Een absoluut
Door William Marrion Branham1 Doet dat niet gewoon iets met u? Dat doet het zeker. Laten wij ons nu buigen in gebed.
2 Here, zoals het aan ons is uitgedrukt in dit lieflijke loflied: "Hoe groot zijt Gij", bedenken wij deze morgen wat wij zouden doen als het niet voor U was! En wanneer wij dan bedenken dat U zo groot bent, en dat Uw liefde U dan dwingt om ons zo indachtig te zijn, dan kan mijn ziel dat nauwelijks bevatten. Het is waar. Ik bid dat U ons vandaag wilt zegenen, nu, terwijl wij verder gaan met de dienst, opdat U voor ons het brood des levens zou willen breken, wat de openbaring van Christus is. Want wij vragen het in Jezus' Naam. Amen.
3 Broeder Ungren is een trouw bezoeker van de 'Tabernakel'. En hij woont in Memphis, Tennessee, hij en zijn moeder, zijn vrouw. En de hele familie komt naar de 'Tabernakel'! En zeer zelden krijg ik hem te horen, omdat het altijd zo druk is, maar vanmorgen was ik vastbesloten om hem dit lied te horen zingen. Hij zingt nog één van mijn favorieten: "Vanuit Zijn heerlijkheid afgedaald." ["Down from His Glory" – Vert] En dat zijn mijn favoriete liederen. En ik had het grote voorrecht zijn vader te ontmoeten deze morgen, de eerste keer dat ik ooit dat voorrecht heb gehad, een fijne man. En broeder Ungrens vader zal nooit gaan zolang als zijn zoon leeft, Morris, want zij lijken zeker op elkaar.
4 En zijn vrouw, broeder Morris Ungrens moeder, heeft deze laatste vijftien jaar slechts geleefd door de genade van God. Zij is zeker een grote inspiratie voor mij geweest; om dat te zien, hoe zij door de donkere uren gaat waar zij doorheen is gegaan, en zich toch vasthoudt aan Gods onveranderlijke hand. Het drukt aan ons de echtheid van het Christendom uit, en het geloof van degenen die het geloven. Dus ben ik daar zeer gelukkig om deze morgen.
5 Wij hadden net een bruiloft beneden. Twee van mijn kinderen trouwden, mijn kinderen van de Tabernakel; onze kleine Billy Simpson en het meisje van Myers; zij hadden reeds enige tijd verkering; Sharol, ja. Zij waren... Ze hebben ook familiebanden hier, tenminste de kleine Sharol Myers heeft die met broeder Ungren en hen. Wij zijn dus blij voor hen; ik zie dat zij hun plaats hebben ingenomen, na getrouwd te zijn gingen zij gewoon terug naar de gehoorzaal van de gemeente en gingen zitten om naar de dienst te luisteren. Die kinderen hebben altijd een diepe plaats in mijn hart gehad omdat zij zo eerbiedig zijn tegenover het Woord. Zij hebben het Woord gewoon lief. Ik denk niet, dat omdat ik hen mijn kinderen noem... ik denk niet dat zij beter zijn dan andere kinderen. Maar zij kijken gewoon naar mij en ik zie op God ten behoeve van hen.
6 Kleine Billy wilde trouwen, maar hij was bang dat hij dan in dienst zou moeten. En er waren twee of drie van hen in diezelfde situatie. En die jongens kwamen naar mij toe en zeiden: "Broeder Branham, wij willen geen dienstontduikers zijn of zoiets, maar wij zouden graag willen dat u God vroeg." En zij gaven mij de reden waarom zij uit het leger wilden wegblijven, indien zij konden; niet omdat zij het land niet wilden verdedigen; met alles wat zij maar konden. Maar de zaak was dat als zij gingen, zij ginds onder het verkeerde type mensen zouden komen, daar in die (ik weet niet hoe u het noemt) PX'en of hoe u het ook noemt en dan gaan ze daar uit, waar deze halfnaakte vrouwen zich aanstellen. Dat is geen plaats voor een christelijke jongen en dus stond God hun verzoek toe.
7 En nu komt kleine Billy deze morgen om getrouwd te worden met deze fijne kleine Sharol. Dus wij zijn blij voor hen. En wij wensen hun het allerbeste toe in Gods Koninkrijk.
8 En nu, dit is een grote tijd voor ons geweest. Wij hebben een fijne zondagsschoolklas hier vanmorgen, een volle kerk; wij zijn dus zeer blij. En vele malen, predikers, bemoedigt het ons om de mensen te zien komen om je te horen. Want, ziet u, je houdt er niet van voor lege zitplaatsen te spreken, omdat zij... Wij zouden evenwel gewoon spreken als er maar één persoon hier was, maar toch doet het je goed wanneer je bedenkt: "Als deze het mist, zal de ander het vatten, ziet u." En dat maakt het anders, maakt het heerlijk.
9 En nu, net in de persoonlijke gesprekken, juist nu; dit is, als wij er gewoon snel doorheen kunnen lopen.
10 Ik ontmoette broeder Boutliere toen ik buiten kwam en ik had hem niet gezien sedert ik hier was. Ik zei: "Waar ben jij geweest?"
Hij zei: "Ik heb een kalkoendiner voor hen klaar gemaakt."
En ik vertelde hem dus dat ik wat afgevallen was. Hij zei: "Jij?"
Ik zei: "Jij bent geen spatje veranderd."
Hij zei: "Jij evenmin."
11 Ik zei: "Dat is werkelijk diplomatiek. Maar weet je, toch wel. Ik ging van 170 naar 145 pond; dus ik ben zeker veranderd." Mijn pakken zijn ook allemaal een beetje te groot voor mij. En iemand bracht mij er onlangs één, zodat ik dat hier kan dragen; één die niet van mijn schouders afhing en met een overlappende tailleband.
12 Maar ik probeer mijn uiterste best te doen voor Jezus Christus terwijl ik er de kans voor heb, en met uw fijne aanwezigheid!
13 Ik vertelde nu juist in de kamer dat ik de Heilige Geest een kanker zag verwijderen van een vrouwenlichaam, precies hier binnen. Zij is een vrouw uit Texas. En er zit daar een dame, ik heb nooit een nerveuzer persoon gezien, de vrouw van een prediker, juist enkele ogenblikken geleden. En de Here toonde mij een visioen dat zij daar zat, en ik zag haar. Zij deed New York aan en zij wilde hier even langskomen. Zij had slechts vijf minuten, vervolgens zag ik haar man die aan een maagzweer leed en datgene wat de maagzweer veroorzaakte was zijn belangstelling in zijn vrouw. Almachtige God, kalmeer die vrouw die daar zit. Zij zit nu naar mij te kijken. Zo, en ik wil u ook vertellen, broeder, dat uw maagzweer over is. Ziet u? Ja, u zult nu gezond zijn en terugkeren in het werk des Heren.
14 Nu, wanneer u iets ziet dat de Here doet, kunt u er gewoon niet genoeg van krijgen. U wilt gewoon doorgaan, doorgaan, doorgaan, doorgaan.
15 En nu, gisteravond hadden wij een geweldige gebedsdienst en dat is goed, dat is fijn. De zieken de handen opleggen, dat is een goede zaak. Dat is soms alles wat er nodig is. En dan zijn er daar enigen waar iets mee is, die het niet kunnen grijpen, en u moet die persoon nemen en uitvinden wat het is. Ziet u, er is iets dat hen hindert, iets dat in de weg ligt. En één kleine schaduw zal het door een vibratie laten weggaan.
16 Nu, de kleine dame daar enkele minuten geleden was zo nerveus, zo van streek. Arme kleine makker, zij kon zelfs geen adem krijgen. Zij deed gewoon... [Broeder Branham ademt in en uit, naar adem snakkend – Vert] en ze ging gewoon maar door, ziet u.
17 Nu, de zaak die u moet doen. Hier is gewoon een kleine binnenkant, ziet u. Het grijpt haar geest. Ziet u? En dan projecteert u uw juiste gedachte aan haar. Ziet u? En u verandert uw denken. Ziet u? Wanneer dat dan gebeurt, dan kunt u haar op Christus richten en vandaar kan zij verder gaan. Maar u moet haar wijze van denken veranderen, ziet u. Zij kan het zelf niet veranderen. Zij loopt gewoon in een draaikolk en u moet dat oppikken. Nu, er is een klein iets dat u wat geeft... Probeer het niet te bestuderen; doe het niet. Geloof het gewoon en ga voort.
18 Hoe kon die kleine baby, die daarginds in de armen van die moeder lag en dood was vanaf 9 uur die morgen en het was al laat in de avond op die avond...? Waar was die kleine geest? U moet die geest gaan zoeken en hem terugbrengen. En dan wanneer u hem ziet terugkomen, dan kunt u opstaan in de Naam van de Heer en het uitspreken. Zie, dan zal het gebeuren. Maar totdat u dat doet, verspilt u gewoon uw adem, ziet u.
19 Het is niet zo geheimzinnig. Het is God vinden, uzelf uit de weg krijgen en de Heilige Geest toestaan u te gebruiken voor wat Hij ook maar wil doen. Dat is het. Het voornaamste van elke gave is uw eigen ideeën weg te krijgen en Christus toe te laten. Wat Hij dan ook zegt, als u wilt weten of het Christus is of niet... Gewoon een sensatie, laat dat varen. Als het gewoon een emotie is, laat het varen. Maar als het geschreven is in het Woord, dan is het God. Beoordeel altijd alles wat enige geest u vertelt door het Woord. Het Woord; ga nooit weg van dat Woord; als u dat doet, bent u verloren.
20 Nu, voor wij zo blijven praten tot de middag, laten wij de Bijbel opslaan en hier enkele Schriftplaatsen lezen. En dan zullen wij... Ik heb Gods Woord lief. Ik weet dat wij het allemaal liefhebben. Nu, ik had geen...
21 Ik zou vanmorgen prediken, of spreken, de zondagsschool onderwijzen, over de verborgen geheimenissen van God sedert de grondlegging der wereld, die geopenbaard zijn in Jezus Christus. En ik kreeg geen kans om het allemaal af te krijgen. Ik had het aanstaande huwelijk vergeten, dus neem ik dat misschien de eerstvolgende keer.
22 Nu, ik ga wat lezen uit drie plaatsen in de Bijbel. Ten eerste wil ik lezen uit Filippensen 1. Het eerste hoofdstuk van Filippensen, te beginnen bij het negentiende vers, tot en met het tweeëntwintigste vers.
Want ik weet, dat dit mij ter zaligheid gedijen zal, door uw gebed en toebrenging des Geestes van Jezus Christus,
Volgens mijn ernstige verwachting en hoop, dat ik in geen zaak zal beschaamd worden; maar dat in alle vrijmoedigheid, gelijk te allen tijd, alzo ook nu, Christus zal groot gemaakt worden in mijn lichaam, hetzij door het leven, hetzij door de dood.
Want het leven is mij Christus, en het sterven is mij gewin.
Maar te leven in het vlees, of dat mij vruchtbaar zij, en wat ik verkiezen zal, weet ik niet.
23 Nu, verder naar het boek Romeinen. En wij willen beginnen bij het achtste hoofdstuk van Romeinen, het vijfendertigste vers, om op te bouwen wat ik wil nemen als tekst.
Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? Verdrukking, of benauwdheid, of vervolging, of honger, of naaktheid, of gevaar, of zwaard?
(Gelijk geschreven is: Want om Uwentwil worden wij de ganse dag gedood; wij zijn geacht als schapen ter slachting.)
Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars, door Hem, Die ons liefgehad heeft.
Want ik ben verzekerd, dat noch dood, noch leven, noch engelen, noch overheden, noch machten, noch tegenwoordige, noch toekomende dingen,
Noch hoogte, noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onze Heere.
24 In Handelingen 2, en het dertigste vers.
Alzo hij dan een profeet was, en wist, dat God hem met ede gezworen had, dat hij uit de vrucht zijner lendenen, zoveel het vlees aangaat, de Christus verwekken zou, om Hem op zijn troon te zetten;
25 Nu, dit is veel Bijbeltekst, een soort van rondgaan van de ene plaats naar de andere in de Bijbel. Maar wij weten dat, indien hier zoveel Schriftplaatsen zijn gelezen, wij daarin iets zullen gaan vinden dat ons zal helpen. Nu, moge God ons nu helpen, terwijl ik deze morgen dit onderwerp zou willen nemen als het woord 'absoluut': Een Absoluut.
26 Nu, toen ik deze tekst opzocht, ging ik het woordenboek raadplegen. Ik dacht: "Wat?" Iemand blijft zeggen: "Dat is absoluut de waarheid. Absoluut, dit is het." Ik dacht: "Wat is dat woord? Wat betekent het, absoluut?" En ik ging het woordenboek raadplegen om uit te vinden wat het betekende.
27 Webster zegt: "Het is perfect in zichzelf, onbeperkt in zijn kracht, oorspronkelijk, een uiterste." Ziet u, "onbeperkt in zijn kracht, perfect in zichzelf en het is echt een uiterste", het woord absoluut.
28 En ik zou dit willen zeggen en ik vertrouw erop dat u deze woorden zult vatten, want ik ben geen getraind geestelijke in het 'hoe' en in de psychologische manier, om een fascinerend iets te brengen dat de mensen zou boeien. Het enige wat ik doe is proberen het beste te doen wat ik kan ten behoeve van de vrienden die Christus mij gegeven heeft, en ik wil dat zij zien wat mijn gedachte is over Christus.
29 Nu, elke grote prestatie is verbonden aan een absoluut. U kunt niet door het leven zonder een absoluut te hebben. U kunt geen prestatie leveren zonder dat het een absoluut is, want het is het uiteindelijke houvast. Het is de muurring om aan te binden, aan het eind van de reis. Het is een plaats waar u aan iets verbonden bent.
30 In de dag waarin wij nu leven en waarin alles zo uiteenvalt, zo broos is en vervallen, denk ik dat deze Boodschap zeer op zijn plaats zou zijn, in het bijzonder voor Christenen, terwijl zij nu door hun diepe wateren gaan. De christelijke gemeente gaat door het diepste water dat zij heeft gehad sinds de laatste twee duizend jaar. Want, wij komen tot een plek dat er iets aan het christendom wordt aangeboden, iets waarover men een beslissing moet nemen, en ik denk dat de christelijke gemeente iets behoorde te hebben, waarvan men weet dat men er aan verbonden is, in plaats van zo maar gewoon als een blad op het water te drijven, door de wind bewogen. Zoals de Bijbel zegt: "Heen en weer gedreven door elke wind van leer." De winden komen en blazen het kleine blad deze kant op en dan komt er weer een andere wind, de noordenwind, de zuidenwind, de oostenwind, de westenwind. U zult nooit ergens geraken, u bent niet stabiel. Het christelijk leven zou een standvastig leven moeten zijn. Het zou iets moeten zijn dat een principe is waaraan u verbonden bent, dat meer betekent dan het leven zelf.
31 En u moet iets hebben waaraan u verbonden bent. Sommige mensen zijn gebonden aan hun zaken. Sommigen zijn verbonden aan hun familie. Sommigen zijn verbonden aan een geloofsbelijdenis. Sommigen zijn gebonden aan de legerpost. Wij hebben verschillende dingen waaraan wij gebonden zijn. Maar ik geloof dat wij als Christen gebonden hoorden te zijn aan hetgeen waarvan wij weten dat het juist is, ziet u. Want u zou misschien verbonden kunnen zijn aan uw gezin, en uw vrouw zou u kunnen verlaten. En u mocht misschien gebonden zijn aan het leger en u zou gedood kunnen worden. En u zou misschien gebonden kunnen zijn aan enige andere dingen welke een einde hebben. Maar er moet een uiteindelijk houvast zijn. Er moet ergens datgene zijn waaraan die mens zich moet vasthechten voor zijn eeuwige bestemming. Want, als u op uw werk zult vertrouwen, is het voorbij wanneer uw werk gereed is. Als uw familie is weggenomen, is het voorbij.
32 Maar er is slechts één ding waarvan ik geloof dat het het uiteindelijke houvast is. En ik geloof dat Paulus een houvast had in zijn leven hier. En ik zou die zijde willen kiezen, als wij het zo zouden willen noemen en over dat houvast willen spreken. Hij zei: "Want het leven is mij Christus en het sterven gewin." Nu, Christus was Paulus' absoluut. Het was zijn houvast. Het was het zijne. Het was het einde van alle tegenspraak. Het was Christus, het was zijn houvast.
33 Paulus heeft niet altijd dat houvast gehad. Daarvoor was hij verbonden aan de groep van de Farizeeërs. En hij moest getraind en opgeleid worden, opdat men hem zou accepteren en hem zou toestaan zich aan hun houvast te verbinden. Maar op een dag was hij op de weg naar Damaskus en ontmoette hij Jezus van aangezicht tot aangezicht. En van toen af sneed hij zich los van zijn Farizeeïsche houvast; en hij verbond zich weer opnieuw, aan die Jezus, waarvan hij wist dat Hij gekruisigd was, gestorven en weer opgestaan. Paulus wist het, omdat hij de Persoon ontmoette. Dat veranderde hem, precies daar. Hij was nooit meer dezelfde van toen af aan. Hij ontmoette nimmer slechts een boek. Hij ontmoette nimmer slechts een geloofsbelijdenis. Hij ontmoette de Persoon, Jezus Christus. "Wie zijt Gij, Here?"
Hij zei: "Ik ben Jezus."
34 Laten wij gedurende enkele minuten over die bekering nadenken. Ik geloof dat Paulus een oprecht man was. Omdat dit een Zondagsschool is, willen wij het als een Zondagsschoolles onderwijzen. Paulus was, geloof ik, een diep oprecht man en er was niets aan hem wat hem deed verschillen van een ander.
35 Al die profeten waren precies zulke mensen als wij. De Bijbel zegt het. Jakobus 5: "Elia was een mens van gelijke bewegingen als wij"; hij had zijn "ups en downs", zijn "ins en outs", en hij bad een ernstig gebed, dat het niet regenen zou.
36 En Paulus was hetzelfde soort mens als wij. Hij had zijn teleurstellingen, zijn twijfel. En hij was een eerlijk man. Hij ging naar één van de fijnste godsdienstige sekten die er in de wereld was. En hij werd een leraar van die sekte; onderwezen onder een groot leraar, Gamaliël, die een van de grootste leraars was die men in die tijd had. Zijn ouders voorzagen erin, ze zagen dat er iets in Paulus' leven was en werkten hard om hem naar school te zenden, opdat hij onderwezen mocht worden in al de wetten van God. En hij geloofde elk woord ervan met een diepe oprechtheid.
37 En hij had gehoord van dit soort mensen van een mindere klasse en hoe er een zogenaamde Profeet was geweest, bij zijn groep, Die in Galilea was opgevoed, Die verondersteld werd wonderen te doen en de zieken te genezen. Maar de sekte waartoe hij behoorde wilde niet accepteren dat deze Man een Profeet was, deze Jezus van Nazareth, omdat Hij Zichzelf niet met hen geïdentificeerd had. Paulus kon er niet in meegaan, omdat zijn eigen sekte er niet in geloofde. En men had hem er tegen gewaarschuwd.
38 En Paulus die eerlijk was, dacht: "Als dit niet van God is, en mijn kerk zegt dat het niet van God is, dan is er slechts één ding te doen: er mee afrekenen." Hij zei: "Ruim het uit de weg, want het is... het zou een hindernis zijn, het zou een gezwel zijn, een kwaadaardige ziekte", tegen het geloof van zijn sekte. Hij nam zich dus in zijn hart voor dat hij zou uitgaan om deze "kwaadaardige ziekte", zoals hij het noemde, of zijn kerk het noemde, te verwijderen van zijn fijne Farizeeïsche groep.
39 Op een dag, met brieven van de hogepriester in zijn zak om al die mensen te arresteren die in die toestand waren, want dat was de opdracht die Paulus was gegeven... Hij was op weg naar een stad, Damaskus genaamd. Men had hen rondom in Jeruzalem al rustig gekregen. Hij had dus Stefanus gestenigd en Paulus liet hem stenigen, had getuigenis gegeven en de jas vastgehouden. Nu zou hij hier naar toe gaan en hetzelfde doen en deze grote hindernis uit de weg ruimen.
40 Maar toen, het moet omstreeks de middag zijn geweest, omstreeks 11, 12 uur, werd hij neergeslagen. En toen dat gebeurde, keek hij op en daar stond een Licht voor hem. En een stem kwam uit dit Licht en zei: "Saulus, Saulus," een vraag, "waarom vervolgt gij Mij?" Nu, Paulus wist, of Saulus liever, wist dat zijn volk ditzelfde Licht was gevolgd sedert zij uit Egypte kwamen. En indien...
41 Zag u ooit de Lamsa-vertaling van de Bijbel, het oude... Het oude Hebreeuwse teken van God is een driehoekig licht; min of meer, zoiets dergelijks; de drie attributen van God in één Godheid. En dit driehoekig licht, de drie in Eén, één God zijnde, was een teken voor de Hebreeërs, van God, licht.
42 En toen Mozes Hem dan ontmoette in de struik, toen zei Hij: "IK BEN", wat hetzelfde blijft, drie; gisteren, vandaag en voor immer, steeds dezelfde God. En Mozes ontmoette Hem in de brandende struik. Hij was een Licht. En toen Hij de kinderen Israëls uit de woestijn leidde was Hij de Engel des verbonds, Die Mozes door geloof zag, en hij verzaakte Egypte, de smaad van Christus een grotere schat achtend dan die van Egypte. Door geloof zag Mozes dat dat Christus was, de Zalving. En de Zalving was niet op een bepaald mens, maar het was in een gedaante van een Vuurkolom. Ziet u?
43 En vervolgens kwam diezelfde Zalving naar beneden bij Zijn doop en ging in Christus en woonde in Hem. Johannes wist dat Hij het was. Hij zei: "Op Wie gij de Geest zult zien, Die hen uit Egypte in de woestijn leidde, en uit de woestijn naar het beloofde land, op Wie gij deze driehoeksvorm van God zult zien neerkomen en blijven, Hij is Degene Die zal dopen met de Heilige Geest en Vuur."
44 Nu, Paulus was niet bevoorrecht geweest dit al eerder te zien. Maar gewoon om het voor u duidelijk te maken; de Joden was zo verboden voor een afgod of iets dergelijks neer te buigen! Nu, toen hij dit grote Licht zag, wist hij dat dat de Here was. Here betekent "eigenaarschap, onder beheer van". Hij zou niet zomaar iets "Here" genoemd hebben, die betrouwbare Hebreeër, wanneer hij wist dat dat de Geest was. Maar merk op, hij wist dat diezelfde Vuurkolom Degene was geweest Die zijn volk geleid had. En dan komt hij terug en zegt: "Here, Wie zijt Gij? Wie zijt Gij? Ik wil weten Wie Gij zijt. Gij ontmoette Mozes in de naam van 'IK BEN'." Maar ik zal daar stoppen met hun idee; één moment.
45 Jezus, toen Hij op aarde was, gezalfd met dat wat zij zagen, merk op, hij zei: "Ik kom van God", de Geest, het Licht, de Vuurkolom, "en Ik keer terug tot God." En Hij werd vleesgemaakt om voor onze zonden te sterven. Dan, na Zijn dood, begrafenis, opstanding en hemelvaart, nadat Hij ten hemel opsteeg...; op de veertigste dag steeg Hij ten hemel op en op de vijftigste dag keerde Hij terug in de vorm van een Vuurkolom, onder de mensen, en verdeelde Zichzelf als tongen van vuur en zette Zich op ieder van hen. En toen werden zij allemaal vervuld met de Heilige Geest en begonnen in andere tongen te spreken, zoals de Geest hun gaf uit te spreken.
46 Ziet u, God verdeelde Zichzelf; God eerst in een grote Vuurkolom; God gemanifesteerd in een menselijk lichaam; nu God, Die Zichzelf verdeelt onder Zijn volk. De Vuurkolom die uiteengaat en zich zet op ieder van hen als gevorkte vuurvlammen, gekloven tongen zetten zich op hen, vorken van vuur, gekloven tongen als vuur zetten zich op ieder van hen. En zij waren allen daarmee vervuld en begonnen in tongen te spreken, zoals de Geest hun gaf uit te spreken.
47 Nu, ziet u, wij zijn geen verdeeld volk, wij moeten in eenheid zijn, omdat elkeen van ons een deel van God bevat. En wij moeten samenkomen en dan wordt de Vuurkolom gemanifesteerd in totaliteit, in de volheid Ervan; wanneer Zijn gemeente tezamen zit in hemelse gewesten, dan is de volheid van de kracht van God in Zijn gemeente. Ieder van ons bevat geestelijke gaven en geestelijke bedieningen, die als ze samenkomen die Vuurkolom weer opnieuw terugbrengen.
48 En Paulus herkende dat dat van de Here was en hij zei: "Here, Wie zijt Gij, indien ik U vervolg?"
49 Hij zei: "Ik ben Jezus en het valt u zwaar tegen de prikkels achteruit te slaan."
50 En Paulus werd bevolen op te staan en naar de straat te gaan, genaamd 'de Rechte'. En daar was een profeet die langs kwam, Ananias genaamd, die een visioen zag en hem doopte. En hij ging naar Arabië, drie jaar lang, om de Schrift te bestuderen en na te zien wat deze Vuurkolom was Die hem verschenen was.
51 Nu, wij zien dat Paulus dat als houvast had voor de rest van zijn leven. Hij had God ontmoet van aangezicht tot aangezicht, en was door God met een opdracht belast. Wat een houvast! Wat een absoluut! Dat was het einde van alle tegenspraak. Dat was het einde van alles voor Paulus. Alle strijd, alles was voorbij. Ik geef er niet om wat de Farizeeërs zeiden, de Sadduceeërs zeiden, of iemand anders; hij ontmoette God, betuigd door het Woord, dat maakte het vast! Dat was de rust van zijn leven. Want hij had God gemanifesteerd gezien en het was hem bewezen dat het God was, door het Woord en door de gedaante en vorm waarin Hij was, en door een hoorbare stem, die tot hem sprak, precies wat het was. Nu, dat was iets geweldigs. Geen wonder dat hij voor Agrippa kon zeggen: "Ik was het hemelse visioen niet ongehoorzaam." Hij was eraan verbonden. Er was iets echts, iets dat hij kende, iets dat niemand van hem kon wegnemen.
52 Nu, vandaag, als wij alleen vertrouwen op een opleiding of een werktuigelijke manier van opleiding om de Bijbel uit te leggen, dan hebben wij het slechts van een verstandelijke opvatting gekregen. Maar geen mens heeft het recht achter deze kansel het Evangelie te prediken, tenzij hij het van aangezicht tot aangezicht heeft gezien.
53 Zoals Mozes, achterin de woestijn, ongeacht hoe goed hij was opgeleid, wat er ook was gebeurd; zijn angsten en teleurstellingen vertrokken, omdat hij op heilige grond stond met God, zodat niemand het meer van hem kon wegnemen.
54 En elke man of vrouw die een ervaring heeft met God, heeft deze zelfde Vuurkolom ontmoet op de heilige gronden van uw hart. "Er is geen theoloog, geen duivel, niets," zei Paulus, "niets tegenwoordig, niets in de toekomst, dood, ziekte, smart, dat ons kan scheiden van die liefde van God, die in Christus Jezus is." Het is een houvast. U weet dat er iets gebeurde. Het doet er niet toe hoezeer de wetenschap oprijst en dit, dat, of wat anders zegt, u bent verbonden. U en God worden één. Hij is in u, en u bent in Hem. "In die dag zult u weten dat Ik in de Vader ben, de Vader in Mij; Ik in u en u in Mij." U bent aan Hem verbonden.
55 En Paulus had een leven waarin Christus centraal geplaatst was. Het was een ander leven dan hij eens had. Eens had hij de opvatting van een opleiding, maar nu had hij een leven met Christus centraal, een absoluut. Ongeacht hoezeer Agrippa zou kunnen zeggen: "U, u bent gek geworden, Paulus. U hebt uw verstand verloren. U, u studeerde teveel."
Hij zei: "Ik ben niet krankzinnig."
56 En vervolgens kwam hij tot Agrippa op zo'n wijze, dat deze zei: "U overtuigt mij bijna om een Christen te worden."
57 Hij zei: "Ik zou willen dat u was zoals ik, behalve deze banden."
58 Het laat u dingen doen, wanneer u een leven hebt met Christus centraal zoals Paulus had, die u normaal niet zou doen. Nu kijk. Normaal... Die man, getraind in alles van de Schriften en zo, normaal zou hij die lijn gevolgd hebben waarin hij opgeleid was. Maar toen hij kwam... en Christus tot zijn absoluut maakte, zijn uiterste, toen was er een ander leven. Hij deed anders. Hij deed krankzinnige dingen ten opzichte van waar hij eens voor opgeleid was. En het zal weer hetzelfde doen.
59 Als de gemeente zou weggaan uit die Raad van kerken en terugkeren en Gods Woord tot haar uiterste maken, Gods Woord tot haar houvast maken, zou dat genoeg zijn. Maar men is verbonden aan een door de mens gemaakte prestatie. En het is bestemd om te vallen. Wel, de Bijbel zei dat men het zou doen. Maar er zal een bruid zijn, die uitverkoren is sinds de grondlegging der wereld, die verbonden zal worden aan dat houvast.
60 Ik kan de eeuwigheid zien breken, in de tijd zien neerkomen, sedert Eden. En toen dat gebeurde, kwam er een lijn van bloed, heel de weg naar Calvarie toe; en van Calvarie, verbonden met deze lijn, gaat het voort naar het houvast, Jezus. En op een dag, wanneer Hij komt om de Zijnen op te eisen, zal iedereen die met dat 'uiterste' verbonden is, opgewekt worden in de eeuwigheid. Waarom? Zij zijn heel de tijd in eeuwigheid geweest. Zij waren in eeuwigheid voorbestemd. Zij zijn deel van God. Zij waren in Zijn denken in het begin. En wanneer dat grote koord getrokken is, van de lijn van bloed, dat teken waarvan ik sprak, wanneer het opkomt van de aarde, zal iedereen die in dat bloed was inbegrepen, weer regelrecht in de eeuwigheid geplaatst worden. Maar de enige manier waarop dat zal gebeuren, zal zijn door verbonden te zijn aan dat absoluut, Jezus Christus. Het is absoluut! Geen prestatie van de mens; maar God wekte Hem op vanuit de dood en Hij is een absoluut. En wij weten dat Hij leeft, omdat Hij hier met ons is in de kracht van Zijn opstanding, hetzelfde doende als wat Hij deed toen Hij hier op aarde was.
61 Ik ben verbonden aan dat uiterste. Dat is het einde van alle tweedracht. Ik ben eraan verbonden. Dat is mijn leven. Ik was een zondaar toen Christus mij redde. Ik ontmoette Iets. En sinds Dat in mijn leven kwam, is het anders geweest. En ik ben eraan verbonden, alles wat ik ben is precies daar verbonden. En dan scheidde God Zijn leven af en liet mij leven in Hem en Hij in mij; dan zijn wij verbonden. Ik...
62 Het maakt geen enkel verschil wat anderen willen geloven. Tot het individu; u bent daar aan verbonden. [Broeder Branham klopt op zijn Bijbel – Vert] Dat is uw uiterste. Dat is het laatste woord. En als Hij dan het Woord is, dan moet dit het laatste Woord zijn. Dit moet het vastmaken. Wat dat ook zegt, dat is dat scharlaken koord. Dat is Christus. En alles wat daarmee in tegenspraak is, daar weet ik niets over. Dit willen wij weten, wat dit Woord zegt, want ik ben aan Christus verbonden en Christus is het Woord. Begrijpt u het nu? [Samenkomst zegt: "Amen."]
63 En voor het deel van Zijn Woord dat voor deze dag toebedeeld is, is Zijn Heilige Geest hier, om dat deel van het Woord te manifesteren.
64 Zoals het destijds bij Zijn geboorte was, Jesaja 9:6. Alles wat van Hem werd gesproken, door de hele Schrift heen, werd vervuld. Ginds in het boek van Lukas, zeggen wij... zien wij het zo. En Hij was het einde. Hij was ook het eind van de profetie over Hem. Hij vervulde dat; de geschiedenis, de liederen, alles wat in het Oude Testament van Hem sprak, het was daar precies vervuld. Dat werd het uiterste. Dat werd het houvast van het Woord van God voor dat tijdperk.
65 En de werkelijk wedergeboren mensen van dit tijdperk, die vervuld zijn met de Heilige Geest, zijn het houvast van deze Schriftplaatsen die vervuld moeten worden in deze laatste dagen. Zij zijn het uiterste. Het is Gods uiterste, omdat het Zijn Woord is; en het Woord is Christus, het houvast. Er is geen manier om er bij vandaan te gaan. Er is Iets dat u vasthoudt.
66 Zoals ik zei, het laat u dingen doen die u normaal niet zou doen. Het liet Paulus dingen doen die hij normaal niet zou doen. Het liet Mozes dingen doen die hij normaal niet zou doen. Het laat elke man of vrouw dingen doen die zij normaal niet zouden doen. Het is iets waarop u gericht bent. Het is iets, het is uw stabilisator. Het is als de...
67 Het is als het anker voor het schip. Het schip is verbonden aan het anker, in de tijd van storm. En als Christus uw absoluut is, bent u aan Hem verbonden. Als u, in tijd van moeite, het schip uit evenwicht laat raken, zal het breken op de rotsen. Maar wat doen zij? Zij laten het anker vallen. Het anker sleept tot het in de rotsfundering vastgrijpt. En het schip is verbonden aan het anker. Het is het absoluut voor het schip.
68 En een wedergeboren Christen is aan Christus verbonden en de Bijbel is het anker. Het is de zaak waaraan wij verbonden zijn. Laat de organisaties, laat de verschillende dingen, laat de wetenschap, laat de leraars zeggen wat zij willen. Zolang als dat Woord het zegt en het belooft, zijn wij daaraan verbonden. Er is iets dat ons er niet bij vandaan krijgt. Dat is juist. Een echte wedergeboren Christen blijft bij dat Woord. Als het zegt een bepaald iets te doen, en de wijze om het te doen, dan moeten wij het zo doen. Ongeacht wat iemand anders zegt, dát is wat God zei. Wij zijn daaraan verbonden, een leven met Christus als middelpunt. Eveneens is Christus als de Noordster [Poolster].
69 U weet dat de wereld ronddraait. En de sterren, in werkelijkheid... degene die u ziet als de avondster is eveneens de morgenster. De wereld draait er gewoon naartoe. Maar zij draait weg van al die sterren, behalve de noordster. Nu, u kunt uw kompas niet op de avondster richten om ergens te komen, want wat als de volgende morgen aanbreekt? U begint met de avondster in het westen en de volgende morgen bent u in het oosten. Ziet u, u kunt dat niet doen. Maar u kunt het wel richten op de noordster, amen, en haar als middelpunt aanhouden. U zult dan goed uitkomen.
70 En dat is een leven met Christus in het middelpunt. Wanneer u verdwaald bent is Hij uw Noordster. Als Hij dan de Noordster is, is de Heilige Geest uw kompas en het kompas zal alleen op de Noordster wijzen. Hij zal niet wijzen op een geloofsbelijdenis of een denominatie. Hij zal niet wijzen op een sensatie of wat het ook is. Hij zal standvastig richten op de Noordster. Hij is uw Noordster. Wanneer u verdwaald bent, zou u misschien kunnen veranderen van denominatie en dergelijke dingen. Maar het kompas, de Heilige Geest, zal u rechtstreeks naar het Woord wijzen, wat Christus is, en u koersvast houden. Verbind u daaraan.
71 Wat als er geen noordster was, hoe zou iemand dan ooit zijn weg vinden op een mistige zee? Wat als er geen Heilige Geest was om u naar het Woord van God te leiden, om het te manifesteren en te bewijzen, wat zouden wij in dit uur doen? De Heilige Geest wijst alleen naar het Woord. "De mens zal niet leven van brood alleen, maar van ieder Woord." Geen gedeelte van het Woord, maar ieder Woord, alles ervan.
Ieder Woord dat de mond van God uitgaat, daarbij leeft een mens. Hij is uw absoluut in uw leven. Hij is ook uw Noordster.
72 Weet u, wij moeten iets hebben, een of ander, om een einde te maken aan alle tweedracht.
73 Weet u, er was een tijd dat tafelmanieren berustten op wat een vrouw zei. Ik geloof dat haar naam Emily Post was. Ik kan dat misschien verkeerd hebben. Ik denk dat dat juist is, Emily Post. Het maakte niet uit, maar als Emily Post zei: "Neem uw mes en eet daar de bonen mee", waren dát de manieren. Waarom? Zij was het absoluut inzake tafelmanieren. Dat is juist. Als zij zei: "Eet ze met uw handen", at u ze met uw handen. Waarom? Deze natie maakte haar het absoluut inzake tafelmanieren. Jazeker.
74 Er was een tijd dat Duitsland een absoluut had en dat was Hitler. Het was een absoluut. Ongeacht wat iemand anders zei, wanneer Hitler zei: "Doe het", dan deed u het. U zou het maar beter doen. Hitler was het laatste woord.
75 Er was een tijd dat Rome een absoluut had en dat was Mussolini, de dictator. Een man kwam één minuut te vroeg bij hem aanrijden; hij schoot hem neer in zijn wagen en wierp hem eruit en zei: "Ik zei nooit een minuut vroeger, ik zei hier op tijd te zijn." Een absoluut! Wat hij ook zei moesten ze doen. Het moest veranderen. Hij zei dat hij de hele wereld zou laten draaien door zijn woord. Zij draait door het Woord van God!
76 Er was een tijd dat Egypte een absoluut had. Het was Farao. Ik ging eens naar Egypte, gewoon om die plaatsen te zien. En u moet zes meter diep graven om de tronen te vinden waar zij op zaten; van de keizer van Rome, toen ik in Rome was en ginds in Egypte.
77 Ziet u, het keerde allemaal terug tot historisch stof, omdat het het verkeerde soort absoluut was. Dat is juist. Het is verkeerd. Het faalde. Het waren door mensen gemaakte 'absoluten'. En ieder door de mens gemaakt absoluut en elke door de mens gedane prestatie moet tot stof vergaan. Zij moeten tot stof vergaan. Het is het verkeerde soort, dus faalt het.
78 Denk even aan onze natie. Wanneer wij in moeite geraken, als iemand iets doet, gaat men het hier gerechtelijk onderzoeken, misschien door een kleine rechtbank van de stad, een politierechtbank, dan gaat het hogerop en tenslotte komt het bij het Hooggerechtshof. Nu, het Hooggerechtshof is het absoluut van de natie. Dat beslist de zaak. Nu, in Canada, onze vrienden van Canada kunnen van Canada naar de koningin gaan. Maar in de Verenigde Staten is het Hooggerechtshof het absoluut. Soms houden wij niet van hun beslissingen, maar wij moeten er hoe dan ook naar luisteren. Jazeker. Wij zijn het er niet mee eens, wij houden wel eens een keer niet van de beslissing, maar het is het absoluut van deze natie. De natie is er aan gebonden. Het is het einde van alle tegenspraak. Wanneer dat Hooggerechtshof zegt: "U bent schuldig", dan bent u schuldig. Wij moeten het hebben; doen wij het niet, dan hebben wij geen natie. Wat als wij niet zoiets dergelijks zouden hebben? Zeker. Er is een absoluut voor alles.
79 Er is een absoluut bij een balspel. Dat is de scheidsrechter. Juist. En als hij zegt: "Het is een slag" [bij honkbal – Vert], dan is het zo. Het doet er niet toe wat u zegt, wat ik denk, de wijze waarop ik het zag, de manier waarop úhet zag. Het is wat hij zei. Het is een absoluut. Als hij zegt: "Slag", moet u het er mee eens zijn, want zo wordt het opgeschreven: "Slag." Wat als er geen scheidsrechter was, wie zou er nu gelijk hebben? De ene zei: "Het was een slag", de ander zei: "Het was geen slag; het was een 'wijd', het was een..." Nu, u zou een chaos hebben. U zou niet weten wat u moest doen.
80 Het moet ergens zo zijn dat iemands woord het laatste is. Amen. Ik voel mij nu echt goed. Glorie! Halleluja! Er moet iets zijn dat afdoende is. Ik ben daar zo blij om. O, nu, er is Iemand die kan zeggen: "Het is zonde" of "het is geen zonde." Ik ben daar zo blij om. Ik ben blij om een absoluut. Geen tegenspraak, nutteloos om te argumenteren. De scheidsrechter zei: "Slag", dan is het zo. Noteer het in uw geheugen: "Het is een slag", en ga door. Wanneer God iets zegt, is dat de wijze waarop het is! Nutteloos om er over te argumenteren. Dát is het. Hij zei het. Dat is het absoluut van de Christen, dat is het als hij een Christen is. God zei: "Doe het op deze wijze", dát is de wijze waarop het moet worden gedaan. Geen tegenspraak: "Wel, dat was het niet." Niets erover. God zei het, dat maakt het vast! Dat is het absoluut voor de echte gelovige. Ja.
81 Wat als er niet zoiets dergelijks was, waar zouden wij zijn? Zou de Methodist juist zijn, de Baptist, de Presbyteriaan, Lutheraan, of wat zou er juist zijn? Zie, dan zouden we... dat is de reden dat u chaos zou hebben. En dat ís de reden. Men heeft dat absoluut losgelaten; dat is de reden dat zij afdwalen met deze andere sterren.
82 Maar er is een absoluut. Er moet een absoluut zijn. Er moest een absoluut zijn. En er is een absoluut. Dat is het Woord. En wat anderen zeggen doet er niet toe. Jazeker.
83 Nu, als wij geen scheidsrechter hadden bij een balspel, zou iedereen elkaar in de haren vliegen en twisten en vechten. Zie? Daarom hebben wij een absoluut in het christendom nodig om deze haarkloverijen en twisten en vechterijen te stoppen. Ziet u? Het Woord zegt het en dat maakt het vast. Voeg er niets aan toe of neem er niets vanaf. Laat het gewoon zoals het is.
84 U weet dat er een absoluut is voor het verkeer, dat is het stoplicht, het verkeersbord. Wat als het op een morgen niet werkt? O my! Kwam u er ooit in terecht? Ik wel. Ongetwijfeld kwam elke chauffeur er wel in terecht. Wat als dat stoplicht niet werkt? Dan is iedereen aan het ruziën. Zij rijden naar voren en de één zegt: "Ik was hier eerst", en de ander zegt: "Laat mij u iets vertellen, ik moet naar m'n werk!" O my! Die vrouwen zwaaien met pocketboeken en de mannen gaan op de vuist. Over een chaos gesproken! Er moet een absoluut zijn, iets dat zegt: "Dit is juist", en zo is het. Wanneer dat licht zegt "stoppen", betekent het stoppen. Wanneer het zegt "gaan", betekent het gaan. Als het niet werkt bent u in last.
85 En dat is de wijze waarop het is in het christelijk leven. Er is een plaats om te stoppen en er is een plaats om te gaan. Gods Woord is dat absoluut. Dat is Christus. Jazeker, als u...
86 Als de verkeerslichten niet werken, krijgen wij een verkeersopstopping. En ik denk dat we dat tegenwoordig hebben gekregen in het religieus 'pentagon': een verkeersopstopping van schijngelovigen, ongelovigen en alles bij elkaar geperst. U hebt gewoon een verkeersopstopping. Waarom? Zij hebben geen absoluut. De één zegt: "Wel, wij zijn... Wij zijn het absoluut." De ander zegt: "Wij zijn het absoluut."
87 God is het Absoluut. Hij zei: "Ieder absoluut, anders dan het Mijne, zij een leugen. Het Mijne is de Waarheid!" Dus daar is het absoluut voor het christendom. Dat is het einde van alle tegenspraak. De Bijbel zegt het; dat maakt het juist. Jazeker. Er moet in alles een absoluut zijn.
88 Soms, net als de kerken vandaag, hebben de meeste kerken hun eigen absoluut. Elk heeft de zijne, iets zoals in de dagen van de Richteren, toen elke man handelde zoals hij dacht dat juist was. Maar dat is niet juist. Ziet u, dat was toen Gods Woord en profeten niet in bestaan waren. Het Woord is het absoluut. Zij hadden hun eigen absoluut. Ieder zei dat zij de waarheid en de weg waren: "Wij zijn de waarheid en de weg."
89 Maar Jezus zei dat Hij de Waarheid en de Weg was, "de Waarheid, Weg en Licht". Is dat juist? [Samenkomst zegt: "Amen." – Vert] Wel, dan, Hij is het Woord; daar is dus het absoluut. En wat het absoluut van denominaties betreft, dat is niets; het is verkeerd, laat het gaan.
90 Nu, de mens doet wat goed is in zijn eigen ogen, maar God heeft een manier voor hem om het te doen. Ziet u, toen God en Zijn Woord en Zijn profeten ontbraken, deed ieder mens gewoon wat hij wilde.
91 En zo gebeurt het in deze dag; iedereen zegt: "Ik behoor tot dit." Bent u een Christen? "Ik ben Presbyteriaan." Bent u een Christen? Ik vraag het u. Een meisje zei: "Ik geef u te verstaan dat ik elke avond een kaars brand." Een andere man zei, in de gebedsrij, toen ik hem vroeg of hij een Christen was: "Ik ben een Amerikaan. Hoe durft u!" Net of dát er iets mee te maken heeft. Ziet u, zij zijn gebonden aan een natie. De ander is gebonden aan een organisatie, geloofsbelijdenissen.
92 Maar een Christen betekent "Christus-gelijkend". En de enige wijze waarop u Christus-gelijkend kunt zijn, is dat Christus, het Woord, in u is. Dat is het uiterste. Ja. Ik zag dit al voor ik bekeerd was en ik ben blij dat God vat op mij kreeg voordat de kerk het kreeg. Ik wist dus toen ik...
93 Een fijne Baptisten-prediker, broeder Naylor – hij is in de heerlijkheid vandaag – hij kwam en sprak met mij. En o, er waren vele mensen die met mij spraken, toen ik probeerde God te vinden. De predikant van de Zevendedags-Adventisten wilde dat ik mij bij hen voegde, enzovoort. Maar ik zag dat als ik een Christen zou zijn, ik niet zou kunnen zeggen: "Nu, ik ben een Zevendedags-Adventist." Nu, dat is in orde. "Ik ben Baptist." Het is in orde, ziet u, maar ik moest iets hebben, wat iets zekerder was dan dat. Ik zou er niet op kunnen vertrouwen, omdat elk ervan weifelde.
94 Ik dacht: "Er is iemand ergens; je moet ergens iets hebben dat waar is."
95 Ik had dus een absoluut nodig; dus ik nam er een: Gods Woord. Ik las dus in het Woord dat Hij het Woord is, Johannes 1. "En op dit absoluut, zal Ik Mijn gemeente bouwen." Dat is juist. Ik nam Hem dus op Zijn Woord. Openbaring 22:19 zegt: "Een ieder die één Woord hiervan afneemt, of er één woord aan toevoegt..." Dat is het absoluut. Dat is het einde van alle strijd. Dit is het absoluut. "Een ieder die er iets van afneemt of er iets aan toevoegt," zei God, "Ik zal gewoon zijn deel afnemen van het boek des levens", zodat dat het absoluut moest zijn. En Jezus zei: "De mens zal niet leven van brood alleen, maar van ieder Woord." Toen wist ik dat dit 'ieder Woord' moest zijn. Het zei: "Gebod op gebod, en regel op regel." Dat is de wijze waarop het moet komen, gewoon zoals het is geschreven.
96 Dan zei Hij: "Als gij in Mij blijft" – en Hij is het Woord – "Als Mijn Woorden in u blijven, dan kunt u vragen wat u wilt." Dan wist ik of christendom het Woord van God was. En Hij was het Woord; en door het Woord te accepteren – het Woord leefde door Hem – dan weet ik: "Als gij in Mij blijft en Mijn Woord in u, vraag wat u wilt." En als u in het Woord bent en deel van het Woord, zult u slechts vragen wat het Woord u zegt te vragen. Ken dan de dag waarin u leeft en vraag dienovereenkomstig.
97 Daarom dus, terug naar het onderwerp, maakt het... Ik zeg dit nu persoonlijk, maar ik ben verbonden. Ik ben verbonden aan Jezus Christus, aan Hem, door Zijn Woord. Hij is mijn absoluut.
98 Ik ontdekte dat al deze denominaties en dingen hun absoluut hadden. Iedereen, elkeen, zij hebben hun eigen absoluut.
99 Wanneer die paus iets zegt, is dat het voor de Katholiek. Dat is het absoluut van de Katholieke kerk. Het doet er niet toe wat de priester zegt, wat de bisschop zegt, wat de kardinaal zegt, wanneer de paus het zegt, is dat het. Dat is het absoluut. Dat is correct.
100 In de Methodistenkerk en in veel protestantse denominaties, is wat de bisschop zegt, het absoluut. Dat is alles. Wat de geloofsbelijdenis zegt, dat is het absoluut.
101 Bij de Pinkstermensen is het wat de algemene opziener zegt, of u deze persoon voor een opwekking kunt hebben of niet. Dat is het absoluut. Bent u het niet eens met zijn woorden, dan wordt u uit de organisatie geschopt. Ziet u, het Woord wordt helemaal niet in overweging genomen. Ziet u? U hebt deze absoluten, iedereen heeft zijn eigen absoluut.
102 Maar, weet u, ik zeg dit niet heiligschennend. Ik zeg dit voor de Waarheid. Ik voel mij zoals Paulus zich voelde toen hij zei in Handelingen 20:24: "Maar ik acht deze dingen niet." "Ik ben vastbesloten niets te weten onder u, dan Jezus Christus en Hem gekruisigd." Ik bekommer mij niet om deze absoluten, of het de paus is, de bisschop, of een algemeen opziener, of een raadsman, of een systeem, of wat het ook is, niets van deze dingen acht ik. Ik geef er niet om als zij zeggen: "Wel, wij zullen niet samenwerken." Dat maakt geen greintje verschil uit. Ik ben vastbesloten niets te weten dan Jezus Christus, Zijn Woord, onder ons gemanifesteerd. Ik ben daaraan verbonden. Dat is mijn anker. Ik ben daarin verankerd.
103 "Sinds ik..." Paulus zei: "Sinds ik Hem op de weg ontmoette, ben ik omgekeerd. Ik heb... Hij heeft mij in orde gebracht."
104 Tjonge, hoe heeft Hij mij in orde gebracht! Wat heeft Hij mij moeten rechtzetten! Maar sedert Hij mij in orde gebracht heeft, ben ik eraan verbonden. Ik zag dat het Woord de Waarheid was en alles dat ermee in tegenspraak was, was verkeerd.
105 Weet u wat? Hij had er een bedoeling mee om mij te redden. Hij had er een bedoeling mee om u te redden. En ik ben vastbesloten, door Zijn wil, om Zijn wil te doen. Waarom Hij het deed? Ik weet niet waarom Hij het gedaan heeft.
106 "Voeg er niet aan toe of neem er niet van af!" Zoals ik zei, zei Openbaring 22:19 dat niet te doen. Als Hij ons absoluut is, kan het niet anders zijn. Er is geen mogelijkheid voor om anders te zijn. Hij moet het absoluut zijn, het laatste Woord.
107 Weet u, er waren miljoenen in zonde toen ik gered werd. Hij had er een bedoeling mee om mij te redden. Ik ben menigmaal de zonderling onder de broeders, die gelooft in voorbestemming, het zaad van de slang, de doop in de Naam van Jezus Christus, en al deze andere dingen die schijnen te... en de visioenen, en de kracht van Christus, die weer terugkeerde, organisaties en dergelijke veroordelend... Ik ben de zonderling, maar Hij had een reden om mij te redden, een doel om het te doen. Hij redde mij terwijl er miljoenen anderen in zonde waren, maar Hij redde mij om de een of andere reden. Er waren ontwikkelde mensen, er waren knappe mensen, er waren theologen, er waren bisschoppen en doctors, enzovoort, op het veld toen Hij mij redde, maar Hij redde mij om de een of andere reden.
108 En ik zie dat het Woord het absoluut is, en ik ben er aan verbonden en vastbesloten niets anders te weten dan Jezus Christus en Hem gekruisigd. Hij had er een reden voor en ik ben vastbesloten die reden vast te houden. Ongeacht wat iemand anders zegt, ik weiger niet om gemeenschap met hen te hebben of ik breng hen niet in diskrediet, maar ik weet waaraan ik verbonden ben. Hij wilde mij zo. Hij kreeg mij zo. Ik werd zo voor een doel gemaakt. Ik moest uit al deze kwaliteiten enzovoort, gemaakt worden en al deze geringachtingen, zodat Hij het uit mij kon graven, er iets in plaatsen, dat Zijn woord was. En ik ben vastbesloten dat ik niets anders zal weten dan Christus.
109 Christus' dood was een absoluut. Het was een absoluut. Het was het einde van alle vrees voor hen die bevreesd waren voor de dood. Zijn dood is dan een absoluut.
110 Mensen vrezen de dood. Zelfs Job vreesde de dood. Maar toen hij het visioen zag! Hij wist dat alles verloren was; zijn familie, zijn kinderen. Zelfs zijn vrouw had zich tegen hem gekeerd wegens de stank van zijn zweren; hij zat buiten zijn huis op een ashoop, zijn zweren krabbend. En zijn vrouw zei zelfs: "Waarom vervloek je God niet en sterft de dood?"
Hij zei: "Gij spreekt als een dwaze vrouw." Ziet u?
111 Toen sprak Elihu tot hem. Een dezer dagen wil ik deze naam voor u verklaren, Elihu, en u tonen dat het Christus was.
112 Toen hij in deze toestand was en alles tegen hem was, zag hij het visioen van de Rechtvaardige. Hij wilde een Man vinden Die voor hem in de bres zou kunnen staan, Zijn handen zou leggen op – en tussenbeide zou staan tussen – een zondig man en een heilig God. En God liet het hem zien, vier duizend jaar tevoren. Het was zijn absoluut. Hij stond op en schudde zichzelf. Halleluja!
113 Wanneer een mens bevreesd is om te sterven, richt u op en schud uzelf, kijk in het Woord en zie wat het visioen van God is.
114 Hij zag dat visioen; hij zei: "Ik weet dat mijn Verlosser leeft, en in de laatste dagen zal Hij op deze aarde staan. En ik verbind mijzelf eraan! Ofschoon de huidwormen dit lichaam vernietigen, toch zal ik in mijn vlees God zien; Welke ik zelf zal zien." "Ik ben eraan verbonden", zei hij. Hij zag het. Het was een belofte van God.
115 Hij keek aan de wetten der natuur voorbij. Zoals ik u vertelde over de continuïteit van de wet der natuur, de continuïteit van het Woord, de continuïteit van Gods handelen, alles is in samenhang. Hij had het gevraagd in Job 14. Hij zei: "Want voor een boom blijft er nog hoop als hij sterft; en voor de bloem als ze sterft, enzovoort. Maar", zei hij, "wanneer een mens sterft, dan ligt hij neer en geeft de geest, hij verteert. Zijn zonen komen om hem te eren, maar hij weet het niet." Hij zei: "Och, of Gij mij in het dodenrijk wildet versteken, mij verbergen in de geheime plaats, totdat Uw toorn geweken is!" Hij was bevreesd voor de dood.
116 Maar toen hij, die profeet was, de opstanding van Jezus Christus voorzag, schreeuwde hij het uit: "Mijn Verlosser leeft!" Let er op dat hij Hem "Verlosser" noemde. Let op. "Ik weet dat mijn Verlosser leeft en dat Hij in de laatste dagen op aarde zal staan; zelfs nadat de huidwormen dit lichaam hebben vernietigd, zal ik toch in mijn vlees God zien." God en de Verlosser was hetzelfde, God en mens één gemaakt. "Ik zal God zien; Die ik zelf zal zien; mijn ogen zullen het zien en geen ander." Amen.
117 Niemand anders dan die Verlosser, God, dat is Degene Die mijn ogen aanschouwen. Hij is een absoluut. Hij is het absoluut. Hij neemt alle vrees voor de dood weg. Hij neemt alle vrees weg.
118 In Hebreeën, het tweede hoofdstuk, het veertiende en vijftiende vers, let op. Hij nam de gedaante van een mens aan, om als een mens te sterven voor allen. Hij nam de gedaante van een mens aan. Deze Verlosser daalde af en werd mens gemaakt, zodat Hij kon sterven, deze ene Mens, voor alle mensen. O, hoe deed Hij het? Waarom werd God een mens? Om de straf der mensen te betalen.
119 Maar op Paasmorgen kwam Hij tevoorschijn met de sleutels van dood, hel en graf. Amen. God, Die kon sterven op het kruis, en de graven konden Hem niet vasthouden; niets, de hel kon Hem niet vasthouden. Niets kon Hem vasthouden. Hij stond op. Hij had de sleutels. Hij stond op, een Overwinnaar, omdat Hij zowel dood, hel als graf overwon. Toen Hij op aarde was, overwon Hij ziekte. Hij overwon alles. Hij overwon bijgeloof. Hij overwon alles wat overwonnen moest worden. En kwam eruit met de dood, de hel en het graf, terwijl de sleutels aan Zijn zijde rinkelden; en voer op ten hemel, en gaf gaven aan de mens, en kwam terug op de Pinksterdag en overhandigde hen aan Petrus, aan de gemeente. Amen. Hij is onze absoluut. Alle vrees voor de dood... Omdat Hij leeft, leven wij ook.
120 Romeinen 8:1 "Wij dan, gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God, door onze Here Jezus Christus." Wij ontdekken dat, ik geloof dat het Romeinen 5 is; wij ontdekken dat. En Hij is onze rechtvaardiging. God wekte Hem op de derde dag op om ons geloof te rechtvaardigen, dat wij het geloven. En Hij wekte Hem op om ons geloof te rechtvaardigen. Wat deed Hij toen? Hij zond Hem terug, de Rechtvaardigmaker, omdat ons geloof het gelooft. De Heilige Geest, Christus, kwam binnen voor onze rechtvaardiging, omdat wij zijn opgewekt uit de dood in het leven. En nu zijn wij zonen en dochters van God, gezeten in hemelse gewesten, in Christus Jezus, Die ons rechtvaardigde door Zijn opstanding.
121 Dat geeft ons rechtvaardiging, te weten dat, met de aanbetaling van onze redding in ons nu, het leven van Christus Zelf in ons klopt. En hoe zouden wij dan het Woord kunnen ontkennen? Welke... Hij is het Woord dat ons deze verzekerdheid geeft. De Heilige Geest is daar. Wat is het? Het is nog steeds die Noordster, de Christus is die Noordster. En de Heilige Geest is die rechtvaardiging, die de gelovige rechtstreeks wijst naar de Noordster. Juist.
122 De Heilige Geest zal altijd naar het Woord wijzen. Als het wijst naar een geloofsbelijdenis of denominatie is het niet de Heilige Geest. Hij zou dat niet kunnen doen, weg wijzen van Zijn Woord, als Hij stierf om dat Woord te bevestigen en dat Woord tot realiteit te maken. Amen. Hij stierf, zodat Hij Zelf in dat Woord kon komen. Hij is het levendmakend Leven dat dit Woord opnieuw doet leven. Dat was het doel van Zijn sterven, dat Hij Zich nog steeds zou kunnen projecteren door Zijn gemeente, om ieder Woord, door elk tijdperk, precies zo te laten handelen als het zou moeten handelen.
123 Hij is de dynamiek van de mechaniek. De mechaniek van de gemeente, wat is dat? Apostelen, profeten, leraars, enzovoort. En Hij is de dynamiek die dat laat werken. En het wordt in werking gezet door een bepaalde dynamiek, welke genoemd wordt als... Hij, Hij is het vuur dat het gas aansteekt. Hij is het Vuur, dat in de verbrandingskamer is, zodat wanneer het gas, het Woord, wordt uitgestort over die verbrandingskamer, Hij Degene is Die haar doet ontbranden. Hij is Degene Die het bevestigt. Hij is de kracht van de opstanding. Hij is God, Hij is het Vuur, dat is Hij.
124 "En buiten alle twijfel," zegt I Timotheüs 3:16, "de verborgenheid der godzaligheid is groot; want God is geopenbaard in het vlees, is gezien van de engelen, opgenomen in heerlijkheid." Hij was God, Die kwam om de plaats der zondaren in te nemen. Jazeker. En toen Hij, God, Hem opwekte op de derde dag, was het voor onze rechtvaardiging. Daarom, verheven ter rechterhand van de Majesteit in de Hoge, is Hij een Middelaar, om voorbeden te doen voor onze zwakheden, als wij het Hem belijden en afsterven aan onszelf; Zijn Woord terug in ons plaatsend, de belofte. En ons geloof doet dat Woord leven, omdat Christus in ons is, de Levendmaker van het Woord.
125 Wat wens ik dat de gemeente dat kon zien; alle tegenspraak en tweedracht zou voorbij zijn! Dat zou het Hooggerechtshof zijn. Dat is de Noordster. Halleluja. Dat is het eind van alle strijd. Dat is het eind van alle vragen. Dat is het eind van alles. "God zei het", dat is het absoluut. Verbind uzelf daaraan. Paulus zei: "Er is niets, noch heden, noch in de toekomst, noch dood, ziekte, naaktheid, gevaar, niets kan ons daarvan scheiden." Wij zijn verbonden aan een absoluut. Hij zei: "Het leven is mij Christus, en te sterven is gewin." Niets anders houdt vast dan dat daar. Dat is het absoluut.
126 Hij is ons Absoluut, omdat wij de verzekerdheid van de opstanding hebben, omdat Hij in ons is opgewekt. Hoe weten wij het? Hij leeft. Hij doet hier precies wat Hij deed toen Hij hier op aarde was. Hij is dezelfde Vuurkolom; wij hebben de foto ervan. Hij is Dezelfde in de gemeente. Hij is hier vandaag; en in dit lichaam doet en handelt Hij precies zoals Hij toen deed.
127 Als het leven van een watermeloenwingerd in een pompoen is geplaatst, zal het nooit een andere pompoen dragen, het kan het niet, omdat het een watermeloen zal zijn, want het leven erin is watermeloen. "En indien gij in Mij blijft en Mijn woorden in u, vraag wat u wilt!" U zult watermeloenen krijgen. Amen. Het absoluut, ik weet dat het de Waarheid is. Ik heb mijn ziel daarin verbonden, en ik weet dat het de Waarheid is. Gods Woord; Hij is ons Absoluut.
128 In II Thessalonicensen, het tweede hoofdstuk [Dit moet zijn; I Thessalonicensen, hoofdstuk 4 – Vert] lezen wij dit: "Wij zullen worden opgenomen met onze geliefden, om Hem in de lucht te ontmoeten." O, hoe klopt mijn hart voor elk Woord in Zijn Boek. Amen. God zei: "Wij zullen worden opgenomen in de lucht, om onze geliefden te ontmoeten." "Amen", zei het Woord diep in mijn hart, want het Woord is daar binnen.
129 "Ik heb Uw Woord in mijn hart geborgen, Here, opdat ik niet zondige tegen U. Ik bind ze aan mijn vingers, op mijn sponde. Gij zijt altijd voor mij. Ik zal niet wankelen."
130 "Ja, ofschoon ik wandel door het dal van de schaduw des doods, zal ik geen kwaad vrezen, want Gij zijt mijn Absoluut. Ik zal daar doorheen gaan en U zult mij eruit trekken. Ik ga in de diepe wateren van mijn schip. U zult... U bent mijn anker. Amen. U bent achter de sluier daar. U bent Degene Die mij door de storm zal sturen. U bent Degene Die daar zal zijn, mijn anker in heerlijkheid, wanneer ik ga door de schaduwen van de vallei, de schaduwen des doods." Als ik beneden bij de Jordaan kom, wanneer ik moet oversteken, is Hij mijn Absoluut. Ik ben verbonden aan de Opgestane aan de andere zijde; Hij zal mij door de gevaarlijke wateren trekken. "Ik zal geen kwaad vrezen, want Gij zijt met mij." Amen. Laat de storm woeden, leven, dood, wat er ook is, niets zal mij scheiden. Ik ben aan die Post verbonden.
131 Die Post houdt vast. Hij houdt vast binnen de voorhang. Het verankerde. Het verankerde ginds in God. Het verankerde in mijn hart. De Heilige Geest is wat mij aanspoort tot die belofte. "IK BEN"; niet "Ik zal zijn, Ik was, Ik zal er op een dag zijn". "Ik ben de Opstanding en het Leven", zei God. "Hij, die in Mij gelooft, al ware hij gestorven, toch zal hij leven. En al wie leeft en gelooft in Mij, zal nimmer sterven."
132 Laat de dood doen wat hij ook maar wil, het zal mij niet deren. Want ik ben overtuigd, ik ben overtuigd dat zelfs in ziekte die mij zou mogen wegnemen, of door een kogel uit een geweer die mij op een dag zou kunnen wegnemen. Ik weet niet wat het zal zijn. Wat voor verschil maakt het voor mij? "Want het leven is mij Christus, en sterven is mij gewin." O, my! Want ik ben verzekerd dat ik Hem ken Die daarginds zit aan de overkant van de doodsrivier, waar Hij mij op een dag in Zijn tegenwoordigheid zal trekken. Gerechtvaardigd door Zijn rechtvaardigheid, die ik aanvaard heb uit Zijn dood aan het kruis, God vleesgemaakt onder ons; nog steeds vlees in ons, nog steeds Geest in ons vlees. Amen.
133 Hij is mijn Absoluut. Hij is mijn alles. Daarbuiten breng ik helemaal niets in mijn armen. Ik weet niets anders dan Christus en Hem gekruisigd; ik wil niets anders horen dan Christus en Hem gekruisigd. Mijn hart zegt "amen" op elk van Zijn beloften. Daarom weet ik dat Zijn Heilige Geest een kompas is, Die mij naar het Woord leidt.
134 Nooit heeft een van die visioenen mij ooit iets anders gezegd dan hetgeen precies in het Woord was. O, daar kreeg ik mijn verzekerdheid, broeder. Die avond toen Hij mij daarover vertelde... Ik heb op die visioenen gelet. En ik zal uw aandacht er op vestigen: heeft dat visioen ooit iets gezegd dat in tegenspraak was met het Woord? Nooit één keer is het ooit verkeerd geweest. Waarom? Het is God. Dat is mijn houvast.
135 En ik weet dat ik op een morgen, in een visioen, mijn geliefden zag, over de rivier ginds. Het is daar. Ik ben bestemd voor dat beloofde land. Ik zal daar op een dag aankomen. Ja, inderdaad.
136 Hij is mijn Absoluut. Hij is mijn Zon. Hij is mijn Leven. Hij is mijn houvast, mijn Noordster. Hij is alles waaraan ik ooit zou kunnen denken. Hij is dat voor mij. Hij is mijn Leven.
137 Denominaties, voor mij... Niet om uw gevoelens te kwetsen, ik wil dat niet doen. Maar het Woord is als een tweesnijdend zwaard; het kan niet steken zonder te snijden, ziet u, speciaal wanneer het in de duisternis snijdt. Merk op, denominaties zijn zoals andere sterren; zij verplaatsen zich met het draaien van de wereld. Dat is juist. Elke kant die de wereld opgaat: zij laten hun vrouwen hun haar knippen, korte broekjes dragen en al het andere; het verplaatst zich gewoon met Hollywood en al het andere. Maar o, broeder... [Broeder Branham klopt op de kansel – Vert] Dat blijft nog steeds de Waarheid, dat onwankelbare Woord van de levende God is nog steeds de Waarheid! Het is mijn absoluut. Wat het zegt is de Waarheid. Laat de denominatie zich verplaatsen waar zij willen. Zij willen de Naam van Jezus Christus te schande maken, met een titel; dat is aan hen. Maar voor mij: "Er is geen andere Naam onder de hemel gegeven, onder de mensen, waardoor u gered moet worden." Voor mij is dat het fundamentele Woord, daar is de hoeksteen. Ik wil met geen enkele denominatie veranderen.
138 Ik heb mijn Kompas hier binnenin mij, de Heilige Geest, Die mij regelrecht naar het absoluut wijst. "Want zowel hemelen als aarde zullen voorbij gaan, maar Mijn Woorden zullen nimmer voorbijgaan." En ik heb het in mijn hart verborgen en de Heilige Geest wees mij er recht naartoe. Ik ben vastbesloten niets anders te weten. Dat is mijn absoluut. Laat het gewoon zo zijn. Dit is de wijze waarop ik het wil. O my! Nu, broeder, zuster; maak uw absoluut in Hem. Jazeker.
139 In de tijd van moeite die ik hier niet lang geleden had, verloor ik vrouw, kind, alles. Iemand zei tot mij: "Bewaarde u uw godsdienst?"
140 Ik zei: "Neen, het bewaarde mij." Ziet u? Ziet u, ik had een absoluut, te weten dat ik hen op een dag zal weerzien. Amen. Ik zou het niet gehaald kunnen hebben als ik dat absoluut niet had gehad. Het maakte het verschil in mij uit, waaraan ik was verbonden, omdat ik wist dat ik hen zou weerzien.
141 Nu, door genade ben ik verbonden aan Hem, Die zei: "Ik Ben", niet "Ik was". "IK BEN", immer, altijd tegenwoordig, al-, alwetend, al-, almachtig, oneindig, zodat Hij niet "Ik was" is. "Ik ben"; Hij is nog steeds de Opstanding. Hij is nog steeds de Noordster. Hij is nog steeds alles voor mij.
142 Mozes had een absoluut. Toen hij die brandende struik ontmoette, was dat een absoluut voor hem. Toen Jozua, toen Jozua...
143 O, weet u, wanneer u te eniger tijd een absoluut neemt, zal een absoluut u naar een paradox leiden. Dat is juist. Ja. Een paradox is iets dat echt is, maar niet verklaard kan worden. Het is een paradox.
144 Toen Jozua daar stond en zag dat hij een nood had...! God had hem opgedragen daar over te steken en dat land in te nemen, al die volken te verslaan en Israël in het land te brengen. En op een dag waren de legers op weg en daar in het land. En het duurde niet lang of hij wist dat hij hen verslagen had, zolang hij hen in de greep had. Dus toen hij bezig was, ging de zon onder. En Jozua was verbonden aan een Absoluut, het Woord van God, de Schepper. Hij was verbonden aan een werk dat hij moest doen. Amen.
145 Soms is het niet aangenaam het te moeten doen; u moet gevoelens kwetsen, snijden en hakken. Maar het is een absoluut.
146 Hij had nood. Hij zei: "Zon blijf daar stilstaan! Maan, blijf precies daar hangen!" En gedurende 24 uur stond zij stil. O, over een paradox gesproken! Maar hij was verbonden aan een absoluut, met een opdracht. Ja, inderdaad, God had hem een opdracht gegeven.
Johannes was zeker dat hij de Duif zou zien wanneer Hij op Hem zou komen.
147 Toen ik die Vuurkolom zag, zoals Paulus op de weg naar Damaskus, wist ik dat dat Gods Absoluut was, er zou een opwekking komen die de landen zou doorgaan. Ik wist dat het aan de tweede komst van Jezus Christus zou voorafgaan en ik geloof het tot op vandaag. Het is mijn absoluut, hoewel het een paradox was. Zeker was het een paradox dat een Vuurkolom daar boven in de lucht hing. En de kranten en alles namen er de foto van.
148 Het was een paradox onlangs op 15 maart, of 15 mei, geloof ik... nee, 15 maart, dit laatste jaar. Toen er drie of vier maanden tevoren in "Heren, is dit de tijd?" gezegd werd dat wij daarheen zouden gaan "en zeven engelen zouden ontmoeten en terugkomen en het boek met de zeven zegels zou worden geopend." En ik stond daar precies met broeder Sothmann, die net 'amen' zei daar, ik stond daar bij hem, wel, ik zei hun dat er een groot lawaai zou zijn dat het land zou doen schudden. En ik zei: "Het zal er zijn. Het is ZO SPREEKT DE HERE." Het is op banden, banden, banden, van Phoenix helemaal rondom. "Het is ZO SPREEKT DE HERE."
149 Op een dag stond ik daar klitten, of kleine klissen, als het ware, van mijn broekspijpen af te plukken; daar braken die zeven engelen door vanuit de lucht en deden de plaats schudden, zodat rotsen, die vijftig of zestig pond wogen, langs de helling naar beneden rolden. Daar stonden zeven engelen, die mij opdroegen terug te gaan om deze boodschappen te brengen en ze zeiden: "Een voor een zouden zij mij ontmoeten en vertellen wat er gebeurde." En het gebeurde precies op die wijze. En toen zij naar den Hoge opvoeren, zoals dat, gingen zij 30 mijl hoog de lucht in; en op dezelfde dag nam men er de foto van, de wetenschap, en het ging de wereld rond. Het is een paradox, maar het was een absoluut. Het verbond mij nauwer in Jezus Christus, en wikkelde mijn leven in Hem. Ik weet dat het vreemd leek. Dat is altijd zo.
150 Het was een paradox voor Paulus om Jezus te ontmoeten op de weg naar Damaskus. Het is een paradox wanneer God een zwart hart van een zondaar verandert en het wit wast in Zijn eigen bloed. Het is een paradox. Zeker. Gelooft u in een paradox? En die paradox kan uw absoluut zijn als het in overeenstemming is met het Woord van God. Paulus' bekering was een paradox en werd zijn absoluut.
151 Bedenk hier dat ik enige tijd geleden bij een oude apotheker zat, en wij spraken in een kleine plaats. Hij zei: "Broeder Branham, ik wil u iets vragen." En hij was zelf een Baptist. Hij zei: "Gelooft u in een paradox?"
Ik zei: "Zeker. Zeker doe ik dat."
152 Hij zei: "Ik zou dit aan niemand anders willen vertellen dan aan u," zei hij, "want ik weet dat u dit gelooft."
153 Hij zei: "Gedurende de tijd van de depressie moest men een verklaring van de provincie hebben om medicijnen voor de zieken te kunnen krijgen." En hij zei: "Op een dag zat ik hier achter in de apotheek." Zei: "Mijn zoon bediende de klanten." En zei: "Ik zag een vrouw binnenkomen." Zei: "Ze was... Je kon zien dat zij weldra moeder ging worden." En hij zei: "Het kleine ding kon nauwelijks blijven staan. En haar man en zij waren beiden arm gekleed. En zij leunde tegen de zijkant van de toonbank. En hij liep verder en vroeg aan mijn zoon: 'Ik heb hier een recept van de dokter. Zou u het voor mij willen invullen en mij toestaan mijn vrouw naar huis te brengen?' Hij zei: 'Ik heb geprobeerd haar in die rij te laten staan. Kijk slechts eens even op straat daar', zei hij. 'Het zal nog vier of vijf uur duren.' En hij zei: 'Zij is nu niet in staat langer te staan; u kunt het zien.'"
154 En de jonge kerel zei: "Meneer, ik kan dat niet doen." Hij zei: "Ik zal eerst die verklaring moeten hebben, anders kan ik dat niet doen. Het is gewoon tegen de regels." En hij zei...
155 Zijn vader zei dat hij daar achteraan zat te luisteren en zag wat de jongen zei. En hij zei: "Wacht even, zoon. Wat is dat?"
156 En hij zei dat hij erheen liep. En de oude man, een echte Christen, een echte heilige oude man, hij zei: "Wat is er, mijn goede broeder?"
157 En hij zei: "Meneer," zei hij, "ik ben... mijn vrouw staat op het punt om te bevallen." Hij zei: "Ik... ik ben... ik heb hier het recept van de dokter; zij moet dadelijk wat geneesmiddelen hebben." En zei: "Ik nam haar mee om daar in de kamer te staan." En hij zei: "Ik, ik... Kijk naar deze rij. Ik betwijfel of ik vanmiddag nog binnen zou komen." Zei: "Ik vroeg mij alleen af of... of u dit voor mij zou kunnen invullen?" Hij zei: "Ik zal daar blijven staan. Ik zal het geld voor u halen, de verklaring dat de provincie ervoor betaalt."
158 "Wel," zei hij, "zeker, meneer, ik zal het voor u halen." En hij legde het recept gewoon neer en ging terug. Hij zei dat zijn zoon wegliep en iemand anders begon te helpen.
159 Hij zei: "De kleine dame keek twee of drie keer naar buiten. Zij stond daar gewoon met het zweet op haar gezicht, hij wist dat zij erg ziek was. En de broeder stond daar met zijn armen om haar heen, weet u, en zei: 'Houd vol, lieveling, nog heel eventjes.' Zei: 'De goede apotheker is wat medicijnen voor ons aan het halen.'"
160 Hij zei: "Ik maakte het geneesmiddel zo vlug als ik kon klaar en vulde mijn recept in." En hij zei: "Toen ik het in haar hand wilde leggen, broeder Branham, keek ik en ik legde het in een hand met het litteken van een spijker." Hij zei: "Ik zag de doornen op Zijn wenkbrauw." Hij zei: "Ik sloot mijn ogen en ik keek weer." Hij zei: "Ik besefte op dat moment dat in zoverre ik het gedaan had aan 'de minste van deze Mijn kleinen', ik het aan Hem gedaan had."
161 Hij zei: "Gelooft u dat?"
Ik zei: "Met heel mijn hart, dokter; ik geloof er ieder woord van."
162 Wat is het? Hij zei: "Sindsdien is Christus meer voor mij geweest. Omdat het een paradox was om dat voor die vrouw te doen. Ongetwijfeld zouden gewone mensen dat niet willen geloven, maar", zei hij, "ik dacht het slechts aan u te vertellen, omdat ik weet dat u zulke ervaringen hebt gehad."
Ik zei: "Jazeker, dat is juist", zei ik.
163 Ik herinner mij zoiets over Martinus, toen ik van hem las. Toen hij nog maar een jongen was, werd hij door God geroepen. Zijn familie waren heidenen. En zijn vader was een soort, o, ik weet het niet, een militair, denk ik, en voor hun zonen is het goed om hen te volgen. Hij zei... op een dag, toen hij daar door de stad reed. Ik ben nu vergeten waar het was. En ik geloof dat hij een Fransman was. En hij zei dat hij door de poort ging; er lag daar een oude man dood te vriezen; 't was erg koud weer. En de mensen die passeerden, wilden hem niets geven. En men zegt dat hij stilstond. En de mensen, die beweerden absoluut gelovigen te zijn, liepen door en lieten de oude man daar zo liggen. En hij smeekte om iets waar hij zich in kon wikkelen, en zei dat hij aan het doodvriezen was.
164 En Martinus nu, voor zijn bekering, ging er naar toe, nam zijn eigen mantel, en hij, die soldaat was, sneed hem in tweeën en wikkelde de oude landloper er zo in, en legde het andere stuk om zichzelf heen. De mensen lachten om hem en zeiden: "Een vreemd uitziende soldaat met een halve mantel aan." Ziet u, het laat u vreemde dingen doen. Er was iets in hem, waardoor hij geloofde dat er een God was.
165 Die nacht, nadat hij zich te ruste had gelegd en een poosje had geslapen, werd hij wakker. Iemand maakte hem wakker en hij keek. Daar bij zijn bed stond Jezus, gewikkeld in dat andere stuk mantel. Dat was het begin van Martinus.
166 Wat was het? Hij had een absoluut, dat Gods Woord waar is. "Wat u aan deze Mijn kleinen doet, doet u aan Mij." Broeder, ik ben aan dat absoluut verbonden. En ik weet dat ieder van u...
167 In plaats van een altaaroproep te hebben deze morgen, denk ik dat ik een toewijdingsoproep zou willen doen. Laten wij onszelf aan dit absoluut toewijden. Gelooft u dat het Woord Gods absoluut is? [Samenkomst zegt: "Amen." – Vert] Gelooft u dat Hij vandaag Dezelfde is Die Hij altijd was? ["Amen."]
168 Er zijn predikers hier binnen; zou u uw levens niet willen toewijden, gewoon, gewoon een absoluut nemen? Wat willen wij vandaag? Wat willen wij doen met een gemeenschapskaart of een geloofsbrief? Wij willen Jezus Christus. Wij zijn niet aan een gemeenschapskaart verbonden. Wij zijn verbonden aan het Woord van God: "Jezus Christus, Dezelfde gisteren, vandaag en voor immer." Gelooft u dat? [Predikers zeggen: "Amen." – Vert]
169 Laten wij nu gewoon opstaan en onze levens opnieuw toewijden. Ik wil het ook met het mijne doen. Ik verbind mijzelf opnieuw. Ik controleer mijn verbinding; of de knoop is vastgebonden. Ik controleer mijn absoluut. "Here, als er iets in mij is buiten Uw Woord, neem het weg. Ik weet niets anders dan U. Ik wil niets anders weten dan U." Nu, iedereen, op uw eigen manier.
170 Ik heb gedurende de week tot u gesproken. Ik heb u de Waarheid gezegd. God heeft de Waarheid bevestigd. Hij deed het keer op keer en telkens opnieuw. U weet wat het absoluut is. Nu, tot u en mij, samen, u allen vrouwen, u allen mannen, jongens, meisjes, wat u ook bent, u allen koorleden, u allen mensen hierboven, overal samen, beneden in het souterrain, boven op het balkon, langs de muren, achteraan in de vleugel, waar wij ook zijn, laten we Jezus nemen, ons Absoluut, want wij moeten komen tot de dalen van de schaduw des doods. Ik ken niets anders dan Hem. Hij is mijn Absoluut, omdat Hij is opgewekt in mijn leven en ik weet dat Hij echt is.
171 Laten wij nu gewoon onze handen opheffen en bidden. Laten wij onze toewijdingsdienst houden.
172 Here Jezus, Uw Woord is vanouds, het is het begin en het einde. Ik wijd mijzelf nu, met deze samenkomst, opnieuw toe, over deze kansel vandaag. Ik vraag voor deze gemeente, de 'Life Tabernacle', om een toewijding. Vereffen al de geschillen, laat het allemaal voorbij zijn; haal geen oude koeien uit de sloot. Predikers van het Evangelie, die bezorgd zijn... en dachten dat er iets zou gebeuren... O God, wij verbinden onszelf deze morgen aan Jezus Christus, het Woord, en besluiten niets anders te weten dan Christus en Hem gekruisigd. O Noordster, o Heilige Geest, o Kompas van God, kom nu in ieder hart. En wij wijden onszelf aan U toe, door Jezus Christus' Naam. God zij geprezen! Amen.
In orde, broeder.