Gods Woord vraagt om totale afscheiding van ongeloof
Door William Marrion Branham1 ... Schriftgedeelten, bij een paar Schriftgedeelten die ik hier heb uitgeschreven voor wat ik een tekst zou willen noemen (ik zou niet weten of het een tekst te noemen is of niet). Maar als tekst wil ik deze gedachte nemen: Gods Woord vraagt om een totale afscheiding van ongeloof.
2 En nu wil ik uit de Bijbel lezen, uit het boek Genesis, het dertiende hoofdstuk van Genesis; en wij willen beginnen het vijfde vers te lezen. Ik houd er van het Woord te lezen, omdat wat ik zeg zou kunnen falen – dat is een mens – maar als ik dit Woord lees: wat Hij zegt kan niet falen. Dan weet ik dus dat er een goede uitkomst van zal zijn, als het niets meer is dan alleen het Woord te lezen.
Wij beginnen met het vijfde vers van het dertiende hoofdstuk:
En Lot, die met Abram trok, had ook schapen, en runderen, en tenten.
En dat land droeg hen niet, om samen te wonen; want hun have was veel, zodat zij samen niet konden wonen.
En er was twist tussen de herders van Abrams vee, en tussen de herders van Lots vee. Ook woonden toen de Kanaänieten en Ferezieten in dat land.
En Abram zeide tot Lot: Laat toch geen twisting zijn tussen mij en tussen u, en tussen mijn herders en tussen uw herders; want wij zijn mannen broeders.
Is niet het ganse land voor uw aangezicht? Scheid u toch van mij; zo gij de linkerhand kiest, zo zal ik ter rechterhand gaan; en zo gij de rechterhand, zo zal ik ter linkerhand gaan.
En Lot hief zijn ogen op, en hij zag de ganse vlakte der Jordaan, dat zij die geheel bevochtigde; eer de HEERE Sodom en Gomorra verdorven had, was zij als de hof des HEEREN, als Egypteland, als gij komt te Zoar.
Zo koos Lot voor zich de ganse vlakte der Jordaan, en Lot trok naar het oosten; en zij werden gescheiden, de een van de ander.
Abram dan woonde in het land Kanaän; en Lot woonde in de steden der vlakte, en sloeg tenten tot aan Sodom toe.
En de mannen van Sodom waren boos, en grote zondaars tegen de HEERE.
En de HEERE zeide tot Abram, nadat Lot van hem gescheiden was: Hef uw ogen op, en zie van de plaats, waar gij zijt noordwaarts en zuidwaarts, en oostwaarts en westwaarts.
Want al dit land, dat gij ziet, zal Ik u geven, en aan uw zaad, tot in eeuwigheid.
3 Nu, de gedachte is dat Gods Woord vraagt om een totale afscheiding. Wij weten dit alleen als wij het Woord lezen en als wij het Woord Zichzelf zien manifesteren.
4 Nu, in den beginne (Genesis 1:3), vinden wij dat er duisternis op de aarde was, en de Geest van God zweefde over de wateren, en zei: "Daar zij licht", en er was licht. En God zag dat het licht goed was en God scheidde het licht van de duisternis. Dus het Woord van God begon het licht van de duisternis te scheiden vanaf het begin. En zo blijft het tot op deze dag.
5 Zoals ik gisteravond van Jezus zei, toen Hij nog maar twaalf jaar oud was, en wat een fout was van Zijn moeder, (waarvan de mensen beweren dat zij de moeder van God is) hoe die vrouw zei: "Wel, Uw vader en ik hebben U met tranen gezocht."
6 En snel zei Hij, Die het Woord was: "Wist gij niet dat Ik bezig moet zijn met de dingen Mijns Vaders?"
7 Ziet u, zij beweerde dat Hij de zoon van Jozef was, maar Hij was de zoon van Jozef niet. Als Hij de zoon van Jozef was geweest, zou Hij bij hem geweest zijn, maar Hij was bij de Vader, in Zijn zaken. Het Woord is dus altijd corrigerend en altijd juist, en het Woord zal elke verkeerdheid corrigeren, altijd.
8 Nu, toen de aarde die... God ging de aarde gebruiken en zij was in totale duisternis. De Geest van God sprak en zei: "Daar zij licht" en Hij scheidde het licht van de duisternis. En het heeft dat sindsdien altijd gedaan – het licht scheiden van duisternis. Gods Woord scheidde ook het water van het land in het begin. God sprak, en het water werd gescheiden van het land. Zodat...
9 Hij had daar een reden voor. God spreekt nooit één woord tenzij Hij een reden heeft om dat woord te spreken. Hij is niet zoals u en ik, die gewoon – of speciaal ikzelf, die zovele dwaze dingen zegt. God spreekt elk woord met een bedoeling en als iets dat Hij probeert te bereiken en zal bereiken door Zijn Woord. En het zal precies voortbrengen wat Hij heeft gezegd dat het zal doen.
10 Nu, als God had gezegd: "Daar zij licht" en er was geen licht, dan was dat God niet Die dat zei. Ziet u?
11 Wanneer God iets zegt, moet Hij ondersteunen wat Hij zegt. En wanneer het Woord Gods is betuigd, wanneer het Woord betuigd is, is dat licht. Nu, het Woord Zelf is geen licht tot het betuigd licht is.
12 Als God had gezegd: "Daar zij licht", en er was geen licht, dan was het niet het Woord van God; maar toen er licht op aarde voortkwam, toonde dat dat het Woord werd betuigd; en het was licht.
13 Vandaag nu, als God een belofte heeft gedaan, en wanneer die belofte betuigd wordt, dan is dat licht; dat is het licht van de dag, wanneer het Woord wordt betuigd, wanneer het Woord voor het uur betuigd wordt.
14 Toen zou God een aarde gaan hebben waarop Hij vegetatie ging laten groeien, en Hij zou mensen op aarde hebben. En toen sprak Hij en scheidde de wateren van de zee. Toen scheidde Hij ook, in Genesis, leven van dood.
15 Nu, als wij het Woord van God geloven, dan is het het Woord des levens voor ons; maar als wij het Woord van God in twijfel trekken, dan is het de dood voor ons. Want God heeft gesproken; wie kan het loochenen? Ziet u? En als wij het Woord van God betwijfelen, dan wordt het de dood – zoals Eva.
16 Nu, Eva betwijfelde één kleine frase van Gods Woord, en wat deed het? Het veroorzaakte al deze moeite die wij hebben. Als zij achter het Woord zou zijn gebleven, verschanst achter het Woord, de gehele wapenrusting Gods, en er niet ongelovig in was geweest, dan zou het nooit gegaan zijn zoals het gegaan is; het zou nooit op deze wijze gebeurd zijn. Maar, ziet u, daar kwam de dood.
17 God had toen ook een verzoening. Barmhartig zijnde voor ons, accepteerde Hij een vervangende dood voor hun dood welke beiden...
18 Ook scheidde Hij het leven van de dood in de hof van Eden.
19 En Hij deed het door Zijn Woord. En vandaag doet Hij hetzelfde, terwijl wij in grote duisternis zijn (zoals ik er zondag over sprak), duisternis over het land, op de mensen, en grote duisternis. Temidden van dit alles, spreekt Hij nog steeds Zijn Woord van leven tot degenen die het willen geloven. En nu, wij vinden dat als...
20 Jezus heeft ons voortdurend verteld dat er een afscheiding is. En wij ontdekken dat het laatste dat aan het menselijk ras voorspeld is voor de grote dag van het einde, wanneer wij opklimmen in de tegenwoordigheid van God is dat er een uiteindelijke afscheiding zal zijn. Hij zal de schapen van de bokken scheiden.
21 God zal... heeft voortdurend afscheiding gemaakt; afscheiding. En dat is wat Hij vanavond doet. Dat doet Hij altijd. U kunt het zien in elke samenkomst. Hij scheidt geloof van ongeloof. Hij spreekt het uit. Hij verklaart Zichzelf aan degenen die Hem zullen geloven, die geloof in Hem hebben.
22 Wij ontdekken in Numeri, het zesde hoofdstuk, dat een Nazireeër-roeping... dat het de roeping van een Nazireeër was, om zichzelf af te scheiden van de gehele wereld, voor het Woord van God. Nu, dat is een Nazireeër roeping – afgescheiden.
23 Wij ontdekken dat Simson een Nazireeër was voor de Here en dat hij was afgescheiden door een teken. En dit teken was dat hij zijn haar lang moest dragen in zeven lokken. Het was een teken van afscheiding, dat hij geroepen was voor een doel.
24 En ik wil hier niet over gaan beginnen, omdat ik zei dat ik slechts enkele minuten ging spreken.
25 Maar ik vind vandaag, wanneer wij onze zusters lang haar zien dragen, zoals de Bijbel zegt dat zij behoren; ik vind dat het een Nazireeër-teken is dat zij de Here willen volgen. Ik weet dat dat plat klinkt, maar ik wil dat het thuis komt (zie?), omdat het zo is. Het ziet eruit alsof iemand zich probeert te houden aan iets wat God haar vertelde te doen. Ongeacht wat de prijs is, wat de wereld daarbuiten er over te zeggen heeft, of hoeveel spotters of lachers of critici er zijn, dat stoort een persoon niet die totaal afgescheiden is van de dingen van de wereld tot de dingen van God. Zij zullen het Woord gehoorzamen en zichzelf afscheiden van de dingen van de wereld, omdat het Woord hen afscheidt.
26 Ik weet dat zij door kritiek gaan, maar als wij niet bekritiseerd werden, dan zou er iets verkeerd zijn. De wereld kent de haren altijd. Maar zoals ik gezegd heb... Bedenk, kritiek terwille van het Woord van God is slechts groeipijn van Zijn genade. Het toont aan dat u uzelf afgescheiden hebt om een Christen te zijn, om als één te handelen, als één te leven, en om elk gebod van God te gehoorzamen. En het is een Nazireeër gelofte om u af te scheiden, een roeping van God die u van de dingen der wereld afscheidt.
27 Ik geloof vanavond dat elke man en vrouw, elke jongen en elk meisje, geboren uit de Geest van God, een Nazireeër voor de Here is, omdat zij die dingen... zichzelf afgescheiden hebben van de zorgen van de wereld en wat de wereld ook maar heeft te zeggen.
28 U woont in deze stad hier waar ze grote scholen hebben. En wij zien dat onze natie roept om een hogere standaard van opleiding (wat in orde is, daar is niets van te zeggen), maar die opleiding kan u geen verlossing geven. Een wetenschapper kan een tarwekorrel splijten en u zeggen hoeveel verschillende chemicaliën er in zitten, maar hij kan niet het leven vinden dat er in is. Een opleiding kan u leren – of kan u wiskunde onderwijzen en kan u geschiedenis en wat ook maar, onderwijzen; maar zij kan u geen leven brengen. Uw opleiding zal dat niet doen.
29 God heeft één manier om u leven te brengen: dat is wanneer u gereed bent uzelf af te scheiden van al de dingen van de wereld en al de zorgen van de wereld, om alleen Gods beloofde Woord aan te hangen.
30 Paulus was een Nazireeër voor de Here. Hij was afgescheiden van zijn orthodoxe kerk, naar het Woord van de levende God.
31 Aäron was een Nazireeër voor de Here. Hij was afgescheiden uit het midden van de broeders om de geboortestenen te dragen en om de hogepriester te zijn.
32 Het is een totale afscheiding. Wij moeten niet meer teruggaan in de wereld, of iets met de wereld te maken hebben, maar slechts trouw blijven aan God. Jezus komt voor een bruid, een vrouw, een gemeente die afgescheiden is van de dingen van de wereld of de zorgen van de wereld. Zij is afgescheiden van de modes van dit moderne tijdperk waarin wij leven. Zij is afgescheiden van de zorgen en tradities van kerken. Zij is afgescheiden, alleen voor God, en God is het Woord. En zoals man en vrouw één zijn, zo worden de bruid en het Woord Eén, want het Woord leeft door de bruid heen. Dat is hoe – dat zijn haar geloofsbrieven. Dat is haar identificatie.
33 Als ik een titel in de wacht kon slepen van 'Doctor in de Wijsbegeerte' of 'Doctor in de Rechten' en u mijn geloofsbrieven zou kunnen tonen van een bepaalde organisatie of van een of andere school, dan zou die school die geloofsbrief erkennen.
34 Maar de enige geloofsbrief die een gelovige heeft is het Woord van God, dat in hem leeft, verklarend dat Jezus Christus in die persoon leeft. Dat is een afgescheiden Nazireeër voor de Here, afgescheiden omwille van het Woord. De Bijbel zegt: "Het Woord van God is scherper dan een tweesnijdend zwaard, vaneenscheidend het merg van het been, en onderscheidend de gedachten des harten." Dat is de reden dat Jezus naar de mensen kon kijken, en waarnemen wat zij dachten; Hij was het Woord.
35 Nu, de eerste Adam die in de wereld werd geboren – of niet geboren, maar geschapen door God – de eerste Adam scheidde zichzelf af van het Woord, voor zijn vrouw. Nu, hij had bij het Woord kunnen blijven als hij had gewild, maar hij scheidde zichzelf van het Woord af om met zijn vrouw te zijn.
36 Dat is precies wat het doorsnee vleselijke kerklid vandaag doet: scheiden zichzelf af van het ware levende Woord om aan hun kerk vast te houden. Waar de... Eva plaatste een vraagteken bij het Woord, of God zou straffen of niet. Satan plaatste het vraagteken; Eva geloofde het.
37 En dan, waar... De kerk vandaag zet het vraagteken bij het Woord: "Is Hij Dezelfde? Leeft Hij nog steeds in Zijn gemeente en doet Hij Zijn tekenen en wonderen die Hij deed toen Hij hier op aarde was", die Hij ons zo zeker beloofde in Johannes 14:12?
38 "Hij die in Mij gelooft, de werken die Ik doe, zal hij ook doen; zelfs grotere dan deze zal hij doen, want Ik ga tot Mijn Vader. Deze tekenen zullen hen volgen die geloven." – zullen hen volgen.
39 De vraag is, voor de mensen vandaag: "Meent Hij het werkelijk?" En wanneer u accepteert wat de kerk zegt: "Meent Hij het werkelijk?", dan brengt u zichzelf in dezelfde toestand als Adam, en voegt u zich bij de vrouw van de kerk van deze wereld en u scheidt zich af van de zegeningen die God heeft beloofd aan elke gelovige die zich van de wereld zou afscheiden voor het Woord. Nu, dat is de Waarheid.
40 Wij hebben het voorrecht in de dag te leven waarin het Woord van God, waarvan wij gezien hebben dat er door elk tijdperk heen bepaalde dingen zijn toebedeeld om te gebeuren... En wanneer dit werd toebedeeld, vraagt een man zich soms af hoe het gedaan zal worden. Professoren hebben hun eigen idee. Maar in die tijdperken heeft God altijd Zijn profeet gezonden. En het Woord van God komt tot de profeet en betuigt het Woord voor die generatie. En de profeten waren altijd de Nazireeërs, afgescheiden van al het andere om het Woord Gods te gehoorzamen.
41 Herinnert u zich niet wat Petrus en Johannes zeiden: "Is het juist voor ons om mensen te gehoorzamen of God?" toen men hen ondervroeg over de ervaring van Pinksteren?
42 Nu, de eerste mens scheidde zichzelf af, de eerste Adam, van het Woord, om met zijn vrouw mee te gaan, die betwijfelde of God al dan niet zijn Woord zou houden.
43 Wat een perfect type van de lauwe, vleselijk gezinde gelovige vandaag, die nog steeds wil blijven hangen aan wat hun traditie zegt in plaats van te nemen wat het Woord zegt – een heel werkelijk type. Hij was afgescheiden voor zijn vrouw. De vleselijke gelovige is afgescheiden van het Woord voor de kerk.
44 Maar toen de tweede Adam werd geschapen in de schoot van een vrouw en tot de wereld kwam, was Hij een Nazireeër voor het Woord van God. Hij was afgescheiden van de wereld voor het Woord. Nu, Hebreeën, het zevende hoofdstuk, het zesentwintigste vers, zegt ons dat die priesters voortdurend stierven, maar dat deze Jezus heilig was en afgescheiden van zondaars.
45 Zonde is ongeloof. Er werd nergens ongeloof in Hem gevonden. Toen Hij hier op aarde was, zei Hij: "Wie kan Mij veroordelen vanwege zonde?" Zonde is ongeloof. "Als Ik niet precies gedaan heb wat voor dit tijdperk werd geprofeteerd, als Ik niet aan de vereisten heb voldaan van wat de Messias wordt verondersteld te doen, geloof Mij dan niet. Onderzoek de Schriften, want daarin denkt u eeuwig leven te hebben en zij zijn het die van Mij getuigen (zeggen u wie Hij is)."
46 Omdat het geprofeteerd was sedert Eden dat er een Verlosser zou komen. De profeet zei dat Hij uit een maagd zou worden geboren, en hoe Hij Immanuël genoemd zou worden.
47 En ook was Hij de Raadsman, de Vredevorst, machtige God. En daarvan beschuldigde men Hem. Dat Hij Zichzelf God maakte. Hij was God, en Hij was de Vredevorst, de Machtige God en de Vader der eeuwigheid.
48 Er is geen andere Vader dan Hij, geestelijk gesproken. En Hij is de enige Vader, de Vader van ons allen. En wij vinden... Van alle gelovigen is Hij de Vader, allen die Zijn Woord zullen geloven. Want Hij was volledig afgescheiden van de kerk, van haar tradities, van Zijn moeder en van de wereld en deed alleen wat de Vader behaagde.
49 Nu, Hij was een ander persoon dan Adam. Ongeacht waarover iemand Hem, het Woord, ondervroeg, het was altijd eerst het Woord. En Hij bewees dat het Woord juist was.
50 Toen Satan het voor Hem een vernisje probeerde te geven en zei: "Er staat geschreven..."
51 Hij zei: "Ja, en er staat ook geschreven..." Hij wederstond Satan op het Woord, want dat was Hij, het Woord.
52 In de Bijbel, Johannes, het eerste hoofdstuk, staat: "In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God en het Woord was God." "En het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond." Hij is Dezelfde gisteren, vandaag en voor immer.
53 Er is altijd een verband met het gesproken Woord van God, Gods belofte voor de dag. En wanneer het komt, is het zo ongewoon dat de mensen het nauwelijks kunnen grijpen; omdat wij zo ingebed zijn in vormen en ideeën van onszelf dat het moeilijk voor ons is om vast te grijpen wat Waarheid is.
54 Ik denk dat veel daarvan van toepassing zou zijn op Jozef in de dagen van Maria in haar zwangerschap. Zij zou moeder gaan worden; en Jozef had haar lief en hij wilde geloven. Hij was een rechtvaardig man, een goed man. En hij wilde het verhaal geloven dat Maria hem vertelde, maar nog steeds was er een vraag van: "Nu, zij is een goede vrouw..." Zonder twijfel had Maria hem het bezoek van Gabriël aan haar, uitgelegd. En hij was een rechtvaardig man, uit het geslacht van David.
55 En toch, het zag er naar uit dat zij hem als een dekmantel probeerde te gebruiken om haar smaad weg te nemen, omdat als zij met hem verloofd was en in deze toestand gevonden werd, dat hetzelfde betekende als overspel. (Deuteronomium vertelt ons dat, en men werd gestenigd voor de daad.) En het zag er naar uit dat zij hem als dekmantel gebruikte.
56 En de man, een goede man, een rechtvaardig man, de Bijbel zegt dat hij een rechtvaardig man was. Maar haar geval was zo ongewoon dat hij het niet kon vatten. Hij zou in haar lieflijk gelaat kijken en de oprechtheid en eerlijkheid waarmee zij haar verhaal zou vertellen in... En ongetwijfeld ging hij dan maar naar zijn huis of zijn timmermanszaak, zeggend: "Ik kan gewoon niet begrijpen hoe zij mij iets verkeerds zou kunnen vertellen – maar de zaak is zo ongewoon!"
57 Als hij slechts de Schriften onderzocht zou hebben, dat een maagd moest ontvangen! Ziet u, het was zo ongewoon voor hem, omdat het buiten de lijn van zijn denken lag; maar zij was precies in de Schrift.
58 En zo is het vandaag, broeders, dat de kracht van de opstanding van Jezus Christus en Zijn beloofde Woord van dit uur zo ongewoon is, dat goede mensen erover struikelen. Het is te ongewoon. Zij zeggen dat de doden werden opgewekt, de blinden zien, de doven horen, de Heilige Geest de gedachten onderscheidt, dingen voorzegt die komen te gebeuren; nooit faalde het één keer. O, zij kunnen het niet vatten. Het is zo ongewoon. Zij zeggen dus: "Wel, het is telepathie" of "het is een boze geest", precies zoals zij deden in die dag. De ongewoonheid van het Woord van God!
59 Maar wanneer een man in de wereld geboren is als een gelovige, wordt hij een Nazireeër wanneer hij zich van alles afscheidt wat in tegenspraak is met het Woord, een totale afscheiding. Jezus zei: "Ik ben gekomen om een man te scheiden van zijn vrouw (een gezin te verscheuren). En hij die zijn kruis niet zal opnemen om Mij te volgen is niet waardig om de Mijne genoemd te worden." Een afscheiding van alles, om het even wat: van de kerk, van een gemeenschap, van een geloof, of van de familie, of iets dat zou staan tussen u en het geloven van het gehele Woord van God. Als uw ziel niet elke belofte voor dit uur zal ondersteunen met een "amen", is er ergens iets verkeerd; u hebt een afscheiding nodig.
60 Dus, Jezus was het vleesgemaakte Woord en Hij was volledig afgescheiden van zondaars – ongelovigen, zodat het Woord Zelf volledig en volkomen door Hem heen stroomde, zodat Hij zei: "Ik doe niets tenzij Ik het de Vader eerst zie doen."
Zij vroegen, ondervroegen Hem over de dingen. Hij zei: "Waarlijk, Ik zeg u: de Zoon kan niets doen in Zichzelf, dan wat Hij de Vader ziet doen." En let op, alles wat Hij zei was perfect. Gewoon... Hij hoefde het niet te vragen, erover te denken; het was perfect. En Zijn perfecte Waarheid scheidde altijd de Waarheid af van de dwaling.
61 Zoals ik daarnet aanhaalde, nogmaals, zei zijn moeder: "Uw vader en ik..." voor die priesters waarvoor zij reeds getuigd had dat het een maagdelijk geboren Zoon was. Maar in de ogenblikken van haar verdriet...
62 Hoe kon een twaalf jaar oude Jongen – en wij hebben er geen verslag van dat Hij zelfs ooit op school was – hoe kon Zijn intelligentie zo groot zijn dat Hij zelfs kon debatteren met de priester, een wijze, geleerde man? En waarom? Toen zij deze Jozef Zijn vader noemde, was Hij, het Woord van God, vlug afgescheiden. Hij was het Woord, en het Woord corrigeerde de dwaling: "Weet gij niet dat Ik in de zaken Mijns Vaders moet zijn?" Dat was niet gewoon die kleine twaalf jaar oude Jongen. Dat was het Woord van God dat sprak door Zijn kleine kindermond om dwaling te corrigeren, scheiding makend zoals Hij deed in het begin: duisternis van licht, een leugen van de Waarheid, dood van leven.
63 Het is afscheiding. Het Woord vereist altijd totale en volledige afscheiding, zonder inachtneming. Jezus zei: "Laat ieder mensenwoord een leugen zijn, laat het Mijne waar zijn."
64 Door alle tijdperken heen is ditzelfde gebeurd. Het maakt scheiding. Hij scheidt altijd Zijn mensen af van het ongeloof. Hij deed het in het begin; Hij doet het vandaag net zo. Elk van de profeten was afgescheiden van ongeloof. Zij... De reden dat zij dat deden is omdat het Woord des Heren tot hen kwam.
65 Nu, ik geloof dat ik ergens op een avond, wellicht was het hier zondag of gisteravond, besprak wat het woord "ziener" in het Oude Testament betekende. Het betekende een man, "een vooruitziener, een man die de toekomstige gebeurtenissen vertelde, die zouden gebeuren." En dan, wanneer zij precies gebeurden, zonder mankeren, en er precies gebeurde wat hij zei, dan zei God: "Luister naar deze man", of: "Hoor hem, vrees hem, want Ik ben met hem." Dan had hij de Goddelijke uitleg van het geschreven Woord, want dat was zijn geloofsbrief ter identificatie, dat hij Gods profeet was en het Woord tot hem kwam. Dat is juist.
66 Nu, afscheiding. Het scheidde Jesaja van de kerkwereld. Het scheidde Mozes van de kerkwereld. Het scheidde al de grote profeten door de eeuwen heen van de kerkwereld, omdat zij... Het scheidde Jezus van Zijn broeders. Het scheidde de apostelen van de kerk die er was op die dag, de Farizeeën, Sadduceeën, grote mannen, heilige mannen, goede mannen, fijne mannen, nederige mannen, mannen die vruchten van de Geest hadden, meer nog dan wat Jezus in acht nam.
67 Maar wat was Zijn geloofsbrief? Dat het Woord met Hem was, het beloofde Woord van die dag leefde door Hem. Hij zei: "Wie van u kan Mij veroordelen voor zonde? Wie van u kan zeggen dat wat Ik heb beweerd niet gebeurd is?" Want Hij toonde dat Hij een afgescheiden Nazireeër van de Here was. Hij was de Here Zelf in het vlees.
68 Ook Abraham was een afgescheiden persoon van de wereld, toen God Abraham riep op 75-jarige leeftijd, ("Scheid uzelf af van uw maagschap en van al het ongeloof en kom uit naar een wereld waar u nog nooit eerder in hebt gewandeld en onder een volk dat u voordien nooit hebt gekend. Kom uit en scheid uzelf van een ieder die tegen datgene zou zijn wat u gelooft, opdat u een Nazireeër moge zijn voor de Here"), omdat hij een belofte vasthield van een zoon. Hij moest scheiden van zijn vader, van zijn moeder, van zijn verwanten.
69 En wat scheidde hem af? Niet dat hij een goed man was, maar dat hij geloofde dat God in staat was de belofte te houden die Hij hem had gegeven.
70 En toen hij... Vijfentwintig jaar later, en de baby was nooit gekomen; Sara was negentig, hij honderd jaar... En toen de Engel des Heren hem bezocht (waar Jezus naar verwees dat die opnieuw zou komen in de laatste dagen), zat God in een menselijke gedaante voor hem neer en sprak. En Sara, die bijna honderd jaar oud was, in de tent achter Hem, lachte, omdat de Engel zei: "Ik zal u bezoeken overeenkomstig de tijd der belofte."
71 En zij zei: "Ik die oud ben, zou ik opnieuw genot hebben met mijn heer, waarvan ik zie dat hij oud is?"
72 En deze Man, Die God in het vlees was, zei: "Waarom lachte Sara in de tent?" Nu, zij rende naar buiten en probeerde het te loochenen. Maar Hij zei: "Ja, maar gij deed het." Zij lachte omdat zij niet geloofde dat het juist kon zijn.
73 Merk nu op dat Jezus zei dat dat weer zou komen: "Zoals het was ten dage van Sodom, zo zal het zijn bij de komst van de Zoon des mensen." Opnieuw zou de Geest van God op sterfelijk menselijk vlees komen. Die Man at het vlees van een kalf, dronk de melk van de koe en at boter en brood – in menselijk vlees; en Abraham zei dat Hij 'Elohim' was: God, gemanifesteerd in het vlees. Jezus beloofde dat God, voor Zijn komst, opnieuw in menselijk vlees zou gemanifesteerd worden. Dat is de Heilige Geest – er is slechts één God – Zichzelf manifesterend, opnieuw Lot van Abraham scheidend.
74 Lot wilde de wereld. En God verscheurde zijn wereld en scheidde Abraham en Lot – Lot, die een type was van een vleselijke gelovige, die niet dacht dat deze dingen waar waren. Hij ging gewoon voort ginds in Sodom. En hij had niet de echte durf om het er tegen op te nemen (zoals wij het noemen) en wat juist was, juist te noemen en het verkeerde verkeerd. Hij ging dus daar heen.
75 Al deze gelovigen (want wij zouden er uren mee door kunnen gaan) waren als een hoop wisselgeld uit uw zak in Gods hand. U haalt er een hoop wisselgeld uit. Er zijn centen, stuivers, dubbeltjes, kwartjes, guldens, rijksdaalders; alles in muntstukken. Nu, zo is de wereld in Gods handen. Er zijn sommige mensen die slechts een waarde kunnen hebben van een cent en God kan hen alleen gebruiken op de wijze van een cent. Dat is al wat zij kunnen kopen. Wijs hen niet af. Als zij de echte Waarheid niet kunnen geloven, verwerp hen niet; schop hen er niet uit, zeggend dat zij er niet in zijn, want God gebruikt soms centen.
76 Lot was maar een cent; Abraham was een zilveren gulden. Er zijn dus een honderd Lots nodig om één Abraham te maken. En dus zal er... Een honderd vleselijke gelovigen zullen nooit in de tegenwoordigheid van een echte Christen staan, die afgescheiden is van de vleselijke dingen van de wereld, levend in Jezus Christus, waar het Woord door hem heen kan stromen.
77 Hij kan slechts de waarde van een cent nemen; dat is alles wat hij heeft. U ziet dus dat mensen zeggen: "Ik geloof niet in genezing; ik geloof niet in deze dingen." Weet slechts dat het een cent is, maar laat hen gewoon gaan. Ziet u? Slechts de waarde van een cent en dat is dus alles wat hij kan kopen. Stop hem niet; laat hem gewoon gaan. Bedenk dat dat gewoon zo ver is als hij kan gaan.
Jozef, hij was afgescheiden van zijn broeders.
78 Ja, ik bedoelde dat niet op die harde wijze dat ik het zei. Ziet u? Ik bedoel, als hij gewoon zegt: "Wel, ik behoor hier toe, en dat is wat wij geloven." Het is slechts een cent; vooruit maar (zie?), slechts een cent.
Zeg: "Wel, de Here zegene u, mijn broeder."
79 Zie, hij is koper; hij kan nooit zilver zijn. Laat het dus gewoon verder gaan. God kan hem gebruiken. O, Hij gebruikt het. Ik zou hem liever daarginds in een kerk zien, dan hem te zien in een bar op de hoek, u niet? Zeker. Laat het dus gewoon gaan; God kan het hoe dan ook gebruiken, misschien niet erg veel, maar Hij zal gebruiken wat Hij kan gebruiken, zoveel als zij Hem laten gebruiken.
80 Dus, dat is een soort ruwe manier om iets uit te drukken, maar ik... Wel, ik hoop dat u de waarheid ziet die ik er in bedoel, wat bedoeld wordt. Ziet u?
81 Hij kan niet geloven in onderscheiding en de krachten van God die beloofd zijn voor deze dagen.
82 Die Farizeeën konden het evenmin. Zij konden niet zien dat Jezus God was. O neen! "U, een mens, maakt uzelf God."
83 Op een dag stond Hij daar, nadat Hij de brokken brood voor hen had vermenigvuldigd, enzovoort; en Hij zei: "Tenzij gij eet het brood van het lichaam van de Zoon des mensen en Zijn bloed drinkt, is er geen leven in u."
84 O, ik kan mij Zijn samenkomst indenken; zij liepen bij Hem weg. "Deze man verwacht van ons dat wij kannibalen worden. Iemands vlees eten? O, dat is krankzinnig!"
Doctoren, medische dokters, enzovoort, zeiden: "De man is gek. Dat is alles. De priester heeft gelijk. Die man is gek. Geeft ons Zijn lichaam te eten!"
85 Dat is al wat Hij zei. Ziet u? Maar het geestelijke verstand... Misschien konden zij het niet begrijpen, die discipelen; zij wisten niet precies wat het betekende, maar zij geloofden het hoe dan ook, omdat het waar vandaan kwam? Het kwam van Degene waarvan zij wisten dat Hij de Zoon van God was.
86 Ik mag niet in staat zijn alles te begrijpen wat hier in staat, maar ik geloof het. Het is Gods Woord. Ik wil mijzelf afscheiden van alles wat er mee in tegenspraak is. Ik heb getracht om op die wijze te staan.
87 Merk een andere groep op: de zeventig die Hij riep. Op een dag stond Hij hen toe te spreken en Hij zei: "De Zoon des mensen zal opvaren ten hemel van waaruit Hij gekomen is."
88 Zij zeiden: "Deze man? Hij nam ons mee naar de plaats waar Hij werd geboren. Wij kennen Zijn moeder, Maria. Wel, wij kennen Zijn broeders. Wij kennen al... En dan gaat deze Man ons meenemen... De Zoon des mensen komt – vaart op ten hemel waar Hij vandaan kwam? Hij komt van Bethlehem. Hoe deed Hij dat?" Ziet u, Hij zei het op die manier. Ziet u? En zij wandelden niet langer met Hem. Zij gingen weg; zij zeiden: "Ach, deze man; wij weten dat er iets verkeerds met Hem is."
89 Die discipelen zaten daar ook. Ziet u? Zij geloofden. Zij hadden gezien dat het beloofde Woord voor die dag door Hem betuigd en gemanifesteerd werd. Wie zou kunnen scheppen dan God Zelf, om brood te nemen en te... Zij wisten dat Hij de Zoon van God was. Of het nu in raadsels was of niet, of zij het begrepen of niet, zij wandelden regelrecht door hoe dan ook omdat het Woord was betuigd en zij afgescheiden waren van alles wat ermee in tegenspraak was.
90 God, help ons om dergelijk geloof te hebben! Wij geloven dat deze Bijbel de Waarheid is. Ik mag niet geloof genoeg hebben om al de beloften te doen gebeuren, maar ik geloof het hoe dan ook. Ik geloof het uur waarin wij leven.
91 Jozef, afgescheiden van zijn broeders zonder oorzaak... Nu, wat was er met hem aan de hand? Hij wilde niet afgescheiden worden. Het was zijn wil niet om te scheiden, maar zij scheidden zichzelf van hem af. Ziet u? Van zijn helder glimmende rijksdaalder; hun waarde van een cent kon het niet verdragen. Zij wisten dat zij patriarchen waren. Zij wisten dat Izaäk hun – of excuseert u mij – dat Jakob hun vader was en zij wisten dat dat waar was. Maar Jozef werd geboren... Hij kon het niet helpen. Hij was geestelijk; hij zag visioenen; kon dromen uitleggen en zij waren volmaakt juist. Wat hij ook zei was de Waarheid. En zijn patriarch-broeders werden bewogen door afgunst en verkochten hem aan de Egyptenaren. Ziet u, zij scheidden zichzelf van hem af omdat zij centen waren. Hij was van een andere kwaliteit.
92 Zo is een echte gelovige vandaag. Hij is van een andere kwaliteit. Zij zullen zichzelf afscheiden. Zij begrijpen het niet. Koper van zilver.
93 Nu wij ontdekken dat zij werden bewogen door afgunst en hem verkochten. Waarom? Zij doen vandaag hetzelfde. Wat het werkelijk was, zij zeiden dat zij... Het was wegens jaloersheid. Zij wilden niet achterblijven doordat de kwaliteit in hen niet de kwaliteit was die in hem was, en daarom waren zij jaloers, omdat zij centen waren en hij een rijksdaalder. Ziet u?
94 Nu, als de cent zou zeggen: "Gezegend zij de Naam des Heren. Mijn broeder 'rijksdaalder' hier (ziet u?), ik kan niet gewisseld worden waarvoor hij het wordt, maar ik zal doen wat ik kan." Dat is dat... Wij zouden dan met elkaar kunnen opschieten. God zou Zijn programma voltooien.
95 Zoals ik u zondag predikte wordt de grote symfonie van Gods Woord gedirigeerd en de veranderingen en overgangen zijn slechts God, die de tijden verandert – zoals door de dirigent in de symfonie. Wanneer wij deze tijdperkveranderingen en tijdsveranderingen zien, en neerziend op het Blad hier, zult u ontdekken dat wij verondersteld worden hier te zijn. Zij moeten dat doen; er is geen manier om hen er vanaf te houden.
96 En wat is de muziek voor een mens die de symfonie niet begrijpt? Het is een hoop ratelend lawaai. Hij begrijpt het niet. Hij is zelfs niet geïnteresseerd. Hij wenst: "Wel, ik wilde dat zij zouden ophouden zodat ik naar huis kan gaan." Hij is niet geïnteresseerd, omdat hij de symfonie niet kent. Hij heeft er geen weet van.
97 Maar de Componist kent het einde vanaf het begin. Ziet u? En als de dirigent niet in dezelfde Geest is als de Componist, kan hij het niet uitspelen, omdat het allemaal door tekens gedaan wordt. En als het teken het niet betuigt, hoe zullen de musici het spelen? Amen! Dat is het!
98 Als de bazuin een onzeker geluid geeft, wie kan – wie zal weten hoe zich ten strijde toe te bereiden of terug te trekken of wat te doen?
99 Kijk naar het Woord en zie waar wij leven, dan kunt u centen zien, en wat zij doen. Maar u kunt degenen zien die glinsteren, die uitkijken en het Woord kennen en op de uitkijk staan om deze tekenen te zien gebeuren. Daar is het. [Broeder Branham knipt met zijn vingers – Vert]
100 Zoals de kleine vrouw bij de bron, toen Hij zei: "Ga uw man halen", zei zij: "Ik heb er geen."
Hij zei: "Dat is juist. U hebt er vijf gehad."
101 Zij zei: "Heer, ik bemerk dat Gij een profeet zijt. Wij hebben er honderden jaren geen meer gehad. Maar wij weten dat de Messias komt en Hij zal een profeet zijn. Dat is wat Hij zal doen."
Hij zei: "Ik ben Hem."
102 O, de maat van de symfonie ging gewoon precies juist, van laag naar hoog. Zij liep de stad in en zei: "Kom, zie een Man die mij de dingen verteld heeft die ik heb gedaan. Is dit niet de echte Messias waar wij naar uitkijken?"
103 Zeker. Ziet u, zij begreep welk blad van de muziek het was in de symfonie, die geloof scheidt van ongeloof. Geloof kan slechts... komt niet door een kerk, geloof komt door het horen van het Woord van God, en door te weten wat het is. Nu, wij vinden vandaag hetzelfde.
104 Vele mensen kijken naar gaven. (Bij het sluiten nu, nog vijf minuten.) Mensen kijken naar gaven en denken: "O, wat een groot iets!" En zij proberen gaven na te bootsen. U kunt dat niet doen. U kunt niet van een cent een riks maken. U kunt het geen stuiver maken, ziet u, en kunt het geen duppie maken; het is een cent. Maar als u slechts uzelf herkent als een cent en met de rest van het wisselgeld meegaat, ziet u, dan kan God u gebruiken. Wij zijn misschien niet in staat om alles te doen... Er was geen... Iedereen...
105 Toen God Israël uit Egypte riep, hoefde niet ieder van hen hetzelfde te doen als Mozes, maar zij geloofden het. Dat is juist. Zij geloofden Mozes, omdat zij wisten dat het een teken van het uur was en dat God bewezen had, dat hij Zijn Woord had. Zij zeiden: "Farao heeft speren."
Hij zei: "Maar Mozes heeft Zijn Woord."
106 Dat is het. Farao mocht een leger hebben, maar Mozes had het Woord; omdat hij Gods profeet was, en het Woord tot hem kwam, en het was betuigd dat het de Waarheid was. Het was de levende God Die stof kon opnemen, het kon opwerpen en vliegen kon laten komen. Een man kan dat niet doen. Het was een man die daar stond en zei: "Morgen omstreeks deze tijd zal er zo en zo zijn", en het was er. Ziet u? Zij wisten dat Mozes Gods Woord had. Ongeacht hoeveel speren en kerkers Farao had en hoeveel bakstenen er te maken waren, Mozes had het Woord. Zij vertrokken dus de woestijn in.
107 Daar was een man, Dathan, die zei: "Mozes neemt teveel op zichzelf. Wij zijn allen heilige mensen, zodat wij allen bekwaam behoorden te zijn om te doen wat Mozes deed."
En Mozes zei: "God, hoe moet dit nu?"
108 Hij zei: "Scheid uzelf af. Ga weg van hen." En Hij opende de aarde en verzwolg Dathan en zijn groep.
109 Hij scheidde licht van duisternis door Zijn Woord te betuigen. Hij is dezelfde God vandaag.
110 Tot slot, ik vertelde u gisteravond: Toen ik hier voor het eerst kwam... Dit is niet persoonlijk. Als u dat denkt, haalt u dan alstublieft gewoon de gordijnen neer voor uw hart. Ik zeg dit tot mensen die geloven.
111 Het werd gesproken en precies verteld: wèlke dingen er zouden gebeuren gedurende het tijdperk (en u bent daar allen getuigen van, zoals u gisteravond getuigde) van de onderscheiding af en verder; hoe dat er nabootsers zouden zijn, nabootsingen, en alles wat zou gebeuren.
112 Maar het laatste was iets groots dat zou gebeuren. Wij hebben er jaren naar uit gezien. En wij weten allen wanneer het voor het eerst gebeurde, toen een schepping in bestaan kwam voor de derde keer, en toen voor de vierde keer. Gisteravond vertelde ik u van de vijfde keer dat het gebeurde.
113 En het wacht op deze Raad van Kerken wanneer die zich verenigt en de Protestanten... Als ik zondagmorgen spreek, dat is wat ik – ik bedoel zaterdagmorgen, dan wil ik daar over spreken. Ziet u? Nu, en dan, wanneer dit samenkomt, dan richt de Geest van God er altijd een standaard tegen op. Er zit een man hier vanavond die hier van getuige is.
114 Ik was niet lang geleden in Colorado, deze vorige herfst. Ik ga daar boven op jachttocht. En als... Gewoonlijk ben ik daarboven op mijn trouwdag. Toen mijn vrouw en ik huwden, spaarde ik al mijn stuivers en zo op van mijn werk en deed ze in een bakpoederbus. En ik had niet genoeg om een huwelijksreis te maken èn te gaan jagen, zodat ik ze gewoon samen nam; en ik nam haar mee op een jachttocht als huwelijksreis. Zo, sedertdien ben ik, tot mijn schande, nooit thuis bij haar geweest op onze trouwdag. Ik was in Colorado.
115 Gisteravond zag ik dat twee of drie predikers hier waren, die met mij daar boven in een kamp waren, waar ik vanaf Alaska heen moest komen om hen bij het jagen te ontmoeten. Het waren de Martin-jongens. Zij waren hier gisteravond. Ik... zij... Hier, precies daar achter. En dan die andere kleine kerel... Ik vergat zijn naam, hij zit... Was jij daar ook niet, Sonny? Dat is juist. En misschien... Is broeder Palmer hier? Ik zou... En wij waren boven in de bergen, en ik ben gids in Colorado. Ik heb daar gedurende jaren gejaagd.
116 En elke keer dat onze trouwdag, de drieëntwintigste oktober, er aankomt – er is een kleine plaats waar ik de vrouw mee naar toenam op onze huwelijksreis, boven in de 'Adirondack Mountains'. En deze plaats lijkt er gewoon op, alleen hier boven stond er trilesp, het kleine struikgewas, en daarginds berk. En dan wandel ik daarbuiten op de drieëntwintigste, ergens op de dag en neem mijn hoed af en dank de Heer voor een goede, trouwe vrouw die getrouw en goed voor mij is geweest gedurende deze jaren en die mij heeft geholpen wanneer ik uitging om het Evangelie te prediken.
117 En het was dit jaar verschrikkelijk droog geweest in Colorado, zoals het over het hele land is geweest. En plotseling was er... Ik veronderstel dat er tweehonderd man voor ons uit waren (of een honderd, excuseert u mij), zo'n honderd man voor ons uit, ginds boven de kampen. En zij waren daar gedurende vier of vijf dagen aan het schieten geweest. En ik zou een hert schieten, één waarop ik jaren gejaagd had. En ik... Maar ik, een mist kwam neer en ik kreeg hem niet te zien; en ik kon hem niet vinden. En ik had die dag op hem gejaagd.
118 En de volgende dag kwam er over de radio bericht, dat er een 'blizzard' [verblindende sneeuwstorm – Vert] kwam, die in één nacht twintig voet sneeuw kon neerwerpen in deze bergen.
119 En dus zei ik tegen de broeders... Ik riep hen binnen (de Martin-jongens waren daar ook); en ik zei: "Broeders, jullie horen wat het nieuws zei. Nu, als jullie weg willen komen, kunnen jullie maar beter meteen gaan, want het zal zo te laat zijn. Jullie zouden hier misschien gedurende een week moeten blijven. En ik zal moeten gaan, omdat ik komende maandag een samenkomst heb, Christen Zakenlieden – Volle Evangelie Zakenlieden – bij de afdeling te Tucson. Nochtans, maken jullie je keuze. Als jullie willen blijven, ben ik jullie gids. Ik zal hier bij jullie blijven." Iedereen van hen stemde: "Wij zullen blijven. Wij zullen blijven."
120 De Martin-jongens die een vrachtauto met vierwiel-aandrijving hebben (of met tweewiel-aandrijving liever), zij allen... Wij hadden een paar extra herten daar. Wij gaven ze aan de Martin-jongens en zo en zij gingen weg; omdat zij daar niet weg zouden komen, dat is alles. Dus...Zij zitten hier vanavond als een getuige.
121 En de volgende dag daarop, dacht ik: "Wel..." En het sneeuwde die dag niet – de dag dat zij weggingen. Ik zei: "Ik zal m'n vrouw opbellen en haar zeggen dat ik dankbaar ben voor haar, dat zij een lieve vrouw is en alles. Het was haar trouwdag. En dan zal ik morgen naar boven gaan naar de plaats, als wij daar boven kunnen komen voor de sneeuw valt."
122 En dus ging ik naar binnen en ik kon haar niet opbellen. Ik kwam terug. En iedereen in de stad maakte zich klaar en de grote sneeuwstorm (blizzard) was op komst. En de krant zei dat hij die nacht twintig voet sneeuw in Colorado kon doen neervallen.
123 Broeder Tom Simpson is hier ergens aanwezig vanavond of zou er moeten zijn. Hij was in Canada en was op weg naar beneden, en men zei: 'Vermijdt Colorado! Grote sneeuwstorm!' Bent u hier, broeder Simpson? Waar bent u? Ja, achteraan zittend in het achterste gedeelte hier. En men zei hem Colorado te vermijden; er kwam een grote sneeuwstorm.
124 Ik zei dus tegen zuster... de vrouw van een andere man, broeder Evans. Ik denk niet dat broeder Evans hier vanavond is, tenzij hij juist is binnen gekomen. Bent u hier, broeder Evans? Ik denk niet dat hij hier al is aangekomen Maar hij zal hier toch op de Conventie zijn. Dus, ik belde zijn vrouw en ik zei... Ik kon mijn vrouw niet aan de lijn krijgen; zij was weggegaan naar de winkel. En ik zei: "Zeg haar dat zij broeder Tony Stromei, die de voorzitter was van de afdeling, moet zeggen een andere spreker klaar te houden als ik zondag daar niet binnen ben, omdat ik misschien helemaal niet in staat ben om hier uit te komen. Ik ben bij deze mannen."
125 Wat gebeurde er toen? Die nacht sneeuwde het niet. De volgende morgen waren de wolken echt laag en donker. Ik zei "Nu, broeders, ik heb hier jaren vee gehoed en als gids gewerkt. Ga bij de eerste kleine regendruppel zo snel als je kunt naar het kamp terug, omdat ik heb meegemaakt dat je binnen vijftien minuten geen hand meer voor ogen kan zien, gedurende wel twee of drie dagen achtereen, door een wervelende sneeuwstorm." Het is op die plaats 9000 voet hoog (2.750 meter). En ik zei: "Je zult in een sneeuwstorm komen en je zult verdwalen; en je zult hier sterven in de bergen. Nu, wij zullen uitgaan..." Ik plaatste iedere man en ik ging naar boven over de top heen. En ik zei: "Nu, als ik niet... Wacht niet tot ik binnen kom. Haast je zodra het begint; storm bij het eerste kleine regenspatje snel naar het kamp, want anders zullen jullie niet in staat zijn de weg terug te vinden." Zij zeiden dat zij het zouden doen.
126 Ik klom hoog; prairiewolven huilden overal. Ik wist dat het weer ging veranderen. Toen kwam er plotseling een grote windstoot en de natte sneeuw begon te vallen. En ik zei: "Ik denk dat iedereen teruggegaan is."
127 Wel, ik stond daar en keek rond. Ik dacht: "Ik wilde dat ik dat hert kon vinden voor ik terugga omdat de sneeuw hem zal bedekken en hij niet meer te vinden zal zijn tot de lente." Ik dacht dus: "Ik heb zo hard op dat hert gejaagd en het was het eerste hert dat ik ooit zo liet voorbijgaan sinds ik dit kleine geweer in bezit heb – schoot er 55 stuks wild mee." En ik dacht: "Welnu, ik heb er gewoon een hekel aan om te zien dat het op die manier wegraakt."
128 En in slechts een ogenblik vielen er gewoon overal hele grote sneeuwvlokken, die eruit zagen als kwartjes, en de wind begon op te steken en ik kon nauwelijks zien hoe ik van de top van deze piek af moest komen. En ik wist dat ik op deze bergrug moest blijven. En als ik naar beneden ging en de kreek aantrof, zou ik langs de kreek lopen tot ik een kleine voetbrug aantrof; dan zou ik mijn weg kunnen aftasten naar boven tot ik aan de plaats kwam tot waar de tent stond. Dat is de enige manier waarop u eruit zou kunnen komen. En ik dacht dus: "Als ik ooit een beweging maak op de een of andere manier, dat is alles. U zult nooit gevonden worden. Zo... U zou daar gewoon in sterven."
129 Ik begon dus de berg af te dalen, en ik kwam, denk ik, ongeveer driehonderd of vierhonderd meter lager dan waar ik was.
130 Nu, dit klinkt vreemd, maar ik heb een Bijbel hier voor mij liggen, een hemelse Vader Die mijn getuige is. Ik probeerde bijna rennend af te dalen; de wind waaide zo hard daarboven – en ik kon ongeveer twintig voet voor me uitzien, in het struikgewas waar ik was, in het woud en de wind waaide en wervelde. En een stem zei: "Stop! Ga terug naar waar u vandaan kwam."
131 Wel, ik stopte. Ik dacht: "Misschien was dat gewoon het geluid van de wind." Ik dacht helemaal niet aan iets dergelijks. En ik wachtte een ogenblik.
132 En een van de jongens had een sandwich voor mij klaargemaakt en ik pakte hem uit. En het was een echte sandwich. Het regende en ik zweette, zodat het een homp brood was met wat vlees er ergens tussen. Wel, ik was een beetje hongerig zodat ik het hoe dan ook opat. En ik stond daar en ik begroef het stukje papier, zodat... Dieren zien deze dingen en voor alles wat beschaving is gaan ze op de loop en gaan weg.
133 Dus ik stond daar wat en ik dacht: "Wel, ik zal voortgaan."
134 Ik begon weer te lopen. En zo duidelijk als u mijn stem hoort, zei iets: "Keer je om en ga terug naar waar je vandaan komt."
135 Hoe kon dat God zijn, Die mij zei in die doodsval te lopen? Ik stond daar een ogenblik en ik dacht: "Dat is Dezelfde Die sprak over die eekhoorns."
136 Dezelfde waarover ik u gisteravond vertelde, over mijn vrouw – gewoon een stem, een menselijke stem. Dezelfde zei mij toen ik een kleine jongen was, nooit te drinken of te roken en dat deze dingen in de laatste dagen zouden zijn. God... en ik zeg dit met de Bijbel over mijn hart... Wat voor goed zou het mij doen u iets verkeerds te vertellen en te weten dat ik mijn ziel naar de hel zend? Het is waar. Het is ongewoon, maar het is waar.
137 "Wel", dacht ik, "ik weet genoeg om die stem te gehoorzamen." Waarom zou ik... "Hij heeft een reden om mij daar naar boven te doen gaan. Misschien is het mijn tijd om te gaan."
138 Ik draaide mij dus om en ging op weg door de wildernis tot ik opnieuw aan dat 'zadel' kwam, daarginds, misschien driehonderd, vierhonderd meter opwaarts, regelrecht zo weer de berg op. Het zat daarboven zo dicht dat ik niets kon zien. De wind... De bomen helden gewoon over en zwiepten...
139 En ik nam mijn geweer (ik had een rood hemd aan en een rode pet) en ik hield het geweer zo om te zorgen dat het vizier niet besloeg, omdat beren en zo soms in beweging komen in zulke tijden, evenals de leeuw. En als ik op één zou stuiten met het vizier geheel beslagen... En ik hield het zo omhoog, niet tegen mij aan, zodat het zou beslaan, maar om de mist er uit te houden en de nattigheid van de sneeuw. En ik zat neer onder een boom.
140 En ik zat daar. Ik dacht: "Wel, waarom zou Hij willen dat ik hier naar boven kom? Ik betwijfel ten zeerste of ik hier nu de weg naar beneden nog kan vinden – het wordt zo verschrikkelijk." Ik kon ongeveer tien of vijftien voet zien [drie àvier meter], misschien niet eens zo ver, soms niet meer dan vijf voet en het werd heel de tijd ruwer. Wel, ik dacht: "Wel, Hij zei me terug te komen. Alles wat ik weet te doen is hier te zitten." En de sneeuw lag toen ongeveer drie of vier centimeter, misschien vijf centimeter dik op de grond. Het was ongeveer twintig of dertig minuten later. En het waaide zo hard; het waaide ook op. En ik zat daar een ogenblik.
141 Ik hoorde een stem; Hij zei: "Ik ben de God des hemels, Die hemelen en aarde schiep."
142 Ik rukte mijn pet af en zat stil. En ik luisterde opnieuw. Ik dacht: "Dat was de wind niet." O, het waaide, lawaai makend.
143 En ik hoorde het opnieuw, zeggend: "Ik ben Degene Die de winden stilde op de machtige zee. Ik ben de Ene, de Schepper. Ik schiep eekhoorns in uw tegenwoordigheid. Ik deed deze dingen."
Ik zei: "Ja Here, ik geloof U."
144 Hij zei: "Sta op." Ik stond op. Hij zei: "Nu, spreek tot de storm. Hij zal doen wat u hem zegt te doen."
145 Nu, dat is waar. Wanneer ik u ontmoet op het oordeel, zal ik dit alles moeten verantwoorden. Ik dacht dat Hij...
146 Ik zei: "Storm, ga naar uw plaats; stop. En zon, schijn normaal gedurende vier dagen."
147 En ik had dat nauwelijks gezegd of de natte sneeuw en de hagel die mij zowat neersloegen, stopten gewoon! En binnen een paar ogenblikken scheen de zon er precies doorheen op mij. En ik keek neer over de bergen; ik kon zien dat er een oostenwind kwam (de wind kwam vanuit het westen) – de oostenwind kwam en kwam deze kant uit en ik kon zien dat de wolken gewoon geheimzinnig... Waarheen zij gingen weet ik niet.
148 En ik stond daar enkele ogenblikken; tranen liepen langs mijn baard, die grijs is, naar beneden. Ik dacht: "God, hoe – ik weet niet wat te doen."
149 Ik dacht: "Wel, ik zal... ik denk dat de broeders allemaal terug in de tent zijn. En de zon schijnt overal."
150 Ik begon de berg af te wandelen en de sneeuw droogde geheel op door die hete zon, stoom kwam uit mijn shirt – gewoon een paar ogenblikken later. En ik begon de berg af te lopen. En toen ik het deed, zei ik... ik hoorde een stem zeggen: "Waarom wandel je niet met Mij?"
151 Ik zei: "Here, het grootste voorrecht dat ik ooit had." Ik keerde mij om en begon terug te gaan via de grote hertensporen, dwars door dat maagdelijk woud.
152 En ik dacht: "Wel, ik zal zo voortgaan tot waar ik altijd Meda, mijn vrouw, begroet." En ik liep daar zo – zo'n half uur of drie kwartier later. De sneeuw was helemaal gesmolten en weg.
153 En ik begon te denken: "Ik vraag mij af waarom zij nooit iets tegen mij heeft gezegd over dat weggaan." Ik zei: "Ik herinner mij toen ik haar voor het eerst daar mee naartoe nam en haar over de rotsblokken heen tilde toen wij getrouwd waren. Nu is zij grijs."
154 Ik deed: "Ahem!" De grijze baard over mijn gezicht, zwart en grijs samen vermengd, ik dacht: "Bill, je hebt niet veel langer tijd meer. Je wordt oud."
155 En ik begon voort te gaan en ik keek op. Het leek alsof ik haar voor mij kon zien staan met haar armen open, nog steeds met zwart haar.
156 Ik hield mijn hoofd naar beneden; ik ging naar een kleine plaats waar enkele trilpopulieren stonden... Er was een kleine bocht in een... Ik leunde gewoon, mijn hoofd zo tegen de tak. En ik stond daar te huilen. En ik kon iets horen dat ging van 'pats, pats, pats'. En ik keek naar beneden; het was het water dat uit mijn ogen kwam en langs mijn baard op die droge bladeren spatte, waar ongeveer dertig minuten tevoren twee centimeter sneeuw lag en het stormde.
157 Toen ik vier dagen later de berg afkwam – niet één wolk in de lucht gedurende vier dagen daarna – kwam ik binnen en zei tegen de man van het benzinestation: "Is het aardig droog geweest?"
158 "Ja", zei hij, "weet u, het was allervreemdst; ons werd onlangs een storm voorspeld en weet u, hij stopte plotseling."
159 Daarna kwam ik bij de grens van New Mexico, terugkerend naar Arizona, en ik zei tegen Billy, mijn zoon: "Laten wij hier binnengaan en even zien of het hier ook zo was."
160 Ik stopte daar, het was op een zondagmorgen. Nam wat... en ik tankte wat benzine. En de man zei: "Wel, op jacht geweest?"
Ik zei: "Ja, meneer."
"Geluk gehad?"
161 Ik zei: "Ja, meneer, wij hadden een fijne tijd." Ik zei: " 't Ziet er nogal droog uit."
162 En hij zei: "Ja, het is hier verschrikkelijk droog geweest. Ons werd onlangs een grote sneeuwstorm beloofd en weet u, de sneeuwstorm begon werkelijk, maar op de een of andere manier hield hij op." O my. O my!
163 Ik stond tegen de kant van deze boom (tot slot), stond tegen deze boom, de tranen drupten uit mijn ogen; ik dacht: "God!"
164 Bedenk gewoon, dezelfde God Die zei: "Zwijg, wees stil" tot de golven en de golven gehoorzaamden Hem, Hij is nog steeds dezelfde Jezus Die hier precies in de bossen bij ons is. Hij is nog steeds het Woord. Het Woord... Heel de natuur moet Zijn Woord gehoorzamen, want Hij is de Schepper der natuur. Ik stond daar en de tranen drupten neer langs mijn wangen.
165 Ik ben nu ongeveer vijf jaar van het zendingsveld af geweest, slechts naar de kerken gaand en wat ik maar kon doen. U allen weet dat. En mijn hart was belast. Ik moest hierheen gaan, naar Arizona komen. En Hij zou mij vertellen wat te doen en ik zou het gaan doen en het leek alsof de opwekking voorbij was. En ik kon niet bevroeden wat er gebeurde. In mijn hart bekeerde ik mij. Ik zei: "Here, als ik iets gedaan heb, zeg het mij; ik zal het in orde maken." Ik had heel de tijd een last, gewoon een verschrikkelijk gevoel. Ik kon niet de overwinning hebben die ik wilde.
166 Vele grote dingen heeft Hij gedaan en getoond, waarvan u allen getuige bent – ik kwam hier en vertelde u erover, ziende dat de kranten, en de tijdschriften enzovoort, schreven over de grote bovennatuurlijke dingen die gezien en gedaan werden.
167 Maar mijn hart was nog steeds zwaarmoedig, en ik leunde gewoon zo tegen de struik. Ik dacht: "De grote God des hemels (die warme zon scheen op mij, nergens een wolk) en enkele minuten geleden sprak U het woord van de mensen tegen en de natuur deed het. Hoe kon het gebeuren, Here? Jezus Christus is Dezelfde gisteren, vandaag en voor eeuwig! Het was Zijn Woord dat U mij liet spreken." Ik dacht: "Vader, wat ben ik dankbaar."
168 Ik hoorde iets gaan van "boem, boem", [Broeder Branham slaat op de kansel om een beschrijvend geluid te maken – Vert] en ik keek. Recht voor mij stonden drie herten en zij keken naar mij. Nu, op die herten was zeer veel gejaagd in de afgelopen week, en er waren jagers daar, en hier was ik in het rood gekleed. Iedereen weet dat zij er zo vandoor zijn. [Broeder Branham knipt met zijn vingers.] Maar zij keken naar mij.
169 En als "herten om te eten" konden zij niet beter zijn. Het was een grote hinde en twee volgroeide reekalveren. En ik dacht: "Dat is precies goed; wij hebben drie herten nodig."
170 Iets zei: "Weet u, de Here heeft hen in uw hand gegeven."
171 Maar toen ik bij de Volle Evangelie Zakenlieden was... Ongeveer een jaar daarvoor, ging broeder Clayton met ons mee, toen ik die grote record-vis ving... Dat jaar doodde ik negentien stuks elanden voor mensen. En ik... de...
172 Soms zijn er zakenlieden – excuseer dit, mijn broeders – sommigen van hen zijn doctors en weet u, zij kunnen niet lopen en zijn dik, weet u. En velen die achter een bureau zitten, zouden zeggen: "Billy, geef mij er een van twee jaar oud."
"Geef mij een blauwe koe."
"Ik wil een mannetjeshert."
"Geef mij de hele jachtopbrengst."
Wel, ik had gewoon een fijne tijd op jacht daar buiten, de eland en zo schietend.
173 Maar de Here zei mij dat niet te doen en ik beloofde Hem in de sneeuwstorm daarginds in Colorado, jaren voordien: "Here, ik zal de mensen naar het wild toe leiden, maar geen wild meer voor de mensen doden." Ik zei: "Neen, tenzij het een noodgeval is en wij het nodig vinden."
174 En als u het zich herinnert, jongens, de avond voor wij vertrokken had die arme, kleine, oude broeder daarginds (wat is zijn naam? Palmer), nog geen hert en hij kwam naar mij toe en legde $10,00 tienden in mijn hand. Hij zei: "Broeder Branham, dit is mijn tiende; doe het in de gemeente." Hij zei: "Wilt u mij een hert geven?" O! Ik...
175 [Een gedeelte van de band ontbreekt – Vert] ... stonden die drie herten en ik had mijn geweer op de schouder. Ik liet het zo van mijn schouder glijden. Ik dacht: "Zij kunnen mij niet ontkomen. Zij zijn hier vlakbij." Ik was te snel met het geweer: "Ik kan ze alle drie hebben voor zij zich kunnen omdraaien." Ziet u? En ik had het geweer en ik dacht: "Daar zijn zij, precies..." Ik liet het geweer afglijden...
176 Toen schoot die belofte in mijn gedachten. Ik zei: "Ik kan het niet doen, ik kan het niet doen." Ik zei: "Ik herinner mij dat een man een ander eens vertelde: 'God heeft Joab – of Saul – in uw handen gegeven.' Joab zei dat tegen David. David zei: 'God verhoede dat ik Zijn gezalfde aanraak.' Dat was mijn belofte dat ik het niet zou doen."
177 Ik dacht: "Zij zijn precies op de top van deze heuvel. Ik kan ze naar beneden rollen; wij kunnen ze daar gemakkelijk oppakken. Daar staan drie mooie herten!"
Ik zei: "Neen, ik kan het niet doen."
178 En hier kwamen die twee volgroeide reekalveren aan, een mannetje en een vrouwtje, en een moederhert. En zij kwamen aanwandelen, rondkijkend, erg grote vette knapen.
179 En ik stond daar wat en ik dacht: "Dat is ongewoon voor herten, terwijl ik helemaal in het rood ben. Ik zal hen aan het schrikken maken."
180 Ik zei: "Jullie bent in mijn handen. Jullie zouden niet weg kunnen komen, al zou je het willen, maar ik zal jullie niet kwetsen. Ga maar door." Zij keken gewoon naar elkaar en zij bleven komen. En zij kwamen heel dicht bij mij en keken naar mij...
181 Wel, ik zette het geweer op de grond neer en ik zei: "Moeder, neem je baby's en ga maar in de bossen buiten. Ik ben hier, mijzelf verheugend in de tegenwoordigheid van God. Ik beloofde dat ik geen wild zou doden voor andere mensen. Nu, neem je baby's en ga de bossen maar in. Ik houd ook van die bossen. Ga er maar in."
182 Zij keek naar mij en zij keken rond, alle drie. Toen draaiden zij zich om en liepen weg en kwamen toen opnieuw terug.
183 En ik zei: "Ik zal jullie niet kwetsen. Ga maar de bossen in. Jullie zijn in mijn handen. Jullie zouden niet kunnen ontkomen. Ik ben in Gods handen geweest en ik zou evenmin kunnen ontkomen. Hij spaarde mij. Ik deed Hem een belofte; ik spaar jullie. Ga maar. Heb een goede tijd. Verheug jullie in deze bossen. Ik houd ervan. Gaan jullie maar."
184 Zij stonden daar een poosje, liepen zo dicht op me toe dat ze bijna uit mijn handen konden eten, keerden om en keken allemaal zo naar mij, liepen weg, stonden stil en keken opnieuw om, liepen regelrecht de bossen in. En ik stond daar; ik dacht: "Dat is ongewoon voor herten. Ik vraag mij af of het is omdat de Here Jezus, Zijn tegenwoordigheid, hier is."
185 En precies toen sprak een stem tot mij, die zei: "U herinnerde zich uw belofte, nietwaar?"
Ik wist dat Hij het was. Ik zei: "Ja, Here."
186 Hij zei: "Zo gedenk Ik de Mijne. Ik zal u nooit verlaten; Ik zal u nooit begeven."
187 De last verdween, Christenvriend, het is sedertdien niet terug geweest. Dat was vorig jaar oktober. Ik ben een ander mens geworden.
188 Houd uw belofte aan God. Wat u ook tegen God zegt, geloof het. Scheid uzelf af van alles wat in tegenspraak is met Zijn Woord. God zal gebed horen en beantwoorden. Laten wij even onze hoofden buigen.
189 Bent u bereid uzelf vanavond af te scheiden van alle ongeloof om het Woord des Heren te horen? Als u het zult doen en geloven dat Hij Dezelfde is gisteren, vandaag en voor eeuwig (deze dingen die Hij beloofde te doen; wij zien ze Hem doen), zou u dan uw handen omhoog willen steken en zeggen: "God, ik doe U een belofte vanavond, ik geloof alles wat U beloofde. Ik geloof ieder Woord en ik betwijfel het nooit meer"?
190 Onze hemelse Vader, Gij weet dat dit verhaal waar is. Dat was de vierde keer. En de vijfde keer was toen bij mijn eigen dierbare vrouw, toen U... Verleden week toen die dokter die verklaring schreef... Die grote tumor ging weg vóór zijn hand haar aanraakte, precies in overeenstemming met wat er gezegd was.
191 Nu, Vader, ik bid dat U deze mensen helpt. Ik besef dat ik oud word. Ik weet dat ik spoedig moet gaan. En ik bid, Here, dat... Laat mij eerlijk en oprecht zijn met mijn broeders. Laat mij eerlijk en oprecht zijn met Uw volk. Als ik het niet met hen zou kunnen zijn, dan denk ik niet dat ik het met U zou zijn, Here, omdat ik getuigenis van U wil horen. En ik bid dat U het Woord zo in ons zult laten leven vanavond, dat U ons allen geloof zult geven en door deze kleine gave die...
192 Mensen denken soms dat een gave iets is wat je in je handen neemt en ermee uitgaat en je weg er doorheen hakt. Een gave is dat niet, Vader. Mogen zij begrijpen dat een gave is jezelf uit de weg te krijgen, zodat de Heilige Geest kan doen wat Hij wil doen!
193 Here, laten wij nu onszelf uit de weg krijgen, en laat de grote Heilige Geest komen en door ons werken. En mogen wij vanavond de beloften zien van Jezus Christus, ook die waarnaar ik vanavond speciaal verwees, Here, die ene, waar God naar beneden kwam voor Abraham, gemanifesteerd in vlees, Die het geheim van het hart kende. Het was God. En toen Hij vlees werd gemaakt en onder ons woonde, kende Hij het geheim van het hart. En de Bijbel zei dat het Woord van God een onderscheider is van de gedachten die in het hart zijn. Daarom wisten de discipelen dat Hij God was.
194 Nu, Vader, wilt U vanavond komen en laten onze arme, nederige tabernakels aan U zijn toegewijd, zodat U zult maken dat wij geloven dat het Uw Geest is, Die Zichzelf onder ons bekend zou mogen maken vanavond, dat U nog steeds het Woord bent. En dan zullen wij onszelf afscheiden van alle ongeloof en U volgen. In Jezus' Naam, moge U tot ons spreken. Amen. [Boodschap in profetie gegeven door iemand in de samenkomst – Vert]
195 Grote God des hemels, wees ons genadig. Help ons, o Heer, Uw geboden te gehoorzamen. En gebruik ons tot Uw eer. En wij danken U voor deze bemoedigende woorden. Nu, laat de Heilige Geest door ons heen bewegen en deze woorden bevestigen. In Jezus Christus' Naam. Amen.
196 Heb geloof in God. Twijfel niet. Heb goede moed. De tijd van Zijn komst komt dicht nabij.
197 Nu, vanavond hebben wij groepen gebedskaarten. Hoevelen hier binnen hebben gebedskaarten, steekt uw hand op. Het zou moeilijk voor mij zijn om door die groep heen te komen met de onderscheiding, als de Here het zou geven. Maar laat mij even een moment nemen en dit zeggen: Hoevelen hier binnen hebben geen gebedskaart en u hebt gebeden dat God u zal genezen? Nu, moge de Here God ieder van u helpen.
198 Ik ben uw broeder. Jezus is uw Redder. God is onze Vader. Wij zijn mensen. Wij zijn niet van deze wereld wanneer wij uit God geboren zijn, wij zijn van boven. Nu, voor wij de gebedsrij hebben om voor de zieken te bidden... En er zijn mannen hier op het podium vanavond die ook voor de zieken bidden en predikers daar buiten die voor de zieken bidden. Ik wil niet de indruk achterlaten dat ik de enige ben die voor de zieken bid. Ziet u? God doet niet... Hij hoeft mij niet te gebruiken. Hij zou gewoon u of wie dan ook kunnen gebruiken. De zaak is te geloven wat Hij zei dat de Waarheid is.
199 Maar nu, zoals ik dit gezegd heb, ter betuiging van wat er is gezegd, laten wij nu even onze hoofden buigen. U die bidt en u die ziek bent en geen gebedskaart hebt, bid en zeg iets zoals dit: "Here Jezus, ik weet dat de Bijbel zegt dat het gebed des geloofs de zieke zal genezen; God zal hem oprichten. En er staat ook dat Jezus Christus Dezelfde is gisteren, vandaag en voor eeuwig."
200 Als Hij Dezelfde is, wel dan zal Hij hetzelfde moeten handelen, hetzelfde doen. En dan zegt de Bijbel eveneens dat het Woord van God scherper is dan een tweesnijdend zwaard en de gedachten onderscheidt die in het hart zijn. We weten dat toen het Woord werd vleesgemaakt in de persoon van Jezus Christus, de Zoon van God, dat precies is wat God deed door de Zoon. Jezus zei in Johannes 14: "De werken die Ik doe, zult gij ook doen, zelfs grotere en meer, want Ik ga tot Mijn Vader."
201 En nu, de Bijbel zegt ook in het boek Hebreeën dat Hij nu een Hogepriester is. Geloven wij dat allemaal? Zeker. Hij is een Hogepriester Die kan worden aangeraakt door het gevoelen van onze zwakheden. Nu, "Hij is"; niet ik ben het; Hij is. Geen mens is het. "Hij is nu een Hogepriester Die kan worden aangeraakt door het gevoelen van onze zwakheid."
202 Nu, als u voelt dat u gereed bent om uit te stappen en uzelf los te maken van alle ongeloof door te zeggen: "Laat mij U aanraken, grote Hogepriester..."
Nu, als Hij de Hogepriester is en Dezelfde is gisteren, vandaag en voor eeuwig, zal Hij handelen zoals Hij toen deed, omdat Hij Dezelfde is.
203 Een vrouw raakte Hem eens aan met haar hand, toen Hij hier zichtbaar op aarde was. Hij voelde de aanraking, draaide zich om en zei: "Wie raakte Mij aan?" En zij ontkenden het allemaal. Maar Hij onderscheidde de gedachten en Hij vond de vrouw, zei haar wat er met haar verkeerd was en dat haar geloof haar had genezen.
204 Nu, Hij is Dezelfde, gisteren, vandaag en voor eeuwig. Misschien had die vrouw geen gebedskaart, maar zij had geloof. En dat is alles wat nodig is. Heb geloof. Raak de grote Geneesheer aan. En door een Goddelijke gave, als ik mijzelf uit de weg kan krijgen, en de Heilige Geest laat zeggen wat Hij wil doen en laat doen wat Hij wenst te doen... En dat is een gave, niet gewoon inbeelding. Als het inbeelding is, zal het niet werken. Als het echt is, werkt het. Dat is wat Jezus zei: "Ik ben het niet die de werken doet, het is Mijn Vader Die in Mij woont." Ik kan het dus niet zijn. Hij was de Zoon van God; ik ben een zondaar gered door Zijn genade.
205 Geloof gewoon. Dring niet op. Geloof en zeg: "Here Jezus, laat mij Uw kleed aanraken." Bid eenvoudig. Blijf gewoon bidden. Iedereen, blijf waar u bent. Bid gewoon en geloof.
206 Geloof gewoon en wees niet gehaast. Probeer niet te pressen. Geloof gewoon. Nu, gelooft u, iedereen? Kunt u geloven? Vergeet heel het verleden. Bedenk dat Jezus dit beloofde. Ik weet dat het ongewoon is, maar Jezus beloofde het.
207 Nu, als u wilt, weest even eerbiedig. Dan zullen wij de gebedsrij beginnen. Ik zeg niet dat Hij dit zal doen. Hij zou het kunnen doen. Door de genade van God ben ik, denk ik, bevrijd van mijn eigen denken. Moge Hij...
208 Nu, u moge – als u voelt om uw hoofd op te richten, kijk deze kant op en wees in gebed. Zoals Petrus en Johannes zeiden: "Kijk naar mij, kijk naar ons", liever. Betekent niet... Gewoon om aandacht te besteden aan wat zij zeiden.
209 Nu, u bent een gehoor. Er is nauwelijks iemand hier binnen die ik ken, behalve deze Martin-jongens die hier zitten. En ik geloof dat dit broeder Daulton is die hier beneden zit, ik ben er niet zeker van, met een gekleurde bril op. Ik zal proberen aan hem voorbij te gaan, naar de mensen die ik niet ken...
210 Wel, nu, moge Jezus Christus komen met Zijn kracht, opdat u zou mogen zien dat de belofte van deze dag, de Schriftplaats waar deze dag voorspeld was, zelfs volgens Maleachi 4, vervuld moet worden. Iets moet het doen; God heeft het beloofd.
211 Er is een dame die juist hier zit. Zij moet morgen naar het ziekenhuis. Zij is bij een ongeval betrokken geweest, auto-ongeval. Zij heeft zichzelf verwond, liep inwendige wonden op, slechte armen. U hebt geen... Hebt u geen gebedskaart, dame? U hebt er geen. Ben ik een volslagen vreemde voor u? Ik ken u niet. Wij kennen elkaar niet, mevrouw? U hoorde mij prediken, maar u weet dat ik niets over u weet. Zijn die dingen de Waarheid? Als dat zo is, steek uw hand omhoog. God zegene u. Dat is het! Heb geloof en u zult niet hoeven gaan. Uw kwaal is voorbij. Wat heeft de dame aangeraakt?
212 Er is een man die precies achter haar zit... Kunt u dat Licht niet zien? Kijk naar dat amberkleurig Licht dat beweegt. Het is een man die precies achter haar zit. Hij bidt over iets; het is een broer die in het ziekenhuis ligt. Gelooft u dat God uw broer zal genezen, hem zijn gezond verstand zal teruggeven en alles, hem in orde brengen? Gelooft u dat? Ik ben een vreemde voor u. Is dat juist? Dat is de... Geloof! In orde. U kunt het hebben... Wat raakte hij aan?
213 Hier is een dame, precies achteraan, daar achter, die hier achteraan zit. Ziet u dat Licht? Kunt u het zien? Kijk! Iedereen, kijk. Zie, precies hier, een soort amberkleurige cirkel. Precies daaronder is een dame. Zij is hier en zij bidt voor iemand. Het zijn twee kinderen – kleinzoon, achterkleinzoon. De dame komt niet hier vandaan; zij komt uit Californië. En zij is hierheen gekomen met een gebedsverzoek.
214 Ook is er iemand bij haar. Het is haar zuster. Zij zit daar precies achteraan met die rode jurk aan. Zij heeft epilepsie. Dat is waar. Zij komt uit Californië. U bracht haar mee. Uw naam is Mary. U gelooft met heel uw hart. Zijn die dingen waar? Wuif met uw hand als het waar is. Gelooft u met heel uw hart? Dan kunt u hebben waarom u gevraagd hebt. Nu, als iemand de mensen wil vragen of ik hen kende... Hebt u een gebedskaart, dame? U hebt er geen? U hebt er geen nodig.
215 Hier is een man, die hier juist achteraan zit, die naar mij kijkt, aan het einde van de rij. Hij heeft last van zijn knieën. Als hij gelooft dat God die knieën zal genezen, kan hij hebben waarvoor hij bidt. Gelooft u het? In orde. De kwaal van uw knie is voorbij, meneer. U hebt een gebedskaart? U hebt geen gebedskaart? U heeft er geen nodig.
Nu, Jezus Christus, Dezelfde gisteren, vandaag en voor eeuwig.
216 Een dame die hier zit heeft een vrouwenkwaal. Gelooft u? Er is een dame... (O, zij gaat het missen.) Heeft een rode mantel. Haar naam is mevrouw Daly. Geloof met heel uw hart. De Here Jezus Christus zal u gezond maken, mevrouw Daly.
217 Vraag of ik de dame ken. Ik heb haar nooit in mijn leven gezien; de hemelse Vader weet dat. U zegt: "Waarom noemde u haar naam?"
218 Wel, Jezus zei: "Uw naam is Simon. Gij zijt de zoon van Jonas." Is dat juist? Nu, is Hij dat niet, Dezelfde gisteren, vandaag en voor eeuwig? Gelooft u dat dit de Waarheid is? Nu, wat zei Jezus? Dit zal geschieden.
219 En bedenk dat dat het laatste teken was dat gegeven werd aan de uitverkoren gemeente, Abraham en zijn groep, voor de beloofde zoon verscheen. Is dat juist? God had Abraham tekenen gegeven heel de reis door, en zo heeft Hij ook aan de gemeente gedaan. Maar toen de Engel des Heren neerkwam om dat te doen, vernietigde Hij de ongelovige heidenen; en de verwachte zoon waarop was gewacht, verscheen – Izaäk.
220 Deze bediening zal spoedig eindigen en de verwachte Zoon zal Zelf verschijnen. De gemeente is gekomen van rechtvaardiging door de Lutheranen, heiliging door de Wesleyanen, in de doop van de Heilige Geest door de Pinkstermensen en eindigt nu naar de hoofdsteen toe. De bediening typeert heel de tijd regelrecht in dat perfecte, dat schaduw-negatief dat positief wordt. En Jezus zal komen om op een dag Zijn gemeente te halen, degenen die geloven.
221 Scheidt uzelf af van ongeloof en geloof vanavond. Wilt u het doen?
222 Laten degenen die gebedskaarten hebben nu, beginnend... Ik geloof dat ik gisteravond tot vijfentwintig gebeden heb. Is dat juist? Ik denk dat dat was opgeschreven, nummer 1, 25. Nu 26, 27, 28, 30, kom hier in een rij staan. Met gebedskaart nummer 1, kom aan deze kant hier in de rij staan. Wilt u dat nu doen?
223 Nu, wij hebben de onderscheidingsrij zonder de gebedskaarten, omdat de mensen zeiden dat ik las wat er op hun gebedskaarten stond. Er was... Deze mensen hadden geen gebedskaarten, zij zijn mensen die hier zitten. En nu gaat het verder. Hoevelen hebben dat zo zien voortgaan gedurende, per keer, een half uur of meer, (ziet u?) en dingen zien gebeuren? Maar, ziet u, wij moeten wat kracht overhouden. Ik heb een veertigtal samenkomsten in het Zuiden in het vooruitzicht.
224 En nu, komt hierheen, u met uw gebedskaarten, komt naar deze kant. Allen met de "A" gebedskaarten, komt hierheen naar deze kant toe. Gebedskaarten "A".
225 Nu, laat de rest van ons samen tot God zingen: "Geloven alleen." Wilt u dat? Wij allemaal samen.
Geloven alleen, (Dat is alles. Alleen wat geloven? Zijn Woord geloven), geloven alleen;
Alles is mogelijk, geloven alleen;
Geloven alleen, geloven alleen,
Alles is mogelijk, geloven alleen.
Here, ik geloof; Here, ik geloof;...
226 [Broeder Branham zegt het volgende tegen iemand op het podium – Vert]: Misschien zou ik daar naar beneden kunnen stappen, zou dat misschien beter zijn? Kunnen we daarheen gaan om voor de zieken te bidden? Hierheen gaan om voor de zieken te bidden? Het lijkt van wel.
227 Hoevelen zijn erin geïnteresseerd dat deze mensen genezen worden? Nu, ziet u, genezing behoort aan God. Is dat juist? Nu, als Jezus hier vanavond stond in dit pak kleren dat Hij mij gaf, en dit stel kleren Zelf droeg... Als u zou zeggen: "Here, wilt U mij genezen"...
228 Hij zou zeggen: "Ik heb het reeds gedaan." "Om onze overtredingen werd Hij verwond; door Zijn striemen zijn wij genezen." Is dat juist? Ziet u, Hij heeft het reeds gedaan; het is verleden tijd.
229 U zegt: "Here, red mij." Hij heeft het reeds gedaan. Ongeacht hoeveel u huilt en bidt en op de bank slaat, het zal u niet redden tenzij u gelooft en accepteert wat Hij voor u gedaan heeft. Is dat juist?
230 Het is dezelfde zaak. Ik genees de mensen niet; ik kan de mensen niet genezen. Maar wat zou Hij doen? Als Hij Dezelfde is gisteren, vandaag en voor eeuwig, zou Hij gewoon doen wat Hij nu deed. Want dat is wat Hij beloofde voor de dag. Hoevelen weten dat Hij dat beloofde? Hij heeft het beloofd. Jazeker! Hij beloofde het in heel de Schrift. Neemt u al de banden van de "Zeven gemeentetijdperken" en zo. Ziet u, die dingen zijn door de Schrift bewezen dat het juist is.
231 Nu, tot u die in deze gebedsrij staat, om te komen naar die lijn van onderscheiding; Jezus zag één visioen en Hij zei: "Ik bemerk dat deugd van Mij is uitgegaan." Dat is kracht. Is dat juist? Visioenen – u bent in een andere wereld. Nu, Hij is hier. Hij is het Die u aanraakte. Ziet u? Nu, het identificeert alleen gewoon dat Hij hier bij ons is.
232 Nu, hoevelen zullen geloven als wij gewoon langs deze rij zullen wandelen en u mij laat bidden en u de handen opleggen en u dan naar uw zitplaats teruggaat? Gelooft u dat als ik hier voor u bid en u de handen opleg, dat ieder van u gezond wordt?
233 Gelooft u dat dat de Heilige Geest hier was? Het zou gewoon kunnen blijven doorgaan... Als u die rij wil verzaken en gewoon voortgaat voor iets meer, welnu, dan zullen wij dat doen. Ziet u? Dat is wat... De Heilige Geest is hier. Ziet u, het is niet... Het hangt gewoon af van uw denken. Als het maken zou dat u meer gelooft...
234 Maar veel mensen werd onderwezen: "Leg hen de handen op." De Bijbel zegt: "Hij zond Zijn Woord en genas hen." Wel, dat is wat Hij nu juist deed. Hij heeft Zijn Woord bevestigd, zond het naar u, betuigde het en het genas hen. De heidenen zeiden... de Joden zeiden: "Kom, leg de handen op mijn dochter, zij zal leven."
235 De Romein zei: "Ik ben niet waard dat Gij onder mijn dak komt. Spreek slechts het Woord..." Dat is waar ik u probeer toe te krijgen te geloven. Ziet u het?
236 Maar als u wilt dat er voor u gebeden wordt en de handen worden opgelegd... Nu, ik wil dat ieder van u met mij mee bidt als wij bidden voor de mensen. Laten wij onze hoofden buigen.
237 Here Jezus, ik bid nu voor de mensen. Zij zijn er zich van bewust dat U hier staat. Zij weten dat U in het midden van de mensen bent. En wanneer deze mensen over dit podium vanavond voorbijgaan, mogen zij dan niet komen om bij mij te komen, Uw dienstknecht, of deze andere dienstknechten van U die hier zitten. Mogen zij beseffen dat zij komen tot de tempel van de levende God. Zij komen onder een belofte dat God zei: "Deze tekenen zullen hen volgen die geloven: wanneer zij de handen leggen op de zieken, zullen zij herstellen." Hij beloofde dat. Hij beloofde dat ieder mens die zou geloven gered zou zijn en ieder mens die dat echt gelooft wordt gered. Iedereen die gelooft in genezing wordt genezen. Vader, help ons ongeloof nu.
238 U hebt Uzelf geïdentificeerd hier vanavond, Schriftuurlijk, om ons te tonen dat U hier bent. Nu, laat het geschieden dat ieder persoon die over dit platform komt, of in dit gehoor; moge er geen zwak persoon onder ons zijn wanneer de dienst voorbij is. Moge de grote Heilige Geest komen onder Zijn volk en ieder van ons zalven, Here, al deze predikers, al deze dienstknechten van U die hier zitten, bij honderden.
Vader, ik bid dat elk van onze gebeden tot U zal gaan terwijl wij in de Goddelijke tegenwoordigheid zijn van Uw Wezen. En mogen deze mensen begrijpen als zij over dit podium gaan, dat vanavond de avond is van hun genezing, als zij kunnen geloven.
239 Nu, ik wil dat iedereen blijft bidden als de mensen langskomen en ik op een ieder de handen zal leggen voor hun genezing.
240 Kom, meneer! Ik bid hier voor mijn broeder. In de Naam van Jezus Christus, wees genezen.
241 Ik bid hier voor mijn broeder. In de Naam van Jezus Christus, wees genezen.
242 Ik bid voor mijn zuster. In de Naam van Jezus Christus, voor haar genezing. Amen.
243 Ik bid voor mijn zuster. In de Naam van Jezus Christus, voor haar genezing.
Ik bid voor mijn zuster, in Jezus' Naam, voor haar genezing.
Ik bid voor mijn zuster, in Jezus' Naam, voor haar genezing.
244 Ik bid voor mijn broeder, in de Naam van Jezus Christus, voor zijn genezing.
245 Ik bid voor mijn zuster, in de Naam van Jezus Christus, voor haar genezing.
246 Ik bid voor mijn broeder, in de Naam van Jezus Christus, voor zijn genezing.
Ik bid voor mijn broeder, in Jezus' Naam, dat U hem zult genezen.
247 Ik leg handen op onze broeder, in de Naam van Jezus Christus, voor zijn genezing.
248 Ik leg mijn handen op deze broeder, in Jezus' Naam, voor zijn genezing.
249 Met mijn handen gelegd op deze broeder, vraag ik om zijn genezing, in Jezus' Naam, terwijl hij hier nu in de Goddelijke tegenwoordigheid van Uw zalving is.
250 Genees deze zuster van mij, Vader, bid ik, in Jezus Christus' Naam.
251 [leeg gedeelte op de band...] ... in Jezus Christus' Naam, laat hem genezen zijn.
252 Evenzo op mijn broeder hier, Vader, leg ik mijn handen. In Jezus' Naam, laat hem genezen zijn.
253 Vader, God, in de Naam van Jezus Christus leg ik handen op mijn zuster. Laat haar genezen zijn, in de Naam van de Here Jezus.
254 Onze Vader, ik leg handen op deze broeder, en vraag om zijn genezing, in Jezus' Naam. Amen.
255 In de Naam van Jezus Christus leg ik handen op mijn broeder en vraag om zijn genezing, voor de glorie van God. Amen.
256 Onze hemelse Vader, ik leg handen op mijn broeder, en ik vraag om zijn genezing. Mijn gebed verbindend, Here, met zijn gebed, en het gebed van de gemeente die U vanavond bijeen hebt gebracht. Met mijn handen op hem, die mijn geloof identificeren in de Zoon van God, vraag ik om zijn genezing. Amen.
257 Nu hebben we hier enkele rolstoelgevallen om voor te bidden. [Leeg gedeelte op de band]
258 Jezus zei eens: "Weet u wat Ik u gedaan heb?" Ik heb gewoon gedaan wat God beval dat gedaan moest worden.
259 Nu, laten we samen bidden, elkeen. Als u uw gedachten op God richt, houd uw gebed vast; bedenk, geloof nu, geloof met ons. Ieder van u hier die ziek is, en misschien had u geen gebedskaart...
260 Nu, wij zullen opnieuw gebedskaarten uitgeven morgenavond tegen half zeven of zeven uur, zoiets ongeveer – half zeven of zeven uur, zodat wij morgenavond opnieuw een gebedsrij zullen hebben. Neem mij niet kwalijk dat ik u een beetje laat gehouden heb vanavond vanwege de gebedsrij. Moge God u zegenen. Nu, laten wij onze hoofden opnieuw buigen.
261 Terwijl wij bidden, Vader, vergeven wij ieder mens zijn zonde tegen ons. Als er iets gevonden wordt in ons dat niet is zoals U, vergeef ons, Here. Want ons is verteld dat wij geschreven brieven moeten zijn van God, gelezen door alle mensen. Wanneer wij Uw gebod hebben gehoorzaamd, Uw tegenwoordigheid Zichzelf hebben zien identificeren bij ons... Mensen zijn naar dit podium toegewandeld, getuigenis afleggend van hun geloof. Wij hebben hun de handen opgelegd, Vader. Niet gewoon als een van ons, maar wij allen samen in gebed, hebben wij hun de handen opgelegd, gelovend dat U hun lichamen zult genezen.
262 U zei toen U hier op aarde was: "Als gij de Vader iets vraagt in Mijn Naam, Ik zal het doen." Jezus, de Zoon van God, dat was Uw belofte, Here.
263 En Degene Die de belofte deed, heeft Zichzelf hier geïdentificeerd vanavond om Zijn belofte te vervullen; zodat Uw geboden, het handen opleggen van de zieken, zijn uitgevoerd. Nu, laat het gebeuren. Het is geschreven, laat gebeuren. Laat vanavond de kracht van Jezus Christus een ieder hier van alle ongeloof afbreken en afscheiden en laat de tegenwoordigheid van Jezus Christus, het Woord, Die de gedachten van ons hart kent, laat het vanavond de eerste plaats hebben in elk hart.
264 En wij bestraffen Satan en al zijn krachten der duisternis, al zijn krachten van ongeloof. De Geest van God heeft een standaard tegen u opgericht, Satan. U bent een verslagen wezen. Jezus Christus versloeg u op Calvarie.
265 Hij stond op, op de derde dag, triomfeerde over de dood, hel en het graf. Hij voer op naar boven en gaf gaven aan de mens. Hij is vanavond hier in eigen Persoon. Hij zei: "Een kleine tijd en de wereld zal Mij niet meer zien, maar gij zult Mij zien, want Ik zal met u zijn, zelfs in u, tot het einde der wereld." Wij zien Zijn tegenwoordigheid hier vanavond, Zijn Woord vervullend. Door geloof geloven wij dat elke zieke hier binnen genezen zal zijn tot de eer van God, in de Naam van Jezus Christus.
266 En de mensen zeiden: "Amen." God zegene u. Terug aan de broeder!