God heeft in een Lam voorzien
Door William Marrion Branham1 Laten wij lezen uit, ik geloof dat het het boek Markus was, dat ik gekozen heb om een poosje uit te lezen en over te spreken en wel vanaf het zesenveertigste vers van het tiende hoofdstuk. Laten wij staan uit respect voor het Woord terwijl wij lezen. Het Woord is God. Wij weten dat allemaal. U staat dus op om trouw te betuigen, wat u zou moeten doen; u staat op om de vlag te groeten wanneer die voorbijgaat; waarom niet voor het Woord van God wanneer het gelezen wordt?
En zij kwamen te Jericho. En toen Hij met Zijn discipelen en een talrijke schare uit Jericho vertrok, zat de zoon van Timeüs, Bartimeüs, een blinde bedelaar, aan de weg.
En toen hij hoorde, dat het Jezus van Nazaret was, begon hij te roepen en te zeggen: Zoon van David, Jezus, heb medelijden met mij!
En velen bestraften hem, opdat hij zwijgen zou. Doch hij riep des te meer: Zoon van David, heb medelijden met mij!
En Jezus stond stil en zeide: Roept hem. En zij riepen de blinde en zeiden tot hem: Houd moed, sta op, Hij roept u.
Toen wierp hij zijn mantel af, sprong op en ging naar Jezus.
En Jezus antwoordde en zeide tot hem: Wat wilt gij, dat Ik u doen zal? De blinde zeide tot Hem: Rabboeni, dat ik ziende worde!
En Jezus zeide tot hem: Ga heen, uw geloof heeft u behouden. En terstond werd hij ziende en volgde Hem op de weg.
2 Laten wij bidden. Grote Heilige Geest, maak dit Woord levend voor ons vanavond in dit kleine drama. En mogen wij zien dat dit toneel herhaald wordt en daardoor geloof hebben dat God nog steeds leeft en dat Hij Dezelfde is gisteren, vandaag en tot in eeuwigheid. Wij vragen het in Jezus' Naam, Zijn geliefde Zoon, onze Redder. Amen. (U kunt gaan zitten.)
3 Ons onderwerp voor vanavond is: God heeft in een Lam voorzien.
4 En nu, deze morgen, hadden wij zo'n geweldige tijd toen wij Jezus Jericho zagen binnengaan. En wij ontdekten dat er een kleine makker was, Zaccheüs genaamd. Hij klom in een wilde vijgeboom en camoufleerde zichzelf, omdat hij niet geloofde dat Jezus een profeet was. Maar zijn vrouw was een discipel van Jezus en zij had voor hem gebeden. En toen Jezus precies onder de vijgeboom kwam, stopte Hij, keek omhoog en riep hem bij name en zei: "Kom naar beneden, Ik ga vandaag met u naar huis." En ik dacht dat het vanavond goed zou zijn, terwijl wij hier zijn, dat wij gewoon met Jezus voortgaan. Wij vroegen Hem deze morgen om met ons te gaan en wij wilden met Hem gaan en laten wij gewoon verder met Hem door Jericho gaan.
5 Nu, vanavond opent ons toneel op dezelfde plaats, opnieuw te Jericho, en Jezus is nu in het huis van Zaccheüs en neemt Zijn maaltijd. En het is een koude oktoberdag en het is nog steeds vrij vroeg in de morgen; de wind komt van de bergen af. Ginds boven in Judéa kan het erg koud zijn 's morgens vroeg, in het bijzonder in die tijd van het jaar.
6 En het land in die tijd, zoals het ook nu ginds in het oude land nog is, was vol bedelaars. Zij gaan rond op de straathoeken en bedelen. Ik... Ginds in die landen zitten de straten vol bedelaars. Indië en o, Afrika en vele plaatsen hebben nog steeds bedelaars: lammen, kreupelen, blinden, verdorden. En soms bedelen de mensen gewoon die niet kunnen voorzien in hun levensonderhoud; zij zitten daar soms en verhongeren.
7 In Indië ging ik eens door de straten met wat geld dat deze mensen mij gegeven hadden en ik wisselde het om van dollars in roepia's. En ik probeerde het uit te delen en wel, men moest er een burgerwacht bij halen om mij uit de straat te krijgen; zij overrompelden mij. En er waren arme kleine vrouwen die daar lagen, verhongerend. Een kleine baby was zo erg uitgehongerd dat het vlees aan de beenderen kleefde, en dat je kon zien waar de kleine schedel samengevoegd was. En zij zou u de baby overhandigen, proberend u de baby te laten nemen, zodat die niet zou sterven. Als u die neemt, wat dan met die en die en die...? O my, het is... Als u zou zien wat wij hier in de vuilnisbak gooien, het zou die mensen bijna voeden. U beseft gewoon niet hoe goed dit land is wanneer u ziet dat de rest van de wereld hongert.
8 En het is vol bedelaars. En deze dag was er, als ons toneel opent, een... Wij ontdekken dat al deze bedelaars in Jericho gewoonlijk naar de noorderpoort kwamen, die aan de weg uit Jeruzalem is. Jericho was niet zo'n rijke stad. Maar Jeruzalem, de grote noemenswaardige beroemde plaats van de tempel, waar al de rijken naartoe verhuisden, was een grote stad van glamour. En de mensen die daar vandaan kwamen waren tamelijk vermogend. En wanneer de handelaars enzovoort zouden binnenkomen overdag, dan hadden deze bedelaars hun stalletjes. Het was een ongeschreven wet; zij wisten goed waar ieder voor het zijne zou liggen om te bedelen voor zijn brood, zijn aalmoezen.
9 En zij moesten daar vroeg zijn wanneer de handelaars binnenkwamen, omdat de man misschien slechts één bedelaar per dag hielp; hij had een muntstuk dat hij in zijn zak stak voor hij vertrok. En in die tijd heerste Rome natuurlijk over Palestina en de munt was de Romeinse denarius. En er was dus een klein muntstuk dat hij aan de eerste bedelaar zou geven, misschien, en dat was het dan voor de dag. Hij kon het zich niet veroorloven aan iedere bedelaar te geven. Dus, degene die hem het eerst ontmoette kreeg het muntstuk. Zij hadden dus hun plaatsen buiten de poorten, zelfs voor de mensen de stad binnenkwamen, de toeristen enzovoort. En zij lagen buiten voor die noorderpoort in het bijzonder om de toeristen te krijgen die van daar kwamen.
10 En als wij deze morgen zien waarover wij spreken, dan begint de zon op te komen, omstreeks negen uur en er was één blinde bedelaar die een beetje te laat aankwam.
11 Hij had een slechte nacht gehad. Hij was blind. Hij was blind geweest sedert hij een kleine jongen was. En hij was te laat gearriveerd. Hij had niet... Hij had zich die morgen verslapen, omdat hij de hele nacht gedroomd had dat hij opnieuw zou kunnen zien. En hij had in zijn bed gewoeld. En hij kon zien, hij dacht dat hij kon zien en dan te ontwaken met deze teleurstelling dat hij niet kon zien. Werkelijk, het was alleen maar een droom.
12 En hij had zijn weg gezocht naar zijn plaats. En toen hij daar aankwam, (nu, dit is een drama nu om tot mijn punt te komen) was er daar niemand. Er was iets vreemds gebeurd. Toch was het niet later dan half tien of tien uur en er waren daar geen bedelaars meer.
Gewoonlijk was iedereen op zijn plaats. Hij wist niet wat er in de stad gebeurd was. Dat hadden wij deze morgen tijdens ons morgenontbijt en wij spraken erover. Jezus was door de poort gekomen en was de stad ingegaan en vele mensen waren er binnengegaan om er achter te komen wat er allemaal aan de hand was en de bedelaars waren weg. En hij wist dit niet daar hij te laat aankwam. Dus we zien hem daar, terwijl hij verschillende namen begint te roepen, en er is daar niemand. Een wat eenzame toestand. Hij vroeg zich af of de Romeinen hen wellicht van de plaats verjaagd hadden of zo iets. Hij hoorde niemand en dus... Het was een beetje kil en hij was haveloos en zijn kleren waren erg afgedragen.
13 En hij tastte rond tot hij een rotssteen vond die buiten in de zon lag en die waarschijnlijk van de muren gevallen was toen God de oude muur had neergehaald in de dagen van Jozua. Hij zat neer op deze rotssteen en probeerde te denken over zijn droom van de nacht daarvoor, hoe echt het zou zijn als hij werkelijk zou kunnen zien. Maar hij kon niet zien. Hij was blind. En hij begon over deze dingen na te denken en zijn gedachten dreven terug naar zijn jongensjaren.
14 Weet u, ik houd ervan om dat te doen, om te zitten en na te denken over dingen die voorbij zijn, aangename dingen, over overwinningen die ik de Here heb zien behalen en de tijden...
15 En Bartimeüs, zoals wij hem bij naam kennen, droomde die nacht dat hij zijn zicht ontving en hij begon er over na te denken hoe reëel het zou zijn als hij werkelijk zou kunnen zien. Hij dacht: "O, ik ben zo lang blind geweest. Ik weet niet of ik zelfs zou weten hoe ik weer rond zou kunnen komen." Hij begon dus na te denken over vele jaren terug toe hij een kleine jongen was. Hij was gewoon buiten op de heuvel te spelen, op de helling, dat is op de oever waar de Jordaan naar beneden komt; en daar beneden is de vallei, waar men graan verbouwde. Laten wij zeggen dat hij tegen de helling van de heuvel leefde. En hij herinnerde zich hoe mooi het was en hoe hij in de lente lette op de bloemetjes, hoe zij groeiden; en hoe hij er kleine handen vol van nam en dan ging zitten en keek naar de prachtige blauwe lucht.
16 Weet u, blindheid is iets verschrikkelijks. Wanneer ik een mens zie die blind is, dan gaat mijn hart naar hem uit. Maar toch weet ik van een blindheid die erger is: geestelijke blindheid. Hoe God de mens maakte om zich een beeld van Hem te vormen en zij kunnen het niet.
17 Op een keer was ik in de Cincinnati dierentuin; mijn kleine dochter en wij waren er. Ik ben een groot liefhebber van buiten, zoals u weet. En ik zag dat zij een arend gevangen hadden en hem in een kooi hadden gestopt, die arme kerel! Ik hoorde een lawaai en ik hield kleine Sarah bij de hand vast en wij gingen naar de kooi toe. En daar was deze erg grote vogel, bebloed over heel zijn gezicht, overal veren uit hem geslagen. Ik dacht: "Wat een jammerlijk gezicht!"
18 Hij kwam naar beneden. Hij liep terug door de kooi. Hij nam een aanloop en hier kwam hij, opnieuw met zijn vleugels klapwiekend om met zijn kop tegen de kant van de kooi te stoten, op en neer met zijn vleugels klapwiekend, proberend om uit de kooi te komen, terwijl hij z'n veren eruit sloeg. Maar hij was gevangen. Hij viel terug op de vloer en lag daar en zijn ogen rolden rond; hij keek omhoog en zag de blauwe hemelen waarvoor hij geboren was. Hij is een hemelse vogel, weet u. Maar, ziet u, een knappe prestatie van de mens had hem in een kooi gezet.
19 Ik stond er naar te kijken. Ik dacht: "Ik zou er alles voor geven om hem te kunnen kopen. Als ik hem zou kunnen kopen, zou ik hem loslaten en zeggen: 'Ga weg, oude makker, dat zul je fijn vinden. Ik houd er ook van. Wees vrij en ga maar weg naar boven daar. Je behoort ginder boven. Je werd daarvoor geboren.'" Ik dacht: "Dat is het jammerlijkste gezicht dat ik ooit zag."
20 Ik nam Sarah op, hield haar op mijn arm en ik zei: "Schat, daar is één van de ergste aanzichten waar je ogen ooit naar zullen kijken."
21 Ik stond daar, nadenkend. Ik dacht: "Neen, ik ken een erger aanzicht dan dat. Kijk omhoog op de heuvel daar; die mannen met een blik bier in hun hand, vrouwen met korte broekjes aan, een sigaret." Terwijl zij eigenlijk geboren zijn om zonen en dochters van God te zijn, en daar zijn zij in een kooi van zonde waarin Satan hen heeft gebracht. Jammerlijk; geestelijk blind, gekooid; misschien behorend tot een kerk en in een koor zingend, maar toch gekooid in zonde.
22 En als Bartimeüs probeerde terug te denken aan de tijd dat hij een kleine jongen was, hoe omstreeks twee uur 's middags zijn knappe kleine Joodse moeder hem zou roepen: "Bartimeüs!", dan kon hij haar stem bijna opnieuw horen, zoals die een echo gaf rondom door de heuvels en dan zou hij naar boven komen lopen. En dan ging zij naar buiten, naar de veranda en pakte de oude schommelstoel en nam hem in haar armen. En hij herinnerde zich hoe hij naar haar mooie ogen keek en naar wat een knappe moeder hij had. En hoe zij hem in slaap placht te wiegen zodat hij zijn avondrust zou hebben. En hoe zij dat deed; zij zou hem verhalen vertellen, verhalen van hun volk en van de grote en machtige profeten van God die onder hen geweest waren. En wat had hij daarvan gehouden; hij hield ervan om het te horen.
23 Het is te erg dat moeders hun kinderen neerzetten voor een televisieprogramma van een of ander Hollywoodschandaal in plaats van hetzelfde te doen: die Bijbelverhalen vertellen.
24 Maar zij was een echte Hebreeuwse moeder en zij zou de kleine kerel verhalen vertellen. Zij zou hem vertellen over God die de grote machtige profeet Mozes zond toen zij slaven waren ginds in Egypte. God had vader Abraham beloofd dat Hij hen zou bevrijden. En Hij verscheen aan een grote profeet die God onder hen had opgewekt, Mozes genaamd. En Hij kwam in de vorm van een Vuurkolom en zond Mozes naar Egypte met de grote machtige tekenen en wonderen waarmee Hij hen uitleidde. En hoe zij in de woestijn, zonder brood of iets om te eten, toch precies in de lijn van gehoorzaamheid wandelden en God het uit de hemel brood deed regenen.
25 En ik kan kleine Bartimeüs horen zeggen: "Moeder, een ogenblikje. God moet wel al Zijn engelen aan het werk hebben daar boven en enorme ovens hebben overal in de hemelen. En de engelen maken overuren om het brood klaar te maken en het uit te duwen op de..."
26 "Nee, schat, je bent te jong om het te begrijpen. Zie je, Jehova hoeft dat niet te doen. Jehova hoeft geen ovens te hebben. Hij is een Schepper. Hij spreekt het gewoon en het is er."
27 Wat zullen wij dan zeggen over Jezus wanneer wij Hem hetzelfde zien nemen? Er moet iets Goddelijks met Hem zijn. Hij moet een bepaalde verwantschap met Jehova hebben. Vandaag probeert iemand Hem gewoon tot een profeet te maken of een gewone man of een filosoof, een goede leraar. Hij was niets minder dan God, gemanifesteerd in vlees.
28 Daar, als zij zo tot hem zou spreken en vertellen over de oversteek door de grote woestijn, die toen net voorbij de Jordaan was en hoe dat in de lente, tijdens de maand april, wanneer de sneeuw smolt boven in Judéa en al de bergwateren naar beneden kwamen en de hele Jordaan gewoon met water gevuld was, de grote binnenwateren in de rivierbodems... Het leek erop alsof Jehova een povere gids was om Zijn volk daar te brengen op dat tijdstip dat de rivieren overstroomden op hun allerergst. Hoe zouden zij ooit in staat zijn een brug er over te bouwen? En kleine Jozua of, niet Jozua, maar kleine Bartimeüs zou wellicht zeggen: "Mama, hoe deed Hij het?"
29 Zij zei: "Schat, bedenk dat Jehova nog steeds de Schepper is. Hij sprak slechts en de..."
30 God houdt ervan om dingen te brengen in een... wanneer het in een verwarring is, en Zichzelf dan als God te betonen. Precies in de lente! In de zomertijd zou u de Jordaan daar waarschijnlijk erg gemakkelijk kunnen oversteken; er is daar een doorwaadbare plaats vanuit de stad. Wij weten dat door de spionnen die erover gingen en hier kwamen. Maar God liet de gehele vallei met water gevuld raken en toen kwam Hij en trok Zijn grote kracht vanuit de hemel neer en maakte een droge weg er doorheen. Daar stonden de rotsen gewoon beneden, waar Jozua ze moest opstapelen als een gedenkteken voor Jehova, hoe er voor hun volk gezorgd werd. En hij...
31 Een ander verhaal waar hij erg veel van hield was over de Sunammietische vrouw. Hij herinnerde zich dat. En zijn moeder placht hem het verhaal van de Sunammietische te vertellen en van de grote profeet Elia [Broeder Branham bedoelt Elisa – Vert] in zijn dag en hoe deze vrouw vriendelijk was voor deze profeet. Toch was zij niet exact een Israëlietische. Zij was een Sunammietische.
32 Zij geloofde dat Elia een profeet was, een grote profeet van de Here. Dus toen... Op een dag zei zij tot haar man: "Laten wij een kleine kamer voor hem bouwen aan de kant van ons huis en hem vriendelijkheid betonen omdat hij een groot man is."
33 En hoe op een dag, toen Elia en Gehazi, zijn knecht, daar kwamen en zij al deze vriendelijkheid zagen, hij tot Gehazi zei: "Ga binnen en vraag: 'Wat kunnen wij doen? Kan ik tot de koning of de hoofdkapitein spreken?'"
34 Zij zei: "Nee, ik zal gewoon onder mijn volk wonen; het is in orde."
35 Maar Gehazi zei: "Zij is onvruchtbaar. Zij is oud, haar man is oud en zij hebben geen kinderen." En hij zei...
36 En Elia moet een visioen gezien hebben. Hij zei: "Ga, zeg haar: ZO SPREEKT DE HERE, zij zal een kleine jongen hebben." En na 9 maanden kwam de kleine jongen te voorschijn.
37 [Leeg gedeelte op band – Vert] ... oud, hij was met zijn vader buiten op het veld, in de oogsttijd en hij moet een zonnesteek gehad hebben. Hij bleef roepen: "Mijn hoofd! Mijn hoofd!" En de vader zond hem naar huis. De moeder hield hem op haar schoot en wiegde hem en gaf hem wellicht al de middelen die er hem te geven waren. En de kleine jongen werd slechter tot hij ten slotte, omstreeks de middag, stierf.
38 En wat liet die kleine moeder zich niet verslaan! Toen de vader binnenkwam en al de buren binnen gekomen waren, en zij weenden en schreeuwden; de kleine makker dood... Maar zij had nog steeds geloof in deze profeet, een Hebreeuwse profeet en zij een heidense. Zij zei: "Zadel mij een muilezel en stop niet, maar laat mij gaan naar die grot waar deze profeet leeft, boven op de berg Karmel."
39 En haar man zei: "Het is noch nieuwe maan noch sabbat en hij zal er niet zijn."
Zij zei: "Alles zal wel zijn."
Hij zei: "Ga je gang."
40 En toen Elia haar zag komen, kwamen hij en Gehazi uit de grot en keken, terwijl zij daar buiten stonden. En daar kwam zij. Hij zei: "Hier komt de Sunammietische, en zij is verontrust, maar God heeft het geheim gehouden voor mijn hart."
41 Weet u, God vertelt Zijn profeten niet alles, slechts datgene wat Hij wil dat zij weten.
42 Hij keek en zei: "Zij is... Ga haar tegemoet en zeg: 'Is alles goed met u? Is alles goed met uw man? Is alles goed met het kind?'"
En dit is het deel waar ik ook van houd.
43 Toen Gehazi haar ontmoette zei hij: "Is alles goed met u? Is alles goed met uw man? Is alles goed met het kind?"
44 Zij zei: "Alles is goed." Een baby die dood lag, een man die huilde, tranen vielen neer in haar hart, maar: "Alles is goed." Zij was voor de man gekomen die het haar kon vertellen en haar kon zegenen en zij had de baby gehad, zeker zou God openbaren waarom Hij hem had genomen. "De Here gaf, de Here nam weg, geprezen zij de Naam des Heren!" Zij wilde weten waarom.
45 En hoe zij dan naar boven gekomen was en neerviel aan Elia's voeten, en Gehazi trok haar omhoog; dat paste niet rond zijn meester. En zij onthulde wat er verkeerd was. En Elia ging naar beneden en wekte de kleine jongen op door met zijn lichaam op de kleine jongen te gaan liggen.
46 En ik wil dat u ook het geloof van de moeder opmerkt. Zij legde de baby op het bed waarop Elia had gelegen. Ik wil dat u...
47 Ik wil hier het idee van Paulus verhelderen naar mijn manier van denken. U weet dat Paulus zakdoeken legde op de zieken en aangevochtenen, en voorschorten. Ik geloof niet dat Paulus onschriftuurlijk was. Ik denk dat het hier is waar hij het vandaan kreeg. Herinnert u zich wat het eerste was wat Elia tegen Gehazi zei? "Neem mijn staf en leg die op de baby." Hij wist dat alles wat hij aanraakte gezegend was. En zo herinnert u zich dat Paulus niet over de zakdoeken bad. Zij namen ze gewoon van zijn lichaam af. Dat was het geloof van de mensen.
48 Dus, u ziet dat hij zei: "Neem mijn staf en (als iemand u groet, groet niet terug) leg het op het kind."
49 Maar het geloof van de vrouw was niet in de staf, het was in de profeet. En zij zei: "Ik zal u niet verlaten tot... Zo zeker als uw ziel leeft, ik zal u niet verlaten."
50 Om van haar af te komen moest Elia dus met haar meegaan. Hij ging naar binnen en legde zijn lichaam op het kleine dode kind en het niesde zeven maal en kwam tot leven.
51 My, wat een geweldig verhaal was dat voor deze kleine Bartimeüs toen hij een kleine jongen was. Wat hield hij altijd van dit kleine verhaal, omdat het de opwekking van een kleine jongen was. Dat was één van zijn lievelingsverhalen.
52 "Maar dat was in vroegere dagen", zei de priester hem nu. "Helaas, dat was in de dagen toen Israël grote machtige mannen had; grote machtige profeten die het land doorwandelden." Maar de priesters zeiden: "Weet u, Jehova heeft geen profeten meer nodig." Niet alleen priesters zeiden dat. Maar men zei toen: "Jehova heeft geen profeten meer nodig. Hij gaf ons de wet en wij bouwden een kerk, een tempel en dat is alles wat wij nodig hebben." En het is ongeveer gelijk aan hoe men het vandaag gelooft, maar Jehova blijft nog steeds Jehova en Hij kan Zijn manier niet veranderen. Hij is God en verandert niet. Nu, zij geloofden dat dat alles was wat zij nodig hadden.
53 En terwijl hij daar dus zat in deze dagdroom, zoals het was, erover nadenkend, wendden zijn blinde ogen zich opwaarts naar de warme zon; ineens hoorde hij het klikken van de poten van een kleine muilezel, die de rotsige weg afkwam, die van Jeruzalem kwam, over de keistenen binnenkomend. Terwijl hij aandachtig luisterde, was er iemand met sandalen aan die voor de kleine muilezel uitliep. En hij wist dat dit een rijke man moest zijn omdat zijn reis per muilezel was en hij ook een knecht had om de muilezel te leiden.
54 Hij staat op, wetend dat hij wat geld moest krijgen om van te leven. Hij staat dus op en slaat zijn mantel om zich heen, een kleine gerafelde mantel, en hij loopt hard naar de straat en zegt: "Ik zou graag een aalmoes hebben. Ik was te laat deze morgen. Zou u mij alsjeblieft een aalmoes willen geven? Ik ben blind."
55 En wij horen een echte ruwe stem snauwen: "Uit de weg, bedelaar! Ik ben de dienstknecht van Jehova. Ik ben een priester. Ik ben van Jeruzalem gekomen, gezonden door het genootschap om die genezingssamenkomst te stoppen die hier deze morgen in Jericho zou zijn. Ik moet de broeders daarginds ontmoeten en zorgen dat dat niet voortgaat en de mensen te pakken krijgt. Er is een valse profeet in het land, ziet u. Wij zijn... wij horen dat Hij deze morgen hier in Jericho is en ik ben op weg. Uit mijn weg!" Priester. "En, in orde, dienstknecht, op je weg." En de kleine muilezel tippelde weer weg.
56 Dan voelt de bedelaar zijn weg terug tot hij de rots vindt en hij gaat zitten. Hij ging voort met zijn dromerij en toen begon hij te denken: "Daar op die kleine weg waar ik stond, niet zo heel lang geleden, kwamen de grote en machtige profeten Elia en Elisa, arm in arm, en zij wandelden dezelfde weg af, arm in arm, naar beneden naar de Jordaan. En de Jordaan ging opnieuw open. En aan de andere kant waren er een wagen van vuur en paarden van vuur voor deze oude vermoeide profeet Elia, vastgemaakt aan een tak daarginds om hem naar huis te nemen. En hij moest dit zien, de jonge Elisa. Elisa moest terugkijken en de bediening voor hem zien, die voor hem gesteld was. Hij moest zijn ogen op deze profeet houden."
57 En ik kan mij indenken dat Bartimeüs zei: "Als ik slechts kon geleefd hebben in die dag en hier gezeten hebben, ik zou naar die profeten toegelopen zijn, op mijn gezicht vallen en zeggen: 'O, profeet van God! Bid voor mij en Jehova zal mij mijn gezicht teruggeven.' Maar de priester zegt: 'Dat is... zoiets is er niet meer. Wij hebben dat niet. Jehova geneest niet meer door Zijn kracht. Wij hebben dokters en dergelijke die dat doen. En wij hebben dat niet meer nodig, dus geneest Jehova niet meer. Dat was in vroegere dagen. Wij houden gewoon de wet. En wij worden ziek en sterven en gaan naar de hemel en dat is alles. Dat is alles wat wij nodig hebben.'"
58 Dan, als hij begon na te denken, herinnerde hij zich, geen 500 meter van waar hij zat, nadat Israël was overgestoken en gekampeerd had, en alles op orde gebracht was, al de tenten op al hun plaatsen, wachtten zij op bevelen om naar Jericho op te trekken. En de rots waarop hij zat was er wellicht één die Jehova van de muren had weggeblazen.
59 En hij zei: "Denk je even in! Niet zo erg lang geleden stak een machtige krijgsman, Jozua, de grote machtige dienstknecht van God, de rivier over in de lente en zette de tenten op, gewoon vlak voor de vijand. Op een dag, terwijl hij zijn strategie bestudeerde voor de aanval op Jericho, wandelde hij op een avond of op een morgen buiten en bekeek al de poorten en hoe groot het was. Zij konden wagenrennen houden daar boven, met paarden, verscheidene zij aan zij, rondom de poort. Wat keek Jozua. Hij keek, terwijl hij tegenover de muur stond, en daar stond een Man met Zijn zwaard getrokken. Jozua trok zijn zwaard en ging Hem tegemoet. Jozua schreeuwde het uit en zei: 'Zijt Gij met ons of zijt Gij één van onze vijanden?' Hij zei: 'Nee, Ik ben de Overste van de heerscharen des Heren.' De machtige Jozua wierp zijn zwaard op de grond, nam zijn helm af en viel aan Zijn voeten."
60 Blinde Bartimeüs dacht na. "Dat was geen 500 meter van waar ik nu zit. Waar de machtige Overste van de heerscharen, van de heerscharen des Heren was, en waar Jozua neerboog aan Zijn voeten. O, als ik slechts in die tenten was geweest, blind dan, dan zou ik de machtige Overste van 's Heren heerscharen gevraagd hebben of Hij mij mijn gezicht zou willen geven en Hij zou het gedaan hebben." Hij had er geen flauw idee van dat diezelfde Overste minder dan vijfhonderd meter van hem vandaan was.
61 Dat is het waar wij vanavond onze fouten maken. Wij proberen al de glorie en Christus ver weg in een ander tijdperk te plaatsen. De Bijbel zegt: "Hij is Dezelfde gisteren, vandaag en voor immer." Hij is gewoon evenzeer hier in dit gebouw vanavond als Hij ooit in Galilea of Jeruzalem wandelde.
62 Die grote Overste kwam het huis van Zaccheüs uit en de mensen waren buiten op Hem aan het wachten.
63 Binnen enkele minuten hoort hij een lawaai en het geluid heeft een gemengde stem.
64 De ene zegt: "Hosanna voor de Profeet die komt in de Naam des Heren! Geloofd zij de Profeet van Galilea, de Dienstknecht van Jehova!"
65 Anderen zeiden: "Weg met zo'n Persoon! Wij willen niets hiervan rond deze stad hier hebben." En terwijl zij te voorschijn kwamen, wierpen sommigen van hen overrijpe vruchten naar Hem toen Hij door de poort ging.
66 En hij had nooit iets dergelijks gehoord en hij zei dus: "Wat is er gaande? Waar is al dit lawaai voor? Wat gebeurt hier?" En de mensen drongen.
67 Na een poosje hoorde hij de stem van dezelfde priester die daarheen was gegaan om het genootschap er toe krijgen de samenkomst niet te hebben. Hij hoorde hem zeggen: "Zij zeggen mij dat U de doden opwekt. Nu, wij hebben er een heel kerkhof vol van, hier boven op de heuvel. Laat ons eens zien dat U naar boven komt en er een paar voor ons opwekt."
68 Maar weet u, Hij was op weg naar Jeruzalem om gekruisigd te worden. Al de zonden van de wereld waren op Hem en Hij ging naar Jeruzalem om als een offerlam geofferd te worden. En men bespotte Hem en maakte gekheid over Hem; en sommigen van hen loofden Hem en sommigen van hen vervloekten Hem. Gewoon zoals in nagenoeg elke samenkomst waar Hij is; sommigen zijn voor Hem, sommigen zijn tegen Hem. Maar het leek Hem helemaal niet te storen. Hij had Zijn gelaat gericht op het beëindigen van Zijn loop. En Hij gaat voort, onverstoorbaar, zoals Hij voortging en naar Jeruzalem keek. En twaalf kleine mannen waren daar als een garnizoen om Hem heen, proberend om de menigten terug te houden. En sommigen probeerden Hem aan te raken. En sommigen schreeuwden en maakten gekheid over Hem, enzovoort.
69 En de menigte liep de oude blinde man zowat omver, zoals wij ons karakter vanavond hebben en men had hem neergedrukt. En laten wij denken dat er een aardige jonge dame langs kwam, die een zuster geweest zou kunnen zijn van Rebekka in ons verhaal van vanmorgen, of zij was een gelovige in Christus. En zij zag dat men de oude man wegduwde en dat men onvriendelijk tegen hem was. Maar omdat zij een gelovige in Jezus was, maakte het haar vriendelijk. Het doet het altijd. Het maakt zorgzaam voor de ouderen en voor degenen die behoeftig zijn. En de oude makker was weggedrukt en zij boog zich voorover om hem op te tillen. Zij...
70 Hij kan misschien tot haar gezegd hebben, iets als dit: "Jonge dame, ik kan zeggen dat u een jonge dame bent door uw stem."
71 "Ja, dat ben ik. Zou u willen opstaan, oude man. Ik geloof dat zij u misschien gekwetst hebben?"
72 Hij zei: "Waar is al die drukte over? Wat is al die verwarring hier buiten? Wat is er allemaal aan de hand?"
73 "Wel," zei zij, "hebt u niet begrepen dat Jezus van Nazaret, de Zoon van David, in de stad is? Dat is Degene, die voorbijgaat, de Profeet van Galilea. Bedoelt u dat u het niet weet?"
"Neen, ik heb nooit van Hem gehoord."
74 "Wel, laat mij u vertellen wat er deze morgen in de stad gebeurde. Kent u Zaccheüs, de man van het restaurant?"
"Ja."
75 "Hij is altijd nogal een criticus geweest. Zijn vrouw was een gelovige. En deze morgen was Zaccheüs boven in een boom om op te letten als Jezus voorbijkwam. En wij weten allen dat Hij de Profeet is. En toen Hij langskwam, stopte Hij en keek naar boven en riep Zaccheüs bij zijn naam en nooit voordien was Hij in Jericho."
76 De oude bedelaar lichtte op. Hij zei: "Dan is dat de vervulling van Deuteronomium 18:15: 'De Here, onze God, zal een profeet opwekken gelijk Mozes.' Dat moet Hem zijn. Als Hij het is, waar is Hij dan nu?"
"Hij is slechts ongeveer honderd meter verder op de weg."
77 Hij was hem voorbijgegaan, dacht hij. Hij begon het dus uit te roepen: "Jezus, Gij Zoon van David, heb genade met mij. Heb genade met mij, o Zoon van David. Terwijl U voorbijgaat, heb genade met mij."
78 Nu, fysiek kon Hij nooit zijn stem gehoord hebben wegens al de drukte. Sommigen prezen Hem en sommigen loofden Hem en sommigen vervloekten Hem. En door de drukte kon Hij hem nooit gehoord hebben.
79 Maar Hij was het Woord. En wanneer een ziel het uitroept, zoals die vrouw met de bloedvloeiing, die Zijn kleed aanraakte... De Bijbel zegt: "Hij stond stil." Het stopte Hem. Denk er aan, bedenk slechts dat de roep van die ene blinde onbetekenende oude bedelaar, terwijl Hij met de zonden van de wereld en de last op Zich naar Jeruzalem ging om een zondoffer te worden, dat toch de roep van één mensenziel Hem deed stoppen en stilstaan.
80 Hij is Dezelfde gisteren, vandaag en voor eeuwig. Eén roep vanavond zal Hem op het toneel brengen, net zoals destijds. Hoe blijft Hij Dezelfde!
81 Ik herinner mij dat ik op een avond van Dallas, Texas, kwam. Het is verschillende jaren geleden. Ik was blijven steken te Memphis. En de luchtvaartmaatschappij had mij daarginds in dat bekende hotel ondergebracht, het Peabody Hotel. En men vertelde mij dat men mij de volgende morgen zou opbellen om op tijd de limousine te halen, om terug naar het vliegtuig te gaan.
82 En ik had die nacht goed geslapen; ik stond de volgende morgen op, had wat brieven geschreven en ging naar het postkantoor om ze te posten. Ik ging naar buiten en begon de straat af te lopen. En plotseling voelde ik dat Iets zei: "Stop en ga terug."
83 Wel, u weet hoe mensen indrukken krijgen. En ik dacht: "Wel, dat was waarschijnlijk wat het was."
84 Ik ging een beetje verder, en het bleef zeggen: "Stop en ga terug."
85 Wel, ik kwam bij een hoek en er stond een grote Ierse politieagent daar buiten op de hoek en ik... Ik was naar vismolens en zo aan het kijken in een etalage. En ik kon daar misschien wat te lang gestaan hebben en hij kon misschien achterdochtig worden dat ik probeerde één van deze molens te krijgen, zodat ik me omdraaide en begon terug te wandelen. En toen ik terug ging, sneller en sneller, liep ik gewoon voorbij het hotel en ging in de richting van de rivier, helemaal beneden. Ik weet het niet, ik denk dat ik vanavond de plaats zou kunnen vinden. En ik dacht: "Hier wordt het laat, maar Iets..."
86 Gelooft u in door God geleid worden? [Samenkomst zegt: "Amen." – Vert] En terwijl ik verder ging... Het werd te laat en ik wist dat ik mij moest haasten, maar Iets bleef gewoon zeggen: "Ga voort, ga voort."
87 En terwijl ik bijna te laat was om terug te gaan en mijn vliegtuig te halen, dacht ik: "Wel, ik moet deze leiding volgen." En het gebeurde dat ik dit liedje begon te zingen dat ik pas bij u Pinkstermensen had opgevangen, over:
Zij waren vergaderd in de opperkamer
En allen baden in Zijn Naam,
En werden gedoopt in de Heilige Geest
En er kwam kracht voor de dienst.
88 Hoorde u dat lied ooit? "En ik ben blij dat ik zeggen dat ik één van hen ben." Ik probeerde dat weer terug te halen, zeggend:
Kom, mijn broeder, zoek deze zegening
Die uw hart zal reinigen van zonde.
89 En terwijl ik verder ging, de straat af, keek ik en daar was een oud type 'tante Jemima', die over een klein hek leunde en een klein gekleurd huis daar, zoiets als een klein witgekalkt hutje, en zij leunde over het hek. Zij had een mannenhemd rondom haar hoofd gebonden.
90 En ik stopte gewoon met zingen en begon voort te wandelen. Ik wist niet waar ik heen ging. Hij zei slechts: "Blijf gewoon voortwandelen." En toen ik dan erg dicht bij haar kwam, zag ik dat zij glimlachte. En ik keek naar haar en draaide mijn hoofd en ging voort.
91 Zij zei: "Goede morgen, dominee." Nu, in het Zuiden betekent dominee "prediker".
En ik zei: "Goede morgen, tante."
92 Ik keek om en ik dacht: "Hoe wist zij dat ik een prediker ben?" En ik had geen Bijbel of iets.
Ik keerde terug. Ik zei: "Hoe wist u dat ik een prediker ben?"
Zij zei: "Ik wist dat u kwam."
En ik zei: "Een beetje vreemd voor mij."
93 En zij zei: "Las u ooit in de Bijbel over de Sunammietische vrouw?"
Ik zei: "O ja, mevrouw."
94 Zij zei: "U weet dat zij onvruchtbaar was, dat zij geen kinderen kon hebben."
Ik zei: "Ja, mevrouw, ik herinner mij het verhaal."
95 Zij zei: "En zij beloofde de Here dat zij de baby voor de Here zou opvoeden, natuurlijk. Weet u, ik was dat soort vrouw. Ik kon geen kinderen hebben, mijn man en ik. Ik beloofde de Here dat als Hij mij een baby zou geven ik hem voor Hem zou opvoeden. Hij gaf mij een baby en ik voedde de jongen zo goed als ik kon op om de Heer te dienen. Maar weet u, hij raakte in slecht gezelschap en hij heeft een ziekte in het lichaam. De dokter gaf hem al de inspuitingen die hij hem kon geven. En het is er in gegaan, zijn bloed is vier-plus, sociale ziekte." Syfilis. En zij zei dus: "Een deel van zijn bloed druppelt terug door zijn hart. Zijn hart heeft gaten. Hij ligt daar, bewusteloos." En zij zei: "Een dokter was hier, twee dagen geleden en zei: 'Hij zal nooit meer wakker worden. Hij is weg.'"
96 En zij zei: "Ik kan het gewoon niet verdragen om te zien dat mijn kind zo sterft. Toen bad ik de hele nacht: 'Here, als U hem gaat nemen... U gaf hem aan mij, maar ik wil hem horen zeggen dat hij gered is, zodat ik weet dat ik hem opnieuw zal ontmoeten.' Ik bad en ik bad, zoals ongeveer vermeld over de Sunammietische vrouw."
97 En zij zei: "Ik ging slapen en ik droomde een droom. En ik zei tot de Here: 'U gaf mij de baby. Ik was als de Sunammietische vrouw, maar waar is Uw profeet?' Hij zei: 'Kijk, kom hier.' En ik zag een man met een kleine hoed op zijn hoofd, die een grijs pak droeg en de straat afkwam."
98 En zij zei: "Dat was om ongeveer vier uur deze morgen. Sindsdien ben ik hier gaan staan."
Hij is nog steeds God. Hij antwoordt aan beide zijden.
99 Ik zei: "Mijn naam is Branham. Ik bid voor de zieken. Hoorde u ooit van mijn bediening?"
100 Zij zei: "Nee meneer, prediker Branham, ik hoorde nooit van u. Wilt u niet binnenkomen?"
101 En toen ging ik de poort opendoen. Het had een klein oud hek daar en er hing een ploegijzer aan de poort, zoals ginds in Arkansas. Het was net over de rivier van daaruit, hoe dan ook, zodat u weet wat dat was. Ik trok de poort weer dicht en ging binnen.
102 Toen ik dat huis binnenging... Ik ben in paleizen van koningen geweest, drie of vier verschillende koningen, de koning van Engeland, koning Gustav van Zweden, vele plaatsen waar ik binnen ging en met hen bad. En ik ben in sommige van de fijnste huizen geweest, denk ik, in Hollywood. Maar ik was nooit meer welkom dan ik was in dat ene. Gewoon een simpele kleine oude kamer, twee kamers, een kleine keuken achteraan, een kleine slaapkamer hier en een oude alkoof. Er waren geen pin-ups aan de muur. Maar er was een bord daar, waar op stond: "God zegene ons huis."
103 Ik keek en daar lag een flinke grote negerjongen, die er ongeveer achttien jaar oud uitzag, een grote, sterke, gezond uitziende jongen. En hij had de deken in zijn hand en hij deed: "Uh, uh!"
En ik zei: "Wat is er met hem aan de hand?"
104 Ze zei: "Hij denkt dat hij buiten op een donkere zee is, verloren. En hij zegt en blijft zeggen dat hij verdwaald is, buiten op de zee en dat hij de weg niet kan vinden. Hij denkt dat hij een boot roeit. Hij doet dat nu gedurende twee of drie dagen. Ik kan hem zo niet laten sterven. Wilt u voor hem bidden?"
Ik zei: "Ja, mevrouw."
105 Ik begon te spreken over genezing. Zij was daarin niet geïnteresseerd. Zij wilde hem slechts horen zeggen dat hij gered was. Dat is alles waarin zij geïnteresseerd was, dat hij gered was. En ik zei dat hij...
106 Zij ging er heen, nam hem bij het hoofd en trok hem recht, kuste hem op de wang en zei: "God zegene mama's baby."
107 Ik stond daar naar te kijken en ik dacht: "Ja, ja, dat is het. Ongeacht hoeveel oneer hij aan de familie gebracht had, hoe ver weg hij is, ongeacht in welke moeite hij is, hij is nog steeds mama's baby."
108 En ik dacht: "De Bijbel zegt: 'Een moeder kan haar zuigeling vergeten, maar Ik kan u niet vergeten. U bent...' Wat veel liefde is er! 'Uw namen zijn in Mijn handpalmen gegraveerd.'"
109 Zij kuste hem. Wij knielden neer. Ik zat aan de voet van het bed. Ik legde mijn handen op zijn voeten; zij waren heet, kleverig.
110 En ik zei: "Tante, wilt u eerst bidden?" En, mijn vriend, ik wist dat zij eerder tot Hem gesproken had. O, wat een gebed uitte zij tot God!
Toen zei zij: "Wilt u bidden?"
En ik zei: "Ja, mevrouw."
111 Ik zei: "Hemelse Vader, ik ben op zijn minst een uur te laat voor het vliegtuig. U vertelde mij hierheen te komen en ik bleef gewoon komen. En dan weet ik niet of dit het is waar U mij wilde of niet, maar hier is het waar ik stopte. Als U mij zond om voor deze jongen te bidden..."
112 En op dat tijdstip ongeveer zei hij: "O, mama!"
Zij zei: "Wat wil mama's baby?"
113 Hij zei: "Het wordt licht in de kamer." Binnen ongeveer vijf minuten zat hij op in het bed.
114 Ik rende naar buiten en ging de weg terug. Ik dacht: "Wel, als ik maar een taxi kan krijgen, dat is alles, en een dag overblijven of zo iets, wanneer ik ook maar weer een ander vliegtuig kan nemen."
115 Net toen ik de poort binnenging, twee uur en nog wat te laat, hoorde ik hem zeggen: "Laatste oproep voor vlucht nummer 67 naar Louisville, Kentucky."
116 Wat? Wat? De soevereiniteit van God! Ziet u? Het gebed en geloof van die arme kleine onbetekenende negervrouw bracht dat vliegtuig aan de grond en hield het daar. Hij is dezelfde God die kon stoppen en Zich omkeren naar een arme bedelaar bij de muren van Jericho. Hij is dezelfde God gisteren, vandaag en voor eeuwig. Het is geloof dat het doet. Hij wil dat u het gelooft.
117 Trouwens, ongeveer twee jaar later ging ik daar door met de trein, terugkomend naar Phoenix. En, weet u, zij vragen u zo veel voor die sandwiches dat ik gewoonlijk probeer om even uit te stappen in een station om wat hamburgers voor mezelf te kopen, een zak vol, waar ik het mee kan doen tot ik uitstap, omdat zij u 75 cent vragen voor een kleine oude sandwich die zo flinterdun gesneden is dat hij slechts één kant heeft. En, nu, het is verschrikkelijk. En ik sprong er uit in Memphis. En als er ooit iemand in Memphis was, dan weet u hoe de trein daar binnenkomt op de treinremise. Ik sprong eruit en rende daar naar een broodjes-stalletje.
Ik hoorde iemand zeggen: "Hallo daar, prediker Branham!"
118 Ik keek rond en hier staat die kleine stationskruier, het hoofd omhoog. Ik zei: "Hallo zoon" en begon terug te gaan.
Hij zei: "U kent mij niet, nietwaar?"
Ik zei: "Nee, ik geloof het niet."
119 Hij zei: "Weet u, op een dag kwam u naar mijn huis. Mijn mama had buiten gestaan en u klopte haar op de rug, nat."
Ik zei: "U bent toch niet die jongen?"
120 Hij zei: "Ja, ik ben het. Ik ben die jongen. Ik ben niet alleen genezen maar sedertdien ben ik ook gered." Dus, dat was het.
121 O, verbazingwekkende genade! Dezelfde God die maakte dat een blinde bedelaar Hem kon doen stoppen, maakte dat een kleine onbetekenende negervrouw een vliegtuig aan de grond kon vasthouden. Haar gebed en geloof in God! Zij geloofde het.
122 Jezus stond stil. Het gezicht van die blinde bedelaar stopte Hem precies in Zijn spoor. Ik zou graag een paar avonden willen hebben om over dat onderwerp te prediken: "En toen stond Jezus stil." Maar Hij stond daar en zei: "Breng hem hier." Amen.
123 Ik las een verhaal over blinde Bartimeüs hier enige tijd geleden toen ik de Bijbelgeschiedenis doornam. Het is waarschijnlijk een legende, maar het vertelde dat hij altijd in genezing geloofde. Ongeacht wat de priesters zeiden, hij geloofde er nog steeds in. Er stond dat hij een gehuwd man was, een vrouw had en een klein meisje dat hij nooit had gezien. Zij was toen ongeveer op die leeftijd, ongeveer zestien jaar. Hij had haar nooit gezien. Er stond wat hij deed voor...
124 Weet u, je moet iets hebben wat een klein beetje verschilt van de andere makker, wanneer je bedelt, anders kun je de aandacht van de mensen niet trekken. In Indië laten zij een van die kleine maki's een cobra doden en wat men verder ook kan doen om de aandacht te trekken. Ik zag een aap een stok nemen en de bal slaan, over de straat, gewoon iets om de aandacht te trekken; dan geeft men hen geld.
125 En daar stond dat Bartimeüs twee kleine tortelduiven had die over elkaar konden tuimelen en dat hield de mensen bezig, de toeristen, en zij zouden hem dan geld geven.
126 En er stond dat zijn vrouw op een avond echt ziek werd. En zij lieten de dokter halen en de dokter zei: "Bartimeüs, er is niets wat ik kan doen. Ik kan die koorts niet breken."
127 En dan staat er dat hij zijn weg langs de muur voelde en het huis uit ging en zei: "Jehova, ik heb U lief. Ik geloof U. Ik heb niets wat ik U kan offeren. Ik heb twee kleine tortelduiven hier waarmee ik in mijn levensonderhoud voorzie. Maar als U slechts mijn dierbare vrouw bij mij wilt laten blijven om mij te helpen mijn kind op te voeden; en ik ben blind en ik kan niet zien; als U slechts mijn vrouw zult gezond maken zodat zij mij kan helpen, dan beloof ik U dat ik morgen een groot offer zal brengen. Ik zal mijn kleine tortelduiven als offer nemen voor mijn offer."
128 Wel, men zegt dat zijn vrouw gezond werd. Hij nam de tortelduiven en offerde ze.
129 Enige tijd daarna werd zijn kleine meisje ziek. Zij was ook op het punt om te sterven en dus ging hij naar buiten om te bidden. Hij zei: "Jehova, ik heb niets over, maar ik heb mijn lam." En in die dagen leidde een lam de blinde zoals de geleidehond nu doet; zij waren getraind om de blinden te leiden. En hij had een lam dat hem naar zijn post leidde waar hij bedelde. Hij zei: "Het enige wat ik over heb, Jehova, is dit lam. Als U slechts mijn kleine meisje laat leven, al heb ik haar nooit gezien, maar zij is zo'n vertroosting, wanneer ik met mijn handen over haar haar streel. Zij heeft mij lief en ik heb haar lief. Jehova, als U haar laat leven, dan zal ik U mijn lam geven als een offer."
130 En zijn meisje werd gezond. En hier was hij en hij ging naar de tempel met het lam. En de priester kwam buiten en stond op het balkon en zei: "Blinde Bartimeüs, waar ga je heen deze morgen?"
131 Hij zei: "Ik ga naar de tempel om dit lam als een offer te offeren."
132 "O," zei hij, "blinde Bartimeüs, dat kan je niet doen. Ik zal je wat geld geven en dan ga je naar de stallen en koop je een lam om te offeren."
133 Hij zei: "Ik beloofde God nooit een lam. Ik beloofde God dit lam."
134 Hij zei: "Maar blinde Bartimeüs, je kan dat lam niet geven, want dat lam is je oog."
135 Hij zei: "Als ik gehoorzaam ben aan mijn belofte aan Jehova, zal Hij in een lam voor mijn ogen voorzien."
136 Hij had op deze koude oktobermorgen in een Lam voorzien voor de ogen van blinde Bartimeüs. Hij zei: "Breng hem hier." Hij legde Zijn handen op zijn ogen en dat voorziene Lam van God opende zijn ogen.
137 Vrienden, u weet dat er heel wat meer gezegd zou kunnen worden over dit verhaal over Hem, op weg naar de kruisiging, maar wij zullen dat enige tijd later oppikken. Weet u dat datzelfde Lam vanavond ook voor uw ogen voorzien is? Datzelfde Lam is hier vanavond. God voorzag. Hij heeft geen ander en zal nooit een ander hebben. Dat is Gods voorziene Lam. Gelooft u dat? [Samenkomst zegt: "Amen." – Vert]
138 Ik keek op mijn horloge en ik heb het al weer ongeveer tien over half tien en ik had willen stoppen om negen uur, en had om half tien, op de gewone tijd, uit willen gaan.
139 Maar laten wij onze hoofden gewoon even buigen. Ik wil dat ieder oog nu gesloten is en uw hoofden gebogen. Wees echt eerbiedig gedurende een ogenblik.
140 "O Jezus, Gij Zoon van David," riep de bedelaar, "heb genade met mij." En hij wilde zich niet stil houden. Hij moest Zijn aandacht trekken. En gelooft u niet vanavond dat onze zelfde roep Hem weer op het toneel zal brengen? Het deed het toen. Waarom zou het het niet opnieuw doen?
141 Nu, terwijl u uw hoofden en uw hart buigt, wil ik dat u het tot Hem uitroept: "Jezus!" Noem Hem niet Zoon van David, omdat Hij voor u niet de Zoon van David is. Hij is Heer. "Jezus, Heer, heb genade met mij. Open mijn blinde ogen. Ik heb deze prediker, die vanavond bij ons is, horen zeggen dat U beloofde Uzelf in de laatste dagen te manifesteren aan het zaad van Abraham, net zoals U het deed aan Abraham en zijn zaad van die dag. U beloofde het en U bent het Woord."
142 "In de laatste paar avonden heb ik vreemde dingen opgemerkt. Ik weet dat Hij in Johannes 14:12 zei: 'Hij die in Mij gelooft, de werken die Ik doe, zal hij ook doen.' En de vrouw raakte Zijn kleed aan en Hij wist wat haar moeite was, omdat zij zo'n groot geloof aanwendde. Wel, door te geloven dat Hij het was, Zijn geloof in wat zij had gedaan. Hij verklaarde haar gezond en zei: 'Uw geloof heeft u behouden.' En bij een blinde man bij de poort van Jericho hetzelfde. En vanmorgen bij een man in een boom werden zijn zonden hem vergeven."
143 "Open mijn blinde ogen, Lam, opdat ik mag herkennen dat ik in Zijn Tegenwoordigheid ben; dat Hij hier is. U zei: 'Waar er twee of drie in Mijn Naam vergaderd zijn, ben Ik in hun midden.' Open mijn blinde ogen en wees mij genadig, o Lam van God."
144 En terwijl u dat bidt, als er enige twijfel in uw geest is, als er ergens enige twijfel is geweest... Wij zijn nu juist aan de vooravond van een grote genezingsdienst. Als er enige twijfel over is geweest, wilt u Hem dan niet vragen al de schellen van uw ogen te rollen, zodat u het duidelijk moogt begrijpen?
145 Deze paar avonden heb ik met heel mijn hart geprobeerd u er toe te krijgen iets te zien: dat Hij Zijn laatste teken geeft aan de gemeente, voor Hij Zich tot de Joden wendt. De heidenbruid moet geroepen worden.
146 [Iemand spreekt in een andere tong en geeft dan een uitleg – Vert] Amen. Nu, als ik het goed begrijp, terwijl u bidt spreekt de Heilige Geest en geeft dan de uitleg; God geeft u een uitnodiging.
147 Hoevelen hierbinnen zouden graag willen dat het Lam waarin God heeft voorzien uw ogen opent zodat u Hem hier nu kunt zien, tegenwoordig? Zou u uw hand willen opsteken en zeggen: "God, open mijn verblinde ogen. Laat mijn sluier van mijn hart afgetrokken worden, Here, opdat ik het mag begrijpen."
148 En hoe zal Hij nu gekend worden? Hoe zullen wij Hem kennen? Door Zijn natuur, wat Hij doet, Zijn werken. Hij zei: "Ik ben de wijnstok, gij zijt de ranken." Nu, de ranken dragen de vruchten, niet de wijnstok. De wijnstok geeft de ranken energie. En als de rank ooit voortbrengt, of als een wijnstok een rank voortbrengt, en er druiven aan heeft, dan zal de volgende wijnstok die uitkomt, of rank die uit de wijnstok komt, er ook druiven aan hebben. Als de eerste gemeente die van die wijnstok voortkwam een pinksterkerk was, met al de gaven, als die ooit werkelijk een andere rank doet uitspruiten, zal men er nog een boek Handelingen achteraan schrijven. En dat is wat zij hadden in de dagen van de apostelen en het apostolische tijdperk eindigde nooit.
149 Petrus zei op de Pinksterdag: "Bekeert u, ieder van u en wordt gedoopt in de Naam van Jezus Christus ter vergeving van zonden en u zult de gave van de Heilige Geest ontvangen. Want de belofte is voor u en voor uw kinderen en voor hen die verre zijn, zovelen als de Here onze God zal roepen." En zo lang God nog steeds roept gaat het apostolische tijdperk nog steeds verder. "Want de belofte", de belofte zoals zij toen was, "is voor u en voor uw kinderen, degenen die verre zijn, zovelen als de Here onze God zal roepen."
150 Heer, open onze ogen en laat ons dat voorziene Lam zien. U beloofde dat U Uzelf zou openbaren in de laatste dagen zoals U deed te Sodom toen de Zoon des mensen werd geopenbaard. Wij bidden, God, dat U het ons nu wilt toestaan. Wij zijn Uw onderdanen, Heer. Wij zijn Uw wijnstokken.
151 Wij zijn niet waardig, wij zijn niet waardig om ergens om te vragen; maar als wij daarover zouden willen denken, dan zouden wij zo klein zijn, zouden wij zo slecht zijn. Maar Heer, wanneer ik daarnaar opkijk en zie dat er voor mij in een Lam voorzien is, een Lam voor mij voorzien, dan ziet God mij niet, dan ziet Hij mijn Lam. En ik weet dat er met dat Lam niets verkeerds is. Het is reeds ontvangen.
152 Nu, Here, laat het Woord van God Zichzelf manifesteren in ons midden vanavond, opdat het geloof van deze Bartimeüs dat hier binnen is, ieder van hen, en de vrouwen met de bloedvloeiingen en wat het ook was, en de Simon Petrussen en de verschillenden die hierbinnen zijn, die behoeftig zijn, de Zaccheüssen in de boom... Manifesteer Uzelf, Heer, door menselijk vlees heen. Laat Uw Woord levend onder ons worden vanavond, zodat wij zullen weten en zien dat Gij God zijt. En moge elk verblind oog geopend worden voor het begrip, Heer, zodat wanneer deze grote genezingsdienst zal beginnen elk van hen moge genezen worden. Al deze kleine kinderen en mensen op krukken en wat er ook met hen aan de hand is, met de witte wandelstokken, mogen zij in staat zijn naar buiten te gaan zoals blinde Bartimeüs. Hij ontving zijn gezicht. Sta het toe, Vader. Wij vragen het in Jezus Christus' Naam. Amen.
153 Nu, wij hebben gebeden. En nu, plechtig nu, stil, geloof. Nu, wat ik... Dit kleine drama, wat het is, het is of de waarheid of het is niet de waarheid. En Christus is Dezelfde gisteren, vandaag en voor eeuwig. Nu, hoe zou u Hem kennen?
154 Wat als er een man hier nu buiten wandelde met een kleed aan en een baard en haar zoals de kunstenaar Hem schildert, nagellidtekens in Zijn hand en bloed dat uit Zijn gezicht loopt? Dat zou Jezus niet zijn. Neen. Hij zit aan de rechterhand van de Majesteit; wanneer Hij komt zal elke knie zich buigen en iedere tong belijden. Maar hoe zou u Hem kennen? Elke huichelaar zou zichzelf kunnen beschilderen en zo handelen. Zeker.
155 Maar hoe zult u Hem kennen? Hij is... Als u Zijn natuur ziet. Zijn Woord dat wordt gemanifesteerd en precies doet wat het altijd heeft gedaan, dan weet u dat Hij dat is. Is dat juist? "De werken die Ik doe."
156 Nu, ziet u, laat u uzelf Hem nu gewoon geloven. Kom. Zet uw gedachten nu niet op oneindig, zoals de mensen zeggen. Doe dat niet. Komt u niet naar God toe op goed geluk. Komt tot Hem op intelligente wijze met Zijn Woord. Brengt u het Woord voor u en zegt: "Here, U deed de belofte. Ik heb U gevraagd mijn ogen te openen. Laat mijn geloof de Here Jezus stoppen vanavond. Moge Hij Zich naar mij keren en het mij vertellen, zoals Hij het aan de vrouw vertelde, vele jaren geleden." En gelooft u met heel uw hart.
157 Nu, voor zover ik kan zien in het gehoor is er niet één persoon die ik zie, die ik ken. Wij zijn allen vreemden.
158 En soms denkt u dat het alleen deze mensen hier vooraan zijn, die het krijgen. Neen, neen. Helemaal... Het maakt mij niet uit waar u bent, gelooft u gewoon. Het maakt mij niet uit, overal in het gebouw. Hij weet wie u bent en waar u bent.
159 Nu, zie of Hij dezelfde is, gisteren, vandaag en voor eeuwig, als uw geloof Hem kan doen stoppen, zoals Bartimeüs deed. U hoeft geen bedelaar te zijn. U hoeft het niet uit te schreeuwen zoals hij deed. Het schreeuwen stopte Hem niet. Hij hoorde dat niet. Het is het geloof dat Hem deed stoppen. "Uw geloof!" Hij zei niet: "Uw schreeuw heeft u gered." "Uw geloof heeft u gered." Ziet u: "Uw geloof heeft u gered." In orde.
De Here zij geprezen!
160 Ik vraag mij af of die prediker die daar zit, de oude broeder die gedurende 65 jaren heeft gepredikt, mij een gunst zou willen bewijzen? Wilt u het doen, meneer? Leg uw handen op die vrouw die naast u zit en de hartkwaal zal haar verlaten. In orde, dat is het. Gelooft u het, zuster? In orde, dat is alles.
161 Wat raakte zij aan? Ik heb haar nooit gezien, maar het gebeurde. "Indien gij kunt geloven!" Gelooft u nu? [Samenkomst zegt: "Amen." – Vert]
162 Identificeert Hem dat? Zijn uw ogen open? Kijk dan naar Hem, Hij is wonderbaar, de machtige Overwinnaar! Er is niets, geen geloofsbelijdenis, geen denominatie, geen wetenschapper of iets wat Hem kan stoppen. Hij is God. Amen. Ik daag ieder persoon hier binnen uit om het te geloven dat Hij nu tegenwoordig is.
163 Hoe velen hebben ooit die foto van de Engel des Heren gezien in de krant, die men in Washington heeft? Hij staat hier precies op dit podium nu. Juist! Ik weet dat Hij hier is. Ik weet het. Ik ben geen fanaticus. Ik ben verre van dat. Ik zeg u de Schriftuurlijke Waarheid. Gelooft u het en zie wat er gebeurt.
164 Hier, hier is het opnieuw. Deze kleine gekleurde dame, die daar zit aan het einde, en rond kijkt. Werkelijk, zij wil een gunst van God. Zij is een prediker en zij bidt tot God om haar in haar bediening te helpen. Is dat juist, dame? Steek uw hand omhoog als dat juist is. Ik heb haar nooit gezien, zij is gewoon evenzeer een vreemde voor mij als die kleine gekleurde vrouw dat was in Tennessee die keer.
165 Er is een man, een gekleurde man, die daar naar u zit te kijken, die zich daarover erg verheugt. Gelooft u dat ik Gods dienstknecht ben, meneer? U gelooft het? Die vrouw raakte u aan, net zoals zij deden en zei: "Heb goede moed." Ik ben het niet die u roept, maar Hij is het die u roept. Als u dat met heel uw hart gelooft, zal die suikerziekte u verlaten. Gelooft u dat? Amen. In orde, u kunt het dan hebben. Amen. Prijs de Heer! Dat is het.
Wat raakte hij aan? Hij raakte mij nooit aan. Hij raakte Hem aan.
166 Hier, hier zit een jonge blanke jongen, die hier naar mij zit te kijken. Er is een diep verlangen in zijn hart. Ik kende u nooit, maar u zoekt de doop met de Heilige Geest. Juist, u. Gelooft u het? U zult Hem ontvangen. Gelooft u het, jonge man? In orde, u kunt Hem ontvangen als u het zult geloven.
167 Hier is een kleine vrouw, hier helemaal achteraan. Zij lijdt. Het is haar linkerarm. Zij heeft hem gebroken. Er zit een verdraaiing in, de linkerarm. In haar rechterarm heeft zij neuritis en reuma. Zij zal het missen. Mevrouw Council, gelooft u met uw hele hart? U gelooft dat God u zal... U bent genezen. Jezus Christus maakt u gezond.
168 Ik heb de vrouw nooit in mijn leven gezien of van haar gehoord. Jehova weet dat dat waar is. Amen.
169 Hier is een kleine gekleurde dame die hier zit. Zij lijdt aan complicaties, aan vele dingen. Eén ding is dat u moeite heeft met uw ogen. Niet omdat u een bril draagt, maar uw ogen worden slecht, hoe dan ook. U hebt artritis. Als dat juist is, wuif met uw hand. U hebt pijn in uw borst. Is dat juist? Wuif met uw hand. U heeft een maagkwaal. Als dat juist is, wuif met uw hand. Gelooft u dat Hij u gezond zal maken? Gelooft u dat God mij kan vertellen wie u bent? Edna Gerald. Gelooft u het met heel uw hart, geloof het, en u kunt uw genezing hebben. Amen.
170 Gelooft u dat Hij Dezelfde is gisteren, vandaag en voor eeuwig? [Samenkomst zegt: "Amen." – Vert]
171 Wat met die vrouw die hier zit aan het einde, de tweede rij hier, die recht naar mij kijkt? Zij heeft last met haar voeten. Gelooft u dat God uw voeten zal genezen? Als u gelooft, steek uw hand omhoog. Ik ken haar niet, zag haar nooit.
172 Wat met de dame die naast haar zit? Gelo... Kijk deze kant op, zuster. Gelooft u dat ik Gods dienstknecht ben met uw hele hart? U heeft neuritis waar u last van heeft. Als dat juist is, wuif met uw hand. Nu, u kunt genezen worden.
173 De dame die naast haar zit, gelooft u het met uw hele hart? U lijdt ook. Gelooft u dat God mij kan vertellen wat uw kwaal is? Een nierkwaal. Als dat juist is, wuif met uw hand.
174 De dame die naast haar zit, gelooft u? U lijdt aan nervositeit en aan uw ogen. Als dat juist is, wuif met uw hand.
175 De dame die naast haar zit, gelooft u, zuster? U bent overschaduwd. U hebt een maagkwaal, het is maagkanker. Gelooft u dat God u genas? Amen.
176 Gelooft u? Kunnen uw ogen open komen en geloven dat Hij de Zoon van God is? Dan, als u dat gelooft, sta op en aanvaard Hem en geloof het met uw hele hart dat Hij Dezelfde is gisteren, vandaag en voor eeuwig. "O Jezus, Gij Zoon van David, heb genade met mij!"
Ga mij niet voorbij, o beminnelijke Redder,
Hoor mijn nederige roep;
Terwijl Gij anderen roept,
Ga mij niet voorbij.
Gij, de Stroom van al mijn vertroosting,
Meer dan het leven voor mij,
Wie heb ik op aarde buiten U?
Of wie in de hemel dan U?
177 Wat is er gebeurd? Uw geloof, net zoals bij die blinde bedelaar, heeft Hem op het toneel geroepen. Amen. Gelooft u het? [Samenkomst zegt: "Amen." – Vert] O, een genezingsrij is niet nodig. Hoe velen geloven dat u genezen bent, hoe dan ook? Steek uw hand omhoog, prijs Hem! Amen. U bent genezen.
178 Jezus Christus is in ons midden, Dezelfde die door Jericho wandelde, die Zaccheüs kende bij naam, die Bartimeüs kende. Dezelfde Here Jezus, in de vorm van de Heilige Geest is hier vanavond en doet dezelfde dingen die Hij toen deed, onfeilbaar bewijzend dat Hij Dezelfde is gisteren, vandaag en voor eeuwig. Laat geloofsbelijdenissen en theologieën en koude betoveringen u niet van uw stuk brengen. U bent in de tegenwoordigheid van Jezus Christus, die onder u is gemanifesteerd. Amen. Ik geloof het met heel mijn hart. Amen.
179 Aanvaard uw genezing en zeg: "Prijs de Here! Ik aanvaard het."
180 Laten wij Hem de lof toezingen. "Ik heb Hem lief, ik heb Hem lief." Hebt u Hem lief? [De samenkomst zegt: "Amen." – Vert] "Omdat Hij mij eerst liefhad." Hebt u Hem lief?
Ik heb Hem lief,
181 Aanbid Hem nu in Zijn tegenwoordigheid. U weet dat Hij hier moet zijn.
Ik heb Hem lief,
Omdat Hij mij eerst liefhad
En mijn redding kocht
182 Dat is ook genezing. Dat is een deel van uw redding. Waar deed Hij het? Op Golgotha, aan het kruishout van Calvarie. Met ons hele hart!
Ik heb Hem lief,
Meen het werkelijk. Aanbid Hem!
Omdat Hij mij eerst liefhad
En mijn redding kocht
Op Calvaries kruishout.
183 O, hebt u Hem niet lief? [Samenkomst zeg: "Amen." – Vert] Schud iemand de hand en zeg: "Prijs de Heer!" Heb elkaar lief, heb Hem lief. Draai u gewoon rond en schud iemand de hand en zeg: "Prijs de Heer! Prijs de Heer! Wij zijn blij hier te zijn, broeder, en blij dat wij in de tegenwoordigheid van de Here Jezus zijn." Amen. Amen. Wonderbaar! O!
184 Paulus zei: "Als ik zing, zing ik in de Geest." Laten wij opnieuw in de Geest aanbidden. Laten wij in de Geest zingen.
Ik heb Hem lief, ik heb Hem lief, (Halleluja)
Omdat Hij mij eerst liefhad
En mijn redding kocht
Op Calvaries kruishout.
185 O, hebt u Hem niet lief? Is Hij niet wonderbaar? Zing!
O wondervol, wondervol, is Jezus voor mij,
Een Raadsman, Vredevorst, Machtige God is Hij;
O mij reddend, mij bewarend van alle zonde en schande,
Wondervol is mijn Verlosser, prijs Zijn Naam.
O wondervol, wondervol, is Jezus voor mij,
Hij is de Raadsman, de Vredevorst; de Machtige God is Hij;
Mij reddend, mij bewarend van alle zonde en schande,
O wondervol is mijn Verlosser, prijs Zijn Naam!
186 Wat zou er precies nu kunnen gebeuren in de tegenwoordigheid van God zoals dit?
Ik was eens verloren, maar nu ben ik gevonden, vrij van veroordeling,
Jezus geeft vrijheid en een volledige redding;
Mij reddend, mij bewarend van alle zonde en schande;
O wondervol is mijn Verlosser, prijs Zijn Naam!
O, laten wij het zingen zoals wij het menen!
Wondervol, wondervol is Jezus voor mij,
De Raadsman, de Vredevorst, Machtige God is Hij;
O mij reddend, mij bewarend, o, van alle zonde en schande,
O wondervol is mijn Verlosser, prijs Zijn Naam!
187 O, doet het u niet iets, spoelt het u niet schoon aan de binnenkant? [Samenkomst verheugt zich – Vert] Gemeenschap, o, wat een gevoel! Ik zou dit niet willen verruilen voor al het geld dat u zou kunnen opstapelen, al het andere. Werp het weg, maar geef mij Jezus. O my! Ja zeker. Gemeenschap!
188 O, wat is het fijn om deze pelgrimsweg te bewandelen, leunend op de eeuwige Arm, wetend dat Hij hier is! O, liefde op het eerste gezicht, iets in ons wat het uitroept! O, iets als een... het deksel dat van een artesische bron wordt afgenomen; er springt water uit op en hoe meer er uit opspringt, hoe koeler en frisser het wordt. Amen. O, Hij is wonderbaar! Nietwaar? [Samenkomst zegt: "Amen." – Vert] Ik heb Hem lief. U niet? ["Amen."] O my!
189 Hebt u elkaar niet lief? [Samenkomst zegt: "Amen" – Vert] Nu, u, Methodisten allemaal, schudt de handen met de Pinkstermensen en u, Baptisten, en wees gewoon echt vriendelijk. Als u dat niet kunt, dan hebt u Hem niet lief. Dat is juist. Want zij hebben Hem lief en u hebt Hem lief; Hij nam u met uw eigenaardige wegen, Hij nam ook de ander, laten wij dus gewoon samenstemmen. O, is Hij niet wonderbaar! ["Amen."] Wij geloven het met heel ons hart.
190 O, laten we het opnieuw zingen, dit wonderbare oude lied van de gemeente: "Ik heb Hem lief, ik heb Hem lief."
191 Ik kan er gewoon niet genoeg van krijgen dat te zeggen, omdat Hij mij eerst liefhad. Hij had mij lief, een arme, opzettelijk verblinde, zondeminnende, ellendige zoon van een dronkaard in de goot en Hij boog neder door Zijn genade. Ik had er niets mee te maken. Hij koos mij. Ja. Hoe kan het? Hoe kan een klit veranderd worden in tarwe? Er is de kracht van God voor nodig. Amen. Ik heb Hem lief. O, ik voel mij gewoon een beetje religieus nu, zelf. Ik voel me nu goed.
192 Ik weet dat Hij hier is. Hij is het. Hij beloofde het. Hij, Hij is hier in ons midden. Wat heb ik Hem lief! Hij is wonderbaar. Het maakt dat je je goed voelt, te weten dat wij er niet naar hoeven te raden. Hier is Hij, Zichzelf recht in het Woord identificerend, zoals Hij altijd deed, wat maakt dat Hij het is, niet een of andere geloofsbelijdenis, niet een mythisch iets, maar de levende God Zelf. Hoe maakte Hij Zichzelf bekend? Niet ginds in Sodom, maar aan Abraham; en nu aan Abrahams zaad, dat na Hem kwam, wat aantoont dat wij Abrahams zaad zijn. Amen. O my! Ik voel mij echt goed, precies nu.
Ik heb Hem lief (O, wat een stroom van zegen!)
Ik heb Hem lief,
Omdat Hij mij...
Bedenk slechts, voor u Hem liefhad had Hij u lief!
193 Here Jezus, sta de genezing van deze mensen toe, Vader, zodat zij genezen mogen zijn, ieder van hen. In de Naam van Jezus Christus bid ik het, Heer, voor Uw glorie. Amen.
... Calvaries kruishout.
194 O, laten wij onze hoofden nu zachtjes en stil buigen. U weet dat wij slechts kinderen zijn hoe dan ook. Wij zijn Gods kinderen. Zag u ooit hoe vrij een kind bij zijn ouder was? Zijn ouder houdt hem in het oog, ziet u. Laten wij het neuriën. [Broeder Branham begint te neuriën: "Ik heb Hem lief"]
195 Gewoon om Hem hier te zien staan, de grote Vuurkolom! Hij zei: "Ik kom van God; Ik ga naar God." Hij was de Logos die met Mozes in de woestijn was, de Vuurkolom. Hij stierf op Golgotha, stond opnieuw op. En toen Saulus op weg naar Damascus was, sloeg diezelfde Vuurkolom hem neer. Hij zei: "Wie zijt Gij, Heer?"
Hij zei: "Ik ben Jezus."
196 Hij kwam van God; Hij ging tot God. Geïdentificeerd met ons door wetenschappelijk bewijs, door het bewijs van de gemeente, door alles. "Ik..." Zijn zelfde zaak voortbrengend, Zijn Woord verklarend. Hij is de uitlegger. [Broeder Branham neuriet: "Ik heb Hem lief"]
197 Zou het geen wondervolle tijd zijn voor Hem om nu precies te komen, rond te kijken en te zien dat iedereen veranderd is en bezig weg te gaan? Hij zal het op een keer doen. [Broeder Branham neuriet: "Ik heb Hem lief"]
198 Nu, met onze hoofden gebogen, echt langzaam. [Broeder Branham neuriet: "Ik heb Hem lief"]
199 Herinner u de diensten morgen. Als u hier een vreemde bent en u hebt geen kerk, deze fijne voorgangers geloven ditzelfde Evangelie of zij zouden mij hier niet gehad hebben. Zij verwelkomen u om naar hun kerk te gaan. Heb een goede dienst morgen, een goede nachtrust vannacht en kom dan morgenmiddag terug voor de genezingsdienst.
200 [Broeder Branham neuriet: "Ik heb Hem lief"] In orde. God zegene u, broeder.