant van het huis, voor als hij langs komt, en hem daar een klein bed en een grote aarden kruik geven zodat hij zichzelf rust kan geven."
En haar man zei: "Dat zou erg fijn zijn."
202 "Doet u iets aan deze kleinen, u doet het aan Mij", zei Jezus.
203 Hij zei dus, vertelde zijn knecht Gehazi. En zei: "Ga haar vragen, 'kan ik spreken tot de hoofdman of wat kan ik voor haar doen?'"
Zij zei: "Nee, ik woon onder mijn volk. Met mij gaat het goed."
En Gehazi zei: "Maar zij heeft geen kinderen."
204 Hij zei: "Ga haar zeggen" (er kwam een visioen), hij zei: "Ga haar zeggen dat zij omstreeks deze tijd een kind zal baren." En zij baarde.
205 De jongen was ongeveer twaalf jaar oud geworden. Zijn vader was oud. Op een dag was hij buiten op het veld en moet hij een zonnesteek gehad hebben. Het was ongeveer middag toen hij begon te roepen: "Mijn hoofd! Mijn hoofd!" Hij bracht de jongen binnen. En hij lag in zijn moeders schoot tot hij stierf. Kijk wat een geschikte plaats; zij bracht hem in die kamer waar die profeet op dat bed gelegen had. Ziet u?
206 En zij zei tot de knecht: "Zadel een muilezel en je neemt hem naar de berg Karmel. Daarboven is ergens een verblijf waar deze prediker leeft. Hij was degene die de macht had een visioen te zien, en zei dat ik deze zoon zou baren; en als hij dicht genoeg bij God is, is hij Gods boodschapper van het uur. En ik weet, als hij mij kon zeggen waarom, als ik bij hem zou kunnen komen zou hij mij zeggen waarom God het kind nam. Laat mij daar boven komen. Als iemand groet, groet niet terug. En stop niet; blijf gewoon voortgaan."
207 O, ik houd ervan! Het is dringend tijd nu. Mensen sterven, we behoorden niet op de weg rond te lummelen. Blijf doorgaan. En zij was volhardend.
208 En Elia. Weet u, God vertelt Zijn profeten niet altijd alles wat er gebeuren zal. Hij keek op en zag haar komen en zei: "Hier komt die Sunamitische. Zij is vol verdriet, maar God heeft het voor mij verborgen." Hij zei: "Ren haar tegemoet." En zij...
209 Hij zei: "Is alles goed met u? Is alles goed met uw man? Is alles goed met uw zoon?"
210 Ik houd daarvan, die volharding tot zij in de tegenwoordigheid van de boodschapper kwam. En zij zei: "Alles is goed." Haar man wrong zijn handen en liep de kamer op en neer, huilend, en het kind lag op het bed, dood, maar: "Alles is goed." Amen. Waarom? Zij was tot haar doel gekomen. Zij had haar doel bereikt. Haar volharding dat zij bij de man van God zou kunnen komen, dat de man van God haar zou kunnen zeggen waarom. En toen viel zij neer aan zijn voeten en maakte bekend wat er gebeurd was.
211 Nu, hij boog voorover en pakte zijn staf en zei tot zijn knecht: "Neem dit en ga het op het kind leggen." Nu, ik denk dat Paulus het leggen van zakdoeken op de mensen daar vandaan heeft. Ziet u, omdat Elia wist dat alles wat hij aanraakte gezegend was, maar als hij de vrouw ertoe kon krijgen het te geloven.
212 Maar het geloof van de vrouw was niet in de staf, het was in de profeet. Ziet u? En zij zei: "Zowaar de Here God leeft en uw ziel nooit sterft", ziet u, zij had daar getuigd dat hij eeuwig leven had. Zij zei: "En uw ziel nooit sterft, ik zal u niet verlaten." O my, blijf er bij! Dat is het.
213 Dat is de wijze om te verkrijgen wat u wilt. Zoals deze Sunamitische vrouw, zoals deze Syrofenicische vrouw, blijf er bij! Blijf daar precies. Blijf vlak bij Christus. Neem er vanavond een houvast aan en houd daar vast. Beweeg gewoon niet. Morgen, als iemand zegt: "Dat is gewoon..." Sluit gewoon de oren voor hen toe. U hebt geloof. U blijft daar.
Zij zei: "Ik zal u niet verlaten."
214 En Elia zei: "Wel, ik kan niet van haar afkomen. Ik kan evengoed met haar meegaan." Dus gordde hij zijn lendenen aan en weg ging hij.
215 Let op toen hij in de kamer kwam. Hij wist niet wat te doen. Hij bad nooit. Hij wandelde gewoon heen en weer, de vloer op en neer tot hij de Geest van God op hem voelde komen. Toen ging hij en legde zichzelf over de baby en hij niesde zevenmaal en kwam tot leven.
216 Martha wist dat als God in die profeet was, Hij zeker in Zijn Zoon was, ziet u, en dat is de reden dat zij volhardend kon zijn.
217 En als wij sindsdien duizenden jaren ervaring hebben gehad om te weten dat God Zijn belofte houdt, hoe volhardend behoorden wij vanavond te zijn wanneer wij de tegenwoordigheid van Jezus Christus kunnen zien, en schijnen als de sterren!
218 Ik herinner mij een avond, thuis niet lang geleden, dat er een vrouw was en ik wist niet dat de vrouw wilde dat er voor haar gebeden werd. Ik ging er die avond niet heen om voor de zieken te bidden. En de plaats was zo volgepropt! En sommigen van mijn beheerders die hier vanavond ergens zitten, waren daar. Er was een vrouw die van Californië kwam, die een tumor had van vijftig pond. Zij wilde niet naar een dokter gaan; en toen men haar dan deed gaan, was het te groot om er aan geopereerd te worden, een grote watertumor. En zij was zo opgezwollen op die manier, een geweldig grote tumor. En men had haar daar gebracht. Men had het gedaan. Men kon haar niet met de auto brengen. Men moest haar in een trailer zetten of zoiets, om haar te brengen. En men had haar binnengebracht. Ik wist het niet en ik ging gewoon voort en sprak. En zij zei: "Wel, zal hij geen..." Ik deed een altaaroproep. Zij zei: "Gaat hij niet voor de zieken bidden?"
Men zei: "Nee."
219 Zij zei: "Langs welke deur gaat hij naar buiten?" Hm, hm. Nu, bedenk even: haar geloof! En men leidde de vrouw rond en droeg haar naar de achterdeur, waar ik door de studeerkamer van de voorganger naar buiten ga en naar mijn auto ging.
220 En de vrouw lag daar, greep mij bij de broekspijp en zei: "Broeder Branham, bid!" O my, zij was zo zwaar gezwollen. Zij zei: "Als u slechts uw handen op mij zult leggen, zal God mij gezond maken." En ik deed dat.
221 En ongeveer drie maanden daarna was ik in een samenkomst. En hier stond zij, gewoon volkomen normaal als welke vrouw ook in het land; en zij nodigde daar elke zuster uit om met haar een kamer binnen te gaan en zich te ontkleden om te tonen of zij een operatie gehad had of niet.
222 Waarom? Zij was volhardend. Zij was vastbesloten om te verkrijgen waarvoor zij gekomen was. Dat is de wijze waarop het is. Ja meneer. Hun geloof had een houvast aan het Woord.
223 Micha op een keer, toen hij binnengeroepen werd. Toen Josafat een verbond sloot met Achab, dat is toen de gelovige en de ongelovige zich met elkaar vermengden. En hij zei dat zij ten oorlog wilden trekken; zij zouden naar een plaats gaan om hun eigen grond in te nemen. Fundamenteel behoorde het aan hen. Zij zeiden: "Waarom zouden deze Assyriërs koren eten dat Israël toebehoort? Jozua gaf ons dat!" Dat is precies juist. Zij gingen dus heen en hadden een grote school predikers daarginds, een heel seminarie; vijf, vier- of vijfhonderd van hen, goed getrainde Hebreeuwse mannen.
224 En dus zei Josafat, die een rechtvaardig man was: "Maar zouden wij de Here niet raadplegen?"
225 Hij zei: "O ja, misschien is dat zo." Achab, u weet wat voor kerel hij was, hij ging er dus heen en zei: "Ik heb het antwoord, ik heb vierhonderd profeten. Wij zullen hen hier naar toe brengen."
226 Zij gingen daar dus heen en een van hen, Zedekia, geloof ik dat het was, maakte zich twee grote horens en ging er naar toe, en zei: "ZO SPREEKT DE HERE: Trek op, het behoort aan u. ZO SPREEKT DE HERE: U zult die Assyriërs regelrecht uit het land wegvagen, met deze horens."
227 Josafat keek rond, weet u, en hij zei: "Hebt u geen andere?"
228 "Een andere? Met vierhonderd getrainde Hebreeuwse profeten van de school, hebt u behoefte aan een andere? Wij hebben er vierhonderd! Het hele seminarie is hier en zij allen zeggen eenstemmig: 'Trek op, de Here is met u. ZO SPREEKT DE HERE'."
Josafat zei: "Wel, hebt u geen andere?"
229 Hij zei: "O, ik heb er nog één die ik kan raadplegen, dat is Micha, de zoon van Imla, maar ik haat hem." O, zeker. Ja. Hij zei: "Wel, hij is het zelfs niet eens met deze denominaties en dergelijke." Men zei: "Wij, u moet... er is een vreemde kerel."
"O," zei hij, "laat de koning niet alzo spreken. Ga hem halen."
230 Dus zond men een van de kerels erheen, die zei: "Nu, Micha, je weet dat je uit de gemeenschap gezet bent, je hebt met hen geen gemeenschap meer. Maar, als je nu gewoon hetzelfde zult zeggen als zij zeggen, geven zij jou misschien je gemeenschapskaart terug, wanneer je weer terugkomt." Zou u zich kunnen indenken dat men zo tot een profeet spreekt?
231 Micha zei: "Zowaar de Here God leeft, ik zal slechts zeggen wat Hij zegt." Nu, daar hebt u het. Amen. Dat is het.
"Wel, weet je wat zij voor je kunnen doen?"
232 "Dat doet er niet toe. Ik zal slechts zeggen wat Hij zegt." Hij ging naar hem terug en hij zei: "Nu, geef mij deze avond en ik zal zien wat de Here zegt."
233 De volgende morgen kwam hij terug en hij zei: "Trek maar op. Ja meneer. Trek maar op. Maar ik zag Israël verspreid als schapen die geen herder hebben."
234 Dan komt deze Zedekia naar voren en neemt zijn hand en slaat hem recht op de mond, "die kleine heilige roller", zette hem neer en zei: "Welke kant ging de Geest van God op toen het uit mij ging?"
Hij zei: "Dat zult u wel zien."
Hij zei dus: "Hoezo?"
235 Hij zei: "Ik zag gisteravond een visioen. Ik zag God zitten boven op een verheven plaats en daar in Zijn grote hoge troon. Hij, zij allen stonden om Hem heen. Men had een raadsvergadering: 'Wie kunnen wij ertoe krijgen naar beneden te gaan en Achab te misleiden om hem daarginds te krijgen om te vervullen wat de profeet Elia gezegd had. Wat kan ik daar aan doen?'" En hij zei: "Een leugengeest kwam naar voren en zei: 'Ik zal naar beneden gaan en in die profeten komen en veroorzaken dat zij een leugen uitspreken.' En de Here zei: 'Jij bent degene die het kan doen.' (Omdat zij op seminariewijze getraind waren, weet u) En zei: 'Ga het doen. Dit is al wat je kunt doen.'" Hij ging er naar toe en hij deed het!
236 Nu zegt u: "Wel, wie zou kunnen weten wat juist was?" Micha was met het Woord!
237 Hoe kunt u zegenen wat God vervloekt heeft? Hoe kunt u de mensen vertellen dat zij zo kunnen leven en deze dingen doen en nog steeds de gemeenschap van Jezus Christus handhaven? U kunt het niet doen. U moet wederom geboren worden en vervuld met de Heilige Geest. [Leeg gedeelte op de band – Vert] "... Jezus Christus, tot vergeving van uw zonden en u zult de gave van de Heilige Geest ontvangen. Want de belofte is voor uw kinderen en degenen die ver af zijn, zelfs voor zovelen als de Here onze God zal roepen." Dat was het voorschrift. U wilt met dat voorschrift niet knoeien.
238 Een dokter kan u een formule uitschrijven. En u neemt dat mee naar een kwakzalver-apotheker en hij mengt het niet juist, u zult uw patiënt doden.
239 En dat is er vandaag aan de hand: U hebt handdrukken geadopteerd en heel de rest in plaats van dat. Kom terug! God liet Petrus een eeuwig voorschrift tot redding schrijven. Het is nooit veranderd en het kan niet veranderd worden. Handen drukken en tot de gemeente toetreden en dergelijke zullen nooit de plaats ervan innemen. Het moet terugkomen, Woord voor Woord, de wijze waarop het daar is geschreven. Dat is het voorschrift dat men heel de rest van de weg door de Bijbel heen gebruikte. Men gebruikte het tot aan het Concilie van Nicéa en toen veranderde men het voorschrift. Dit is de reden dat wij vandaag zo vele dode leden hebben. Waarlijk. U moet het echte voorschrift krijgen. Weet dan, als het daar doelwit trof, dat het nu doelwit zal treffen: "Het is voor u en uw kinderen en degenen die veraf zijn, zelfs zovelen als de Here onze God zal roepen." Neem er niets bij aan. Voeg er niets meer aan toe. Als u er iets aan toevoegt...
240 Vergeet niet dat een recept genoeg tegengif in zich heeft om de ziekte weg te nemen en genoeg van het medicijn voor de patiënt om te doden. En als u er niet genoeg tegengif in doet of iets anders zal het niet werken, als u het teveel verzwakt zal het de patiënt niet helpen. Als u er teveel gif in doet, zal het de patiënt doden. Het moet gewoon goed zijn.
241 En Hij schreef een eeuwig recept want het is voor elke generatie. Geen hand geven, tot de gemeente toetreden en al deze andere dingen. Hij zei: "Bekeert u en wordt dan gedoopt in de Naam van Jezus Christus tot vergeving van uw zonden en u zult de gave van de Heilige Geest ontvangen. Het is beloofd aan u en uw kinderen."
242 Zij namen dat recept en voerden het uit aan Gods grote toonbank. En toen zij het deden, op de Pinksterdag, genazen zij de zieken, deden zij alles wat er gedaan moest worden; omdat het God was, Christus in hen. Goed.
243 Micha wist dat dit het Woord des Heren was omdat het precies was wat de Bijbel, de ware Profeet, zei. God had die man vervloekt en zijn vrouw vervloekt wegens hun kwaad. En als Hij het vervloekt had, hoe konden deze mannen langs komen en het zegenen.
244 Hier is vanwaar zij hun plan kregen. Het land behoort aan hen. Het was hun werkelijk gegeven. Maar hun zonden hadden hen er uit weggedreven. Zij dachten dus omdat het land hun toebehoorde dat dat alles was wat zij moesten hebben. Nee meneer.
245 Het is op voorwaarden. Absoluut. U kunt Goddelijke genezing hebben, u kunt redding hebben, u kunt de doop van de Heilige Geest hebben, maar dit is op de conditie dat u aan Gods voorwaarden voldoet. Daarvan afgezien is het voor niemand dan de gelovigen.
246 Een man, een prediker, zei mij niet lang geleden: "Het kan mij niet schelen of u zou opwekken en doktersverklaringen zou hebben van het opwekken van doden en al het andere, ik geloof het niet."
Ik zei: "Zeker niet, het is niet voor ongelovigen."
247 Het is alleen voor gelovigen. Het werd niet aan ongelovigen gegeven. Het is alleen voor gelovigen gezonden. Dat zijn allen voor wie het is, gelovigen, niet ongelovigen. Zeker, men geeft toe dat er wat verkeerd is.
248 Maar Micha wist het. Toen hij zag dat zijn visioen precies in overeenstemming met het Woord van God was, wist hij dat het juist was. En hij was volhardend of het zijn leven kostte of niet. Hij zei: "U zult het ontdekken wanneer dit alles wat ik gezegd heb geschiedt; wanneer het gebeurt dan zult u weten waar het aan toe is."
249 Net eender met de blinde man; hij kon hun theologie niet tegenspreken, maar hij wist dat zijn ogen geopend waren. Hij was daar dus zeer vasthoudend over. Zoals Filippus en zoals Nathanaël, de vrouw bij de bron; zij waren allen volhardend nadat zij een houvast aan God kregen.
250 Bij het sluiten nu, zullen wij de gebedsrij binnen een ogenblik beginnen; iets komt gewoon in mijn gedachten om nu gelijk te zeggen.
251 Niet lang geleden was ik ginds in Mexico. De Here had mij ginds naar Mexico City gezonden, die grote arena daar. O, de mensen waren er bij duizenden maal duizenden. En de avond te voren was er een oude blinde man op het podium gekomen, en, nu, het was een allerverschrikkelijkst gezicht. Er was een...
252 Hoevelen kennen broeder Espinoza? Ziet u, er zijn er velen. Zeker. Welnu, hij was mijn tolk. Hij kan u dit vertellen. En er was een blinde man het podium op gekomen, een arme, oude Mexicaan.
253 En hun huishoudboekje is daar zo armoedig uitgebalanceerd. Een metselaar bijvoorbeeld zal misschien zoveel peso's per dag krijgen, laten wij zeggen misschien vijf peso's per dag. Ik weet niet wat het zou zijn. En dat is Pedro en hij krijgt... Hij is metselaar, dus krijgt hij vijf peso's per dag, maar hij moet vijf dagen werken om zich een paar schoenen te kopen, in hun economie, ziet u. En wat dan met kleine Pancho, Chico, de mindere die hier buiten moet werken en slechts twee peso's per dag krijgt en vijf kinderen moet voeden? Maar zij moeten daarvan genoeg sparen om een vetkaars aan te steken op een gouden altaar van een miljoen dollar voor zijn zonden, ziet u. En dat maakt mij vertoornd en ze dan boete te zien doen voor dode vrouwen en op hun knieën kruipen en dergelijke dingen.
254 Op een avond dus kwam deze oude man over het podium en hij had geen schoenen aan. Zijn haar was grijs. Hij had een oude hoed met koorden vastgebonden. Hij kwam over het podium. Ik keek naar de oude makker. En hier stond ik met een paar mooie schoenen en een goed pak. Hij was blind. Hij ging zo. En hij sprak en hij bleef iets zeggen. Natuurlijk kan ik slechts enkele woorden Spaans spreken. Hij kwam deze kant op. En ik kwam naar hem, ik... Ik dacht dat niemand mij zou zien; ik stak zo mijn voet uit om te zien of mijn schoen hem zou passen. Indien het zo was, zou ik ze uitdoen en ze hem laten hebben. Maar zijn voet was veel groter. En dus zei ik zo'n beetje: "Ik zegen je, vader."
255 En ik richtte mijn schouders op om te zien of mijn jas hem zou passen. En het zou hem niet passen, hij was veel groter. Had geen overhemd, alleen een oude jas aan. En ik dacht: "Arme oude makker, misschien nooit een goed fatsoenlijk maal in zijn leven gehad." Zijn oude broek, gerafeld en helemaal onder het stof. En hier had de duivel hem zelfs blind gemaakt. En hier was hij, hier over wandelend, en zei iets. En ik dacht: "Als mijn vader zou geleefd hebben, zou hij ongeveer de leeftijd van die oude man geweest zijn." Ik dacht: "O, God!"
256 En ik legde mijn armen om hem heen. U moet voor de mensen voelen. Als u niet voor hen voelt, is het niet nodig om te bidden, u hebt geen mededogen. En ik legde mijn arm om hem heen.
257 Ik zei: "Zeg dit niet, broeder Espinoza." In ieder geval vertaalde men het gebed niet.
258 Ik zei dus: "Hemelse Vader, wees hem genadig." En ik had mijn handen er zo op liggen.
259 Hij schreeuwde: "Gloria a Dios!" Dat betekent: "Glorie aan God." Ziet u, Hij keek zo rond en de oude man kon net zo goed zien als ik. Daar ging hij, wandelend over het podium.
260 Wel, de volgende avond had men ongeveer, oh, bijna van hier tot aan de deur was het podium en daar lagen gewoon oude sjaals en oude, gerafelde kleding opgestapeld om over te bidden. En het stortregende; men kon niet... En men kwam daar die morgen omstreeks acht of negen uur; en ik zou er die avond niet eerder zijn dan ongeveer acht of negen uur. Er waren dus zo veel mensen aanwezig. Geen zitplaatsen om op te zitten zoals u hebt. Zij leunden tegen elkaar en stonden in de regen, de vrouwen met hun haar helemaal naar beneden, doornat, gewoon wachtend om het Woord des levens te horen.
261 En generaal Valdivia had mij binnengebracht. Ik denk dat u van hem af weet, hij is een der Christen-zakenlieden. En de eerste protestant die ooit onder de bescherming van de overheid is binnengebracht, generaal Valdivia in Mexico. Ik was toen dus...
262 Die avond kwam ik binnen. Men liet mij zakken aan enige touwen, rugwaarts buiten aan het eind van de arena. Zo kwam ik erin, met touwen uit de achterkant van een wagen. En terwijl ik neerkwam in de arena, liep ik daarheen. En Billy kwam naar mij toe, mijn zoon, en zei: "Er is een kerel daar die gebedskaarten uitgeeft." Ik noem hem 'Mañana', dat betekent 'morgen' (hij was zo traag) en hij zou nooit komen om mij te pakken te krijgen. Hij zou dus de gebedskaarten uitgeven.
263 En Billy zei: "Wel, papa, er is een vrouw daarginds die een dode baby heeft." En u hebt allemaal dit artikel in de 'Stem der Zakenlieden' [The Business Men's Voice] gezien. En hij zei: "Zij heeft een dode baby. Wij hebben geen gebedskaarten. Ik heb ongeveer driehonderd helpers die haar niet kunnen tegenhouden."
264 En zij was een kleine tengere vrouw, nog een jonge dame, zeer knappe jonge vrouw. En zij was... had deze kleine dode baby en een blauw gestreept lakentje er omheen, hield een kleine stijve gedaante van deze lengte ongeveer in haar armen; en zij had daar sedert die morgen gestaan. De baby stierf om negen uur en dit was ongeveer tien uur die avond. En dus hield zij deze kleine baby vast in haar armen.
265 En ik zei: "Wel, zeg deze zaalwachters gewoon haar op een afstand te houden. Als u haar binnenbrengt met die mensen die een gebedskaart hebben, het zal maken... Wil je haar niet zeggen in de buurt te komen?"
266 Hij zei: "Je kunt haar niets zeggen. Zij wil er gewoon niet naar luisteren."
En ik zei: "Wel, genoeg zaalwachters daarginds, om haar op een afstand te houden."
Hij zei: "Je krijgt het niet voor elkaar."
267 Ik zei: "Broeder Moore." Hoevelen kennen broeder Jack Moore? Hij is een... Ik zei: "En zij zou het verschil tussen u en mij niet weten. Zij kent mij niet." Ik zei: "U gaat naar beneden daar en bidt voor haar, broeder Moore."
Hij zei: "In orde."
268 Ik zei: "Ga er naar toe en bid voor de baby. En dat zal haar tevreden stellen en zij zal naar huis gaan."
Hij zei: "Goed."
269 Ik draaide mij dus om. Ik sprak over 'geloof dat de vaste grond der dingen is die men hoopt' en over Jezus en hoe Hij handelde toen Hij hier op aarde was, en tot hen sprak. En net toen ik begon te spreken, zag ik voor mij uit een visioen en daar was een kleine baby met een donker gezicht en hij lachte naar mij. En ik keek opnieuw.
Broeder Espinoza zei: "Wat is er, broeder Branham?"
270 Ik zei: "Het doet er niet toe, broeder Espinoza. Blijf gewoon de menigte bezighouden, een ogenblikje."
271 En ik ging naar buiten. Ik zei: "Wacht een ogenblik, broeder Moore." En hij was dus naar beneden gegaan tot waar de kleine vrouw was. En ik zei: "Zeg haar de baby hier te brengen."
272 En hier kwam zij dus boven op het podium. Zij viel neer op een knie, met een rozenkrans in haar hand. Zij zei; "Padre", wat betekent "vader", weet u.
273 Ik zei: "Sta op nu. Sta op." Kreeg haar zover dat zij opstond. Ik zei: "Baby dood?" Zij kon het niet verstaan. De tranen liepen langs haar kleine gezicht en haar haar hing als touw naar beneden. Nu, dit is waar; daar is mijn Bijbel. En, ziet u, ik legde mijn hand over de kleine baby en ik dacht dat dat haar tevreden zou stellen. Ik wist niet dat dat de baby was. Ik kon het niet zeggen.
274 En ik zei: "Hemelse Vader, er was een visioen van een kleine baby voor mij en misschien zou dit degene zijn. En als het zo is, bid ik u, Here, het geloof van deze kleine vrouw te honoreren, om haar haar baby terug te geven."
275 En gelijk geeft die kleine makker een schreeuw en barst in huilen uit, gewoon zo hard als hij kon. En de kleine vrouw wist niet wat te doen. Dus zij... Ik zei tegen broeder Espinoza: "Nu, zeg het niet. En wacht, gaat u een dokter de verklaring daarvan laten tekenen."
276 En in de 'Stem', 'De Stem van de Christen Zakenlieden', verscheen het nog kort geleden. Ziet u, voordat u iets schrijft moet u het bewijs hebben dat dit juist is. De dokter ondertekende de verklaring: "De baby stierf aan longontsteking; alle ademhaling verliet het die morgen om negen uur", in zijn kantoor. En dit was ongeveer tien uur die avond toen het weer opnieuw tot leven kwam omdat een kleine vrouw volhardend was.
277 Als God de ogen van een blinde man kon openen, kon Hij ook haar baby teruggeven. Hij is vanavond nog steeds dezelfde God, vriend. U moet volhardend zijn om iets te bereiken. Wat als zij zou geluisterd hebben en gezegd: "Wel, de baby is dood", en het gewoon opgaf en verder ging? Ziet u? En kijk of datzelfde geloof dat leefde in de vrouwen, zoals de Sunamitische vrouw, heden nog steeds in de mensen leeft. Een enkele keer kon men dat bepaalde iets aantreffen. Niet een voorwenden, geen schijngeloof, maar iets dat echt is, iets dat echt is. Denkt u niet dat wij dat vanavond kunnen doen? [Samenkomst zegt: "Amen." – Vert]
278 Nu, wij gaan voor de zieken bidden, hen de handen opleggen, in de Naam van de Here Jezus, om voor hen te bidden. Nu, wij kunnen waarschijnlijk door de gebedsrij heen zijn, o, wellicht in twintig of dertig minuten. Wij kunnen nu niet stoppen voor een onderscheiding, dat begrijpt u zeker wel, omdat het teveel zou zijn. Maar wij zullen bidden en handen op de zieken leggen. Bent u vanavond gereed? Voelt u in uw hart dat iets verankerd is, de tegenwoordigheid?
279 Hoevelen zijn hier gedurende de week in de samenkomsten geweest, laat ons uw handen zien. Ik denk feitelijk u allen. In orde. Hoevelen zijn er die nooit eerder in een van de samenkomsten geweest zijn, steek uw hand op. Wel, nu, dat is de helft. Wel, ik denk dat sommigen niet binnen konden komen. Wel, laat mij gewoon tot hen zeggen... Natuurlijk kunnen sommigen van hen een gebedskaart hebben.
280 Goddelijke genezing is iets wat God reeds gedaan heeft. Ziet u, het is iets... Wij geloven en ik geloof met heel mijn hart de Bijbel van Hebreeën 13:8 dat 'Jezus Christus Dezelfde is gisteren, vandaag en voor immer', dat Hij Dezelfde is. En ik geloof dat het leven dat in Christus was, in ons zou moeten zijn, als wij Christenen zijn. En Hij zei, in Johannes 14:12: "Hij die in Mij gelooft, de werken die Ik doe zal hij ook doen." Hij zei in Johannes 5:19: "Ik doe niets tot de Vader het Mij toont." Is dat juist? [De samenkomst zegt: "Amen." – Vert]
281 Hier nu, hier bijvoorbeeld. Ieder van u is, voor zover ik weet, een vreemde voor mij. Goed, ik wil dat iedereen voor een ogenblik werkelijk eerbiedig is. En als Jezus Christus niet onder ons verschijnt, in Zijn zelfde kracht, dan ben ik een valse profeet; luister dan nooit meer naar mij.
282 Hoe velen hier hebben geen gebedskaart; u zult in geen gebedsrij zijn, steek uw hand op overal waar u bent. Kijk deze kant op en bid met heel uw hart en geloof. Dit is een moeilijk... Het was niet, kwam hiervoor nu niet voorbereid, maar ik weet dat wij hier niet veel langer zullen blijven.
283 Ik neem nu elke geest hier binnen onder mijn controle in de Naam van Jezus Christus. Nu, zit stil. En als u niet gelooft, wel, houd uw hoofd maar beter gebogen, zie. Zie?
284 Maar als u een gelovige bent, zegt de Bijbel dat "Hij de Hogepriester is Die kan worden aangeraakt door het voelen van onze zwakheden." En hoe handelde Hij toen de vrouw Hem aanraakte? Hij draaide Zich om en wist wie zij was en wat er met haar verkeerd was. Hij bemerkte de gedachten van haar hart. Gelooft u niet dat Hij Dezelfde is vandaag en voor immer? [Samenkomst zegt: "Amen." – Vert] Als u een nood hebt, bid nu. En wat is...
"Waar spreekt u over, broeder Branham?"
285 Als ik Zijn knecht ben en ik beweer dat Zijn leven hier in is, dan zullen dezelfde werken zichzelf tonen. Nu, u weet dat een mens deze dingen niet kan doen. Het is onmogelijk. Maar Christus blijft Dezelfde. En ik wil dat u dat gelooft.
286 Overal in het gebouw, ik wil dat u geloof in God hebt en geloof gewoon en zeg: "Here Jezus, de man kent mij niet. En ik heb hierover gehoord, maar misschien is het zo en misschien... Ik weet het niet. Maar ik weet dat hij mij niet kent. En ik weet dat als hij mij zou kunnen vertellen... Nu zegt hij: 'Uw genezing is reeds geschied.'"
287 Als Jezus hier nu stond, met dit pak aan, dat Hij mij gaf, Hij zou u niet kunnen genezen. Hoevelen weten dat, u Bijbelonderzoekers? Nee, Hij heeft het reeds gedaan. Ziet u? Ziet u? Hij zou kunnen bewijzen dat Hij Jezus was, Dezelfde gisteren, vandaag en voor immer; niet door spijkerlidtekens. Zijn leven! Iedereen zou spijkerlidtekens kunnen hebben en lang haar dragen en misschien een baard hebben. Wij weten zelfs niet of Hij zo gekleed was. Wij zouden niet kunnen zeggen dat dat juist was. Ziet u? Maar elke man zou dat kunnen doen. Maar het is Zijn leven, Zijn leven in u.
288 Nu, bid en zeg: "Here Jezus, laat mij U aanraken" en ontdek of Hij Dezelfde blijft gisteren, vandaag en voor immer. Als Hij het zal doen, zult u geloven? U weet dat dit de wijze is waarop Hij het deed. Dat bewees dat Hij de Messias was.
289 Deze kleine dame die hier zit, en naar mij omhoog blijft kijken en haar handen over haar gezicht doet, enzovoort. U hebt een... U hebt geen gebedskaart, veronderstel ik. U, ik bedoel de kleine dame, u hebt geen gebedskaart. Nee. In orde, gelooft u dat ik Gods dienstknecht ben? Als de Here Jezus Christus dan... Wij zijn volkomen vreemdelingen, wij zijn van een verschillend ras, de een van de ander. Maar als ik gewoon tot u kan spreken.
290 Voor u zit een goede vriend van mij, meneer Dauch, van ginds in Ohio, die een volledige hartstilstand had, niet lang geleden, op eenennegentig jarige leeftijd. Dokters gaven hem op en alles. Ik vertrok naar hem. Hij is een fijne broeder, hij en zijn fijne vrouw, die daar zitten. Het zijn goede vrienden van mij. En ik vertrok naar hem. En ik kwam net uit een benzinestation, proberend om bij hem te komen, omtrent enige... vijfhonderd kilometer van mij vandaan. En ik reed zo hard ik kon om bij hem te komen omdat hij... Zij belde mij en zei: "Bill is stervende." Volledige hartstilstand en een hartaanval en eenennegentig jaar oud. En ik vertrok uit het benzinestation en ik zag Bill voor mij staan, op straat naar mij toewandelend. "Ik kom met ZO SPREEKT DE HERE. Hij zal niet sterven."
291 Hier zit hij nu precies. Dat is maanden geleden geweest. Hij heeft veel geloof. Hij zit dicht bij deze vrouw. Zij zit precies achter hem. Hij gelooft. Zij gelooft ook.
292 Nu, ik ken u niet. Maar als Jezus Christus... Terwijl wij spreken nu zoals onze Here sprak tegen de vrouw bij de bron. Als Hij mij zal vertellen wat uw kwaal is, wat u wilt of iets, wel, u zult weten of het de Waarheid is of niet, nietwaar? Het is voor een zoon en die zoon heeft een geestesziekte. Het is een... Als dat juist is, steek uw handen omhoog, als dat... Dat, dat is juist. Dat is juist. Goed. Als u met heel uw hart zult geloven en die sjaal neemt, waarmee u uw gezicht afgeveegd hebt, leg het dicht bij hem en twijfel niet, die conditie zal hem verlaten. Nu, die zelfde God Die u kon vertellen... Twijfel niet. Kunt u niet zien wat er gebeurd is?
293 Kijk ernaar, precies bij deze vrouw, Het gaat direct naar haar die hier zit, een gekleurde dame, toe. Ik ben een vreemde voor u. Maar er is iets dat u verlangt. En ik die een vreemdeling ben, een ander ras; juist zoals onze Heer en de vrouw bij de bron, de één een Jood en de ander een Samaritaanse. Als God... Hebt u een gebedskaart? U hebt geen gebedskaart. Ik bedoel deze kleine dame met een rood gestreepte jurk aan, daar precies. Ja. In orde. Ik ken u niet. Wij zijn totaal vreemdelingen. Is dat juist? En als God nu aan mij kan openbaren wat er verkeerd met u is of iets dergelijks, en u weet of het juist is of niet, nietwaar? Ronduit gezegd is er niets verkeerds met u, u hebt alleen een hongerig hart. U zoekt naar de doop met de Heilige Geest. Als dat juist is, steek uw hand op. Dan zult u het ontvangen, dat is juist, als u met heel uw hart zult geloven. Twijfel gewoon niet. Heb geloof in God. Amen. Ja. U gelooft met heel uw hart? Ik wil dat u gelooft met alles wat in u is.
294 Hier zit een dame, die recht naar mij kijkt, precies ginds dat gangpad hier. Zij lijdt aan een hartkwaal. Ik hoop dat zij het niet mist. God vertel mij wie. Zij is mevrouw Fitzgerald. Gelooft u met heel uw hart? U kunt uw genezing hebben. Steek uw hand op. Ik ben een vreemde voor u. Is dat juist? Uw hartkwaal is verdwenen. Is dat uw naam? Dat is juist. Ik ken u niet, heb u nooit in mijn leven gezien.
295 De dame precies achter u, zij heeft nu heel veel geloof. Zij heeft een gebedskaart in haar hand, maar de dame lijdt. En het is de Heilige Geest, dat Licht dat nog over de vrouw hangt. Zij lijdt aan een... Zij heeft een tumor in haar nek. En zij heeft ook een ingevallen maag. Dat is juist, nietwaar. Leg gewoon uw gebedskaart op de vloer, u hebt haar niet meer nodig. Heb geloof in God. Geloof.
296 Gelooft u met heel uw hart? Ziet u? Heb gewoon geloof. Twijfel niet.
Hier is een man, hier precies achter, hij heeft een tumor.
297 Ziet u, die duivel, dacht dat hij het dan zou missen. Er is een man die aan deze kant hier zit, die een tumor heeft. De tumor zit in zijn rug. Ik ken de man niet. Ik heb hem nooit gezien. Hij is een totale vreemde voor mij. Maar toen zag ik die duivel daar uitgaan, die zwarte schaduw; en dan zag ik het naar deze kant overlopen, het ging naar deze voor genade. Zij proberen daar in de buurt te vergaderen. Satan dacht dat hij het zou missen, ziet u, dat ik het zou missen. Maar de Here toonde het mij.
298 De man die hier zit, hij heeft een tumor in zijn rug en zijn naam is meneer Carson. Als dat juist is, ga op uw voeten staan en wees genezen in de Naam van Jezus Christus.
299 Gelooft u? [De samenkomst zegt: "Amen." – Vert] Heb geloof. Als u...
300 Hier zit een vrouw. Zij heeft een nierkwaal. Zij heeft complicaties gekregen. Haar naam is mevrouw Byrd. Dat is juist. Is dat uw naam, dame? Ben ik een vreemde voor u en is dat de kwaal die u hebt gehad? Als dit zo is, sta op en accepteer uw genezing in de Naam van Jezus Christus.
301 Ga die mensen maar vragen, Jezus Christus is Dezelfde gisteren, vandaag en voor immer. Beseft u niet dat Zijn tegenwoordigheid hier is?
302 Dat was mijn zoon die mij zei: "Beter niet door te gaan." Ziet u, ik heb een samenkomst morgen en morgen en steeds maar door, ziet u.
303 Ik daag elke man of vrouw hier binnen uit om te geloven. U zou uw leven niet kunnen verbergen als u nu moest, in de tegenwoordigheid van God. Dat is precies wat onze Here deed. Dat is precies wat Hij in de laatste dagen beloofde. Dat is precies wat er gebeurde voor Sodom verbrandde. Dat is exact het laatste teken dat tot de kerk zou komen en hier zijn wij nu aan de eindtijd. Gelooft u het? [Samenkomst zegt: "Amen." – Vert]
304 Wat is het nummer van uw gebedskaart? [Iemand spreekt tot broeder Branham – Vert] In orde, ik zal u zeggen wat het beste zou zijn. Laten wij de mensen nemen per gedeelte. Hij zegt dat er vele gebedskaarten zijn. Nu, u ziet dat God hier is.
305 Nu, zijn er enige predikers? Is dit in orde, broeder Vick? Zijn er enige predikers hier, broeders? Nu, ik leg handen op deze mensen, ik wil niet dat die mensen heengaan en zeggen "Broeder Branham deed dit." Ziet u? Ik ben gewoon uw broeder. Uw voorganger heeft evenveel recht om voor de zieken te bidden als ik.
306 Hij kan misschien niet deze gave hebben; nee, hij heeft het niet, ziet u. Er is er slechts één tegelijk van in de wereld. Zo zegt de Bijbel het precies, ziet u. Dat is juist. En dat, nu, merk op.
307 Maar uw voorganger is verordineerd door God, als hij een gelovige is om voor de zieken te bidden. En ik ga sommigen van u prediker-broeders vragen om hier te komen en bij mij te staan terwijl wij bidden; laat sommige God-, Geestvervulde predikers, die geloven in gebed voor de zieken, met broeder Vick en broeder Boze meekomen. Waar is doctor Lee Vayle en sommigen van hen die hier zouden komen zodat... De Bijbel zegt: "Deze tekenen..."
308 Laten wij hier stoppen, broeders. Wat denkt u van hier precies? Kom dadelijk hier. Ja.
309 "Deze tekenen zullen hen volgen die geloven. Als zij hun handen op de zieken leggen, zullen zij herstellen." Gelooft u dat? [Samenkomst zegt: "Amen." – Vert] Gelooft u dat wij in de Goddelijke tegenwoordigheid van Christus zijn. ["Amen."] Amen.
310 Ik wilde gewoon dat u zou zien. Ik sprak op de manier waarop ik het deed voor een doel, ziet u, of het doel goed uitwerkte. Grote dingen staan op het punt te gebeuren als u het maar geloven wilt.
311 Nu, ik zal u vertellen wat ik wil dat u doet broeders. Ik wil dat u zich verdeelt, de ene helft aan een kant en een helft aan de andere kant, maak een kleine smalle doorloop hier, zodat de mensen kunnen komen. Ik kom direct bij u.
312 Ik zal iemand die een zangleider is vragen hier te willen komen, die het zingen zou kunnen leiden. Ik wil daar naar beneden gaan en voor de mensen bidden. Iemand die hier kan staan en de mensen leiden waarvoor gebeden zal worden. Dank u, koor, voor het geven van... Dat is heel erg aardig van u om ons die ruimte te geven om zo te komen. In orde.
313 Laat de predikers gewoon zo een rij vormen, goed. Draai u om, ga tegenover elkaar staan, ziet u, zoals de broeder en ik. Zoals Billy en ik hier, sta zo, de een met de ander.
314 Nu, hoevelen hebben gebedskaarten aan deze kant? Laat ons uw handen zien. Er zijn er heel wat. Ik veronderstel dat het het beste zou zijn als wij hen aan deze kant konden laten uitkomen en dan regelrecht langs de zijkant, deze weg. Nu, voor u... Maar laten wij het eerste deel van de rij die kaarten heeft, laat hen gewoon zich hier op een rij stellen en wij zullen voor de zieken bidden en hen de handen opleggen.
315 Ik vraag mij af hoevelen hier vanavond die gezond en wel zijn er in geïnteresseerd zijn dat deze mensen gezond worden? Steek uw hand op. Zeker bent u dat. Bedenk nu, zult u met mij bidden? Bid u met mij. Nu, bid u met uw voorgangers mee.
316 Nu, aan u zieke mensen die zich in de rij plaatsen en waarvoor hier zal gebeden worden. Bedenk, wanneer u door deze rij gaat en deze predikers en ik u aanraken, bedenk dat het gewoon een handeling is net zoals toen u gedoopt werd. U bent gekomen, om door gelovige predikers de handen opgelegd te worden, datgene wat God beloofde: "Het gebed des geloofs zal de zieke redden. En deze tekenen zullen volgen degenen die geloven." Deze mensen komen hier om te getuigen dat zij in deze bediening geloven. En zij zijn hier gekomen als deelgenoten ervan, met ons te samen. Wij zijn allen eensgezind. We zitten op één plaats op dezelfde tijd. Het is nu tijd voor de genezing. Maar als u het niet gelooft, kom niet, omdat het u geen enkel goed zal doen. Ziet u, u moet het geloven. Nu, gelooft u? [Samenkomst zegt: "Amen." – Vert]
317 Nu, laten wij gewoon voor een paar ogenblikken even onze hoofden buigen. En wij gaan nu in een langzaam tempo zingen. Iedereen met het hoofd gebogen. 'Heer, ik geloof', 'Geloven Alleen', nu iedereen samen. Laten wij nu aan het bidden zijn, ziet u.
318 Laten wij ons indenken dat wij Jezus zien afdalen van de berg. Welke Jezus? Diezelfde Jezus Die hier is in Heilige Geest vorm. Dezelfde Die weet wat er in uw hart is, of u werkelijk gelooft of niet. Dezelfde Die alles over u weet, u avond na avond vertelt. Hij is het. U weet dat ik het niet zou kunnen zijn.
319 En nu na Zijn tegenwoordigheid... Nu, wat de kleine Syrofenicische vrouw betreft, bedenk dat, nadat zij in de tegenwoordigheid van Jezus kwam, zij nog steeds moeite had. U zult moeite hebben. Wanneer u door deze rij heen komt, wil ik dat elk van u gelooft dat u zult genezen worden. Als u het niet doet, kom er niet in. Neem gewoon de plaats van de anderen niet in. Blijf daar tot u genoeg geloof hebt dat u zult genezen worden en dan zal God het u toestaan.
320 Nu, degenen aan mijn rechterzijde hier, stel u in een rij aan de kant op, terwijl de rest van ons 'Geloven alleen' zingt. U met een gebedskaart, enkelen van de jongens zullen daar staan om uw gebedskaart te ontvangen als u in de rij komt, aan déze kant, de rechterkant. Stap uit aan de rechterkant als u kunt, omdat het hen zal verwarren, met aan deze kant te beginnen. U kunt niet terug gaan. U moet langs deze weg gaan, ziet u; u moet een weg nemen, rondgaan. Als u, broeders, daar gewoon achteruit wilt stappen en hen op deze wijze door laat komen. Het is een beetje, kan misschien een beetje verwarrend lijken omdat er zo'n groep mensen is waarvoor gezorgd moet worden. Maar houd nu mijn zoon Billy Paul in het oog, houd de zaalwachters in het oog daar; zij zullen u gewoon zeggen hoe het gaat, het zal geen grijntje verwarring geven. Dan ziet u, als u aan deze zijde door de gebedsrij komt, dan zult u direct naar uw zitplaats teruggaan. En dan zullen wij deze andere kant nemen en zij zullen van die kant komen en doorkomen, ziet u.
321 Nu, wij zullen hier gewoon omgekeerd staan, de rij van de ene zijde naar de andere en voor hen bidden. In orde.
322 Nu, ik geloof als u, broeders, gewoon een klein beetje op wilt schuiven, zodat deze broeders hier precies kunnen binnenkomen, zodat wij allen bezig kunnen zijn de handen op de zieken te leggen. Dat is gewoon fijn.
323 Nu luister, broeders, een ieder van u nu. Een ieder van u broeders, beseft u wat u doet, ziet u, kent u de positie waarin God u heeft gezet? Nu, dit daagt uw geloof uit. U bedenkt gewoon dat u gaat geloven dat elke persoon die u aanraakt, ú, gezond moet worden. Zij moeten het gewoon. God zei het. Ik zal hen met u aanraken, en ik geloof dat zij gezond terug zullen gaan. Gelooft u dat niet? [De broeders zeggen: "Amen." – Vert] Laten wij gewoon voor onszelf een woord van gebed hebben; terwijl de rest van u voortgaat met het opstellen van de rij, zullen wij bidden voor de toestand van ons eigen geloof.
324 Hemelse Vader, er zijn zoveel zieke mensen hier. En sommigen van hen, Here, geloven nog steeds dat de handen van de oudsten op hen zouden moeten gelegd worden. Dat is in orde, Vader. Wij weten dat U dat onderwees. U zei: "Deze tekenen zullen volgen degenen die geloven: als zij hun handen op de zieken leggen, zullen zij herstellen." U beloofde het en de mensen geloven hun belofte. Uw tegenwoordigheid is hier. Niemand kan dat betwijfelen, Heer. En hier zijn Uw verordineerde predikers die hier staan, verordineerd door de Heilige Geest, om gebed voor de zieken te bedienen.
325 Nu, Here God, laat iedereen die wij vanavond aanraken genezen worden. Wij bidden voor dezen nu het gebed des geloofs. Wij gaan geloven dat, terwijl wij onze handen op hen leggen, zij zullen herstellen. Amen. Breng ons in de gewenste toestand, Here. Neem onze zonde weg en onze ongerechtigheid. Reinig ons met het bloed van de Here Jezus Christus, zodat wij... Onze handen zijn niet heilig. Alleen door Uw heiligheid is ons toegestaan dit te doen. Sta het dus toe, Heer, terwijl ik mijzelf toevertrouw, met deze groep van broeders dat wij hier zijn om deze mensen te helpen genezen te worden. Sta het toe, Heer.
326 En nu bid ik voor de mensen, elkeen die door de gebedsrij komt. O God, zij komen alsof zij komen voor de waterdoop, zij komen regelrecht naar de tafel des Heren, zij komen onder het kruis van Calvarie. Terwijl zij hier door komen, mogen zij beseffen dat de ongeziene Christus, Die temidden van deze broeders staat, hier nu staat om de beloning van hun geloof toe te staan. En ik vertrouw het U nu allemaal toe, Vader, in de Naam van Jezus Christus.
327 Nu, ik wil dat verder ieder ander het hoofd gebogen houdt. Luister aandachtig nu naar uw instructies. Als u het niet doet, maakt u gewoon een wandeling, ziet u. Bedenk nu, als God mij de condities enzovoort zal laten weten en u gelooft dat, zie, neem nu enkel mijn woord, u moet geloven dat dit het vastmaakt! Als het niet gebeurt, kan het u slechter maken. Ziet u, maak alles in orde. Als u zonde in uw leven hebt, stap uit de rij en belijd het. En kom niet eerder in de rij tot u hebt doorgebeden. En als u uw leven gaat gebruiken voor iets buiten de eer van God, kom niet in de rij. Ziet u? Als u gereed bent om een toewijding aan Christus te doen, volledig overgegeven, en volledig overtuigd dat dit Jezus Christus is, deze grote Heilige Geest hier; en dat u uw genezing zult ontvangen wanneer u door deze rij passeert, ongeacht of u zich anders voelt, of wat ook, dan zult u volhardend zijn om precies aan Gods belofte vast te houden tot de overwinning komt, zoals die vrouw waarover wij spraken. Voelt u het op die wijze, gehoor? Als u het doet, steek uw hand op, zeg: "Ik accepteer dat." [Samenkomst verheugt zich – Vert] Ik zie geen reden voor iemand om hier vanavond ziek naar buiten te gaan.
328 Nu wil ik dat u die niet in de rij bent, bidt. Ik denk dat broeder Joseph hier zal staan om de zang te leiden en ik zal hier naar beneden komen zodat ik ook kan bidden en op deze mensen de handen leggen als zij voorbij komen.
329 Nu kijk, vrienden, de diensten zullen morgenavond zijn. Wij weten niet wat er zal gebeuren, iemand die genezen wordt en roept en God prijst enzovoort. Wij zullen voor een poosje de dienst nu niet officieel kunnen beëindigen, maar alstublieft blijf en bid met ons. Wij hebben u nu nodig. Bid dat de vijand niet in staat zal zijn enige twijfel in de gedachten van deze mensen naar binnen te dringen. Wat als dat uw moeder was die hier stond, uw zuster, uw vrouw, uw man, uw baby? U zou willen dat iemand werkelijk oprecht bad. Bedenk, het is iemands moeder, iemands zuster, broeder, iemands kind en wij wensen hiermee oprecht te zijn.
330 En wanneer wij bidden wil ik dat u mannen, met heel uw hart, wanneer u uw handen op deze zieken legt, met heel uw hart gelooft dat God die persoon gezond zal maken omdat zij het zullen geloven.
331 En nu, tussen nu en morgenavond, wel, voor ik op het podium kom, morgenavond, zouden er hier drie- of vierhonderd getuigenissen moeten rondgaan zo van: "Ik ging met krukken. Ik had, en heb ze niet meer. Ik was ziek en ik ben niet meer ziek." Binnen de volgende vierentwintig uur, zullen duivels deze plaats verlaten en wel omdat de zegeningen over de mensen uitgesproken zijn.
332 Nu, laten wij onze hoofden buigen als wij bidden, elkeen nu terwijl zij door de gebedsrij gaan. Broeders, leg gewoon uw handen op de zieken. In orde.
333 [Broeder Branham gaat met de predikers naar beneden en bidt voor de zieken. Broeder Joseph Boze leidt de samenkomst in de zang. Leeg gedeelte op de band – Vert]
334 Voelt u zich nu niet goed? [Samenkomst zegt: "Amen." – Vert] Hoevelen geloven dat u genezen bent? ["Amen."] Terwijl men hier door de gebedsrij gaat, keer na keer na keer, gebeurde het hier ter plekke, dat, nog voor men terugkeerde van het podium, ik geloof dat ieder van u gezond zal gemaakt zijn. O, ik geloof het. Ik accepteer het voor u. Mijn geloof gaat met u mee, opdat u gezond zult zijn. Gelooft u dat, broeders? ["Amen."] O my, is Hij niet wonderbaar!
335 Laten wij nu nog een lofzang voor Hem zingen voordat de samenkomst gesloten wordt. En laten wij dan gewoon onze handen opheffen en ze omhoog houden. En vergeet niet dat wij er door gekomen zijn door middel van het kruis en daar kregen wij het licht.
Aan het kruis... eerst het licht zag,
En de last van mijn hart wegrolde,
O, het was daar dat ik door geloof mijn gezicht ontving,
En nu ben ik heel de dag gelukkig!
Aan het kruis, aan het kruis
Waar ik voor het eerst het licht zag,
En de last van mijn hart wegrolde,
Was het daar dat ik mijn gezicht ontving,
En...