Toen kwam Jezus en riep
Door William Marrion Branham1 Het Evangelie van Johannes, het elfde hoofdstuk, te beginnen bij het achttiende vers, zou ik willen lezen.
(Bethanië nu was nabij Jeruzalem, omtrent vijftien stadiën van daar.)
En velen uit de Joden waren gekomen tot Martha en Maria, opdat zij hen vertroosten zouden over hun broeder.
Martha dan, als zij hoorde, dat Jezus kwam, ging Hem tegemoet; doch Maria bleef in huis zitten.
Zo zeide Martha dan tot Jezus: Heere, waart Gij hier geweest, zo ware mijn broeder niet gestorven;
Maar ook nu weet ik, dat alles, wat Gij van God begeren zult, God het U geven zal.
Jezus zeide tot haar: Uw broeder zal weer opstaan.
Martha zeide tot Hem: Ik weet, dat hij opstaan zal in de opstanding ten laatsten dage.
Jezus zeide tot haar: Ik ben de Opstanding en het Leven; die in Mij gelooft zal leven, al ware hij ook gestorven;
En een ieder, die leeft, en in Mij gelooft, zal niet sterven in eeuwigheid. Gelooft gij dat?
Zij zeide tot Hem: Ja, Heere; ik heb geloofd, dat Gij zijt de Christus, de Zoon van God, Die in de wereld komen zou. (En let hier op!)
En dit gezegd hebbende, ging zij heen, en riep Maria, haar zuster, heimelijk, zeggende: De Meester is daar, en Hij roept u.
2 Laten we bidden. Hemelse Vader, bevestig deze woorden vanavond aan onze harten, terwijl wij nu op U wachten. Uw Woord, Uw dienstknecht en de tekst worden geheel aan U toevertrouwd, in Jezus Christus' Naam. Amen. U kunt gaan zitten.
3 Mijn doel waarvoor ik hier ben, is om te proberen het volk van God te helpen. Niet zozeer om te bidden en handen op de zieken te leggen, maar dat zij Jezus Christus in ons midden mogen herkennen, de Zoon van God in ons midden. Wij spreken vanavond over dit onderwerp: Toen kwam Jezus en riep.
4 Deze tijd waarover we nu spreken, was een zeer droevige tijd. Als u het verhaal in het leven van onze Here wel eens hebt gelezen, zien wij dat Hij een grote vriend was van deze jongen, Lazarus. Hij was... Na het heengaan van Jozef... of Hij was vertrokken, en kwam wonen bij Martha, Maria en Lazarus. En zij waren grote vrienden. Hij was voor hen als een herder, een echte vriend. En ze maakten kleinigheden voor Hem om te dragen, een jas om te dragen zoals men geloof ik beweert, en het was doorlopend geweven, zonder een zoom. En dan hadden zij dingen voor Hem gedaan, omdat zij in Hem geloofden. Het was... zij hadden dat geloofd en gezien. Zij hadden de kerk, enzovoort, verlaten om Hem te volgen. En in die dagen was dat een enorme zaak, waarop zelfs de doodstraf kon staan, om eruit te stappen.
5 Maar Jezus... Deze Kerel Die rondging en, zoals men beweerde, hun kerken uiteen scheurde en kwade dingen over hun priesters vertelde, enzovoort; Hij had hun grote schade toegebracht, dachten zij. En zelfs Hem te belijden, zou veroorzaken uit de synagoge te worden geworpen. En als u dan de kerk uit bent, dachten zij dat je geen kans op redding meer had. Als u niet tot een van hun sekten behoorde, zoals Farizeeër, Sadduceeër, of iets, was er geen redding als u daarbuiten stond. En als zij het recht hadden, de sleutels, konden zij u er gewoon uitgooien, als ze dat wilden. Dat was hun eigen uitspraak. Geen wonder dat Jezus zei: "U hebt door uw traditie het Woord van God krachteloos gemaakt." Zie?
6 En nu wordt het opnieuw herhaald, want we weten allen dat de geschiedenis zich zo vaak herhaalt. En het is droevig om te zeggen, maar het is geprofeteerd dat het zich zou herhalen en het is weer geschied. Wij zien dat er niet zo best over Jezus werd gedacht.
7 Menigmaal willen de mensen de man die het niet met hen eens is veroordelen. Dat moeten we niet doen. We kunnen het met elkaar oneens zijn en toch vriendschappelijk zijn. Als ik niet met iemand zou kunnen verschillen en hem nog steeds liefhebben en voor hem bidden, en het oneens met hem zijn op basis van de Schrift, en voor beter inzicht, dan zeg ik niets tegen hem. Ik wil altijd vriendschappelijk met hem verschillen, omdat ik hem liefheb en ik wil stellig niet dat hij verloren gaat. En hij zou hetzelfde met mij moeten doen; wij willen niet verloren gaan. Wij moeten onze gedachten baseren op wat het Woord zegt. Dat is het Woord: de Waarheid. Niet onze geloofsbelijdenis, niet onze gedachten, maar wat Hij zegt; geen eigen uitlegging – enkel wat het Woord zegt.
8 Onlangs op een avond deed ik iets en het leek bijna heiligschennend, ik geloof dat het 's morgens bij een predikersontbijt was. Ik bracht Jezus in een rechtszaak. Ik zei: "Precies zoals zij toen deden, doet men vandaag." Misschien zou het goed zijn als ik het nog een ogenblik herhaal, als we tijd hebben. Nu zei ik dat we vandaag ontdekken dat...
9 In Luthers reformatie, in die tijd, zei hij, dat de rechtvaardige zal leven door geloof. "De mens die gelooft, die heeft het." Maar we zagen dat velen zeiden dat zij geloofden en het niet hadden.
10 In de dagen van John Wesley, als zij de tweede zegen hadden (zoals zij het noemden), heiligmaking, volledige heiligmaking, werden zij blij en juichten... Ieder die juichte, die had het. Maar zij merkten dat zij het niet hadden. Heel wat van hen juichten en hadden het niet.
11 In de dagen van Pinksteren zei men: "Nu is het herstel van de gaven gekomen, de doop van de Geest. Wie in tongen spreekt, heeft het ontvangen." Wij ontdekken dat velen in tongen spraken en het niet hadden.
12 Dus zeggen ze: "Wel, de vrucht van de Geest, dat is het." O nee, niet de vrucht van de Geest. Christian Science [Christelijke Wetenschap] heeft dat, waar nauwelijks... Liefde is de vrucht van de Geest. En zij hebben meer liefde dan menigeen en loochenen de Godheid van Jezus Christus; noemen Hem slechts een profeet, gewoon een normale man. Zie? Dus dat werkt niet.
13 Laat me dit voor een moment in twijfel trekken. Laten we Jezus in verhoor nemen. En God vergeve me voor deze uitspraak vanaf het podium, maar ik ga mij even tegen Hem opstellen, enkel om u het licht erop te geven. Zie?
14 Welnu, ik heb hier twee mensen; ik spreek vanavond tot u in het verleden, toen Jezus van Nazareth op aarde was. Ik kom tot u om met u te argumenteren tegen deze Kerel, Jezus van Nazareth. Nu, wij weten allen dat God liefde is. De Bijbel zegt dat Hij dat is. In orde, en de liefde van de Geest is verdraagzaamheid, vriendelijkheid, geduld, zachtmoedigheid, enzovoort – liefde. Nu, stel... ik wil u iets vragen. Wij gaan iemand nemen, die, voor zover we weten, een Christen is.
15 Kijk naar deze oude priester van jullie. Zijn over-over-overgrootvader was een priester. Hij moest geboren zijn uit het geslacht van de Levieten om een priester te zijn. Wij ontdekken nu dat hij geen jeugd heeft zoals de rest van u. Wat doet hij? Hij offert zich op, hij is daar om het Woord te bestuderen, het Woord van God. Hij is er dag en nacht mee bezig, dag en nacht, moet elke letter ervan kennen, elk woord op de boekrol. Hij moet het uit z'n hoofd kennen. Er is gewoon iets mee dat hij moet weten.
16 Dan, behalve dat, toen uw vader en moeder trouwden, wie verenigde hen tot man en vrouw? Uw godvruchtige, oude priester. Wie was het die naar uw vader kwam toen hij in nood was en op zijn boerderij met een geldschuld zat, zodat de hypotheekgevers het in bezit gingen nemen? Wie stond hem terzijde? Uw vriendelijke, oude priester. Wie stond uw moeder bij in de kamer toen zij geboorte gaf aan u? Uw vriendelijke, oude priester. Wie komt naar u toe als u ziek en nooddruftig bent? Uw vriendelijke, oude priester. Wie was het die u zegende en u opdroeg aan God en u op de achtste dag besneed? Uw vriendelijke, oude priester. Toen uw vader en moeder op het punt stonden te scheiden, wie bracht hen weer tot elkaar, hield hen bij elkaar? Uw vriendelijke, oude priester. Wanneer er problemen in de buurt zijn, wie draagt daar zorg voor? Uw vriendelijke, oude priester. Jazeker.
17 Welnu, deze vriendelijke, oude priester weet dat de Bijbel zegt dat God een lam vereist als offer. Velen van u mannen zijn zakenlieden, dus u fokt geen schapen. Toch vereist God een schaap. Men bouwde daar enige stallen. Zij verkochten hun schapen zodat de zakenlieden ze daar konden gaan kopen om een offerande te brengen voor hun ziel, wat God vereist.
18 Wat deed deze jongeman, genaamd Jezus? Waar kwam Hij vandaan? Er werd gezegd dat Hij maagdelijk geboren was. Wie heeft ooit zoiets onzinnigs gehoord? Wij weten dat Zijn moeder Hem had, voordat zij en Jozef waren geboren – of, voordat zij en Jozef getrouwd waren, werd Hij geboren. Nu, wij zien dat Hij om te beginnen een slechte naam heeft.
19 Wat voor lidmaatschapskaart heeft Hij? Als Hij een godvruchtig Man was, tot welke groep is Hij toegetreden? Terwijl uw priester studeerde, en studeerde, en nog eens studeerde om dat Woord te kennen, komt Hij hierheen om af te breken wat hij heeft opgebouwd. Noemt u dat 'God'? Zeker niet.
20 Toen onlangs uw priester die plek daar had opgebouwd, waar u het offer kon kopen, wat deed deze jonge Kerel? Vriendelijkheid? Hij sloeg... knoopte enkele touwen tezamen, enkele... vlocht enkele leren riempjes, en keek met toorn over de mensen, schopte die tafels omver en sloeg hen naar buiten. Noemt u dat vruchten van de Geest, om met toorn op hen neer te zien? En kijk, Hij ontnam een man zijn gelegenheid om Jehova te aanbidden! De zakenman wil Hem aanbidden; hij fokt geen lammeren en hij ging daarheen om het te kopen. En Hij kieperde het ondersteboven en schopte hen en joeg hen eruit.
21 Wie heeft daar de vrucht van de Geest? Ziet u? Daar heb je het. Zie, niet de vrucht van de Geest, niet spreken in tongen, niet juichen.
22 U zegt: "Broeder Branham, wat is dan het bewijs? Wat is het bewijs?" De betuiging van het Woord voor het uur.
23 Zij hadden de Bijbel. Hij was precies wat Jehova zei dat zou gebeuren. Het heeft geen enkele verklaring nodig. Het werd daar verklaard. Daar waren uw priesters, daar was alles wat zij hadden en al het andere net zo routinematig, enzovoort, maar toch misten zij het Woord te zien. En Hij maakte dat Woord tot realiteit voor dat tijdperk. Dit is het bewijs van dat tijdperk.
24 Luther had de betuiging van zijn tijdperk, Wesley van zijn tijdperk, Pinksteren van dit tijdperk, maar wij zijn in een ander tijdperk. Die dingen waren goed. Maar evenals de baby een vinger, een oog en neus heeft gekregen, moet het na een poosje een menselijk wezen worden. Het moet een volledig ontwikkeld kind worden; dan geboren worden, een ziel, lichaam en geest hebben, en rond kunnen bewegen.
25 Nu ontdekken wij dat Jezus dit alles verklaard had. En maar enkelen, slechts degenen die Hij bestemd had tot leven, zagen Hem. Geen grote menigten; Zijn groep kon nooit eender zijn als Kajafas' menigten. Ja, Kajafas had de hele natie bijeen kunnen roepen. Jezus riep maar een paar bijeen. Niet velen kenden Hem. Duizenden maal duizenden, toen Hij op aarde kwam. Hij doorliep de aarde en ze hebben zelfs niet eens geweten dat Hij hier was.
26 Zo zal het opnieuw zijn! Hij zal tot degenen komen die tot leven geroepen zijn. Hij weet wie tot leven geroepen is. En Hij zal niet... Het is Zijn zaak daar zorg voor te dragen.
27 Nu merken wij op dat zij dan uit de kerk traden en zij Hem geloofden. Al wat het Woord over Hem gezegd had; daar was Hij.
28 Op een dag verliet Hij hun huis. Ik wil spreken over drie dingen: Jezus was vertrokken, dood was gekomen, en alle hoop was verdwenen. Ik wil een paar minuten over die drie dingen spreken.
29 Jezus was vertrokken. En toen Hij wegging, trad moeite binnen. Nu, wanneer Hij u verlaat, of uw huis waarin u woont, is moeite onderweg. Satan heeft een geopende deur wanneer Jezus weggaat.
30 Hij was weg, en zodra Hij wegging, trad dood binnen. Wanneer Jezus weggaat, komt dood binnen. Afgescheiden te zijn van Hem betekent dood; dus dood kwam binnen toen Jezus eruit ging.
31 En dood was bij Lazarus stil blijven staan. En toen hadden zij Hem, Degene waarin zij geloofden en Die zij liefhadden, bericht gezonden om voor Lazarus te komen bidden, omdat zij Hem gezien hadden en wisten dat Hij God kende, en dat wat God ook... Martha drukte het uit met: "Wat U nu ook tegen God zegt, God zal het doen." Zij herkende dat Hij en God één waren. Hij was het Woord van het uur, dus erkende zij dat. En zij wist dat als zij ooit maar met Hem in contact kon komen... Maar Hij was weg en ze konden Hem niet te pakken krijgen. En zij lieten Hem halen, en in plaats van te komen, ging Hij verder weg. En zij probeerden het opnieuw, en in plaats van te komen, ging Hij verder weg.
32 Soms vragen wij ons af waarom deze dingen gebeuren. Maar zegt de Schrift niet dat alle dingen meewerken ten goede voor degenen die God liefhebben? Hij weet wat Hij doet. Als Hij uitstelt, is dat in orde. Hij weet wat Hij doet. Het had een doel.
33 We zien dat Hij in Johannes 5:19 zei: "Voorwaar, voorwaar, zeg Ik u: de Zoon kan niets van Zichzelf doen, tenzij Hij de Vader dat ziet doen."
34 De Vader had Hem verteld weg te gaan en zoveel dagen weg te blijven. Nadat de dagen voltooid waren, zei Hij... wat Hij toen zei, dat "Onze vriend Lazarus slaapt."
En hij zei: "Wel, het gaat goed met hem."
35 Hij zei: "Hij is dood. En het verblijdt mij om u, dat ik daar niet was." Omdat zij geprobeerd zouden hebben Hem ertoe te bewegen naar hem toe te gaan om hem te genezen of te zeggen wat er moest worden gedaan. Maar Hij wist wat er moest worden gedaan, dus had Hij juist precies gedaan wat Hem werd opgedragen te doen: wegblijven! Merk Hem op bij het graf toen Hij terugkwam. Hij drukte dat uit toen Hij terugkeerde en zijn huis vond.
36 Alle hoop was verdwenen. Lazarus was gestorven. Elk uur waren zij blijven denken: "Hij kan misschien verschijnen, Hij zal te voorschijn komen. Hij zal wel terugkomen." Tenslotte stierf hij, de adem verliet hem.
37 Zij gingen naar buiten, balsemden hem, haalden het bloed uit zijn lichaam, wikkelden hem in linnen en kruiden, en balsemden hem en legden hem in het graf, plaatsten een rotssteen over het graf, wat hun gewoonte van begraven was in die dagen. Een gat in de grond, misschien wel in de rots en legden een steen daarbovenop; dat was hun gewoonte.
38 De eerste dag ging voorbij, tweede dag ging voorbij, derde dag ging voorbij, vierde dag ging voorbij, de man lag al te rotten in het graf. Zijn neus was waarschijnlijk ingevallen. Dat... Bedenk dat het eerste is wat invalt de neus is. En hij was reeds aan het rotten. Zijn vlees was teruggegaan tot stof, of was terug aan het gaan. Zijn ziel was vier dagreizen ergens van hem vandaan.
39 Alle hoop hem ooit weer te zien in dit leven was verdwenen. En dan, toen alle hoop vervlogen was... Zij hadden gewacht – misschien zal Hij de eerste dag komen, tweede dag, nee! Toen stierf hij en Hij was niet gekomen. Toen trad wanhoop in.
40 Na een poosje was er iemand die haar moest hebben verteld: "De Meester is daarbuiten." Hier gaat Martha de straat op!
41 Jezus kwam in dat donkere uur, toen alle hoop vervlogen was. Zo is het meestal wanneer Hij komt. Ziet u? Hij komt net op dat donkerste moment, dan verschijnt Jezus op het toneel.
42 Let nu op, Hij komt en vraagt naar Martha. Zijn tegenwoordigheid bracht nieuwe hoop. Ongeacht of de jongen dood was, toch brengt Zijn tegenwoordigheid nieuwe hoop.
43 U zou hier vanavond kunnen zitten, mijn vriend, waar de doktoren u hebben opgegeven, met kanker, hartkwaal. Misschien wel in een rolstoel, kreupel, heel de wetenschap heeft gezegd dat er voor u geen hoop meer is; de kalkafzetting heeft uw beenderen knobbels gegeven, zodat u ze niet meer buigen kunt. Of uw hart is zo slecht dat de dokter zegt dat u elk ogenblik zou kunnen sterven. O, en grote aantallen mensen met kanker en tb, misschien de laatste hoop die u hebt... en het lijkt wel of de dokter u heeft opgegeven. Maar toch, om te zijn in de tegenwoordigheid en herkenning van de tegenwoordigheid van Jezus Christus brengt opnieuw hoop.
44 Iemand kan het u zelfs alleen vertellen. Misschien hebt u er nooit eerder over gehoord. Laat iemand zeggen: "Ik weet waar een kerk is waar zij in God geloven en zij bidden voor de zieken." Snel (u staat op het punt te sterven, zie) springt er nieuwe hoop op. Zo gaat het altijd. In dat donkere uur is het gewoonlijk wanneer iemand er iets over zegt, u over Jezus vertelt. Zijn tegenwoordigheid bracht nieuwe hoop.
45 Moge het vanavond hetzelfde doen als gisteravond, toen wij dat betuigde Woord zonder enige schaduw van twijfel zagen, dat gemanifesteerd is en bewezen; dat die Jezus, Die negentienhonderd jaar geleden leefde, Die op Golgotha stierf; op de derde dag opstond en aan die discipelen verscheen, hun ogen opende, en deze belofte van de dag deed, hier vanavond nu midden in onze tegenwoordigheid verkeert. Het is bestemd om hoop bij de mensen te brengen. Nieuwe hoop licht op.
46 Wellicht zegt iemand: "De kerk heeft al een poosje wat drooggestaan. We hebben enige maanden geen enkel goed vers water gehad. We hebben geen opwekking gehad. Het lijkt net of iedereen zo traag is", of zoiets. "We gaan gewoon naar de kerk en zingen een lied en horen een paar predikingen en gaan terug." Maar dan plotseling, wanneer we droog beginnen te worden, dan komt Jezus op het toneel, verfrist ons, brengt ons iets nieuws. Hij is daar altijd om dat te doen. Nieuwe hoop rijst op wanneer Jezus binnenkomt. Zijn tegenwoordigheid brengt nieuwe hoop.
47 Zij wist dat Hij dat gemanifesteerde Woord van God was. Zij had dat tijdperk gezien. Anders, als zij dat niet had gezien, was zij nog steeds orthodox gebleven, had zij nog steeds tot de kerk behoord. Maar zij had dat beloofde Woord gezien. Zij had dat beloofde Woord door Hem gemanifesteerd zien worden en zij wist dat Hij dat levende Woord was. En toen zij erover hoorde, gaf zij er niet om hoevelen haar bekritiseerden, of wat ook maar, zij ging op Hem af zo snel als zij lopen kon. Ziet u? Zij wist dat Hij dat gemanifesteerde Woord was.
48 Ongetwijfeld had zij over de geschiedenis van Elia [Broeder Branham bedoelt Elisa – Vert] in zijn dag gelezen. Wel, hij was Gods gemanifesteerde Woord in die dag. Hij was een profeet en het Woord van de Heer komt tot de profeet. En er was een vrouw in dat verhaal die een kleine baby had, die haar geschonken werd door een zegen waarmee de profeet haar gezegend had, en zij kreeg het kind.
49 Op een dag, omtrent elf uur, moet hij een zonnesteek hebben gekregen. Hij was met zijn vader op het land, de Bijbel zei niet dat het een zonnesteek was, maar hij begon te huilen: "Mijn hoofd! Mijn hoofd!" Ongeveer elf uur op de dag. En de vader liet een knecht hem naar huis brengen. Hij lag op zijn moeders schoot tot omtrent twaalf uur 's middags, werd steeds zieker en stierf tenslotte.
50 En nu, in plaats van wanhopig te gaan... Alle buren kwamen binnen om te jammeren en tekeer te gaan. Maar die trouwe moeder... haar baby was dood. Zij bracht hem boven in die kleine kamer die zij voor de profeet had bereid en legde hem op zijn bed. En ze zei tot de dienstknecht: "Zadel voor mij een muilezel en rijd rechtstreeks door en stop niet, tenzij ik het u vertel." O my! Dat is het!
51 We hebben geen tijd om te debatteren en ruzie te maken. Die dag is voorbij. Laat ons verdergaan. We moeten daar aankomen. We hebben een nood.
52 En dus zei ze: "Ga voorwaarts en verminder uw vaart niet, tenzij ik het u beveel." En ze reden tot ze bij Elia aankwamen.
53 Elia, die een man van God was, was niet zoals Christus; Christus wist alle dingen omdat Hij God was. Elia was een deel van God. Dat was Christus in Elia. En dat was de boodschap van het uur, want het Woord van de Here voor dat uur was bij die profeet.
54 Jezus was de volheid van al die profeten; elk van hen manifesteerde Hem slechts. Dat is alles. Heel de weg van Jozef, van dertig zilverstukken, in alles schilderde hij Christus af. Zo ook Mozes!
55 David, als een verworpen koning boven op de heuvel gezeten, weende, omdat hij verworpen was. Achthonderd jaar later zat de Zoon van David op een heuvel. Daar was het de Geest van Christus in David. En Hij... My! Hij was zowel Wortel als Spruit van David. En zo zat Hij boven op de heuvel en weende als een verworpen Koning. "Jeruzalem, Jeruzalem, hoe dikwijls heb ik u willen bijeen vergaderen zoals een hen haar broedsel." Wat was het? Het was Christus daar terug.
56 Het was Christus Die weende toen David het lied schreef: "Mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten? Al mijn beenderen staren naar mij. Zij doorboorden mijn voeten en mijn handen. Zij verdeelden mijn kleding onder hen. Zij wierpen het lot over mijn gewaad." Dat was Christus Die sprak in David. Dat is juist. Hij was de manifestatie van het Woord. Christus kwam om deze dingen, die door de profeten gesproken waren, te volbrengen, want het Woord was bij de profeten.
57 Ik zei dat gisteravond in de boodschap dat Hij kwam uitvoeren wat de profeten over Hem hadden gezegd, daar zij het Woord hadden. En Elia was Gods profeet, het Woord van die dag.
58 Dus bleef de Sunamietische vrouw bij die profeet tot hij kwam en de kracht van God manifesteerde; hij legde zich op de baby en de baby kwam tot leven.
59 Welnu, Martha moet dit herkend hebben, hoewel zij druk bezig was geweest met zorg te dragen in huis, afwassen, enzovoort. Maar daar bekende zij kleur. Zij toonde werkelijk wat er in haar lag. Zij ging Hem onmiddellijk halen. Als God in Elia was, moest God in Christus zijn, omdat Hij bewezen had dat Hij die Persoon was. Amen. Daar houd ik van, die vastbeslotenheid! Zij gaat naar Hem toe. Zij moest Hem bereiken. En daar ontdekte zij, toen zij Hem bereikte – Hem; vergeet niet dat zij wist dat Hij nooit veranderde, dat God nooit Zijn programma verandert. Als Hij in Elia was en de dode kon doen opstaan, was Hij in Christus en kon de dode doen opstaan ofschoon Hij het niet gedaan had, omdat het dezelfde God is.
60 Ook nu is Hij niet veranderd! Evenveel God vanavond als Hij ooit geweest is! Hij is Dezelfde, gisteren, vandaag en voor eeuwig. Hij verandert niet.
61 En Hij wist dat zij wist dat het in Hem lag. Let op, binnen enkele minuten werd het bewezen, toen zij iets over haar broer tegen Hem zei en ze zei: "Here, ik geloof dat U bent..."
62 En Hij zei: "Ik ben de Opstanding en het Leven. Hoewel hij dood was, toch zal hij leven. En degene die leeft en in Mij gelooft, zal nimmer sterven. IK BEN." Dat is de IK BEN Die in de brandende struik was, met Mozes. "Ik ben de Opstanding. Ik ben het Leven. Ik was de Ene. Ik ben Hem nog steeds. Ik ben de Opstanding en het Leven; hij die in Mij gelooft, al ware hij dood, toch zal hij leven; wie leeft en gelooft in Mij, zal nooit sterven." Na deze grote zekerheid die zij had, dat Hij het beloofde Woord was, toen Hij zei (een Profeet zijnde, kon Hij niet liegen); daarom, toen Hij zei: "Ik ben de IK BEN. Ik ben Hem Die de Opstanding en het Leven is."
63 Ze zei: "Ik geloof dat U Diegene bent, de Zoon van God, Die in de wereld zou komen. Hoewel mijn broeder dood is, daarginds in het graf ligt, zijn lichaam is nu aan het vergaan, maar zelfs nu, wat U ook zegt, het zal gebeuren." Juist!
64 Al wat zij verlangde, was Hem het te horen zeggen! Amen. O Martha, waar zijn wij vanavond? "Spreek slechts het Woord; mijn dienstknecht zal leven!" Het Hem slechts horen zeggen! Zij mochten haar misschien zijn komen vertellen dat Hij het zei, maar hier was Hij Zelf. O God, open blinde ogen, dat men in staat zou mogen zijn om te zien! Wanneer Hij in Zijn tegenwoordigheid het Woord spreekt, wordt het altijd gemanifesteerd.
65 Ze zei: "Wat U ook vraagt aan God, God zal het U geven. Laat me het slechts horen!" Zij verlangde dat Hij het Woord zou spreken. Dat is al wat zij wilde horen. Het Woord ontvangen, was al wat zij nodig had. Hem te horen zeggen dat Hij het zou doen.
66 En Hij zou het direct gedaan hebben, maar, weet u, door het visioen dat de Vader Hem getoond had, moest Hij bij het graf staan. O my! Houd vast aan uw geloof! God is alles goed aan het uitvoeren. Het zal in orde zijn. Wacht maar tot zij aan het graf staat.
67 Merk op, zij kon Hem er gewoon toe krijgen om het te zeggen. Zelfs toen hij nog... Alle hoop was weg, helemaal alles. Hij was dood, aan het ontbinden in het graf; maar het Hem slechts horen zeggen, is al wat zij verlangde.
68 Nu, toen Hij zei: "Ik ben de Opstanding en het Leven", geloofde ze het. Zij geloofde het. Merk nu op, nu moest zij geloven in het onmogelijke, toen ze Hem hoorde zeggen: "Ik ben de Opstanding en het Leven. Hoewel hij dood was, nochtans zal hij leven en een ieder die leeft en in Mij gelooft, zal nooit sterven." Hij zei: "Gelooft u dit?"
69 En ze zei: "Ja Heer, ik geloof het. Ik geloof dat U de Zoon van God bent, Die in de wereld zou komen." Daar houd ik van. Daar houd ik van...?...!
70 Ik heb dit eerder gezegd. Het zou nu opnieuw kunnen gelden. Niet lang geleden sprak ik tot een vrouw van een zekere kerk die ik daarnet noemde, die niet gelooft dat Hij God was, Zijn Godheid; Hij was slechts een profeet, een gewone man.
71 Dat was Hij, werkelijk. Hij was dat, plus God. Ziet u, Hij was de manifestatie. Jezus is het lichaam, de jongen, de man; God was wat in Hem woonde. God was in Hem. Hij was een God-mens. Hij was een man, toch was Hij God gemanifesteerd in vlees. Wanneer wij Jezus zien, zien wij God. Dat is wat Hij zei: "Wanneer u de Vader ziet, ziet u Mij." U ziet de Vader, omdat Hij de weerkaatsing was, omdat Hij het Woord was, amen, dat was in den beginne. Amen.
72 Hij noemde de profeten "god". Wist u dat? Hij zei: "U noemt hen goden tot wie het Woord van God komt. Hoe kunt u Mij veroordelen wanneer Ik zeg dat Ik de Zoon van God ben?"
73 Want hetzelfde Woord zei dat Hij daar zou zijn en daar werd het Woord opnieuw gemanifesteerd. En nog steeds wilden zij het niet geloven.
74 Deze vrouw zei tegen mij: "Ik kan bewijzen..." Ze zei: "Ik hoor u graag prediken, maar één ding doet u te veel."
"Wel, wat is dat?"
Ze zei: "U schept te veel op over Jezus."
75 Ik zei: "Ik hoop dat dat alles is wat Hij tegen mij heeft. Wanneer Hij..." En ze zei... Ik zei: "Ik hoop dat dat de enige fout is die Hij in mij kan vinden." Ik zei: "Als ik tienduizend tongen had, zou ik niet genoeg kunnen spreken. O my, wat Hij is..."
Ze zei: "Maar u maakt Hem God."
76 Ik zei: "Dat was Hij. Of, als Hij het niet was, was Hij de grootste misleider die de wereld ooit heeft gehad."
Ze zei: "Hij was een profeet."
77 Ik zei: "Hij was een profeet, dat is waar, een God-profeet, de volheid van het Woord. De profeet had gewoon het Woord dat tot hem komt, dat is wat hem een profeet maakte. Maar Hij was de volheid van dat Woord."
78 En ze zei: "Ik kan het u bewijzen." Ze zei: "U maakt Hem Goddelijk."
Ik zei: "Hij was Goddelijk."
En ze zei: "Hij kan niet Goddelijk zijn."
Ik zei: "Maar dat was Hij."
Ze zei: "U zei dat u de Bijbel geloofde."
Ik zei: "Ja."
79 Ze zei: "Ik zal u met uw eigen Bijbel bewijzen dat Hij niet Goddelijk was."
80 Ik zei: "Doe dat. Als de Bijbel het zegt dan geloof ik het, omdat ik geloof dat het Woord juist is."
81 Ze zei: "Onderweg naar het graf van Lazarus... herinnert u zich dat in Johannes 11?"
Ik zei: "Jazeker, mevrouw."
82 Ze zei: "Welnu, op de weg erheen huilde Hij. De Bijbel zei dat Hij weende."
Ik zei: "Jazeker, de Bijbel zei dat Hij weende."
Ze zei: "Hoe kon Hij Goddelijk zijn en wenen?"
Ik zei: "Hij was menselijk."
"Menselijk en Goddelijk?"
83 Ik zei: "Ja, dame. U mist het te zien. Hij was een man die meeliep en huilde met degenen die daar huilden, dat is waar, bedroefd met degenen die treurden. Hij was een man, maar toen Hij Zijn kleine, zwakke lichaam oprichtte en zei: 'Lazarus, kom uit', en een man die al vier dagen dood was op zijn voeten stond, was dat méér dan een man; dat was God in de man." Wie kan de dode opwekken dan alleen God? Hij is de Opstanding en het Leven! Dat is juist.
84 Die avond op zee, toen Hij daar vermoeid achter in het schip lag, waar... Tienduizend duivels zwoeren dat zij Hem die avond zouden verdrinken. En dat oude bootje werd als een kurk van een fles op en neer gesmeten op de stormachtige zee. Die duivels dachten: "Nu hebben we Hem. Hij slaapt; we laten de hele boel zinken." O, Hij was een man, vermoeid, maar eenmaal gewekt stond Hij met Zijn voet op de geitouwgording en keek omhoog en zei: "Zwijg, wees stil!" en de winden en de golven gehoorzaamden Hem. Dat was meer dan een man.
85 Hij was een mens toen Hij honger had. Hij kwam van de berg naar beneden, keek uit naar een stuk brood of iets om te eten, of een vijg van een vijgenboom. Maar toen Hij vijf broodjes en twee vissen nam en vijfduizend mensen voedde, was dat God in die man. Jazeker.
86 O, ieder mens die ooit een beetje verstand heeft gekregen, gelooft dat; alle dichters hebben dat geloofd. Geen wonder dat er één schreef:
Levend had Hij mij lief; en stervend redde Hij mij.
Begraven droeg Hij mijn zonden ver weg.
Opstaand rechtvaardige Hij mij overvloedig voor eeuwig.
Op een dag zal Hij komen. O glorieuze dag!
87 Eddy Perronet, toen zijn verzen niet gekocht werden... Op een dag, wankelend onder de invloed van de Heilige Geest, greep hij een pen en schreef hij het gewijde lied, toen hij schreef:
Breng alle heil aan de kracht van Jezus' Naam!
Laat engelen zich ootmoedig nederbuigen;
Breng voort het koninklijke diadeem,
En kroon Hem tot Heer van allen!
88 Halleluja! Beslist, dit is wat wij geloven, Wie Hij was. Jazeker!
89 Zij moest nu geloven in het onmogelijke, volgens de moderne denkwijze van die dag. Zo moet u geloven in het onmogelijke om nieuw leven te zien, om iets te zien gebeuren, maar als Hij herkende... als zij herkende dat Hij het Woord was, dan kan het onmogelijke plaatsvinden, omdat Hij de Schepper is en Zich zal houden aan alles wat Hij heeft gezegd.
90 En alle dingen zijn mogelijk voor degenen die kunnen geloven. Dat is Zijn Woord. Maar de onmogelijkheden worden gemanifesteerd wanneer God op Zijn Woord wordt genomen. Jazeker. Wanneer God op Zijn Woord wordt genomen, worden de onmogelijkheden gemanifesteerd. Wanneer God zegt dat het zal wezen dan neemt u dat Woord en let op wat... de onmogelijkheden gebeuren. Dat zal het zeker.
91 Maar merk op, zelfs in dat alles zei ze: "Zelfs nu, Heer, wat U God ook vraagt, God zal het doen." Zij wist dat zij gewoon dat woord dat van Hem uitging, zou kunnen krijgen... Alles wat zij hoefde te doen was dat woord te krijgen. Ja, het was haar donkerste uur en Jezus kwam langs en riep. O, wat een geweldig iets zagen zij, een opstanding!
Laten we naar nog enigen kijken waar de donkere uren kwamen.
92 Er was eens een man, Job genaamd, een van de oudste profeten in de Bijbel. Hij was een groot man. Hij had de Here liefgehad en alles gedaan wat hij maar wist om te doen. En Satan verlangde hem te ziften, dus zei hij op een dag tegen God... Nee, zei God tegen hem, liever gezegd: "Waar zijt gij geweest, Satan?"
93 Hij zei: "O, hier en daar, op en neer over de aarde gewandeld."
94 Hij zei: "Hebt gij ook acht geslagen op Mijn dienstknecht Job? Er is er geen als hij op de aarde. Hij is een perfect man."
95 "O," zei hij, "zeker, U geeft hem alles, doet alles voor hem. Stellig is hij een groot man. Maar laat mij hem eens hebben, ik zal de toon veranderen. Ik zal hem U in Uw gelaat laten vervloeken."
96 Hij zei: "Dat kunt gij niet." Dat is Zijn vertrouwen in een gelovige. Waarom? Hij is oneindig. Hij is eeuwig. Hij weet het einde vanaf het begin. Hij wist dat Satan het niet kon bewerken, want Hij is het Woord. Hij wist wat Job zou doen.
97 Welnu, herinner u Job. Hij liet hem zweren krijgen, doodde zijn kinderen, nam alles wat hij had. Zijn gezondheid was verdwenen. Zelfs zijn troosters kwamen en konden niets doen dan alleen hem beschuldigen van een geheime zondaar te zijn. En oude Job kwam in zo'n toestand dat hij bitter bedroefd werd.
98 U moet eerst in een benarde toestand komen. U moet een moment krijgen dat u aan het einde van de weg bent.
99 Job kwam aan het einde van de weg toen hij zei: "Vervloekt zij de dag waarop ik geboren werd. Moge de zon zelfs niet schijnen en moge de maan niet schijnen bij nacht, moge de naam nimmer genoemd worden." En in deze benauwdheid kwam toen Jezus langs. Hij keek neer en hij zei: "Ik zie (een man), een bloem sterven; hij komt in het voorjaar weer op. Als een boom neer waait, komt hij weer omhoog door de reuk van water." Hij zag heel het botanische leven opnieuw leven. Maar hij zei: "Als een man sterft, hij de geest geeft, waar is hij dan?" Hij wist dat hij een oude man was. Hij zei: "Zijn zonen komen rouw over hem bedrijven en hij bemerkt het niet. Och, of Gij mij in het graf zou willen verbergen en mij bewaren in de geheime plaats tot Uw toorn geweken was. Stel voor mij een bepaalde tijd vast en gedenk mij dan!" En zo ging hij verder met spreken. Hij was aan het einde van zijn benauwdheid. Wat zou er gebeuren? "De bladeren leven of komen terug in de boom, de bloemen komen weer terug, al het andere komt op, maar een mens ligt neer en geeft de geest!" Hij was bitter bedroefd. Hij wist niet wat er met hem zou kunnen gebeuren, terwijl hij op die leeftijd was.
100 Toen, in die toestand, kwam Jezus langs. God richtte zijn hoofd op naar de hemel en hij zag Jezus komen in de laatste dagen.
101 Dat donkerste uur toen zijn vrouw zei: "Vervloek God en sterf de dood." Nochtans zei hij: "Vrouw, gij spreekt als een dwaze vrouw. De Here heeft gegeven en de Here heeft weggenomen, gezegend zij de Naam des Heren." Zelfs zijn vrouw wees hem af. Zijn kerk wees hem af. Iedereen wees hem af.
102 In het donkere uur, waarin hij niet wist waarheen verder te gaan, kwam Jezus langs. Toen schreeuwde hij uit: "Ik weet dat mijn Verlosser leeft en ten laatste dage zal Hij op de aarde staan. En hoewel... nadat de huidwormen dit lichaam doorknaagd hebben, zal ik toch in mijn vlees God zien, Die ik zelf zal aanschouwen." In zijn donkerste uur, toen kwam Jezus langs. Jazeker.
103 Mozes... Voor Mozes kwam het donkerste uur in Israël. Hij was precies in de lijn van plicht; ontmoette God daar in een struikgewas en Hij zei: "Ik ben de IK BEN." Hij ging erheen en vocht door allerlei nabootsingen van Jannes en Jambres heen die zijn werk probeerden na te doen. Bij dit alles was hij God trouw gebleven. Tenslotte kreeg hij Israël zover in hem te geloven. Hier komt hij uit Egypte en gaat op weg naar het beloofde land en God had gezegd: "U zult Mij op deze berg aanbidden." Dat was Gods Woord. Mozes wist dat hij naar die berg moest gaan. Amen! God zei het! Geen Farao kan hem doden. Geen duivel kan hem doden. Niets kan hem doden. Hij zal bij die berg komen. Halleluja! Ik voel me religieus. Hij zal naar die berg gaan.
104 Zo zijn wij op onze weg naar glorie! Niets zal ons stoppen! Zeker niet. God zal Zijn Woord bevestigen. Het maakt niet uit wat er gebeurt, Hij zal het hoe dan ook doen. Ja.
105 Hij is op weg, precies in het pad van plicht. Hier is hij, ingesloten tussen de bergen. Hij luistert en hoort een donderend geraas achter hem. Wat is het? Farao's legerwagens komen eraan bij duizenden, bewapend met speren, enzovoort, om hen omver te rijden en te vertrappen. Daar is de Rode Zee die hem had afgesneden. Wat deed hij? Hij kwam in benauwdheid. De mensen waren allen aan het schreeuwen: "O, we zijn er geweest. Farao zal ons doden, zijn zwaarden zullen ons doorboren. Onze baby's zullen hier sterven in de woestijn."
Mozes riep uit: "O God!"
106 En toen kwam Jezus op het toneel. Hij was de Vuurkolom. Dat is waar. Hij kwam neer en Hij hing tussen hem en het gevaar. Amen. Hij is onze tussenkomst! Hij staat ertussen, amen, een middelaar. Daar bleef Hij staan; duisternis voor de Egyptenaren, die kwamen om te proberen er iets aan te doen. Hij was licht voor degenen die verder liepen. Toen 's morgens, terwijl de wind die nacht echt hard was begonnen te waaien, wat deed Hij toen? Hij was gekomen in de vorm van de Vuurkolom.
107 Vergeet niet dat Hij nog steeds die Vuurkolom is. Jazeker. Toen Hij op aarde was, zei Hij: "Ik kom van God en Ik ga naar God."
108 En na Zijn dood, begrafenis, opstanding en hemelvaart, werd Paulus op zijn weg naar Damaskus neergeslagen door die Vuurkolom. Herinner u dat hij een Hebreeër was. Hij had dit anders niet gezegd, hij zei: "Heer, Wie zijt Gij?" (Hoofdletter H-e-e-r, Elohim.) "Wie zijt Gij Die ik vervolg?"
Hij zei: "Ik ben Jezus."
109 Amen! Halleluja! Hij is de Eerste en de Laatste. Hij is alles. "Nog een korte tijd en de wereld ziet Mij niet meer, toch zult gij Mij zien, Ik zal met u zijn, zelfs in u." Dezelfde Vuurkolom, dezelfde God Die hetzelfde doet, met dezelfde belofte! Amen! Die Zijn Woord laat manifesteren. "Ik ben de Opstanding en het Leven. Ik ben Hij Die was, Hij Die is en Hij Die zal komen." Jazeker. Ja.
"Onze vaderen aten manna in de woestijn."
110 Hij zei: "Zij zijn allemaal dood. Maar, Ik ben die IK BEN." Mozes, in het brandende struikgewas, dat was de IK BEN. Hij is nog steeds de IK BEN, niet Ik was; IK BEN, tegenwoordige tijd, elke tijd.
111 Wij zien hier dat Mozes in deze hoek wordt teruggedreven en de... dat Christus was neergekomen. Welnu, de Bijbel zei dat Mozes de schande van Christus voor grotere rijkdom achtte dan de schatten van Egypte. De schande van Christus! Christus was de zalving, de Logos Die van God uitging, de Engel. Elke Bijbellezer weet dat die Engel Christus was. En daar was Hij in de woestijn en Hij kwam op het toneel in de vorm waarin Hij verondersteld werd gemanifesteerd te worden. Glorie aan God! [De zaal jubelt het uit – Vert]
112 Hij komt vandaag in dezelfde vorm als waarin Christus gemanifesteerd werd.
113 Hij vertelde hun dat Hij hen zou uitleiden. Hij deed het. Daar kwam Hij om Zijn Woord getrouw te blijven, het te bewijzen. Toen, nadat Hij gekomen was, zoals bij Martha, toen riep Hij. Hij zei: "Mozes, waarom schreeuwt gij naar Mij? Spreek tot dit volk, opdat gij voorwaarts gaat." Dat donkere uur, de Rode Zee opende zich en zij gingen op hun reis erdoorheen om het Woord van God in vervulling te doen gaan. Ja, het was Mozes' donkerste uur. En toen kwam Jezus langs. We hebben nog tijd... En Hij riep Mozes.
114 We willen uw aandacht naar een andere kleine man brengen. Zijn naam was Jaïrus. Daar zijn er vandaag zoveel van in de wereld. Hij was een geheime gelovige. Hij had Jezus lief. Hij had over Hem gehoord. Hij geloofde Hem. Maar weet u, hij had zich reeds bij een organisatie aangesloten. Hij – hij – hij kon er gewoon niet uitkomen om het te belijden. Hij geloofde het, maar hij kon het niet belijden. Dus hij had zich verenigd met de ongelovigen; maar hij geloofde het echt.
115 Weet u, wanneer een mens in die toestand geraakt, brengt God Hem soms tot een ontmaskering. Het is in diepe droefheid dat wij werkelijk onze kleuren tonen, wat wij werkelijk zijn.
116 Dus daar was hij, reeds verbonden met de ongelovigen en hij was er al heengegaan om zijn naam in het boek te zetten, enzovoort. En hij was een priester en dus kon hij nauwelijks een belijdenis geven, want dat kostte hem zijn inkomen. Dus... maar toch geloofde hij wel in Jezus.
117 Op een dag werd zijn kleine meisje ziek. O my. Ongetwijfeld moet een man als hij de dokter wel hebben geroepen. De dokter kwam, bood hulp aan het kind. De koorts steeg steeds hoger. Na een poosje werd zij zo heet, enzovoort, dat ze tenslotte op sterven lag. Hij was bitter bedroefd. Hij moest iets doen. Hij, hij wist gewoon niet wat te doen. Nu dacht hij: "Als ik Hem slechts zou kunnen vinden, waar Hij ook is." Nu, hij wachtte niet tot het avond werd, zoals Nicodemus, om een persoonlijk onderhoud te hebben. Het was tijd voor actie, de tijd om te handelen was aangebroken en hij moest toen handelen.
118 En ik denk, broeder, zuster, hetzelfde gebeurt nu. De tijd is aangebroken om te handelen. De tijd is gekomen om wèl of niet te geloven. Die scheidslijn komt tot elke man en vrouw. Het komt tot elk kind. Soms, wanneer u die grens passeert, blijft er slechts één ding over, dat is oordeel, wanneer u over genade en oordeel heenstapt, wanneer u die grens passeert.
119 Bedenk dat hij in nood kwam. Hij wist niet wat te doen. Daar stond zijn priester; alle rabbi's stonden om hem heen. De gemeenschap was bij hem, allen aanwezig om zijn meisje te zien sterven. De dokter stond buiten, met zijn handen ineengeslagen, zijn handen schuddend: "Ik heb elk medicijn dat ik kende, gegeven en nog..."
120 Ziet u, het was Jezus Die heel de tijd aan het werk was. Jezus deed dit met een doel, om de kleur uit deze kleine man naar boven te brengen. Na een ogenblik zie ik hem zijn kleine, zwarte hoed pakken, hem opzetten en zijn priesterjas aantrekken.
"Waar gaat u heen?"
121 "Ik heb gehoord dat Hij bij de rivier is. Ik ga Hem opzoeken!" O my! Weg was hij!
122 In dat angstige, benauwende uur moest hij een besluit nemen; zijn kind laten sterven, of... Hij wist dat dit de manifestatie van het Woord was. Hij was een priester en hij had het Woord gelezen en hij wist dat dit Gods manifestatie was. God was in Christus de wereld met Zichzelf verzoenend. Hij wist dat en hij werd tot de beslissing gedwongen. Hij moest een fout maken, zijn kind laten sterven òf zijn bekentenis doen. Toen hij in die nood zat, was het omtrent die tijd dat Jezus langskwam. Hij ging om Hem te spreken. Hij zei... hij zei: "Ik ga met U mee, wat U ook zegt." En daar op de weg komt een boodschapper. Die donkere zaak daar... Hij had zijn belijdenis gedaan dat hij het geloofde. Hij had zichzelf toen geëxcommuniceerd en onder de ogen van het publiek beleden dat hij een gelovige in Jezus was.
123 En hier komt een boodschapper die zegt: "Val niemand lastig, want uw meisje is reeds gestorven. Ze is gisteren gestorven. Zij is reeds overleden. Houd je daar niet langer mee voor de gek."
124 O, zijn kleine hart leek te bezwijken, maar hij keek en zag die ogen van Jezus, Die zei: "Heb Ik u niet gezegd: 'Vrees niet, als u de glorie van God wilt zien'? Waar bent u bang voor? Ik heb u al gezegd dat Ik zou gaan."
125 Hij heeft reeds gezegd dat Hij zou komen. Hij heeft reeds gezegd dat Hij dit zou doen en hier is Hij bezig het te doen! Amen. Hij zei dat Hij in de laatste dagen op het toneel zou verschijnen om deze dingen te doen zoals Hij gedaan heeft, zoals we gisteravond hebben gelezen en besproken. Hier doet Hij het. Waar bent u bang voor?
126 Herinner u, toen Hij kwam en Hij haar uit de dood riep... Hij kwam op het toneel en riep haar uit de dood.
Oude, blinde Bartimeüs op een keer, bereikte zijn somberste uur.
127 Jezus was er, organiseerde daar een Volle Evangelie Zakenlieden-ontbijt in Jericho en Hij had Zacheüs daar. Hij had hem in een boom langs de straat ontmoet. Dus toen Hij was... Wel, Hij zou niet iets anders hebben georganiseerd. Daar ben ik van overtuigd. Ziet u? Dus toen Hij daar aankwam, had Hij hem... was Zacheüs met Hem meegegaan.
128 Oude, blinde Bartimeüs was al blind sinds hij een kleine jongen was. Dus hij dacht dat Jezus uit die poort zou komen en hij wachtte. Na een poosje hoorde hij een hoop herrie en iedereen kwam eraan.
129 En hij hoorde de priesters zeggen: "Hé! Hé daar, U Die daar de heuvel opgaat! Wij hebben gehoord dat U de doden opwekt. Wij hebben er hier een hele begraafplaats vol van. Als U de Messias bent, als U de Messias bent, kom dan hiernaartoe en wek deze doden op."
130 Weet u, diezelfde duivel leeft nog steeds, zie, in de vorm van religie, op dezelfde manier. Zie?
131 "Als U de Messias bent, wij... wek dan de doden op; wij hebben er hier een begraafplaats vol van. Kom." O, en iedereen was aan het schreeuwen. De één schreeuwde: "Hosanna voor de Profeet!" Een ander riep dit, dat of wat anders. Zo'n verwarring!
132 Deze oude, blinde man dacht: "O, ik heb Hem gemist. Hij komt daar naar buiten en ik dacht dat Hij hier zou komen. Ik ben op de verkeerde plaats gezet." Toen begon hij te schreeuwen. Hij dacht: "Als Hij het Woord is, is Hij God; Hij moet dat zijn." Hij zei: "O, Jezus, Gij Zone Davids, heb medelijden met mij!" In dat uur van benauwdheid riep hij het uit.
133 Jezus nu, als u hier op Hem let, was in Jericho. Waar ze zeiden dat hij zat, was hij dan honderdveertig meter van Jezus verwijderd. Met duizenden mensen die onstuimig om Hem heen drongen, kon Hij het geroep van die man niet hebben gehoord. Nee, maar Hij voelde het. Hij stond stil.
134 Een van deze avonden wil ik prediken: "En toen stond Jezus stil." Oh! En toen bukte Jezus Zich. Oh!
135 Maar toen Jezus stilstond, wat gebeurde er? Hij riep hem. "De Meester is gekomen. Wees niet moedeloos," zeiden de discipelen, "Hij vraagt naar u. Hij roept u." Riep hem van die menigte eruit.
Hij doet nu hetzelfde! Dringt het diep door?
136 "De Meester is gekomen en heeft naar u gevraagd." En Hij roept uit blindheid naar licht, uit duisternis naar licht. [Samenkomst jubelt mee – Vert] En Hij riep hem, overgegaan van dood in leven. "De Meester is gekomen en Hij vraagt naar u." En toen Hij hem riep, gaf Hij hem zijn gezichtsvermogen terug.
137 Daar op een keer, boven op de heuvel, had de vrouw met de bloedvloeiing al haar geld aan de dokters uitgegeven. Ongetwijfeld had zij de ploegpaarden verkocht. Zij hadden de boerderij verkocht, hadden het verpand. Zij hadden al wat zij konden aan de geneesheren uitgegeven, geen van hen heeft haar enig goed gedaan. Zij werd steeds slechter en slechter. Het bloeden wilde niet stoppen. Gedurig ging het verder. Zij werd erger en erger.
138 Op een dag, terwijl zij zat te breien op de heuvel waar zij woonde, keek zij naar beneden in de vallei en zag een boot binnenkomen. Iedereen begon te rennen: "Hosanna voor de Profeet!"
139 Zij had over Hem gehoord. Geloof komt door horen. Ze zei: "Ik ga naar beneden om Hem te zien."
140 En toen zij daar naar beneden liep en voor het eerst een blik sloeg op het Woord van God in vlees gemanifesteerd, was daar iets in Zijn spreken en in Zijn blik dat zij wist: "Dit is Hem." Jazeker. "O, als ik slechts op een of andere manier Zijn aandacht kon trekken, als ik Hem slechts op een of andere manier kon aanraken!" En zij glipte door de menigte en raakte Zijn kleed aan.
141 Bedenk nu, dat het niet haar vinger was die Hij voelde. Zeker niet, daar de Palestijnse kleding loshangt. En Hij...
Toen zei Petrus: "Iedereen heeft U aangeraakt."
142 Hij zei: "Maar dit is een andere aanraking. Ik bemerk dat Ik zwak ben geworden."
143 Jezus was gekomen. Haar geld was op, alles was weg; maar in dat donkere uur, toen het bloeden niet wilde stoppen en de dokters het niet konden stoppen, kwam Jezus. En wat deed Hij? Hij riep, keek om zich heen tot Hij haar vond en Hij zei: "U had een bloedvloeiing, maar het is gestopt."
144 Hij is Dezelfde, gisteren, heden en voor eeuwig. "De Meester is gekomen en Hij vraagt naar u. Hij is gekomen en Hij riep." Hij riep haar terug tot gezondheid.
145 De kleine vrouw bij de bron waarover we gisteravond spraken... Alle hoop was vervlogen. Misschien had haar vijfde man haar wellicht verlaten en had zij die avond de zesde genomen en... En was zij wat in twijfel over hem. Moreel was zij van het pad geraakt. Zij had een echte dame willen zijn; zij, ongetwijfeld had zij de Bijbel gelezen.
146 En zij was op weg erheen, ging ongeveer om elf uur. Zij kon niet vroeg in de morgen komen wanneer de rechtvaardige vrouwen kwamen. En zij laadden hun water op hun hoofd, en hun kruiken, en keerden terug. En dus kon zij niet komen en zich onder hen mengen. Zij hielden in die dag een afscheiding, de goeden en verkeerden mengden zich niet met elkaar. De immorelen verbleven op hun plek, dus kon zij niet komen met de anderen. Zij wilden haar niet laten komen. Dus nadat iedereen hun water had gehaald en terugkeerde, kwam zij voor iets beters.
147 En toen kwam zij daar met deze pot op haar hoofd, ongetwijfeld was zij onderweg in gedachten: "De man die ik nu trouwde, die ik gisteravond te pakken kreeg, ik twijfel aan hem. Hij is een man... hij gedraagt zich zo vreemd. Ik weet niet wat ik van hem moet denken. Ik heb geen kans. Ik ben uit de maatschappij verdreven. En ik kan niet naar die kerken gaan, zij willen niet... Alleen naar ze kijken! Ik weet niet wat te doen. Ik ben er ellendig aan toe. En ik heb in de Bijbel gelezen; zeker, op een dag zal die Profeet verschijnen. Nu weet ik dat ze zeggen dat er niet zoiets is en dat dit misschien pas over honderd jaar gebeurt of over duizend jaar. We hebben er al duizenden jaren lang naar uitgekeken en het is nog nooit gebeurd, dus kijken we er nu niet naar uit. Alles is zo... O nee, we hebben kerken, enzovoort. Dus we hebben zoiets dergelijks nu niet nodig." Zo liep zij daar in gedachten verder.
148 Weet u, als u over Hem denkt dan verschijnt Hij aan u. Zoals wij gisteravond bespraken toen zij op weg waren naar Emmaüs.
149 Toen zij aan deze dingen dacht, hoorde zij een Man zeggen: "Breng Mij wat te drinken."
150 Wat was dat? In haar donkerste uur, toen haar moraal gezonken was... Wellicht een knappe, kleine dame, de straat opgestuurd om zo te leven. Soms is het niet de schuld van het kleine meisje; het is de schuld van haar ouders om haar zo naar buiten te laten gaan. En daar ging zij, misschien hingen haar kleine krullen naar beneden; ze was uitgeput, ging lusteloos verder, en niemand wilde wat met haar te maken hebben, het kind. En misschien een hele geschiedenis achter de rug.
151 In ieder geval weet ik één ding: zij had de Bijbel gelezen en ze geloofde de Bijbel. En er lag een zaadje diep in haar hart dat zegt: "Als het ooit gebeurt, zal ik het weten." Zij was daarvoor uitverkoren.
152 Kijk daar die oude Judas staan en zich zo te gedragen zoals hij deed. Het was duister daarbeneden diep in zijn hart. Het licht blonk hier uit in zijn werken, maar diep in zijn hart geloofde hij het niet. En hier was zij... Ziet u, het licht kon daar niet beneden komen. Maar hier was zij; geloof. Zij geloofde het, maar haar leven was verduisterd. Toen het licht trof, nam het de duisternis eruit. Doch toen het licht daarginds trof, verduisterde het dat helemaal. Dat is het verschil.
153 Zij was voor dat doel geboren, ziet u. Zij, ze zei, toen Hij haar vertelde hoeveel mannen zij had gehad, zij... Wat gebeurde er? Zij werd plotseling opgewonden als het ware. Zij kwam in nood. Ze zei: "Meneer, ik bemerk dat U een profeet bent. Ik weet dat wanneer de Messias komt, Hij deze dingen zal doen."
154 Toen riep Hij haar. Toen riep Hij haar. "Ik ben Hem, Hij Die met u spreekt." Zij herkende het door het Woord van God. Hij riep haar van haar zonden tot een leven. En haar naam staat in de Bijbel en zij heeft vandaag onsterfelijk leven.
155 Hij kan u op dezelfde manier roepen, omdat Hij Dezelfde gisteren, heden en voor eeuwig is. De...
156 Ja, haar moraal was verdwenen, maar toch wist zij dat Hij die onderscheiding had. Zij wist dat dit de Messias moest zijn. Dan, toen Jezus zei: "Ik ben Hem, Ik ben Hem", wist zij dat het zo was.
157 Op een keer waren de discipelen met de boot eropuit getrokken, alle hoop was verdwenen. De stormen... Zij waren zonder Jezus gegaan en de stormen waren... Net zoals het was bij Lazarus' huis. Alle hoop was vervlogen. De kleine, oude boot had water geschept. En ze waren aan het schreeuwen en roepen en misschien aan het bidden en zo verder en de bliksem flitste. En de boot liep vol met water, de mastpalen stortten naar beneden, de roeiriemen braken en ze hielden elkaar huilend vast.
158 En in dat allerdonkerste uur, toen kwam Jezus aanwandelen. Maar Hij leek op een schaduw in hun ogen. Hij zag er schrikwekkend uit, als een geest, en zij schreeuwden het uit van angst.
159 Dat is er vandaag aan de hand. Jezus komt in het uur, uw duistere uur, en u bent er bang voor. U weet niet wat het is.
160 Zij wisten niet wat Hij was. Ze zeiden: "O, het is een geest!" Zij schreeuwden!
161 En toen riep Hij hen en zei: "Vrees niet, Ik ben het." In het somberste uur kwam Jezus langs, hun hulp. Zo doet Hij altijd, komt in het donkerste uur. Toen kwam Jezus en manifesteerde Zich en kwam tot hen.
Petrus zei: "Als U het bent, beveel mij op het water te komen."
Jezus zei: "Kom!"
162 Weet u wat, vrienden? Spoedig zal Hij komen voor diegenen in deze laatste dagen. Is het nu niet vreemd dat de kerk opnieuw in dit donkere uur is gekomen?
163 Nu, ik ga hier iets zeggen. Het is geen leerstelling. Ik profeteer alleen. Weet u wat er is gebeurd? Het zal spoedig tot een punt komen, noteer mijn woorden, dat alle denominaties zich zullen moeten verenigen in de Oecumenische Raad. Doen zij het niet, dan kunnen zij niet de ondersteuning van de Raad krijgen. Daarom zal er een boycot zijn. En niemand kan naar deze kerken gaan of naar enige kerk gaan; tenzij u een merkteken van uw eigen kerk hebt, kunt u niet kopen of verkopen. U ziet het, precies zoals het was zo zal het opnieuw gaan, een merkteken voor het beest. En de gemeente, zij beseffen dat, de geestelijke mensen.
164 En u Pinkstermensen herkent het in ieder geval. U bent het beginnen te voelen. Wanneer uw kerken, vele van de organisaties van de Pinkstermensen, en ik hoef uw naam niet te noemen, maar u weet op dit ogenblik dat zij er zijn. Zij zijn aan het binnengaan. Zij hebben al getuigd dat zij er waren. En wanneer u dat doet, wat zult u dan moeten gaan doen? U zult uw Evangelische leer van de doop van de Heilige Geest moeten gaan verbeuren. U zult uw leerstelling van de Bijbel moeten verspelen.
165 En de leden zullen daar niet voor instaan. Echte wedergeboren Christenen zullen eerst sterven. Zij zijn geboren door het Woord. Zij weten dat deze zaak gaat komen. Jazeker.
166 En is het niet vreemd dat dan in dit donkerste uur Jezus langskomt en ons roept? Hij zegt: "Wees niet bevreesd. Ik ben het! Ik ben nog steeds met u. Ik ben hier om Mijn Woord te manifesteren." Zoals Hij toen was, zo is Hij nu. Hij heeft gezegd dat Hij dat zou doen. O my! De Meester is gekomen en heeft naar ons gevraagd.
167 Ongetwijfeld zullen hier vele zieke mensen zitten en de dokter heeft u verteld dat er geen hoop meer voor u is. U bent misschien in uw donkerste uur, maar onthoud dat de Meester is gekomen en naar u heeft gevraagd.
168 En eens op een dag zal de Meester komen en vragen naar iedere naam die in het levensboek van het Lam geschreven is. Als de uwe daar niet staat, krijg hem er nu in, want Hij zal komen en roepen. Zelfs degenen die in het graf zijn zullen Zijn stem horen en zullen tot leven komen. De Meester zal komen en naar u vragen. En terwijl Hij vandaag roept, antwoord en tref voorbereidingen voor die dag, dat is mijn advies aan u.
169 De belofte van dit tijdperk: Hij beloofde dat Hij hier zou zijn. De dingen die Hij deed, zou Hij opnieuw doen en nu is de Meester weer gekomen en vraagt naar u.
170 Laten we onze hoofden buigen. Ik heb hier nog ongeveer zes pagina's, maar ik kan er nu niet toe komen. Laten we onze hoofden buigen. Ik heb beloofd u vroeg uit te laten gaan en het is al een kwartier later.
171 Hemelse Vader, o Heer, laat het opnieuw gebeuren. Al deze dingen die ik gezegd heb. "Jezus is gekomen en vraagt naar u." Wat doet Hij wanneer Hij komt? Hij roept. En laat het weer gebeuren, Heer. Laat Uw Heilige Geest vanavond onder de mensen komen, de Here Jezus in de vorm van de Geest. Laat Hem vanavond komen en Zichzelf openbaren en Zich dan manifesteren. Evenals die mensen, hoe zij geloofden zo willen wij ook geloven, Heer. Er zijn hier velen die misschien nooit deze gelegenheid hebben gehad. We bidden dat U het hun vanavond opnieuw wilt schenken. Want wij vragen het voor de glorie van God, in Jezus' Naam. Amen.
172 [Broeder Branham spreekt tot de pianiste – Vert] Dat is het, zuster, maar ga daar gewoon mee verder. Dat is fijn. Ga gewoon verder. O, heel rustig, iedereen.
173 Gelooft u dat Hij gekomen is? Hij is gekomen. Roept Hij nog steeds wanneer Hij komt? Nu, als u slechts enkel wilt geloven. Als u gewoon het Woord van God zult geloven, zal God het toestaan.
174 Nu kijk, ik heb geen tijd om de gebedsrij hier op te roepen. Ik zal hen vanavond daar oproepen, zo de Here wil. De Meester is gekomen. Hij is gekomen om Zijn Woord te vervullen in de laatste dag. En wat Hij toen was, is Hij vandaag. Wat Zijn manifestatie of identificatie toen was, is het vandaag, omdat Hij nog steeds het Woord van God is. Gelooft u dat? [De samenkomst zegt: "Amen!" – Vert] En het Woord van God is een onderscheider van de gedachten, bedoelingen van het hart. En de wijze waarop Hij toen deed, is de manier waarop Hij altijd gedaan heeft. Hij is nog steeds Dezelfde. Als Hij dat nu zou doen, zou u Hem geloven? Zou het u Hem laten geloven?
175 U mensen daar, laat me eerst kijken of er iemand is die ik ken; die hier ergens zit, die ik ken.
176 Allen die hierboven rondom zitten, die mij niet kennen, steek uw hand op; weet dat ik niets over u weet, en u bent ziek, steek uw handen op. Ik denk iedereen. In orde, nu, geloof. Geloof gewoon met heel uw hart. Twijfel niet. Heb geloof. Geloof God.
177 Ik ga u vragen heel rustig te zijn en te blijven zitten. Beweeg nu niet heen en weer, alstublieft doe dat niet. Zie? Begrijpt u? U bent een ziel, lichaam en geest. En uw geest... En de Heilige Geest is echt bedeesd.
178 Hoevelen herinneren zich, vele jaren geleden, dat de Heilige Geest toen ik hier kwam u vertelde... dat wanneer ik de mensen bij de hand nam, Hij mij vertelde dat deze onderscheiding zou komen en dan verder te gaan? U herinnert het zich; herinnert u zich dat? Maar Hij zei: "Als u de mensen ertoe kunt krijgen u te geloven..." Herinnert u zich die dagen, vele jaren geleden? [De samenkomst zegt: "Amen." – Vert] U móet wel geloven.
179 Ik zag een man, ik geloof dat het hier was in die andere samenkomst, die daar zat. En de Heilige Geest... Ik had hem gadegeslagen, terwijl ik predikte. Hij was een kreupele man. Hij had krukken onder zijn armen. En net toen ik met de uitnodiging begon, kwam Satan naar de man toe, een zwarte schaduw. En ik sloeg het met mijn eigen ogen gade. Hij stond op en wandelde weg. Hij zal altijd kreupel blijven, ziet u. En dus, hij zou daar precies genezen zijn als hij slechts... Ziet u? Maar alleen... ik weet niet waarom. Ik vermoed dat hij gewoon naar de vijand luisterde. Maar als u naar die schaduwen zou staan te kijken, die dingen in vormen zou zien, de wijze waarop zij zijn, en oplette hoe zij doen, ziet u, dan zou het zijn...
180 Welnu, ik kan niet genezen. De man die u vertelt dat hij u kan genezen, is verkeerd. U bent reeds genezen. Maar, het is de tegenwoordigheid van Jezus Christus herkennen. Welnu, als Martha wist, dat als zij Hem opnieuw zou kunnen spreken, zij haar verlangen zou krijgen, omdat Hij het gemanifesteerde Woord was, kunnen wij het vanavond dan niet evenveel geloven – het geloven? Zeker behoorden wij dat. Hij is gekomen. Hij ìs gekomen, Hij is gekomen in de vorm van de Heilige Geest. Dat is Wie Hij is. Bid nu slechts.
181 Ziet u, hierboven, als ik hier iemand had staan, hier vlak bij me, gewoon – gewoon biddend; ik heb zoveel mensen zien bidden, het is over heel het gebouw. Je moet het gewoon in de gaten houden. U kunt niet zeggen: "Zeg, broeder Branham..." Zeker niet. Ik zou het niet kunnen, evenmin als dat u mij een droom kunt dromen. Begrijpt u? U zou kunnen dromen. U... God zou u een droom over mij kunnen laten dromen, u zou het geloven, maar u kunt het zelf niet doen. U kunt niet zeggen: "Broeder Branham, ik ga nu een droom over u dromen." Nee, dat kunt u niet. Evenmin kan ik een visioen zien. Wie u ooit een droom geeft, dat is Degene Die het moet doen. Hetzelfde gebeurt met een visioen.
182 Ik zie hier een man zitten, precies aan het einde van de rij, met artritis. Als hij met heel zijn hart zal geloven, zal God hem van de artritis genezen. Gelooft u dat Hij het zal doen, meneer? Die daar zit, de Mexicaanse man, die aan het eind van de rij zit, wilt u het geloven? In orde, meneer.
183 De dame die naast u zit, ook zij heeft artritis. Gelooft u dat God u zal genezen, dame? (Heeft dit een echo? Ik ben bang dat de mensen het niet horen.) Wilt u? In orde.
184 Wat omtrent die andere kleine Mexicaanse dame, die bij haar zit? Zij lijdt aan een maagkwaal. Gelooft u dat God uw maag zal genezen, dame?
185 Zij heeft het ontvangen. Wanneer ik dat licht naar beneden zie gaan, dat betekent dat het is gebeurd. Ja. Dat is het... Het trof haar. Daar was het, precies rond wervelend... [Leeg gedeelte op de band – Vert] ... dat doet het. Ziet u? Wanneer Hij het geloof kan vinden! Zie, veel dingen kon Hij niet doen vanwege hun ongeloof.
186 Hier zit een dame te bidden, hier vlakbij. Zij is bevreesd. Dat moet ze wel zijn. Zij heeft kanker, werkelijk slecht. Ik ken u niet, maar God kent u. Gelooft u dat God mij kan vertellen over deze kanker of wat anders? Kijk naar mij. Er zijn daar zo velen die bidden, ziet u, daarvoor zeg ik het. Kijk naar ons. Nu, ja, u bent niet van hier, dit is niet uw thuis. U bent van een plaats die Porterville heet, in Californië. Dat is waar. Gelooft u dat God mij kan vertellen wie u bent? Hij weet het. Uw naam is mevrouw Wintham. Dat is juist. Geloof nu en de kanker zal u verlaten. Indien gij kunt geloven! Dat is alles wat God u vraagt te doen. Indien gij kunt geloven!
187 Gelooft u dat niet met heel uw hart? Iemand in dit gedeelte hier, kunt u niet geloven? De Meester is gekomen en heeft naar u gevraagd. Hij roept u van dood naar leven, van ziekte naar gezondheid.
188 Hier zit een man daar vlak achter, hoofd gebogen, biddend. Hij bidt eigenlijk niet voor zichzelf, hij bidt voor iemand anders. Het is een – een meisje. Het is zijn dochter. Gelooft u, meneer? U hebt moeite met uw benen. U hebt last van uw knie. Dat is juist. Niet nodig om te huilen, dat is Hem daar bij u. Uw dochter is in een ziekenhuis, is het niet? Tuberculose geval. U gelooft. U gelooft? De Meester is gekomen en vraagt naar haar. Wilt u geloven dat u haar totaal gezond zult vinden? Ja? Moge Hij haar vanavond bezoeken, en u, en moge het voorbij zijn.
189 Hier is een kleine jongen, een kleine jongen met een bruin gezicht. Hij lijdt aan een huidziekte en astma, een kleine, Mexicaanse jongen, Mexicaanse jongen die daar zit. Hij komt niet hier vandaan. Hij komt uit San José. Geloof je, zoon? Nog iets, je vader is hier bij je. Hij is een prediker. Dat is juist. Geloof je dat God mij kan vertellen hoe je heet? Zou dat jou echt sterk doen geloven? Je naam is Reuben. Geloof nu. In orde.
190 De Meester is gekomen en Hij vraagt naar u. O, zondaar, o, ziek persoon, ziet u de Meester niet gemanifesteerd in menselijke wezens, onder gelovigen? Hij is gekomen om Zijn gelovige kinderen tot genezing te roepen. Hij is gekomen om de zondaar tot bekering te roepen. Teruggevallene, kerklid, de Meester is gekomen en vraagt naar u.
191 Gelooft u het? Gelooft u het voor uw nood, nu direct? Zo ja, steek uw hand op en zeg: "Ik geloof voor mijn nood." Sta dan op en accepteer het. De Meester is gekomen en vraagt naar u. En wie u ook bent, wat voor nood u ook hebt, de Meester is gekomen en roept u. Hij is Dezelfde, gisteren, heden en voor eeuwig.
192 Die kleine vrouw ging de stad in en zei: "Kom een Man zien Die mij heeft verteld wat verkeerd was." U bent de stad niet ingegaan. U bent zelf komen kijken, dus de Meester is gekomen en vraagt naar u.
193 Hef uw handen omhoog en prijs Hem en zeg: "Here Jezus, ik ben een zondaar, vergeef mij. Ik ben een teruggevallene; neem mij terug, Heer. Ik heb de Heilige Geest nodig; vul mij. Ik ben ziek, maak mij gezond. Ik ben kreupel, maak mij in orde." De Meester is gekomen en vraagt naar u. Hef uw handen nu omhoog en geef Hem lof. Amen.
194 Sla voor ons hier een akkoord aan. Ik wil Hem prijzen, ik wil Hem prijzen. Kent u Ik wil Hem prijzen? U kent dit, is het niet? Gelooft u?
Ik wil Hem prijzen, ik wil Hem prijzen,
O, prijs het Lam, voor zondaren geslacht,
Geef Hem glorie, al gij volken,
Want Zijn bloed heeft elke vlek weggewassen.
195 Hebt u Hem lief? Houd u er niet van om voor Hem te zingen terwijl Hij hier is? Hij is een Geest Die Zich rond beweegt door het gebouw. Hij kent uw hart, weet alles van u. Laten we het met heel ons hart voor Hem zingen.
Ik wil Hem prijzen (hef uw handen omhoog wanneer u het doet),
Ik... (prijs Hem nu gewoon)... Hem prijzen,
O, prijs het Lam voor zondaren geslacht,
O, geef Hem glorie, al gij volken,
Want Zijn bloed heeft elke vlek weggewassen.
196 O dame, u in de rolstoel, als u slechts een beetje meer zult geloven, daar waar u bent. "Ik..." Laten we het nog eens proberen. Ik wacht ergens op.
Ik wil Hem prijzen, ik wil Hem prijzen,
O, prijs het Lam voor zondaren geslacht,
Geef Hem glorie, al gij volken,
Want Zijn bloed heeft elke vlek weggewassen.
197 Terwijl wij dit nu weer zingen, draai u om, pak iemands hand vast terwijl wij het zingen, zing: "Ik wil Hem prijzen." Kom nu allemaal tezamen.
Ik wil Hem prijzen, ik wil Hem prijzen,
Prijs het Lam voor zondaren geslacht,
Geef Hem glorie, al gij volken,
Want Zijn bloed heeft elke vlek weggewassen.
198 O, zondaarvriend, wilt u hier nu niet naartoe lopen? Kom en geef Hem lof, al u mensen. Al u mensen die Hem willen belijden als Redder. In Zijn tegenwoordigheid, terwijl de heiligen in de Geest aanbidden, wilt u hier niet komen staan? Zeggen: "Ik wil vanavond getuigen, ik wil Hem lof geven. Ik wil komen. Ik ben niet beschaamd over Hem, ik wil de wereld laten weten dat ik Hem hier als mijn Redder aanneem, terwijl Hij aanwezig is."
Kom terwijl we het zingen.
Ik wil Hem prijzen (wilt u niet komen?), ik wil Hem prijzen,
O, prijs het Lam voor zondaren geslacht.
O, geef Hem glorie, al gij volken,
Want Zijn bloed heeft elke vlek weggewassen.
199 O, dat is het, dame, kom verder. Wie wil er nog meer komen in de tegenwoordigheid van Christus? Kom gelijk hier, zuster. Sta hier.
200 Nog iemand anders die Hem nu tot uw Redder wil hebben, die niet beschaamd is. Hij zei: "Als u beschaamd bent over Mij tegenover de mensen zal ik beschaamd zijn over u voor Mijn Vader en de heilige engelen." Als u zich nu niet schaamt over Hem en u verlangt Hem als uw Redder, terwijl Hij hier is! U hebt Hem gezien. Het is zo perfect, het Woord Zelf maakt het bekend. Kom nu terwijl de heiligen aanbidden. Wilt u niet komen?
201 God zegene u, meneer. Hier komt een oude dame die echt op leeftijd is gekomen. Wilt u nu niet komen?
Ik wil... (zing het nu)... ik wil Hem prijzen.
202 Dat is goed, jonge mensen, kom er verder omheen staan. Geef gewoon lof. God zegene u, dame, dat is de manier om het te doen. God zegene jullie, jongeren.
... zondaren geslacht;
Geef Hem glorie, al gij volken,
Want Zijn bloed heeft elke vlek weggewassen.
203 Terwijl de predikers nu naar deze mensen gaan, wil niet nog iemand komen? Teruggevallenen, wilt u komen en zeggen: "Ik schaam me over mijn leven"? Hier is Hij. Gelooft u mij dat ik Gods dienstknecht ben? Steek uw handen op. Welnu, Jezus Christus is in ons midden. Wilt u niet komen?
Geef Hem glorie... (Wilt u niet komen, Hem lof geven?) ... volken,
Want Zijn bloed heeft elke vlek weggewassen.
204 Martha, komt u, of bent u van plan in het huis te zitten bij Maria? Bent u van plan achter te blijven in een organisatie en te zeggen: "O, mijn kerk gelooft het niet op deze manier", terwijl Christus werd gemanifesteerd? Bent u van plan te blijven zitten en dat te zeggen of komt u eruit? "Wel, ik zal u zeggen, wanneer ik..." Nee. Vandaag, dit is het uur. Dood hangt om u heen, zoals bij Jaïrus' dochter.
205 Kom nu! Teruggevallene, kom nu. Zondaar, kom nu. Dit is de tijd. De Meester is gekomen en Hij vraagt naar u. Hij roept u. U zegt: "Hoe weet ik dat?" Hij gebruikt mijn stem. Als Hij mijn stem gebruikt om ziekte, aanvechtingen en dergelijke te vertellen, weet u dan niet dat Hij ook zonde uitroept? Stap uit! Kom nu, misschien is dit de laatste gelegenheid die u ooit zult hebben.
206 Nogmaals, er zijn er hier meer die behoorden te komen, vrienden. Ik wil u niet in verlegenheid brengen met u op deze wijze eruit te roepen. Dat is niet goed. Als u misschien soms zult... Die Farizeeën dachten dat zij gered waren, maar dat waren zij niet. U denkt hetzelfde. Kom nu.
207 Wees zeker! Neem hiermee geen halfslachtige kans. Als daar een lichte twijfel in uw gedachte is, neem geen risico. Kom toch nu. Nu is het de tijd, nu terwijl de bron geopend is, terwijl de Heilige Geest hier is. De Meester is gekomen. Die kleine twijfel, dat is wat Hij u probeert te vertellen: "U twijfelt!" Geef het over. Kom nu. De Meester is gekomen en vraagt naar u. Dat is goed, blijf gewoon komen, blijf doorgaan met komen.
Ik wil Hem prijzen, ik wil Hem prijzen,
(Wilt u niet komen en Hem eer geven?)
Prijs het Lam voor zondaren geslacht;
Geef Hem glorie, al gij volken,
Want Zijn bloed heeft elke vlek weggewassen.
208 Terwijl de zondaren nu komen om aanspraak op Hem te maken; laten dan de mensen Hem lofprijs brengen, terwijl we het nu zingen. Met uw handen omhoog, zing en prijs Hem allemaal samen.
Ik wil Hem prijzen, ik wil Hem prijzen,
Prijs het Lam voor zondaren geslacht!
209 Geef Hem gewoon eer! U mensen hier in het rond, bid, vraag Hem u te vergeven. Dat is wat Hij wil doen. De Meester is gekomen en vraagt naar u. God zegene u.